30 183
Governance in het onderwijs

nr. 13
BRIEF VAN MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 oktober 2006

Begin dit jaar constateerde de Inspectie van het Onderwijs dat basisscholen die bij hun leerlingen de Cito-eindtoets basisonderwijs afnemen daarbij soms leerlingen niet mee laten doen. Dit leidde tot veel discussie. De Cito-eindtoets is niet verplicht. Veel scholen gebruiken deze eindtoets wel om leerlingen en hun ouders te adviseren bij het kiezen van vervolgonderwijs. De inspectie gebruikt de eindtoets verder om de resultaten van scholen te beoordelen. Als leerlingen niet meedoen aan de Cito-eindtoets, ontstaat een vertekend beeld van die resultaten. De motie van Kamerlid Hamer c.s. van februari 2006 (Kamerstuk 30 313, nr. 29) vraagt om onderzoek naar dit probleem en naar mogelijkheden om het uitsluiten van leerlingen bij de Cito-eindtoets te voorkomen. De motie vraagt ook om een verkenning naar de mogelijkheden voor scholen om zich beter te verantwoorden, bijvoorbeeld met een monitor voor primair onderwijs. Deze verkenning heb ik aangekondigd in de voortgangsbrief good governance in het onderwijs van 28 juni 2006 (Kamerstuk 30 183, nr. 9).

In deze brief beschrijf ik hoe de motie is uitgevoerd. Verder beschrijf ik de acties die u op korte termijn kunt verwachten om de problemen rond de Cito-eindtoets op te lossen. Met de invoering van de principes van good governance zoals versobering van het toezicht door de inspectie, neemt het belang toe dat scholen zich betrouwbaar en helder verantwoorden over hun onderwijsresultaten. Daarom worden de acties op korte termijn geplaatst in een perspectief voor de langere termijn, waarin een eindtoets voor alle leerlingen in het basisonderwijs verplicht wordt. Deze brief is mede gebaseerd op een serie verkennende gesprekken over dit onderwerp met partijen in het primair onderwijs.

1. Motie Hamer c.s.

In februari 2006 is de motie Hamer c.s. aangenomen tijdens een debat over het onderwijsachterstandenbeleid. De motie vraagt de regering het volgende te onderzoeken:

• Hoe komt het dat er steeds meer scholen zijn die leerlingen uitsluiten van de Cito-eindtoets? Hoe kan dit voorkomen worden?

• Hoe kunnen scholen het dilemma oplossen dat ze zo volledig mogelijk willen deelnemen aan de Cito-eindtoets, maar ook vrezen voor hun imago?

• Een monitor Primair Onderwijs kan scholen wellicht helpen zich op een andere manier valide en transparant te verantwoorden. Wat zijn de mogelijkheden van zo’n monitor?

De regering wordt verzocht binnen zes maanden met voorstellen te komen.

Voor de korte termijn is de vraag aan de orde hoe de deelname aan de Cito-eindtoets kan worden verbeterd. Voor de langere termijn is de vraag aan de orde hoe scholen zich in een situatie van grotere beleidsruimte kunnen verantwoorden over hun resultaten naar ouders, schoolbestuur en overheid. Kan dat met een eindtoets of is een ander instrument (zoals een monitor Primair Onderwijs) nodig?

Om voor de korte termijn maatregelen te kunnen nemen, is het nodig inzicht te krijgen in het functioneren van de Cito-eindtoets op dit moment. Daarom heb ik de inspectie gevraagd onderzoek te doen naar de manier waarop scholen gebruik maken van de Cito-eindtoets. Verder onderzocht de inspectie hoe scholen omgaan met de Cito-eindtoets als ze niet alle leerlingen laten deelnemen en wat daarvoor de reden is. Er is een spanning tussen het laten deelnemen van alle leerlingen aan de Cito-eindtoets en de wens om als school goed te scoren. Hoe gaan scholen met die spanning om?

Voor de langere termijn ligt er in het kader van good governance de vraag naar de wijze waarop scholen zich moeten verantwoorden naar ouders, schoolbestuur en overheid. Hierover bestaan veel verschillende opvattingen. Daarom heb ik het GION van de Rijksuniversiteit Groningen om een studie gevraagd over de volgende vraag: Moet de overheid andere instrumenten – dan de nu gebruikte schoolscores op de Cito-eindtoets – stimuleren of inzetten, gegeven de behoefte aan normering van leeropbrengsten?Verschillende instrumenten, waaronder een monitor primair onderwijs, zijn door het GION beschreven.

