nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
I
Onderdeel D komt te luiden:
D
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a vervalt «, onder hem ressorterende».
b. In onderdeel b vervalt «onder hen ressorterende».
2. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot onderscheidenlijk
vijfde en zesde lid, wordt een lid gevoegd, luidende:
4. Bij de taakverdeling, bedoeld in het derde lid, kan tevens worden
bepaald op welke wijze het toezicht wordt uitgeoefend. De wijze waarop het
toezicht wordt uitgeoefend kan inhouden dat de toezichthouder op door Onze
Minister vast te stellen tijdstippen en in door hem vast te stellen gevallen,
onderzoek doet naar de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde
regels en in daarbij aan te geven gevallen rapporteert aan door Onze Minister
aan te wijzen personen of instanties.
II
Onderdeel E vervalt.
Toelichting
In het wetsvoorstel is ervan uitgegaan dat het voorstel van de Wet onafhankelijke
risicobeoordeling Voedsel en Waren Autoriteit (Tweede Kamer, 2004–2005,
29 863, nr. 2) tot wet zal zijn verheven op het moment dat de hier aan
de orde zijnde wijziging van de Warenwet in werking zal treden. Teneinde het
voorgestane beleid met betrekking tot het hygiënisch werken in tatoeageshops
en piercingstudio’s te kunnen realiseren, is het noodzakelijk dat GGD-ambtenaren
door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport als toezichthouder
worden aangewezen. Door de inwerkingtreding van de Wet onafhankelijke risicobeoordeling
Voedsel en Waren Autoriteit, wordt die mogelijkheid gecreëerd. Omdat
de behandeling van dat wetsvoorstel minder snel verloopt dat het hier aan
de orde zijnde voorstel tot wijziging van de Warenwet, is het noodzakelijk
geworden het laatstbedoelde voorstel zodanig te wijzigen dat direct bij de
inwerkingtreding van die wijziging, overgegaan kan worden tot aanwijzing van
GGD-ambtenaren als toezichthouder. Het nieuwe artikel I, onderdeel D, voorziet
in die wijziging.
Zoals aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag bij dit wetsvoorstel
(Tweede Kamer, 2004–2005, 30 173, nr. 5) zal, anders dan aanvankelijk
de bedoeling was, niet langer worden verlangd dat exploitanten van tatoeageshops
en piercingstudio’s over een jaarlijks op te maken rapport beschikken,
doch dat zij in het bezit dienen te zijn van een vergunning van de Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Om de kosten van een rapport door te
kunnen belasten, was het noodzakelijk artikel 33, eerste lid, van de Warenwet
te wijzigen. Omdat de Warenwet reeds voorziet in de mogelijkheid de kosten
van een vergunningaanvraag door te belasten, is die wijziging overbodig geworden.
Onderdeel E van artikel I kan daardoor vervallen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
J. F. Hoogervorst