Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 30169 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 30169 nr. 5 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 november 2006
Tijdens het Algemeen Overleg op 23 november 2005 (Kamerstuk 30 169, nr. 4) met uw Kamer over mantelzorg en vrijwillige inzet, heb ik u een aantal toezeggingen gedaan. In de bijlage bij deze brief geef ik de stand van zaken van die toezeggingen weer. Om de ingezette beleidsacties goed te kunnen beoordelen, lijkt het mij goed om in deze brief kort een breder perspectief te schetsen op het terrein van mantelzorg en vrijwillige inzet.
Mantelzorgers en vrijwilligers zijn het cement van onze samenleving. Ik heb grote waardering voor de miljoenen mensen die zich belangeloos inzetten voor een ander. Daarom is deze kabinetsperiode veel aandacht besteed aan het verbeteren van de randvoorwaarden waaronder de mantelzorgondersteuning en vrijwillige inzet plaatsvinden.
Daarbij denk ik onder meer aan het verhogen van het budget voor coördinatie van vrijwillige thuishulp en mantelzorgondersteuning met structureel € 5 mln in 2006 en nog eens € 5 mln in 2007. Hiermee is een stevig fundament gelegd voor de Wmo inclusief een duidelijke taak- en verantwoordelijkheidsverdeling op deze terreinen. Verder zal vanaf 2007 de inzet van de mantelzorger inzichtelijk worden gemaakt bij de indicatiestelling in het kader van de AWBZ. Een ander voorbeeld is mijn voornemen om in 2007 een regeling in werking te laten treden om mantelzorgers te waarderen. Ik wil ook een basis leggen voor de toekomst. Door nader gedegen onderzoek streef ik er naar om een proces op gang te brengen waarbij nieuwe, toekomstige belemmeringen (die zich voor kunnen doen op de langere termijn) vroegtijdig worden weggenomen en vernieuwende initiatieven tot stand kunnen komen.
Het feit dat mantelzorg en vrijwillige inzet steeds beter op de kaart zijn komen te staan, is overigens zeker niet alleen de verdienste van het kabinet. Vele partijen zoals Mezzo hebben daaraan een belangrijke bijdrage geleverd.
Mantelzorg en vrijwillige inzet zijn activiteiten die burgers vaak op eigen initiatief in hun eigen omgeving ondernemen, om de kwaliteit van de samenleving op vele terreinen te verbeteren; waaronder de maatschappelijke ondersteuning van kwetsbare burgers.
Ik heb het daarom als mijn taak gezien om, samen met betrokken organisaties, de randvoorwaarden voor deze activiteiten zodanig vorm te geven dat die inzet ondersteund en versterkt wordt. Dit streven heb ik onder meer neergelegd in mijn notitie «De mantelzorger in beeld», die u in de zomer van 2005 heeft ontvangen. In de bijlage treft u de stand van zaken aan van alle activiteiten die daarin zijn opgenomen. Hoewel er nog geen kwantitatieve gegevens voorhanden zijn over de maatschappelijke effecten van deze activiteiten, kan wel worden gesteld dat alles bij elkaar een positief resultaat is bereikt. Ik noem twee voorbeelden:
– in financiële zin zijn de mantelzorgondersteuning en vrijwilligerszorg versterkt door een structurele toevoeging in 2005 met € 10 mln en een structurele verhoging van het budget met € 5 mln in 2006 en nog eens € 5 mln in 2007. In 2007 is het budget daarmee gebracht op € 32 mln (ter vergelijking: begin 2001 was voor mantelzorgondersteuning circa € 6,3 mln beschikbaar). Mede hierdoor is het aantal instellingen voor mantelzorgondersteuning toegenomen van 140 in 2001 tot ruim 250 in 2006. Hierdoor worden meer mantelzorgers bereikt (naar schatting nu circa 240 000);
– het CIZ heeft de uitgangspunten voor het verlenen van een indicatie voor respijtzorg in haar werkprocessen aanzienlijk verhelderd. Zo wordt bij het indicatieonderzoek nadrukkelijk gekeken naar de draaglast en draagkracht van de mantelzorger. Als duidelijk wordt dat vermindering van haar of zijn langdurige belasting mogelijk is door het overnemen van de integrale zorg voor bijvoorbeeld enkele uren, dan kan daarvoor een indicatie worden afgegeven. Dit biedt mantelzorgers de mogelijkheid om hun taak te verlichten.
Ook op het terrein van de vrijwillige inzet heeft zich een soortgelijke ontwikkeling voorgedaan. Ook daar kan worden geconstateerd dat de betrokken partners (gemeenten, burgers, vrijwilligersorganisaties enzovoorts) bepaald niet stil hebben gezeten; mede door hun inzet zijn goede resultaten bereikt. Ook hier noem ik twee voorbeelden:
• Ten eerste de Tijdelijke Stimuleringsregeling Vrijwilligersbeleid (TSV) 2001–2004. Deze regeling kwam in 2003 op stoom. Omdat steeds meer gemeenten daarin wilden participeren en het kabinet een zo hoog mogelijk rendement wilde bereiken, is de uitvoeringsperiode van de regeling met een jaar (2005) verlengd. De TSV is succesvol gebleken en heeft er mede toe geleid dat 85% van de gemeenten expliciet vrijwilligersbeleid is gaan formuleren en daarvoor middelen uittrekt.1 Bij de invoering van de Wmo is als prestatieveld de ondersteuning van de mantelzorg en het vrijwilligerswerk opgenomen. Door deze wettelijke grondslag zijn de resultaten van de TSV-regeling grotendeels geborgd en is een nieuw kader geschapen voor verdere ontwikkeling van lokaal beleid op het gebied van vrijwillige inzet.
• Ten tweede de Commissie Vrijwilligersbeleid. Deze Commissie heeft tot en met 2004 in 19 gemeenten c.q. provincies pilots uitgevoerd gericht op de ontwikkeling en overdracht van instrumenten en methoden voor effectief lokaal vrijwilligersbeleid. Daarbij kwamen thema’s als visie-ontwikkeling, gemeentelijke regie, integrale en interactieve beleidsvoering, monitoring en evaluatie aan de orde.