De hoofdlijnen van het rapport van het GION en van de resultaten van het inspectieonderzoek heb ik besproken met schoolleiders, onderwijsorganisaties, leerling- en ouderorganisaties, de VNG en G4.

U vindt het rapport Eindtoets Basisonderwijs 2006 van de Inspectie van het Onderwijs en het rapport Leeropbrengsten van scholen van het GION als bijlagen bij deze brief1.

2. Gebruik van de Cito-eindtoets op basisscholen

Als scholen kiezen voor de Cito-eindtoets, moet de toetsafname correct gebeuren. Sommige basisscholen laten niet alle leerlingen meedoen aan de Cito-eindtoets. Is dat erg? De belangrijkste onderzoeksresultaten en de maatregelen die de Inspectie van het Onderwijs voorstelt, worden hier beschreven.

2.1 Deelname aan Cito-eindtoets

Uit het onderzoek van de inspectie blijkt dat ongeveer 95% van de basisscholen een landelijk genormeerde toets gebruikt om de schoolvorderingen van de leerling te meten. Scholen gebruiken de uitslag op deze toets om leerlingen en hun ouders te adviseren bij het kiezen van vervolgonderwijs. Voor het toelaten van een leerling tot het vmbo-t, havo of vwo, is een onafhankelijke onderbouwing van het advies van de basisschool verplicht. Scholen voor voortgezet onderwijs kunnen hiervoor de leerlingscore op een eindtoets gebruiken, maar basisscholen zijn niet verplicht om een eindtoets af te nemen bij hun leerlingen. Uit het onderzoek komt naar voren dat de meeste basisscholen (81%) wel kiezen voor de Cito-eindtoets. Van de scholen die niet (alleen) de Cito-eindtoets gebruiken, gebruikt 38% de Entreetoets, 56% de gegevens uit het Cito Leerlingvolgsysteem, 6% de toets van Eduforce en 3% de GPC-toets.

Uit het onderzoek blijkt verder dat op de scholen die de Cito-eindtoets afnemen, 5% van de leerlingen uit groep 8 om uiteenlopende redenen niet deelneemt aan deze eindtoets. Ruim de helft van deze groep (3%) zijn leerlingen die naar verwachting naar het vmbo met leerwegondersteuning (lwoo) gaan. Ongeveer 25% van de basisscholen laat (een deel van de) potentiële lwoo-leerlingen niet deelnemen aan de eindtoets. In de vier grote steden laat 29% van de basisscholen potentiële lwoo-leerlingen niet meedoen. De inspectie geeft aan dat het Cito zijn eindtoets in principe geschikt vindt voor alle leerlingen in groep 8. Dus ook voor de leerlingen die naar verwachting naar het leerwegondersteunend onderwijs gaan. Volgens de inspectie wordt dit in de handleiding bij de Cito-eindtoets niet helder genoeg beschreven. De inspectie wijst erop dat voor deze leerlingen gebruik kan worden gemaakt van de niveautoets. De niveautoets is speciaal bedoeld voor leerlingen met een leerachterstand van 1,5 jaar of meer. De resultaten van deze toets liggen op dezelfde schaal als die van de reguliere Cito-eindtoets. Dat betekent dat scholen de leerlingscores op de niveautoets kunnen gebruiken bij het berekenen van de schoolscore.

Basisscholen die kiezen voor de Cito-eindtoets, gebruiken de schoolscore als instrument om zich te verantwoorden voor hun onderwijsresultaten. De schoolscore wordt berekend als de gemiddelde score van de leerlingen. In het schooljaar 2005–2006 heeft ongeveer 39% van de basisscholen de scores van potentiële lwoo-leerlingen niet meegeteld bij het berekenen van de schoolscore. Het aantal scholen waar dit plaatsvindt, is de afgelopen drie jaar met bijna een derde toegenomen (van 30% naar 39%). In de vier grote steden heeft 63% van de basisscholen scores van potentiële lwoo-leerlingen niet meegeteld bij het bepalen van de schoolscore.

