nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 december 2006
Op 22 juni 2006 heeft de tweede behandeling van de wijziging van
de Warenwet om hygiënevoorschriften bij het tatoeëren en het piercen
te kunnen stellen (Kamerstuk 2006–2007, 30 173) plaatsgevonden.
Tijdens deze behandeling heb ik een toezegging gedaan. Ik zou u nader informeren
over de wijze waarop de hygiënewetgeving zijn beslag zal krijgen, daarbij
kijkend naar de Belgische regelgeving.
Door de wijziging van de Warenwet wordt het mogelijk gemaakt voorschriften
te verbinden aan het tatoeëren en piercen. In het (ontwerp) Warenwetbesluit
tatoeëren en piercen, dat thans voor advies bij de Raad van State ligt,
wordt van de ondernemer verlangd dat hij over een vergunning beschikt. Deze
eis zal echter niet gelden voor ondernemers die alleen de oorlel piercen.
De vergunning is gekoppeld aan de ondernemer en de ruimte waar de werkzaamheden
worden verricht. Het is een vergunning die wordt verleend door de GGD namens
de Minister van VWS. De ondernemer dient een aanvraag in bij de GGD. Vervolgens
brengt de GGD een bezoek aan de tatoeage/piercingshop of schoonheidsspecialist
en onderzoekt of er redenen zijn om aan te nemen dat de ondernemer niet zal
voldoen aan de veiligheidseisen die bij of krachtens het besluit worden gesteld.
Is dat namelijk het geval, dan wordt de vergunning geweigerd. Of er veilig
wordt gewerkt, wordt beoordeeld aan de hand van een aantal criteria die zijn
opgenomen in het besluit. Het gaat dan onder meer om het gebruik van tatoeage-
en piercingmateriaal, persoonlijke hygiëne en de inrichting van de ruimte
waar getatoeëerd of gepierced wordt. De ondernemer die werkt volgens
een door de Minister van VWS aangewezen veiligheidscode wordt geacht te voldoen
aan de veiligheidseisen. De hygiënerichtlijnen van het Landelijk Centrum
Hygiëne en Veiligheid (LCHV) zullen worden aangewezen als veiligheidscode.
De hygiënerichtlijnen zijn opgesteld met het veld, waaronder de tatoeagebranche
en piercingbranche. De basis voor de hygiënerichtlijnen zijn
de Amsterdamse richtlijnen geweest. In Amsterdam bestaan namelijk al bijna
20 jaar gemeentelijke richtlijnen voor tatoeëren en piercen. Deze Amsterdamse
richtlijnen zijn ook de basis geweest voor de Belgische wetgeving. De regels
die dus nu voor heel Nederland gaan gelden, komen voor een groot deel overeen
met de Belgische hygiëneregels.
De ondernemer die niet werkt volgens een aangewezen veiligheidscode, moet,
wil hij voor een vergunning in aanmerking komen, aannemelijk maken dat hij
toch voldoet aan de eis van veilig werken. De verwachting is dat overwegend
gekozen zal worden voor het werken met de hygiënerichtlijnen van het
LCHV.
Als de GGD constateert dat er veilig wordt gewerkt, geeft de GGD namens
de minister van VWS een vergunning af. De vergunning is twee jaar geldig en
na een periode van vier jaar, wordt de geldigheidsduur drie jaar. Verleende
vergunningen worden openbaar gemaakt. Op die manier kan de burger achterhalen
of de shop waar hij of zij een tatoeage of piercing wil laten zetten, een
vergunning heeft. Een en ander laat onverlet dat de ondernemer die uitsluitend
oorlellen piercet en daarom niet over een vergunning hoeft te beschikken,
wel aan de voor zijn branche geldende veiligheidsvoorschriften dient te voldoen.
In de Warenwetregeling tatoeëren en piercen wordt de vergunningplicht
nader uitgewerkt. Zo zal de regeling aangeven hoe de vergunning moet worden
aangevraagd, de geldigheidsduur zoals eerder genoemd en wat de precieze kosten
zijn etc. De regeling bepaalt ook dat de klant geïnformeerd moet worden
over de mogelijke nadelige gevolgen die aan het aanbrengen van een tatoeage
of piercing verbonden zijn.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
J. F. Hoogervorst