De adviezen die de Commissie aan het einde van haar zittingsperiode formuleerde waren gericht op voortgaande ondersteuning van het lokale niveau en vernieuwende initiatieven.2 In mijn Beleidsbrief Vrijwillige Inzet van 19 oktober 2005 heb ik deze adviezen vertaald in praktische maatregelen gericht op wet- en regelgeving, lokaal beleid en lokale ondersteuning, vrijwilligers uit nieuwe doelgroepen, kennis, onderzoek en deskundigheidsbevordering. Deze maatregelen hebben primair tot doel dat het werk van vrijwilligers(organisaties) beter (door gemeenten) wordt ondersteund. Het bestaande budget werd daarbij verhoogd met€ 2.7 miljoen in 2005 en nog eens € 1,5 miljoen in 2006 tot€ 19,91. Voor een stand van zaken van deze maatregelen verwijs ik u naar de bijlage.
Hiervoor heb ik een beeld geschetst van de ontwikkelingen op hoofdlijnen die sinds 2003 in gang zijn gezet. Het spreekt vanzelf dat deze ontwikkelingen niet op zich zelf staan. Ik refereer daarbij met name aan de Wmo en aan de AWBZ. De Wmo en de verdergaande modernisering van de AWBZ zouden ook tot stand zijn gebracht wanneer op het terrein van de mantelzorg en vrijwillige inzet minder in gang was gezet. Desalniettemin ben ik van mening dat het karakter van deze trajecten op een aantal punten anders zou zijn geweest als voornoemde impuls niet had plaatsgevonden. Immers, de sterke positie van bijvoorbeeld mantelzorgers en vrijwilligers in de Wmo (voor het eerst een wettelijke verplichting voor gemeenten mantelzorgers en vrijwilligers te ondersteunen, het compensatiebeginsel waarvan mantelzorgers profiteren enzovoorts) vindt zijn oorsprong onder meer in het feit dat er in de afgelopen jaren alom een sterke infrastructuur op dat terrein is opgebouwd en het besef is gegroeid dat de ondersteuning van niet-professionele zorg maatschappelijk belangrijk en onmisbaar is.
Hoewel de Wmo op 1 januari 2007 in werking treedt, constateer ik dat veel gemeenten voortvarend bezig zijn zich voor te bereiden op de wettelijke taken die zij ten aanzien van de mantelzorg en vrijwillige inzet gaan krijgen. Onderzoek wordt gedaan door gemeenten, pilots en projecten worden gestart, contacten worden gelegd en samenwerkingsverbanden gesmeed met de lokale en regionale instellingen en regiogemeenten teneinde resultaten te bereiken op dit prestatieveld. Veel gemeenten zullen de uitdaging oppakken om tot een goede ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers te komen. Zij worden daarbij ondersteund door het implementatieteam Wmo. Er wordt toegewerkt naar een situatie die wordt gekenmerkt door het feit dat het geheel meer is dan de som der delen. Door het samenbrengen van voorheen separaat geregelde en gefinancierde voorzieningen in één wettelijk kader, kan naar verwachting meer worden bereikt. Een veel gehoorde klacht van mantelzorgers is bijvoorbeeld dat men vaak hetzelfde verhaal moet vertellen om uiteindelijk voor een bepaalde voorziening of dienst in aanmerking te komen. Dit soort belemmeringen worden met de invoering van de Wmo weggenomen. Samenwerking en coördinatie ten aanzien van voor mantelzorgers en vrijwilligers belangrijke activiteiten zullen worden bevorderd. Compensatiebeginsel, prestatievelden, betrokkenheid van mantelzorgers en vrijwilligers en samenhang van voorzieningen zijn relevante sleutelbegrippen. Voor mantelzorgers en vrijwilligers is dit een aanzienlijke winst.
Door u is bij de behandeling van het Belastingplan 2006 een amendement van de heer Van der Vlies aangenomen. Dit amendement voorzag in een fiscale korting van € 250 voor mantelzorgers die langer dan 8 uur per week gedurende meer dan 6 maanden mantelzorg verlenen. Om een aantal redenen is dit amendement niet uitvoerbaar gebleken: het is noch vooraf noch achteraf mogelijk om vast te stellen of de mantelzorger terecht de korting heeft ontvangen. Bovendien blijken veel mantelzorgers vanwege hun inkomen niet te kunnen profiteren van deze korting. Omdat ik de door de heer Van der Vlies uitgesproken waardering voor mantelzorgers deel, heb ik in een bestuurlijk overleg met Mezzo deze zomer, afgesproken dat een breed samengestelde werkgroep zou bezien welke alternatieven bestaan voor het amendement Van der Vlies, waarbij zo dicht mogelijk aangesloten zou moeten worden bij de intenties van dit amendement. De werkgroep heeft degelijk werk verricht en een aantal opties bestudeerd. Op basis van die bevindingen dient zich het volgende alternatief aan: een regeling op grond van artikel 21 van de Wmo. Deze regeling zal de gemeenten in staat moeten stellen om de inzet van individuele mantelzorgers te waarderen. Ik streef ernaar om in november 2006 de contouren van de regeling gereed te hebben. Het is de bedoeling om de regeling zo snel mogelijk in 2007 in werking te laten treden. Voor dit doel is per 1 januari 2007 structureel € 65 mln op de begroting van VWS beschikbaar. Voor het geval dat er in 2007éénmalig geld onbenut blijft, zal ik bezien hoe deze middelen kunnen worden ingezet voor ondersteuning van mantelzorgers.
In dit licht ga ik in op de claim van Mezzo voor een verdere intensivering van de ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligerszorg, inclusief buddyzorg en vriendendiensten.
Door middel van een motie hebben de leden Azough en Kraneveldt deze claim ondersteund1. Deze claim moet in samenhang met de hiervoor genoemde punten worden bezien. Uitwerking van het amendement Van der Vlies komt ook tegemoet aan een groot deel van de claim, namelijk daar waar Mezzo geld vraagt voor een tegemoetkoming voor mantelzorgers. Verder ben ik van mening dat door de voorgenomen aanpassingen rond de indicatiestelling in het kader van de AWBZ en door de inwerkingtreding van de Wmo de positie van de mantelzorger aanzienlijk is versterkt. Daarbij komt dat het primair ook aan de gemeenten is om binnen het totale budget waarover zij kunnen gaan beschikken nadere keuzes te maken. Bovendien is in het kader van de Wmo een goede overgangsregeling getroffen ten aanzien van de Subsidieregeling coördinatie vrijwillige thuishulp en mantelzorg. Deze overgangsregeling komt erop neer dat in 2007 het beschikbare budget op historische basis (toekenningen 2006) wordt verdeeld over de gemeenten van vestiging van de instellingen; de€ 5 mln die vanaf 2007 structureel extra beschikbaar komt, wordt verdeeld over de gemeenten die anders niets zouden hebben ontvangen. Tegen deze achtergrond ben ik van mening dat het niet nodig is meer geld voor intensivering beschikbaar te stellen.