2.2 Dilemma’s voor basisscholen bij Cito-eindtoets

Bij het afnemen van de Cito-eindtoets komen scholen voor dilemma’s te staan. Een hoge score op de Cito-eindtoets is voor veel basisscholen belangrijk. Ouders willen dat hun kind goed scoort. Bovendien gebruiken sommige scholen voor voortgezet onderwijs, in het bijzonder scholen voor vwo, minimumscores op de Cito-eindtoets als toelatingseis. In de discussie met schoolleiders werd het belang benadrukt van een goede relatie tussen basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs in de eigen regio. Een goede «warme» overdracht tussen primair en voortgezet onderwijs ondersteunt het schooladvies van de basisschool.

De resultaten van scholen worden sterk beïnvloed door de leerlingpopulatie. Een school met veel leerlingen met een achterstand heeft een gemiddeld lagere schoolscore op de Cito-eindtoets. De inspectie beoordeelt de onderwijsresultaten fair. Dit gebeurt door de schoolscore van een school te beoordelen in relatie tot de schoolscores van scholen met vergelijkbare leerlingpopulaties. Niet alle scholen zijn goed op de hoogte van deze werkwijze van de inspectie. Om onzekerheid bij scholen te verminderen, is het belangrijk dat de inspectie scholen goed informeert over deze relatieve beoordeling van de schoolscore.

Sommige scholen laten zwakkere leerlingen niet deelnemen aan de Cito-eindtoets omdat deze toets volgens hen te moeilijk is. Ze willen voorkomen dat deze leerlingen een teleurstellende ervaring hebben met het afleggen van toetsen. Volgens de inspectie is het uit pedagogische overwegingen juist onwenselijk leerlingen uit te sluiten van deelname aan de eindtoets. Het afnemen van de niveautoets van het Cito bij zwakkere leerlingen kan voor dit probleem een oplossing zijn. Volgens de inspectie zijn niet alle scholen bekend met deze toets.

2.3 Aanbevelingen inspectie

Volgens de inspectie kunnen basisscholen zwakke leerlingen ook zonder eindtoets een goed onderbouwd advies geven over het vervolgonderwijs. Er zijn voldoende alternatieven voor een (Cito-) eindtoets. Scholen kunnen bijvoorbeeld gebruik maken van een psychologisch onderzoek. De inspectie wijst erop dat voor leerlingen met een grote leerachterstand gebruik kan worden gemaakt van de niveautoets. Als een leerling niet deelneemt aan een (Cito-)eindtoets, kan dus toch een goed advies over het vervolgonderwijs worden gegeven. Het beïnvloedt echter wel de schoolscore van de school, dus ook de beoordeling van de bereikte onderwijsresultaten en de vergelijkbaarheid van schoolscores, als zwakke leerlingen niet meedoen aan een eindtoets.

De inspectie stelt de volgende maatregelen voor om de verantwoording over de onderwijsresultaten door scholen die de Cito-eindtoets gebruiken, te verbeteren:

• Het moet volstrekt helder zijn dat potentiële lwoo-leerlingen mee kunnen doen aan de Cito-eindtoets. De inspectie vraagt het Cito de afnamecondities voor de eindtoets beter te standaardiseren en toe te lichten wat de consequenties zijn van afwijkingen van de afnamecondities;

• De inspectie attendeert het Cito op het feit dat veel scholen onbekend zijn met de niveautoets en vraagt het Cito scholen beter te informeren over de mogelijkheden van deze toets;

• De inspectie beoordeelt de bereikte onderwijsresultaten van scholen door de schoolscores op de Cito-eindtoets te vergelijken. De scores van de scholen worden voortaan bepaald inclusief de scores van lwoo-leerlingen. De inspectie zal een (landelijk gemiddelde) Cito-score berekenen voor lwoo-leerlingen. Als een school bij één of meer lwoo-leerlingen geen Cito-eindtoets of niveautoets heeft afgenomen, rekent de inspectie per lwoo-leerling deze gemiddelde score mee in de schoolscore.

• Naast de maatregelen die gericht zijn op afname van de Cito-eindtoets of de niveautoets zal de inspectie extra aandacht geven aan scholen die relatief veel lwoo-leerlingen hebben. In een gesprek met de school zal worden gevraagd aan te tonen dat het advies voor lwoo correct is onderbouwd. Bekeken wordt of de betreffende leerlingen al in een eerder stadium als zorgleerling zijn geïdentificeerd en of hen de noodzakelijke zorg is geboden. Als de school zich naar de mening van de inspectie hier niet voldoende over kan verantwoorden, worden de eindresultaten als onvoldoende beoordeeld.

