30 175 Luchtkwaliteit

Nr. 218 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 april 2015

Tijdens het AO Leefomgeving van 26 februari 2015 (Kamerstuk 31 209, nr. 169) heb ik uw Kamer een aantal toezeggingen gedaan. Zo heb ik toegezegd de Kamer te informeren over de uitkomst van het nadere overleg met het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) inzake de maatregelen die worden genoemd in het rapport «De kosten en baten van het Commissievoorstel ter vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen» (Kamerstuk 22 112, nr. 1942). Tevens heb ik toegezegd de Kamer te informeren over de manier waarop scooters worden meegenomen in de Monitoringsrapportage, alsmede over de onzekerheidsmarges in de Monitoringsrapportage van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)(Kamerstuk 30 175, nr. 203).

Maatregelen PBL-rapport kosten-batenanalyse NEC-richtlijn

Het nadere overleg met het PBL inzake de maatregelen die worden genoemd in de nationale kosten-batenanalyse1 bevestigde het beeld dat de maatregelen die genoemd worden in de bijlage van het rapport niet bedoeld zijn als overzicht van maatregelen die zonder meer kunnen worden toegepast: het is een pakket met mogelijke maatregelen.

Het door het PBL opgestelde maatregelpakket is technisch haalbaar en kosten-optimaal maar daarmee zijn de maatregelen nog niet bekeken op bijvoorbeeld het draagvlak in de samenleving en de juridische haalbaarheid. Dat zijn voor mij belangrijke afwegingen. En verder streef ik naar een passende verdeling van inspanningen over de verschillende sectoren die bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Deze afwegingen en keuzes vinden in een later stadium plaats. Het voorstel voor de NEC-Richtlijn voorziet namelijk in een programma. Iedere lidstaat moet een dergelijk programma uiterlijk binnen 21 maanden na inwerkingtreding van de Richtlijn aan de Commissie voorleggen en daarna geregeld herzien.

Naar mijn mening is dit programma het instrument om keuzes te maken in de te treffen maatregelen, in samenspraak met belanghebbenden en met uw Kamer. De maatregelen uit het PBL-pakket zie ik daarbij als inspiratiebron. Afhankelijk van de onderhandelingen in het Europese traject verwacht ik na de zomer van 2016 te beginnen met het opstellen van dit programma.

Scooters in de Monitoringrapportage

De berekeningen voor luchtkwaliteit in de Monitoringsrapportage van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) bestaan uit de zogenoemde achtergrondconcentraties en de lokale bijdragen ten gevolge van verkeersemissies.

De achtergrondconcentraties bevatten de bijdragen van alle bronnen in binnen- en buitenland. In de achtergrondconcentraties worden ook de bijdragen van bromfietsen (w.o. scooters) in en buiten de steden meegenomen. De gemiddelde bijdrage van bromfietsen aan de achtergrondconcentraties van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2.5) bedraagt respectievelijk ongeveer 0,2% en 0,1%.

Ook de lokale bijdrage van bromfietsen is beperkt. In recent onderzoek van TNO is op verschillende locaties in Utrecht een aandeel van emissies van brommers in de totale lokale verkeersbijdrage voor fijn stof (PM10) van 2–4% geschat. Voor NO2 bedroeg de geschatte bijdrage aan de lokale verkeersbijdrage 0.2–0.3%. Alleen op specifieke plekken, daar waar het aandeel bromfietsen relatief hoog is in vergelijking met het aantal personen- en bestelauto’s, zou de bijdrage van bromfietsen aan de lokale luchtkwaliteit relevant kunnen worden. Daarnaast speelt mee dat er meestal geen verkeerstellingen van bromfietsen bij de gemeenten beschikbaar zijn. Vanwege deze redenen wordt de lokale bijdrage van bromfietsen niet in de Monitoringsrapportage meegenomen.

Onzekerheden in de Monitoringsrapportage

De resultaten van de uitgevoerde berekeningen in Monitoringsrapportage NSL 2014 (Kamerstuk 30 175, nr. 203) hebben een aanzienlijke onzekerheid, die inherent is aan de luchtkwaliteitsmodellen en de aannames in de monitoring en de onzekerheid in de benodigde invoer. Ook kunnen zich gedurende de looptijd van het NSL mee- en tegenvallers voordoen die van invloed kunnen zijn op het halen van de grenswaarden. Het gaat dan bijvoorbeeld om nieuwe technische inzichten, meer of minder effecten van maatregelen dan eerder was aangenomen, of een andere economische ontwikkeling.

Om een idee te geven wat het aantal overschrijdingen in 2015 zou zijn als de onzekerheden en gemaakte aannames tegenvallen, vergelijkt het RIVM in de NSL monitoring de berekende concentraties met een waarde onder de norm.

Die vergelijking geeft inzicht in de toename van het aantal overschrijdingen als gevolg van tegenvallers. De resultaten van de vergelijking zijn terug te vinden in de figuren 1 en 2 op pagina 17 van de Monitoringsrapportage NSL 20142. Het RIVM blijft aandacht besteden aan de onzekerheden. Ook in de Monitoringsrapportage 2015 zal een dergelijke analyse opgenomen worden.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld


X Noot
1

PBL i.s.m. RIVM en ECN, «De kosten en baten van het Commissievoorstel ter vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigde stoffen», z.p. 24 november 2014.

Naar boven