In de bijlage wordt ingegaan op de maatregelen die ik in mijn Beleidsbrief Vrijwillige Inzet heb aangekondigd op het gebied van de versterking van vrijwillige inzet; ze zijn gericht op het weghalen van belemmeringen in wet- en regelgeving, het verbeteren van de kwaliteit van het lokale beleid en de lokale ondersteuning, het vinden van meer vrijwilligers in nieuwe doelgroepen, en de ontwikkeling van kennis, onderzoek en deskundigheidsbevordering. Op al deze terreinen zijn activiteiten gestart en positieve resultaten geboekt. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de uitvoering van de motie Atsma.
In deze motie wordt gevraagd om een onderzoek naar knelpunten in de aansprakelijkheidspositie van vrijwilligers(organisaties) en om voorstellen voor verbetering. Hierop wordt in de bijlage uitgebreid ingegaan.2
Op één activiteit wil ik hier nader ingaan. Het betreft de deskundigheidsbevordering van vrijwilligers. In de Beleidsbrief Vrijwillige Inzet heb ik het belang van deskundigheidsbevordering benadrukt. Ik heb daarbij aangegeven dat vraaggerichtheid en het waar mogelijk uitvoeren van deze activiteiten op lokaal niveau, belangrijke uitgangspunten zijn voor de financiering van deze activiteiten. Tegen deze achtergrond heb ik besloten om vanaf 2009 een nieuw model voor deskundigheidsbevordering te hanteren. Vrijwilligers werken in het algemeen lokaal. Daar kan dus het beste primair de verantwoordelijkheid voor de deskundigheidsbevordering liggen. Een deel van de beschikbare middelen gaat daarom naar gemeenten. Dit ter uitvoering van hun taken en verantwoordelijkheden in het kader van de Wmo. Gemeenten kunnen voor de deskundigheidsbevordering van lokale vrijwilligers uiteraard desgewenst een beroep doen op de VTA-instituten (Vorming, Training en Advies). Een deel van de deskundigheidsbevordering van vrijwilligers zal vanwege de beperkte, specialistische vraag en een extra hoge kwaliteit op lokaal niveau niet goed tot zijn recht kunnen komen. Daarom wordt een deel van het budget op basis van de eerdergenoemde criteria (beperkte, specialistische vraag en een extra hoge kwaliteit) aan landelijke vrijwilligersorganisaties beschikbaar gesteld. Hiertoe zal de subsidie die nu aan VTA-instituten als aanbieder van deskundigheidsbevordering wordt verstrekt, geleidelijk worden afgebouwd.
Ten slotte maak ik u erop opmerkzaam dat ik heb besloten de motie van de heer Rouvoet, waarin wordt gevraagd om een tijdelijke subsidie voor de Stichting Present, uit te voeren. De Stichting zal tot 2008 subsidie ontvangen.1
Zoals al eerder gezegd, ik wil ook alvast een basis leggen voor de toekomst. In de eerste plaats wil ik voor vervolgacties van het nieuwe kabinet eventuele toekomstige belemmeringen systematisch in kaart brengen. Innoverende, bovengemeentelijke initiatieven zijn in dat licht bezien, noodzakelijk. In de tweede plaats is en blijft goede kennis van dit werkterrein noodzakelijk, ook voor de toekomst. Tegen deze achtergrond ben ik het volgende van plan.
Door middel van onderzoek vanuit verschillende invalshoeken worden diverse facetten van mantelzorg en vrijwillige inzet beschreven en geanalyseerd.
Onderzoeksresultaten leiden regelmatig tot vertaling in concrete maatregelen. Relatief weinig onderzoek is echter gericht op het in kaart brengen van de effecten van beleid. Dit onderzoek gebeurt ook niet altijd op systematische wijze. Ter nakoming van mijn toezegging aan de Kamer, en met oog op zowel de Begroting Nieuwe Stijl als de noodzaak om tot systeeminnovatie te komen na het aflopen van de Beleidsbrief Vrijwillige Inzet in 2007, is een op de toekomst gerichte beleidsevaluatie mantelzorg en vrijwillige inzet noodzakelijk.
Ook acht ik het noodzakelijk om – naast de evaluatie van de Wmo – beide onderwerpen aan een toekomstverkenning te onderwerpen met als tijdsperspectief 2015. Binnenkort wordt met deze verkenning begonnen. Het is van belang een scherp zicht te krijgen op de ontwikkelingen in de vraag naar en aanbod van mantelzorg en vrijwillige inzet die we in die periode kunnen verwachten en wat de mogelijkheden zijn voor een op de toekomst gericht beleid.
Tijdens het Algemeen Overleg op 23 november 2005 is onder meer mijn notitie «De mantelzorger in beeld» besproken. De notitie somt een aantal activiteiten op om de mantelzorger beter te ondersteunen en diens positie te versterken. Hieronder geef ik de voortgang aan van deze activiteiten.
Activiteiten op het vlak van de Wmo
Gemeenten hebben straks binnen de Wmo de regie en zijn vrij in de wijze waarop mantelzorgers worden betrokken bij het formuleren en uitvoeren van het beleid om hen te ondersteunen. Het kabinet helpt gemeenten daar bij. Bijvoorbeeld door het ontwikkelen van een «gereedschapskist» met veel goede praktijkvoorbeelden. Het Expertisecentrum Informele Zorg werkt dit instrument in mijn opdracht uit. Dit instrument komt dit najaar beschikbaar.
«De mantelzorger in beeld» geeft een aantal redenen waarom de infrastructuur voor het ondersteunen van mantelzorgers versterkt moet worden. Zo zijn er nog wachtlijsten voor vrijwillige thuishulp en zijn instellingen voor mantelzorgondersteuning in een aantal gemeenten beperkt bereikbaar. Mede daarom heb ik het budget voor de Subsidieregeling coördinatie vrijwillige thuiszorg en mantelzorg in 2006 structureel met € 5 miljoen verhoogd. Dit jaar stellen de zorgkantoren dit extra geld beschikbaar. Kwantitatieve gegevens omtrent het effect van deze verhoging (wachtlijsten, spreiding van de instellingen voor mantelzorgondersteuning) zijn nu niet beschikbaar. Mezzo, de landelijke organisatie voor mantelzorgondersteuning, werkt aan een registratiesysteem op basis waarvan deze vraag in 2007 kan worden beantwoord. In 2007 wordt structureel nog eens € 5 mln beschikbaar gesteld aan de gemeenten voor de intensivering van mantelzorgondersteuning.