2.4 Beleidsstandpunt over het gebruik van de (Cito-)eindtoets op de korte termijn

Ik vind het van groot belang dat de individuele ontwikkeling van kinderen centraal staat in het onderwijs. Om kinderen te begeleiden in hun schoolloopbaan, moet hun ontwikkeling goed worden gevolgd. Ook het advies voor lwoo-leerlingen voor het vervolgonderwijs moet door basisscholen goed worden onderbouwd. 95% van de basisscholen gebruikt de schoolscore op een landelijk genormeerde eindtoets als instrument om zich te verantwoorden voor hun onderwijsresultaten. Als veel leerlingen niet deelnemen aan deze eindtoets, vertekent dat echter het beeld van de onderwijsresultaten. Dat is onwenselijk, dus als scholen in groep 8 een eindtoets afnemen moeten alle leerlingscores worden meegeteld.

De maatregelen die de inspectie voorstelt, creëren voor scholen duidelijkheid over de deelname aan de (Cito-)eindtoets door potentiële lwoo-leerlingen. Bovendien zijn de maatregelen erop gericht dat zoveel mogelijk leerlingen deelnemen aan een eindtoets. Daarbij wordt voldoende rekening gehouden met de samenstelling van de leerlingpopulatie van scholen. Zo zullen scholen die zich inspannen om zorgleerlingen goed te begeleiden niet worden benadeeld. Ik zal daarom de inspectie en het Cito vragen de hierboven genoemde acties op korte termijn uit te voeren. Daarnaast zal ik onderzoek laten uitvoeren naar de overdracht tussen basisscholen en scholen in het voortgezet onderwijs. Hoe verloopt deze overdracht? Wat kan er beter? Welke goede voorbeelden zijn al beschikbaar?

3. Verantwoording over onderwijsresultaten in de toekomst

Door de invoering van good governance in het onderwijs, verandert de rol van de overheid. De overheid vermindert het aantal eigen regels en voorschriften voor scholen in het primair onderwijs. Met deze grotere beleidsruimte voor scholen, zoals de introductie van lumpsumfinanciering in 2006, is de ruimte om eigen keuzes te maken voor besturen en scholen vergroot. Deze grotere keuzevrijheid bij het vormgeven van het onderwijs brengt met zich mee dat besturen en scholen zich moeten verantwoorden over de kwaliteit van het onderwijs en de bereikte onderwijsresultaten. De kerngedachte van good goverance is dat de partijen die het meeste belang hebben bij het onderwijs, hun invloed daarop kunnen uitoefenen. Dat houdt in dat scholen verantwoording moeten afleggen naar leerlingen, ouders en andere belanghebbende partijen (horizontale verantwoording). Het toezicht door de inspectie (verticale verantwoording) wordt selectiever en soberder ingericht, met de nadruk op resultaten. Dit heb ik beschreven in de voortgangsbrief good governance in het onderwijs (juni 2006).

In het huidige systeem van verantwoording is een knelpunt gesignaleerd bij de overdracht van leerlingen naar het voortgezet onderwijs. Veel leerlingen komen vanuit het primair onderwijs het voortgezet onderwijs binnen met leerachterstanden op de onderdelen taal en rekenen. Dit zijn sleutelvaardigheden voor een succesvolle ontwikkeling van kinderen in het onderwijs en de samenleving. De kerndoelen voor taal en rekenen beschrijven welk onderwijsaanbod basisscholen leerlingen moeten aanbieden. Het voortgezet onderwijs wil echter meer helderheid over het eindniveau dat leerlingen in het basisonderwijs behalen, zodat zij hun onderwijs daarop kunnen aanpassen. Dit is onder meer geconstateerd in het rapport «Het vmbo. Beelden, feiten en toekomst» van de IBO-werkgroep vmbo (2004–2005). Kennelijk is er behoefte aan normering van het onderwijsniveau op de basisschool, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende onderwijstypen in het voortgezet onderwijs (vmbo, havo, vwo). Het GION geeft in het rapport Leeropbrengsten van scholen aan dat het vaststellen van leerstandaarden in deze behoefte kan voorzien.

