30 170
Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de voorschriften inzake educatie, splitsing van instellingen en vaststelling ondergrens aan de bekostiging deeltijdse beroepsopleidingen

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 12 mei 2005 en het nader rapport d.d. 17 juni 2005, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 17 maart 2005, no.05.000956, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, drs. M. Rutte, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedsel-kwaliteit, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de voorschriften inzake educatie, splitsing van instellingen en vaststelling ondergrens aan de bekostiging deeltijdse beroepsopleidingen, met memorie van toelichting.

Het voorstel bevat een aantal wijzigingen in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Behalve samenvoeging wordt ook splitsing van instellingen in de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (BVE) mogelijk. Daarnaast moeten deeltijdopleidingen minimaal 300 uren per jaar in instellingstijd verzorgd onderwijsprogramma bevatten, willen zij voor bekostiging meetellen. Bovendien worden de gelden voor educatie als bedoeld in de WEB met ingang van 2006 ondergebracht in de brede doeluitkering (BDU) voor de dertig grote steden (de G 30) en wordt de bekostiging van en de verantwoordelijkheid voor de educatie-gelden die zijn bestemd voor Nederlands als Tweede taal overgeheveld van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar het Ministerie van Justitie (Vreemdelingenzaken en Integratie). Voorts bevat het voorstel een technische correctie op een eerdere wijziging van de WEB. De Raad van State kan zich vinden in het voorstel van wet, maar maakt opmerkingen over de gevolgen van deze bestedingsvrijheid voor de regionale opleidingscentra (ROC's). In verband hiermee is aanvulling van de toelichting wenselijk.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 17 maart 2005, nr. 05.000956, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde wetsvoorstel rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 12 mei 2005, nr. W05.05.0083/III, bied ik U hierbij, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, aan.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal nadat aan zijn opmerking aandacht zal zijn besteed.

1. Met ingang van 2006 worden voor de G 30 de financiële middelen voor educatie toegevoegd aan de BDU onder de pijler «sociaal, integratie en veiligheid». Ingevolge het voorstel van wet zijn de G 30 niet langer verplicht deze gelden te besteden aan educatie, maar mogen zij deze ook uitgeven aan andere doelen die binnen voornoemde pijler vallen. Deze verruiming komt voort uit het convenant «Samenwerking aan de krachtige stad» dat op 8 april 2004 is gesloten tussen de G 30 en de rijksoverheid. Wanneer een gemeentebestuur besluit deze gelden te blijven besteden aan educatie, is het verplicht deze in te kopen bij een ROC.

Tegen deze overheveling heeft de Raad op zichzelf geen bezwaar, maar wel vraagt hij aandacht voor het volgende. Als gevolg van het voorstel worden de middelen uit de WEB voor educatie niet langer ook vanzelfsprekend aan educatie besteed, en zijn ROC's in de grote steden niet langer zeker van inkomsten uit deze middelen. In zijn advies over het vrijgeven van de inburgeringscursussen1 heeft de Raad er op gewezen dat ROC's hebben geïnvesteerd in personeel en huisvesting om aan de vraag naar educatie door de gemeenten te voldoen. De toelichting merkt op dat afspraken zijn gemaakt over het in gang zetten van een zorgvuldig transitietraject in verband met de mogelijke gevolgen voor de ROC's, maar gaat niet in op de aard van deze gevolgen of op de gevolgen voor het onderwijsaanbod in de regio. Nu volgens de toelichting het transitietraject begin 2005 zou zijn afgerond, adviseert de Raad in de memorie van toelichting op de uitkomsten daarvan in te gaan.

1. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State merk ik op dat het transitietraject thans nog niet geheel is afgerond. De memorie van toelichting is hierop aangepast in die zin dat de huidige stand van zaken aangaande het transitietraject is weergegeven. De Tweede Kamer zal te zijner tijd over de uitkomsten van het transitietraject worden geïnformeerd.

2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

2. De redactionele kanttekeningen heb ik verwerkt in het wetsvoorstel. Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting enkele andere redactionele aanpassingen en tekstuele correcties aan te brengen.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Rutte

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W05.05.0083/III met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In artikel I, onder B, bij de vernummering rekening houden met het feit dat het zevende lid met ingang van 1 juli 2004 vervallen is.

– In artikel I, onder C, bij de vernummering rekening houden het feit dat het vierde lid met ingang van 1 januari 2005 vervallen is.

– In artikel I, onder D, in het voorgestelde artikel 2.5.9a, eerste lid, «de gemeente» vervangen door: het college van burgemeester en wethouders.

– In het voorgestelde artikel 2.5.9a, tweede en derde lid, «door Onze Minister» telkens vervangen door: bij ministeriële regeling.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie vant oelichting ozals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2003/04, 29 646, nr. 4.

Naar boven