Ik hecht grote waarde aan de kwaliteit van de mantelzorgondersteuning en aan het vernieuwen van het aanbod van de instellingen die op dit terrein werkzaam zijn. Tegen deze achtergrond heb ik Mezzo in 2006 en 2007 € 1 miljoen per jaar beschikbaar gesteld. Daarbij wordt aandacht besteed aan het versterken van de individuele dienstverlening aan zwaar belaste mantelzorgers, het realiseren van een goede informatievoorziening voor mantelzorgers, het ondersteunen van de Vriendendiensten, het ontwikkelen en implementeren van kwaliteitsbeleid, het vormgeven aan mantelzorgondersteuning aan specifieke groepen en het toerusten van gemeenten op het terrein van de mantelzorg(ondersteuning). De activiteiten voor 2006 zijn opgenomen in het plan «Borgen en versterken». In 2007 zal ik u op de hoogte brengen van de bereikte resultaten.
Activiteiten op het terrein van de AWBZ
De Kamer heeft in het Algemeen Overleg van 23 november 2005 gevraagd een aantal zaken in het indicatieproces van de AWBZ te verbeteren voor mantelzorgers. Ook tijdens het Algemeen Overleg op 13 juni jl. over zorgzwaarte bekostiging is hierover gesproken. Ik hecht eraan mijn opvattingen over dit onderwerp nog eens schriftelijk aan u kenbaar te maken.
Het indicatieproces gaat als volgt. Het CIZ start de indicatiestelling met het onderzoek naar de beperkingen en mogelijkheden van de cliënt. Dat onderzoek levert de bruto-zorgbehoefte van die cliënt op.
Vervolgens gaat het CIZ na in hoeverre de cliënt voor die bruto-zorgbehoefte is aangewezen op de AWBZ. Want zorgbehoeften, die gerekend worden tot gebruikelijke zorg of waar voorzieningen buiten de AWBZ in voorzien, worden door het CIZ altijd in mindering gebracht op die bruto zorgbehoefte.
Resteert het recht van de cliënt op zorg ten laste van de AWBZ.
Als er onderdelen in het recht op AWBZ-zorg zitten waar de cliënt geen aanspraak op wil laten gelden, omdat de mantelzorger hierin wil voorzien, neemt het CIZ die mee in het indicatiebesluit van de cliënt, tenzij de cliënt aangeeft daar geen indicatie voor te wensen. Is dat laatste het geval, dan brengt het CIZ ook de mantelzorg in mindering en stelt het een indicatiebesluit op voor hetgeen dan nog resteert aan zorg ten laste van de AWBZ. Ik heb het CIZ gevraagd de inzet van de mantelzorger in het indicatiebesluit zichtbaar te maken, zodat duidelijk is voor de cliënt wat de aanspraak is op professionele zorg, mocht de mantelzorger uitvallen; de door de mantelzorger verleende uren zorg moeten dan professioneel worden verleend zonder dat daarvoor eerst een herindicatie hoeft plaats te vinden. Voorwaarde is dat het CIZ deze vorm van benoemen van de mantelzorg kan opnemen in de eigen registratiesystemen waarmee de indicatiestelling wordt uitgevoerd. Ik reken erop dat dit in de loop van 2007 het geval zijn.
In «De mantelzorger in beeld» wordt ruime aandacht besteed aan het faciliteren van arbeid en zorg. Tijdens het Algemeen Overleg op 23 november 2005 is door u gevraagd om in overleg met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te bezien welke mogelijkheden er zijn op het terrein van het zorgverlof om mantelzorgers in staat te stellen arbeid en zorg te combineren. In de Wet arbeid en zorg is het langdurend zorgverlof opgenomen. Dit betreft een geclausuleerd recht op onbetaald verlof (max. 6 maal de wekelijkse arbeidsduur per jaar) ten behoeve van de zorg voor een levensbedreigend zieke partner, kind of ouder. Levensbedreigend ziek houdt in dat de gezondheidssituatie zo ernstig is dat volgens objectieve medische maatstaven het leven van de persoon op korte termijn ernstig gevaar loopt. Het verlof is niet bedoeld voor mensen die een chronisch zieke naaste verzorgen. Verlof is per definitie een tijdelijke oplossing, terwijl er bij mantelzorgers sprake is van een min of meer structureel probleem. Het kabinet is niet voornemens om het langdurend zorgverlof te herzien. Uitbreiding van het langdurend zorgverlof naar mantelzorgers zou bijvoorbeeld de belasting voor werkgevers, met name in het midden- en kleinbedrijf (zoals kosten van vervanging) aanzienlijk verzwaren.
Tijdens het Algemeen Overleg op 23 november 2005 is door u aandacht gevraagd voor de sollicitatieplicht waardoor mantelzorgers in de problemen kunnen geraken. Er werd door u onder meer verwezen naar de mogelijkheden van een vrijstelling in het kader van de bijstand voor alleenstaande ouders die een jong kind moeten opvoeden. Tijdens genoemd overleg heb ik u toegezegd de actuele stand van zaken ten aanzien van dit punt na te gaan.
Vanaf 1 januari 2004 is de bijstand geregeld in de Wet werk en bijstand. In die wet wordt ervan uitgegaan dat mensen zoveel mogelijk moeten proberen zelf in hun levensonderhoud te voorzien. Betaald werk is daarbij het belangrijkste middel. Lukt dat niet én zijn er geen andere voorzieningen beschikbaar dan is het de taak van de gemeente om te helpen bij het zoeken naar werk. Zolang geen werk is gevonden, kan men een bijstandsuitkering krijgen. In dat kader past een sollicitatieplicht voor iedereen, dus ook voor alleenstaande ouders. Als er een dringende reden is, kan de gemeente een tijdelijke ontheffing verlenen van de sollicitatie- en reïntegratieplicht. Zorgtaken, waaronder de mantelzorg, kunnen als dringende reden worden aangemerkt. Gemeenten moeten per persoon beoordelen of er sprake is van een dringende reden. Zij mogen geen ontheffing van de sollicitatieplicht verlenen aan groepen uitkeringsgerechtigden. Het kabinet is van mening dat er hierdoor op lokaal niveau – in het licht van de ruimte die de Wia gemeenten biedt– passende mogelijkheden zijn om mantelzorgers tegemoet te komen.