3.1 Beleidsvoorstel verantwoording door scholen in de toekomst

Om de principes van good governance in het primair onderwijs in te voeren, moet de huidige werkwijze met betrekking tot de verantwoording over onderwijsresultaten door scholen worden aangepast. Scholen moeten zich tegenover de overheid en tegenover hun directe omgeving kunnen verantwoorden over de behaalde onderwijsresultaten. Dit kan worden gerealiseerd door het combineren van verschillende vormen van verantwoording: een wettelijk verplichte eindtoets over de kernvakken voor alle leerlingen (verticale verantwoording) en kwalitatieve evaluatie van het onderwijs over de overige leeropbrengsten (horizontale verantwoording). Daarnaast moet worden nagegaan in hoeverre het normeren van het onderwijsniveau voor taal en rekenen op de basisschool mogelijk en wenselijk is.

Eindtoets voor kernvakken

Om een goede aansluiting tussen primair en voortgezet onderwijs te realiseren en om voor alle leerlingen een zo hoog mogelijk niveau van onderwijs te garanderen, is het meten van de resultaten van het onderwijs via een objectieve, onafhankelijke toetsing noodzakelijk. Vergelijkbare schoolgegevens over onderwijsresultaten maakt onder meer benchmarking tussen scholen in het primair onderwijs mogelijk. Om dit te realiseren, vind ik het wenselijk dat alle basisscholen verplicht een landelijk genormeerde eindtoets afnemen voor taal en rekenen bij al hun leerlingen.

Op dit moment is een aantal landelijk genormeerde eindtoetsen beschikbaar: Cito-eindtoets (ook een versie voor dyslectische, blinde of slechtziende kinderen), niveautoets van het Cito, Eduforce toetsen en de GPC-toets. De keuze welke eindtoets wordt afgenomen, ligt bij de basisschool. Een eindtoets wordt dus verplicht, maar dat hoeft niet de Cito-eindtoets te zijn. In principe doen alle leerlingen mee. Een uitzondering kan worden gemaakt voor leerlingen die een indicatie hebben (of naar verwachting zullen krijgen) voor praktijkonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs, of leerlingen die aan het begin van groep 8 vier jaar of korter in Nederland zijn en die de Nederlandse taal onvoldoende beheersen om de opgaven goed te kunnen lezen. Basisscholen moeten zich wel verantwoorden over de resultaten van deze leerlingen. De verplichte eindtoets wordt op z’n vroegst in het schooljaar 2007–2008 ingevoerd.

De schoolscores op deze toets worden door de inspectie gebruikt bij de beoordeling van de onderwijsresultaten van de school. Als de onderwijsresultaten van een school onder de maat zijn, zal de school in eerste instantie door de inspectie worden aangezet om maatregelen te treffen die erop zijn gericht de kwaliteit van het onderwijs op de school te verbeteren. Hierdoor moeten ook de onderwijsresultaten van de school zo snel mogelijk verbeteren. Indien het gewenste effect uitblijft, kan ik uit hoofde van mijn eindverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het stelsel, bestuurlijke interventies toepassen. Dit is uitgewerkt in de interventiepiramide uit de nota Toezicht in vertrouwen, Vertrouwen in toezicht die ik op 11 september 2006 naar uw Kamer heb gestuurd. Voor het primair onderwijs wordt de interventiepiramide verder uitgewerkt in het wetsvoorstel governance PO/VO.

Zoals aangekondigd in de voortgangsbrief good governance (juni 2006), bereid ik momenteel een wetsvoorstel governance PO/VO voor. De indiening van dit wetsvoorstel is zaak van het volgende kabinet. Dat geldt ook voor het besluit of de verplichte eindtoets in dit wetsvoorstel wordt opgenomen. In het wetsvoorstel wordt onder meer een zorgplicht voor goed onderwijs geïntroduceerd. Onderdeel van deze zorgplicht is het leveren van voldoende onderwijsresultaten door de school. De wijze van beoordeling van de onderwijsresultaten van basisscholen zal worden uitgewerkt in een ministeriële regeling.

