30 186
Regels inzake marktordening, doelmatigheid en beheerste kostenontwikkeling op het gebied van de gezondheidszorg (Wet marktordening gezondheidszorg)

nr. 57
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 augustus 2006

Aanleiding voor deze beleidsbrief over de VWS-adviesstructuur

Tijdens het debat in de Tweede Kamer op 22 februari jl. over het wetsvoorstel Marktordening Gezondheidszorg hebben diverse Kamerfracties aandacht gevraagd voor vermindering van het aantal adviesorganen op VWS-terrein. Tijdens het debat heb ik toegezegd hieraan een nota te zullen wijden. Bij het opstellen hiervan heb ik rekening willen houden met de gedachtevorming binnen de Ministerraad over de kennis- en adviesfunctie van de Rijksoverheid. Inmiddels is hierover voldoende helderheid ontstaan om u te kunnen informeren over de beoogde VWS-adviesstructuur.

Afbakening van de VWS-adviesstructuur

De raden waar deze brief zich op richt betreffen in de eerste plaats de Gezondheidsraad (GR), de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) en de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO).

• De GR bestaat al sinds 1902 en heeft op grond van art 22 van de Gezondheidswet als taak de regering en het parlement «voor te lichten over de stand der wetenschap ten aanzien van vraagstukken op het gebied van de volksgezondheid». Daartoe brengt de raad adviezen of signalementen uit. Deze kunnen dienst doen als wetenschappelijke ondersteuning voor beleidsontwikkeling op het terrein van gezondheidszorg, de volksgezondheid, de voeding, de arbeidshygiëne en het milieubeheer. De signaleringstaak omvat tevens het aangeven van voor het beleid mogelijk relevante ethische en juridische aspecten van wetenschappelijke ontwikkelingen op het terrein van de gezondheidszorg. De raad ontvangt de meeste adviesaanvragen van de bewindslieden van VWS, maar daarnaast ook van VROM, SZW en LNV. De raad kan – net als de overige raden – ook uit eigen beweging adviezen of signalementen uitbrengen. Het gaan in de regel om het signaleren van ontwikkelingen of trends die van belang kunnen zijn voor het overheidsbeleid.

• De RVZ is bij wet van 30 januari 1997 per 1 januari van dat jaar opgericht. De raad heeft tot taak «de regering en de beide kamers van de Staten-Generaal te adviseren over de hoofdlijnen van het te voeren beleid op het gebied van de volksgezondheid en de zorggerelateerde dienstverlening almede op andere gebieden, voorzover deze raakvlakken hebben met de volksgezondheid en de zorggerelateerde dienstverlening».

• De RMO is eveneens bij wet van 30 januari 1997 met ingang van dat jaar opgericht. De Raad heeft tot taak «de regering en de beide kamers der Staten-Generaal te adviseren over hoofdlijnen van beleid inzake de gevolgen van maatschappelijke ontwikkelingen voor zover deze van invloed zijn op de participatie van burgers in en de stabiliteit van de samenleving.» De RMO opereert slechts zeer ten dele op VWS-terrein.

Zoals ik reeds tijdens het eerder genoemde debat in de Tweede Kamer heb aangegeven, dient onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds deze adviesorganen en anderzijds organen als het College voor Zorgverzekeringen en de Nederlandse Zorgautoriteit die – hoofdzakelijk – andere taken uitvoeren dan het uitbrengen van adviezen. Dat geldt ook voor de eigen kennisinstituten van VWS (RIVM, SCP), de andere overheidskennisinstituten (bijvoorbeeld CPB en CBS) en private kennisinstituten (bijvoorbeeld Nivel en Trimbos). Wel betrek ik de beleidsadviserende rol van het SCP in onderstaande beschouwing, voor zover er sprake zou kunnen zijn van overlap met werkzaamheden van bovengenoemde adviesorganen.

Daarnaast gaat deze brief in op de Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO), die formeel behoort tot de kennisinfrastructuur. De RGO is in oktober 1996 bij Koninklijk Besluit ingesteld, dat bij Koninklijk Besluit in december 2002 met zes jaar is verlengd, en heeft de Raamwet sectorraden onderzoek en ontwikkeling uit 1987 als wettelijke basis. De RGO adviseert over programmering en prioritering van medisch-wetenschappelijk en gezondheidsonderzoek. Er is aanleiding om de positionering van de RGO nader te bezien, onder meer nu het Kabinet heeft besloten tot opheffing van het huidige stelsel van sectorraden.

Achtergronden bij de herziening van de VWS-adviesstructuur

In het Hoofdlijnenakkoord is een doorlichting van de kennisen adviesfunctie aangekondigd. Op basis van onderzoeken en aanbevelingen heeft het Kabinet besloten een aantal acties te ondernemen, waarover u bent geïnformeerd door de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.1 De herziening van de VWS-adviesstructuur sluit aan op dit Kabinetsbeleid, waarvan kernwoorden zijn: minder verkokering, bredere (strategische) advisering en een doelmatige organisatie van het adviesstelsel.

VWS is hiermee pro-actief aan de slag gegaan, mede vanwege de urgentie om invulling te geven aan de motie-Verhagen met als strekking een korting van 25% op de adviesraden. Het kabinet heeft april 2005 deze taakstelling toebedeeld aan de diverse departementen, waarbij is vastgesteld dat VWS hieraan structureel € 1,62 miljoen dient bij te dragen. Bij brieven d.d. 4 april 2006 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de wijze waarop VWS hieraan invulling heeft gegeven.2 Ik ga hierna nader in op de drie voornaamste overwegingen die zijn gehanteerd bij het inrichten van de VWS-adviesstructuur.