Op 23 mei 2006 (stuknr. 30 370, nr. 24) heeft de Minister van SZW bij u voorstellen ingediend voor de verruiming van de ontheffing van de sollicitatieplicht voor mantelzorgers en vrijwilligers door de leeftijdsbeperking te schrappen.
Activiteiten op het terrein van de zelfredzaamheid
Het kabinet hecht grote waarde aan zelfredzaamheid van mensen. Dat geldt ook voor zorgvragers en mantelzorgers. Dan moeten ze ook weten hoe ze dat beter kunnen doen. Daarom wordt nu gewerkt aan een project om mantelzorgers meer inzicht te geven in de mogelijkheden van hulpmiddelen en betere informatievoorziening. Onderzoeksbureau NIVEL constateerde eerder al dat mantelzorgers veel problemen op dit vlak hebben. KITTZ en Mezzo richten momenteel een portalsite in waar mantelzorgers antwoord kunnen krijgen op talrijke uiteenlopende vragen. De site gaat medio 2007 de lucht in. VWS steunt dit project financieel.
VWS verleent voorts subsidie aan de Stichting PZN om via het internet ontvangers van een PGB en mantelzorgers in staat te stellen met betrekking tot de organisatie van de zorg en de financiële afwikkeling daarvan, het heft meer zelf in eigen hand te kunnen nemen. Het doel van het project is dat zorgvragers (en mantelzorgers) beter in staat zijn hun zorg zelf te organiseren, te plannen en (met behulp van een persoonsgebonden budget) te financieren. Deze voorziening is in het najaar 2006 beschikbaar.
Uw Kamer heeft in het Algemeen Overleg ook gevraagd naar de mogelijkheden van het bouwen op eigen erf. Er zijn in beginsel geen problemen om voor mantelzorgers of zorgvragers op het eigen erf te bouwen. Het bouwplan moet wel voldoen aan een aantal voorwaarden. Een daarvan is dat het niet om een zelfstandige woning mag gaan (daarom kan er ook geen sprake zijn van een eigen huisnummer) en dat het moet passen in het bestemmingsplan van de gemeente. De (on)mogelijkheden van bouwen op eigen erf worden dus lokaal bepaald. Omdat in de Wmo de aandacht voor zorg, wonen en welzijn bij elkaar zijn gebracht zijn er ook hier kansen voor adequaat maatwerk.
Ik heb toegezegd dat ik in overleg met Mezzo zal bezien hoe buddyzorg en vriendendiensten gestimuleerd kunnen worden. Op landelijk niveau maakt dit deel uit van het hiervoor genoemde plan «Borgen en versterken» van Mezzo (zie bladzijde 1 van de bijlage).
De Tijdelijke Stimuleringsregeling Vrijwilligerswerk (TSV) 2001–2005 is erg succesvol gebleken en heeft er mede toe geleid dat 85% van de gemeenten expliciet vrijwilligersbeleid zijn gaan formuleren en daarvoor middelen uittrekken.1 De invoering van de Wmo met als prestatieveld de ondersteuning van de mantelzorg en het vrijwilligerswerk heeft de resultaten van de regeling zowel deels geborgd als een nieuw kader geschapen voor verdere ontwikkeling van lokaal beleid op het gebied van vrijwillige inzet. In de Beleidsbrief Vrijwillige Inzet 2005–2007 heb ik aangegeven welke concrete maatregelen ik in die periode op vier terreinen neem ter ondersteuning en versterking. De stand van zaken in de uitvoering is als volgt.
A. Verbeteren kwaliteit van het lokale beleid en lokale ondersteuning
Vooruitlopend op de invoering van de Wmo experimenteren 26 gemeenten c.q. samenwerkingsverbanden met de prestatievelden en enkele centrale thema’s in de Wmo. Enkele van deze proefprojecten zijn expliciet gericht op het prestatieveld «ondersteuning mantelzorg en vrijwilligers» en het thema «civil society».1 De proefprojecten Ede/Veenendaal, de regio Zuid-Limburg, de regio Groningen, de regio Eemland en de regio Middden-Holland. De ervaringen worden overdraagbaar gemaakt door opname in de «Wmo-gereedschapskist» en kunnen hierdoor door de overige gemeenten worden gebruikt bij het opzetten en uitvoeren van hun Wmo-beleid. Op 4 september 2006 vond een landelijke bijeenkomst plaats voor gemeenten over het thema »civil society» waar de ervaringen met de Wmo-pilots «ondersteuning mantelzorg en vrijwilligers» werden gepresenteerd en vragen en behoeftes van gemeenten op dit beleidsterrein worden geïnventariseerd, om daar vervolgens verder op in te kunnen spelen. De uitkomsten worden gebruikt ter versterking van het ondersteuningsaanbod voor gemeenten.
Op 1 januari 2007 begint een nieuw onafhankelijk landelijk kennisinstituut, dat voorlopig de werknaam Kennisinstituut voor Maatschappelijke Inzet (KiMI) draagt. In dit Kennisinstituut bundelen zes organisaties hun krachten en talenten: het Centrum Sociaal Beleid van het Nederlands Instituut Zorg en Welzijn (NIZW), het Landelijk Centrum Opbouwwerk (LCO), TransAct, X-S2, het Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid en Civiq, hét kenniscentrum op het gebied van vrijwillige inzet. Het KiMI gaat zich onder meer bezighouden met het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers. Het samengaan van de zes expertisecentra bevordert de koppeling tussen de verschillende terreinen waardoor het KiMI naar verwachting breder zal kunnen werken.
De activiteiten van het KiMI zijn gericht op het verzamelen, valideren, verrijken en verspreiden van informatie. In de aansturing daarvan zal het veld een bepalende rol spelen, zodat de resultaten vooral ten goede komen aan de lokale praktijk en het lokaal beleid. Dat gebeurt nu al door Civiq, zoals bijvoorbeeld in het project Invoering Wmo waarin gemeenten en organisaties worden ondersteund bij het stevig positioneren van vrijwillige inzet op lokaal niveau door ontwikkeling en overdracht van goede praktijken. In aanvulling daarop is het project Kanaal Lokaal van Civiq gericht op de ontwikkeling en versterking van de lokale steunpunten vrijwilligerswerk. Daarnaast worden landelijke vrijwilligersorganisaties geadviseerd over de toerusting en ondersteuning van hun lokale afdelingen bij hun nieuwe rol in het kader van de Wmo.