Voor de goede orde het volgende. Het invoeren van een verplichte eindtoets heeft tot doel de resultaten van het onderwijs op schoolniveau in beeld te brengen. Mede op basis van deze resultaten verantwoordt de school zich naar haar omgeving en de overheid. De huidige werkwijze bij het opstellen van een objectief advies over het vervolgonderwijs van individuele leerlingen door een school verandert door het verplichten van de eindtoets niet. De alternatieven die al eerder in deze brief zijn genoemd (zoals een psychologische test), blijven voor scholen beschikbaar.

Leerlingvolgsysteem

Steeds meer scholen gebruiken een genormeerd leerlingvolgsysteem om de ontwikkeling van hun leerlingen te volgen. Deze systemen bevatten onafhankelijke toetsen die de voortgang van de leerling meten, gedurende acht jaar basisonderwijs. Een vergelijking van de resultaten op een toets in groep 3 van de basisschool met de resultaten op een eindtoets kan de toegevoegde waarde van een school in beeld brengen. Dat wil zeggen: wat heeft de school bijgedragen aan de leerwinst van leerlingen. De inspectie gebruikt de informatie uit het leerlingvolgsysteem voor de beoordeling van de tussentijdse resultaten van scholen. Een genormeerd leerlingvolgsysteem is daarnaast een belangrijk instrument bij de interne kwaliteitszorg van de school. Het is voor scholen zinvol om te weten of hun leerlingen meer of minder leren dan op andere scholen, en wat daar de mogelijke oorzaken van zijn. Deze informatie kan door scholen worden gebruikt bij het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs, bijvoorbeeld het aanpassen van het didactisch handelen op een individuele leerling. Een goed opgezet systeem van kwaliteitszorg is onderdeel van de zorgplicht goed onderwijs in het eerder genoemde wetsvoorstel governance PO/VO. Met een goed functionerend leerlingvolgsysteem kan een school invulling geven aan het aspect kwaliteitszorg binnen de zorgplicht goed onderwijs.

Horizontale verantwoording

Alleen het toetsen van leerlingen op het gebied van taal en rekenen is niet voldoende. Een basisschool heeft een brede maatschappelijke opdracht. Daarom zou een school zich ook moeten verantwoorden over de resultaten op de overige kerndoelen en het pedagogisch klimaat. Bijvoorbeeld: hoe stimuleert de school de ontwikkeling van sociale vaardigheden? Of: hoe volgt de school de ontwikkeling van zorgleerlingen en hoe evalueert de school de onderwijskwaliteit. De nadruk zal hierbij liggen op een horizontale verantwoording aan de direct belanghebbenden. De gegevens die met instrumenten voor horizontale verantwoording worden verzameld moet zoveel mogelijk vergelijking tussen scholen mogelijk maken. Dit kan bijvoorbeeld door visitaties van een commissie bestaande uit schoolleiders van andere scholen. Ook peer-reviews zijn mogelijk, waarbij scholen elkaar beoordelen op verschillende aspecten van het onderwijs. Een goed opgezet systeem van horizontale verantwoording is een voorwaarde voor versobering van het toezicht door de inspectie (proportioneel toezicht).

Onderzoek naar vaststellen niveaus taal en rekenen

Op korte termijn wil ik onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijkheid niveaus vast te stellen voor taal en rekenen in het basisonderwijs. De niveaus geven een norm aan voor het beheersingsniveau van de bestaande kerndoelen voor taal en rekenen. Het vaststellen van dergelijke niveaus kan voor alle betrokkenen in het primair en voortgezet onderwijs voor duidelijkheid zorgen. Voor de basisscholen wordt duidelijk welk niveau nodig is voor de verschillende typen voortgezet onderwijs. Voor de scholen in het voortgezet onderwijs betekent dit duidelijkheid over heteindniveau van de leerlingen die zij krijgen overgedragen van de basisschool. In discussies met vertegenwoordigers van het primair en voortgezet onderwijs zal dit verder worden uitgewerkt. Het rapport van het GION lijkt mij een goede start voor deze discussie.

In het onderzoek wordt ook nagegaan op welke wijze de basisniveaus voor taal en rekenen in leerlingvolgsystemen kunnen worden geïmplementeerd. De meerwaarde die het onderwijsnummer kan bieden bij het volgen van leerlingen, ook na de overstap naar het vervolgonderwijs, wordt in het onderzoek meegenomen.