Vertrekpunt vormt de toekomstige adviesbehoefte, waarbij wordt gestreefd naar een optimale aansluiting tussen beleidsvragen en de adviesprogrammering en een doelmatige organisatie. Op VWS-terrein dient de adviesstructuur te voorzien in technisch-wetenschappelijke advisering op het terrein van de gezondheidszorg en volksgezondheid. Dit is bij uitstek de taak van de GR. Efficiencywinst kan worden behaald door het opheffen van de organisatorische grenzen tussen GR en RGO. Tevens dient de adviesstructuur te voorzien in integrale, beleidsmatige advisering voor wat betreft de publieke gezondheid, gezondheidszorg, langdurige zorg en maatschappelijke ondersteuning. Hierover adviseert vooral de RVZ; incidenteel brengt de RMO een advies op dit gebied uit.

De tweede overweging is dat wordt ingezet op behoud en waar mogelijk versterking van de kwaliteit van de advisering door bundeling van takentaken. Gezien de omvang van de taakstelling kan de kwaliteit van de advisering in het gedrang komen, indien de ondersteunende secretariaten de financiële taakstelling zelfstandig moeten opvangen. Bundeling van taken draagt bij aan het instandhouden van voldoende kritische massa en een efficiënte inzet van leidinggevende en ondersteunende functies.

De derde overweging betreft het tegengaan van overlap tussen de adviesraden en kennisinstituten binnen VWS. Op dit moment is naast de RVZ en RMO ook het SCP actief als het gaat om beleidsadvisering op VWS-terrein. Het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) richt zich op het sociaal en cultureel beleid. Overigens geldt dit in het bijzonder waar problemen in het geding zijn die het beleid van meer dan één departement raken. Tevens staat daarbij nu reeds de kennisfunctie centraal: het verrichten van wetenschappelijke verkenningen en het verwerven van informatie. Desalniettemin is er behoefte aan een eenduidige adressant voor adviesaanvragen van het ministerie van VWS. Ook dient kennis optimaal te worden uitgewisseld tussen dit adviesorgaan en kennisinstituten, met name het SCP.

Herziening van de VWS-adviesstructuur

Tegen de achtergrond van de hierboven genoemde overwegingen zijn vanuit VWS de volgende maatregelen genomen dan wel in voorbereiding:

• De taakstelling 2006 is in eerste instantie toebedeeld aan de huidige adviesraden. Besloten is de taakstelling gedifferentieerd over de vier adviesraden te verdelen.

• Er komt één raad voor wetenschappelijke advisering, te weten de GR, waarbinnen de RGO wordt ondergebracht. Het adviesterrein van de GR omvat daarmee zowel het rapporteren over de stand van de wetenschap ten behoeve van het volksgezondheid- en gezondheidszorgbeleid alsmede het op grond daarvan adviseren over prioriteiten in gezondheids(zorg)onderzoek en de hiervoor benodigde infrastructuur. Deze herpositionering van de RGO sluit aan op het Kabinetsbesluit om het huidige stelsel van sectorraden op te heffen en heeft de steun van de GR en de RGO. Het formeel ineenvlechten van de GR en de RGO wordt op dit moment voorbereid. Het daadwerkelijke samengaan van de beide secretariaten hoeft daar niet op te wachten en is voortvarend ter hand genomen. Het streven is om de totstandkoming van één secretariaat nog deze zomer zijn beslag te laten krijgen.

• De RVZ gaat per 1 januari 2007 fungeren als dé strategische adviesraad op VWS-terreinen. In de RVZ-programmering heeft het accent de afgelopen jaren gelegen op publieke gezondheid, gezondheidszorg en langdurige zorg. Het (nieuwe) terrein van de maatschappelijke ondersteuning kan ook door de RVZ worden bestreken. Het werkprogramma van de RVZ zal door mij worden vastgesteld. Op basis van dit programma zal ook het budget worden bepaald. Er wordt op dit moment een nieuw secretariaat ingericht, waarin medewerkers van de RVZ en de RMO een plaats kunnen krijgen.

• De RMO wordt opgeheven. Een wetsvoorstel hiertoe is in voorbereiding. Ook nadat het voornemen om de RMO op te heffen binnen het Kabinet nader is bezien, is vastgesteld dat gegeven de motie-Verhagen er binnen VWS geen mogelijkheden zijn om de RMO in stand te houden. Evenmin bleken andere departementen bereid of in staat tot het voteren van de voor instandhouding noodzakelijke middelen.

• Net als andere departementen geeft VWS vorm aan een Kenniskamer, waarin de RVZ, GR, het SCP en mijn departement samenwerken om de aansluiting tussen de vraag naar en het aanbod van kennis op VWS-terreinen te optimaliseren. De VWS-Kenniskamer start nog dit najaar.

Ik vertrouw erop u hiermee afdoende te hebben geïnformeerd over de toekomstige adviesstructuur op VWS-terrein, die aansluit op het Kabinetsbeleid en de binnen de Tweede Kamer levende wens om te komen tot een doelmatige inrichting. De realisatie hiervan zal nu voortvarend ter hand worden genomen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst


XNoot
1

Kamerstukken 2005–2006, Tweede Kamer, 24 503, nr. 33.

XNoot
2

Niet-dossierstuk 2005–2006, vws0600606, Tweede Kamer en Niet-dossierstuk 2005–2006, vws0600605, Tweede Kamer.

Naar boven