Inzet Ambassadeurs en Adviseurs Vrijwillige Inzet
Mevrouw Van Oerle-van der Horst (CDA) heeft tijdens het AO Mantelzorg en Vrijwillige Inzet gevraagd naar de inzet van ambassadeurs en adviseurs voor de vrijwillige inzet. Het project zat toen nog in de planningsfase maar wordt inmiddels uitgevoerd in een samenwerkingsverband van Civiq en de DSP-Groep.
Momenteel worden zo’n zes ambassadeurs uit de sectoren politiek, sociale partners, televisie, cultuur, muziek en sport «geworven» om in provincies en gemeenten het bestuurlijk belang van vrijwilligersbeleid nog eens te beklemtonen en de mogelijkheid om adviseurs in te zetten nadrukkelijk onder de aandacht brengen. De ambassadeurs worden dit najaar aangesteld. Daarnaast kunnen tot en met 2007 vijfentwintig adviseurs gemeenten, vrijwilligersorganisaties en steunpunten gaan helpen. Deze adviseurs zijn gerecruteerd, met name vanuit de CMO’s (Centra voor Maatschappelijke Ontwikkeling), om maatwerk adviezen aan gemeenten en organisaties te verstrekken. Een stuurgroep voorgezeten door de burgemeester van Breukelen is ingesteld om dit project te begeleiden. Met het NISB zijn afspraken gemaakt over het beschikbaar stellen van specifieke expertise over de sportsector aan de adviseurs.
De Stichting Present heeft subsidie gevraagd om het strategisch plan ter verbreding van de activiteiten uit te kunnen voeren. Ik heb inmiddels een project subsidie voor 2006 en 2007 toegekend om de «formule Present» naar meer plaatsen uit te verbreiden en voorts de implementatie hiervan goed te begeleiden.
B. Weghalen belemmeringen in wet- en regelgeving
In mijn reactie op het rapport «Minder Regels, Meer Sport» van de werkgroep Atsma die ik u op 9 juni 2006 zond, heb ik aangegeven welke maatregelen op de 12 prioritaire thema’s door de departementen al zijn doorgevoerd of momenteel worden genomen om de regeldruk bij sportorganisaties te verminderen. Deze lopen uiteen van wetswijzigingen op terreinen als arbeidsomstandigheden, belastingen, en horeca die leiden tot het schrappen van regels, vrijstellingen en vereenvoudigingen, tot het verstrekken van informatie op het terrein van Europese wet- en regelgeving die vermeende problemen oplossen. In mijn brief van 27 juni 2006 bent u nader geïnformeerd over de voorgestelde wijziging van de Drank- en Horecawet die moet leiden tot een substantiële vermindering van het aantal vergunningen. In 2007 starten enkele pilots waarin mogelijkheden worden onderzocht om te komen tot vormen van gebundelde inspectie, zelftoetsing en zelfregulering van kantines van sportverenigingen en andere vrijwilligersorganisaties.
De landelijke helpdesk wet- en regelgeving voor vrijwilligersorganisaties van Civiq, breidt de dienstverlening momenteel uit. De 21 aangesloten regiopunten krijgen trainingen om de informatievoorziening te verbeteren. Ook wordt op dit moment een format ontwikkeld voor de registratie en het goed beantwoorden van verzoeken om informatie. De samenwerking met andere relevante informatiepunten wordt uitgebreid om dubbelingen te voorkomen, effectiever te verwijzen en om elkaar’s ervaringen te benutten. Met NOC*NSF is in het kader van de strategische alliantie, overeengekomen dat ook de sportsector een beroep op de helpdesk kan doen. In september starten Civiq en NOC*NSF een voorlichtingscampagne om de helpdesk meer bekendheid te geven.
Btw-plicht voor vrijwilligersorganisaties
In de motie Van der Sande (TK 2005–2006, 30 300 XVI) wordt gevraagd om een notitie over de mogelijkheid om met fiscale maatregelen de sport te ondersteunen. In dat kader wordt momenteel onderzoek gepleegd en voer ik overleg met de Staatssecretaris van Financiën. U bent hierover door middel van een notitie geïnformeerd.1
Op 6 maart 2006 is een vrijstellingsregeling voor vrijwilligers naar uw Kamer gezonden (stuknr. 25 883, nr. 73). In deze regeling is een vrijstelling verleend van een aantal verplichtingen uit de Arbowet en het gehele Arbobesluit, met uitzondering van verplichtingen die betrekking hebben op zeer ernstige risico’s. Om de wijzigingen voor vrijwilligers op een juiste wijze te implementeren, is het geven van voorlichting aan vrijwilligers van uitzonderlijk belang. In het najaar geeft Civiq een arbokrant voor vrijwilligers uit over de vereenvoudigde regelgeving.
C. Vinden van meer vrijwilligers in nieuwe doelgroepen
De MADD 2005 heeft als promotie- en wervingscampagne voor vrijwillige inzet zo veel reacties opgeleverd dat dit evenement in 2006 wordt herhaald, en wel op 3 en 4 november. Ik subsidieer de massamediale campagne voor de MADD dit jaar. Deze vrijwilligersdag besteedt bijzondere aandacht aan de lokale invulling van het landelijke concept, en kan zo mede bijdragen aan de ontwikkeling van lokaal Wmo-beleid. Begin 2007 volgt een evaluatie van de twee MADD-campagnes en een verkenning van de mogelijkheden voor sponsoring door marktpartijen.
De stimuleringsregeling Vrijwilligerswerk voor en door Jeugd eindigt op 31 december 2006. Momenteel vindt de evaluatie daarvan plaats, maar op basis van een gefundeerde prognose lijkt een toename van 14 000 jonge vrijwilligers te worden gerealiseerd. Ik ga bekijken hoe de beschikbare middelen ook de komende jaren effectief kunnen worden ingezet voor het bevorderen van vrijwillige inzet door jongeren.
In het kader van het Project &JOY heb ik aan Civiq extra middelen toegekend om innovatieve methodieken te ontwikkelen om jongeren en vrijwilligersorganisaties effectief aan elkaar te binden door in te spelen op wederzijdse beeldvorming en communicatie. Momenteel wordt bezien op welke wijze de resultaten het beste geborgd kunnen worden.
Ik bekijk -samen met de minister van OCW- hoe een adequaat aanbod aan plaatsingsmogelijkheden voor jongeren die aan een maatschappelijke stage willen deelnemen, kan worden bevorderd. Voor eind november 2006 zal u hierover nader worden ingelicht.
Hoewel allochtonen veel mantelzorg verlenen, doen zij nog onvoldoende mee aan vrijwillige inzet. Daarom worden in pilots in Groningen, Deventer en Vlissingen methoden ontwikkeld om allochtone en niet-allochtone organisaties structureel beter te laten samenwerken. Positieve resultaten zullen mede worden gebruikt ten behoeve van lokale ontwikkelingen met betrekking tot de Wmo.
In het kader van de Subsidieregeling emancipatieprojecten heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid sinds 2004 subsidies verstrekt voor 47 projecten waarin kwetsbare, vaak allochtone vrouwen worden gestimuleerd tot vrijwillige inzet. Deze vrijwillige inzet is afgestemd op de behoeften en mogelijkheden van de vrouwen en vindt meestal plaats in hun directe leefomgeving, variërend van vrijwillige inzet voor peuterzalen tot sportbesturen. De projecten verschillen in omvang en looptijden. Het Ministerie stelt jaarlijks een budget van € 2,2 miljoen beschikbaar voor projecten die bijdragen aan de maatschappelijke participatie en de deelname aan besturen en besluitvormende organen van vrouwen in kwetsbare posities. Daarnaast ontwikkelt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op dit moment samen met een aantal grote landelijke vrijwilligersorganisaties een project om 50 000 allochtone vrouwen in een kwetsbare positie toe te leiden naar of te stimuleren tot vrijwillige inzet. De lokale keten van activeren, scholen, begeleiden en toeleiden van deze vrouwen, alsmede het werven van plaatsen voor vrijwillige inzet door vrijwilligersorganisaties staat hierin centraal.
Onderzoek van het CBS en de Rapportage Ouderen 2006 van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) geven aan dat de vrijwillige inzet van ouderen licht toeneemt. In het programma «De Zilveren Kracht» van Civiq worden nieuwe concepten voor versterking van de vrijwillige inzet door ouderen ontwikkeld, in pilots uitgetest en goede praktijken overdraagbaar gemaakt ten behoeve van gemeenten, instellingen en bedrijven.
Ik heb de Stichting WorkMate tot 2007 subsidie gegeven om nieuwe vrijwilligers te werven. Workmate staat voor: sociale innovatie, mensen nieuwsgierig maken, overhalen om in actie te komen. Workmate werkt volgens het model waarbij werknemers vanuit maatschappelijk actieve organisaties, waaronder bedrijven, helpen een klus te klaren. Tegelijkertijd beleven werknemers er zelf plezier aan en halen er voldoening uit. Het resultaat wordt geëvalueerd.
D. Kennis, onderzoek en deskundigheidsbevordering
Mede op verzoek van het veld vinden thans drie onderzoeken plaats.
«Leren van Migrantenorganisaties» (CPC, Deventer) is gericht op het experimenteel ontwikkelen van effectieve samenwerkingvormen tussen algemene en allochtone organisaties op lokaal niveau om de vrijwillige inzet van allochtonen, ook buiten eigen kring, te bevorderen. De ontwikkelde methoden worden aan organisaties en gemeenten overgedragen, mede ten behoeve van ontwikkelingen in het kader van de Wmo.
Vrijwilligersorganisaties hebben aangegeven behoefte te hebben aan een hanteerbaar instrument om de waarde van vrijwilligerswerk in zowel materiële als immateriële zin aan te tonen, aangezien subsidieverstrekkers en sponsors daar in toenemende mate naar vragen en de markt steeds competitiever wordt. In het onderzoek «De Waarde van Vrijwillige Inzet» (Regioplan, Amsterdam) wordt getracht om voor lokale organisaties een dergelijk gebruiksvriendelijk instrument te ontwikkelen. «Vrijwillige Inzet en Levensloop» (SCP, Den Haag) analyseert de causale relatie tussen deelname aan vrijwilligerswerk en verschillende levensfasen. Het onderzoek is gericht op het identificeren van aanknopingspunten voor beleidsmaatregelen die de vergroting en intensivering van deelname aan vrijwillige inzet door verschillende leeftijdscategorieën bevorderen.
In het kader van het periodieke Tijdbestedingsonderzoek (TBO) 2005 van het SCP wordt ook participatie aan vrijwillige inzet gemeten en de vijfjaarlijkse trendanalyse voortgezet. Dit levert op enkele hoofdaspecten inzicht in de kwantitatieve en kwalitatieve ontwikkeling van vrijwillige inzet. Beleidsontwikkeling en -innovatie is het doel van de «Toekomstverkenning Vrijwillige Inzet 2015» die door het SCP wordt uitgevoerd, en de evaluatie van de «Beleidsbrief Vrijwillige Inzet 2005–2007» die binnenkort in opdracht wordt gegeven.
De Kamer heeft bij de behandeling van de VWS-begroting 2006 in de motie-Atsma (stuknr. 30 300 XVI, nr. 73) gevraagd om onderzoek naar knelpunten in de aansprakelijkheidspositie van en verzekeringssituatie voor vrijwilligers en hun organisaties en vroeg om concrete voorstellen voor verbeteringen. Ik heb prof.mr. Willem van Boom, hoogleraar privaatrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, gevraagd om dit onderzoek uit te voeren. Ik bied u het rapport hierbij aan.1 De hoofdconclusies zijn dat het risicobewustzijn bij organisaties verder ontwikkeld dient te worden en dat zijn dat de verzekeringsmarkt in toenemende mate inspeelt op specifieke behoeften, waaronder die van vrijwilligersorganisaties, door het aanbieden van maatwerkpolissen. Het rapport bevat volgende conclusies en aanbevelingen:
| Conclusies | Aanbevelingen |
|---|---|
| 1. De juridische positie van vrijwilligers is privaatrechtelijk niet eenduidig geregeld | Partijen (organisaties en hun verzekeraars) dienen daarover met elkaar schriftelijke afspraken te maken en polissen aan te passen |
| 2. Niet alle organisaties beseffen de risico’s | Effectieve voorlichting is nodig |
| 3. Het streven naar gelijkstelling van vrijwilligers met werknemers leidt tot (meer) afdoende risicobescherming, maar ook tot (aanzienlijk) hogere kosten voor organisaties | |
| 4. Aansprakelijkheidsrisico’s verschillen erg per sector en veel organisaties hebben (vaak via een koepel) een collectieve aansprakelijkheidsverzekering | Een landelijke collectieve verzekering ligt minder voor de hand |
| 5. Een aantal verzekeraars begint op vrijwilligers(werk) toegesneden maatwerkpolissen te ontwikkelen en aan te bieden | |
| 6. Voor bestuurdersaansprakelijkheid bestaan verschillende polissen | Een overheidsmaatregel is niet nodig |
| 7. Voordelen van een collectieve verzekering zijn herkenbaarheid en transparantie, maar maatwerk kan daarbinnen niet geleverd worden. | Het is beter op basis van goede informatieverstrekking en risicoanalyse bestaande (maat- werk)arrangementen verder te ontwikkelen. |
Het onderzoek gaat ook in op de dekking van uitzonderlijke ongevallenrisico’s. Die kunnen expliciet opgenomen worden in de aansprakelijkheidsverzekering van organisaties. Dat kan alleen met een wijziging van het Burgerlijk Wetboek waardoor organisaties volledig aansprakelijk worden als vrijwilligers letsel oplopen tijdens uitvoering van vrijwilligerswerk. Een andere optie is afwachten hoe de rechtspraak van de Hoge Raad zich ontwikkelt; de voorkeur van het kabinet gaat hiernaar uit.
Naar aanleiding van de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek heb ik overleg gevoerd met Civiq, het landelijke kenniscentrum maatschappelijke inzet, en de NOV-brancheorganisatie voor het vrijwilligerswerk, hetgeen ertoe heeft geleid dat alle aanbevelingen uit het rapport zijn omgezet in concrete acties, t.w.:
1. Civiq plaatst een voor de vrijwilligersorganisaties goed leesbare samenvatting van het onderzoeksrapport op de website;
2. de NOV gaat organisaties en hun vrijwilligers nadrukkelijk wijzen op aansprakelijkheidsrisico’s;
3. Civiq ontwikkelt samen met externe deskundigen een gebruiksvriendelijk instrument waarmee vrijwilligersorganisaties de risico’s en verzekeringsbehoeften per sector in kaart kunnen brengen. Dit instrument komt najaar 2006 voor het veld beschikbaar;
4. de NOV en Civiq maken een handleiding «Goed Bestuur voor de non-profit sector». Bezien wordt of daarin ook kan worden opgenomen dat besturen moeten zorgen voor een op de organisatie toegesneden risicobeheersing- en controlesysteem, inclusief de daarmee verbonden regeling van de verzekeringsaspecten.
5. de NOV en Civiq gaan met het Nederlands Verbond van Verzekeraars en geïnteresseerde marktpartijen overleggen over:
– het vaststellen van de rechtsverhouding van verzekeraars en vrijwilligers(organisaties). Dit gaat over het verplichte of juist onverplichte karakter van de werkzaamheden en het al dan niet verplicht opvolgen van veiligheidsinstructies;
– het ontwikkelen van een basispolis, aangevuld met maatwerkmodules per sector.
6. over de dekking van ongevallenrisico’s wordt nader advies ingewonnen alvorens een keuze te maken.
Voor zover de kosten van dit verzekeringsproject niet in het reguliere werkprogramma en budget van Civiq zitten, subsidieer ik dit aanvullend.
Inzet van het overleg met de verzekeraars is het komen tot transparantie van het verzekeringsaanbod, het verzekeren van reële risico’s, het voorkomen van dubbele verzekering en het garanderen van een betaalbare premie. Tevens moet een gefundeerd oordeel komen over de noodzaak van een garantiefonds voor onverzekerde en onverzekerbare risico’s. VWS is bereid, als partijen dat willen, om bij bovengenoemd overleg betrokken te zijn.
Vorming, Training en advies (VTA)
Het Rijk stelt jaarlijks ruim € 10 mln beschikbaar voor het bevorderen van de deskundigheid van vrijwilligers. Tot nu toe wordt dit geld beschikbaar gesteld aan de VTA-instituten (Vorming, training en advies). Sinds 2003 heeft regelmatig en intensief overleg plaatsgevonden met deze instituten over deze wijze van financieren. Ik heb altijd gesteld dat een financieringsmodel moet worden gerealiseerd dat wordt gekenmerkt door vraagsturing (d.w.z. financiering via de vrijwilligersorganisaties) en door een grote mate van verantwoordelijkheid van gemeenten voor deskundigheidsbevordering op lokaal niveau. Dat is een logische ontwikkeling en biedt naar mijn mening de hoogste «value for money». Vraaggericht werken levert immers het meeste en beste resultaat. Bovendien past het verstrekken van dit soort subsidies aan aanbieders van trainingen niet binnen de Europese regelgeving. Ik heb deze punten uitgewerkt in een nieuw model. Ook daarover heeft uitvoering overleg plaatsgevonden. Op 31 maart jl. heb ik een en ander neergelegd in een brief aan de betrokken instituten en andere betrokkenen. Uitgangspunt van dit model is onder meer dat alleen die trainingen voor een landelijk subsidie in aanmerking komen als er sprake is van een beperkte, specifieke vraag naar deze trainingen en/of wanneer extra eisen aan de kwaliteit van het vrijwilligerswerk moeten worden gesteld. Deze uitgangspunten worden op dit moment verder geoperationaliseerd. In het kader van dit model zal ik per 1 januari 2009 de huidige subsidierelatie met de zes VTA-instituten beëindigen. In 2007 en 2008 is voor deskundigheidsbevordering door de VTA-instellingen € 7,5 mln resp. € 5 mln beschikbaar; voor deskundigheidsbevordering op lokaal niveau is in die periode € 2,5 resp. € 5 mln beschikbaar. Op 13 juli 2006 heb ik de VTA-instellingen geïnformeerd over de gevolgen van het hiervoor geschetste beleid. In 2008 vindt een evaluatie van het model plaats; op basis daarvan wordt onder meer bezien welk bedrag nodig zal zijn voor deskundigheidsbevordering (op landelijk en lokaal niveau).
M. Zuidam en J. Bouwmeester – Vrijwilligerswerkbeleid: Tweede Meting Monitor: Eindrapport. Commissie Vrijwilligersbeleid; Den Haag, 2004.
Verder Werken: Er is nog een Wereld te Winnen: Eindrapport van de Commissie Vrijwilligersbeleid. Den Haag, 2005 (januari).
M. Zuidam en J. Bouwmeester – Vrijwilligerswerkbeleid: Tweede Meting Monitor: Eindrapport. Commissie Vrijwilligersbeleid; Den Haag, 2004.
Een «civil society» is een samenleving waaraan burgers zelf in onderlinge verantwoordelijkheid in belangrijke mate bijdragen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30169-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.