4. Conclusie

In deze brief heb ik verschillende maatregelen aangekondigd om de afname van de Cito-eindtoets te verbeteren. Ook heb ik voor alle basisscholen een verplichte eindtoets voor taal en rekenen en nieuwe vormen van horizontale verantwoording aangekondigd. Ik ben mij ervan bewust dat verantwoording van onderwijsresultaten een ingewikkeld en gevoelig onderwerp is. Gevoelig doordat belangen van scholen, leerlingen en ouders meespelen. Het basisonderwijs is over het algemeen goed, en scholen werken er hard aan om dit zo te houden. Steeds meer scholen hebben een systeem om de onderwijskwaliteit te meten. Zo houden zij continu de vinger aan de pols. Scholen moeten openstaan voor feedback, zichzelf met anderen durven vergelijken en zelf hun onderwijs evalueren.

Voor de uitwerking van nieuwe vormen van horizontale verantwoording moet voldoende tijd worden uitgetrokken. De nieuwe rolverdeling en de consequenties van vormen van verantwoording moeten goed worden doordacht. In de komende maanden wil ik hiermee een start maken. Ik zal daarom een vervolg organiseren op de veldconsultaties, zodat meer vertegenwoordigers van het primair onderwijs uitgebreid met elkaar en met de overheid van gedachten kunnen wisselen. De uitkomsten van de discussies en het onderzoek moeten begin volgend jaar leiden tot een overzicht van de belangrijkste kaders voor objectieve verantwoording van de kwaliteit van het primair onderwijs in Nederland.

Samenvattend neem ik de komende periode de volgende maatregelen:

Gebruik van de Cito-eindtoets op de korte termijn

• De handleiding van de Cito-eindtoets wordt door het Cito aangepast vóór de afname van de Cito-eindtoets in 2007, zodat het voor scholen helder is welke leerlingen mee kunnen doen met de Cito-eindtoets. Hierover zijn al afspraken gemaakt met het Cito.

• Scholen worden beter geïnformeerd over de mogelijkheden van de niveautoets. Leerlingen met een grote leerachterstand kunnen door het gebruik van de niveautoets gewoon met de klas meedoen aan een eindtoets en worden niet buitengesloten.

• Scholen worden geïnformeerd over de nieuwe werkwijze van de inspectie bij de berekening van de schoolscore: voor alle scholen tellen de scores van potentiële Iwoo-leerlingen mee in de schoolscore.

• De Cito-scores van alle scholen worden voortaan bepaald inclusief de scores van lwoo-leerlingen. Niet alle scholen nemen de Cito-eindtoets of niveautoets af bij hun lwoo-leerlingen. Voor deze situaties berekent de inspectie een landelijk gemiddelde Cito-score voor lwoo-leerlingen. Als een school bij één of meer lwoo-leerlingen geen Cito-eindtoets of niveautoets heeft afgenomen, rekent de inspectie per lwoo-leerling deze gemiddelde score mee in de schoolscore.

• De inspectie besteedt extra aandacht aan scholen die relatief veel lwoo-leerlingen hebben. In een gesprek met de school zal worden gevraagd aan te tonen dat het advies voor lwoo correct is onderbouwd. Als de school zich naar de mening van de inspectie hier niet voldoende over kan verantwoorden, worden de eindresultaten als onvoldoende beoordeeld.

Toekomstperspectief verticale en horizontale verantwoording

• Een verplichte eindtoets voor taal en rekenen voor alle basisscholen. Deze toets wordt op z’n vroegst in het schooljaar 2007–2008 ingevoerd.

• Onderzoek naar de mogelijkheden van het vaststellen van een basisniveau voor taal en rekenen in het basisonderwijs.

• Onderzoek wordt uitgevoerd naar de overdracht tussen basisscholen en scholen in het voortgezet onderwijs. Hoe verloopt deze overdracht? Wat kan er beter? Welke goede voorbeelden zijn al beschikbaar?

• Een brede discussie wordt georganiseerd over horizontale en verticale verantwoording van scholen in het primair onderwijs over hun onderwijsresultaten. Hieraan nemen diverse vertegenwoordigers van het primair onderwijs deel.

• De uitkomsten van de discussies en het onderzoek leiden in 2007 tot een overzicht van de belangrijkste kaders voor verantwoording door scholen over hun onderwijsresultaten.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven