30 168 Evaluatie Wet op de dierproeven

Nr. 19 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 1 maart 2011

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 28 oktober 2010 inzake het Jaarverslag «Zo doende» VWA 2009 en toezeggingen/moties dierproeven (Kamerstuk 30 168, nr. 18).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 28 februari 2011. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Smeets

De adjunct-griffier van de commissie,

Clemens

1

Is er inzicht in hoeveel gevallen dubbeling van dierproeven te voorkomen is? Wat zijn de doelstellingen en wat zijn de maatregelen in het tegengaan van dubbelingen?

De 22 dierexperimentencommissies (DEC’s) in Nederland voorkomen dubbelingen zoveel mogelijk door middel van kennisuitwisseling en databestanden.

2

Kan de minister uitleggen waarom de jaarrapportage van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) over dierproeven en proefdieren altijd pas in een van de laatste maanden van het jaar verschijnt als de vergunninghouders en de dierexperimentencommissies (DEC’s) hun cijfers en verslagen al in het voorjaar moeten inleveren? Ziet de minister mogelijkheden om «Zo doende» voortaan in de eerste helft van het jaar te laten verschijnen?

Om het rapport te kunnen laten verschijnen moeten de volgende stappen doorlopen worden: de registratiegegevens moeten door alle instellingen aangeleverd worden, deze gegevens worden gecontroleerd en vervolgens verwerkt. Dan worden de resultaten geanalyseerd en beoordeeld en kan het rapport opgesteld, gedrukt en verspreid worden. Als alle schakels optimaal verlopen kan het rapport in het najaar verschijnen. Het is voor de nVWA niet mogelijk het jaarverslag in de eerste helft van het jaar te laten verschijnen

In 2010 is ervoor gekozen Zo doende tegelijkertijd met de brief over andere zaken aan de Tweede Kamer aan te bieden. Zo doende 2009 was 16 september 2010 gedrukt.

3

Deelt de minister de mening dat het opnemen van aparte tabellen per vergunninghouder, zoals nu wordt gedaan voor universiteiten, universitaire medische centra en Defensie, een beter en completer beeld geeft van het proefdiergebruik dan de algemene verzameltabellen waarin alle cijfers bij elkaar zijn opgeteld? Zo ja, is de minister bereid voor iedere vergunninghouder een aparte tabel te laten opnemen in «Zo doende»?

Ja, ik deel de mening dat aparte tabellen per vergunninghouder een completer beeld geven van het proefdiergebruik, maar ik beoog met het publiceren van de verrichte dierproeven in Nederland een overzicht in algemene zin te geven. Aparte tabellen per vergunninghouder maken Zo doende niet leesbaarder. Het is ook niet de bedoeling om tot een bedrijf herleidbare informatie te verstrekken. Zo doende is één van de meest uitgebreide jaaroverzichten van de Europese lidstaten. Op verzoek van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt een aparte tabel geplaatst voor universiteiten. Door Defensie wordt sinds jaren op verzoek van dierenbeschermingsorganisaties een aparte tabel geplaatst.

4

Zijn in de tabel van Wageningen Universiteit de dierproeven opgenomen die worden uitgevoerd door de Animal Sciences Group?

Nee. Dit zijn de dierproeven die alleen worden geregistreerd door de Wageningen Universiteit, het wetenschappelijk onderwijs instituut. De gegevens van de Animal Sciences Group vallen hier niet onder.

5

Kan de minister aangeven hoeveel dieren er in 2009 in Nederlandse laboratoria zaten? Zo ja, kan de minister onderscheid maken naar diersoort? Zo neen, waarom kan de nVWA deze cijfers niet produceren op basis van de registraties die de vergunninghouders moeten aanleveren?

In de Zo doende is de nadruk gelegd op de verrichte dierproeven; over de proefdieren worden alleen de gegevens van de herkomst van de dieren gepubliceerd. Omdat de aanwezige dieren bij een vergunninghouder niet altijd de dieren zijn die ook bij dierproeven betrokken worden hebben we er niet voor gekozen hier overzichten van te maken. Ook de Europese Commissie vraagt alleen naar het aantal de bij dierproeven betrokken dieren.

6

Zijn bij de nVWA gegevens bekend over de dieren die langer dan een jaar doorbrengen in de laboratoria of verblijven van de vergunninghouders, zoals de apen bij het BPRC, universiteiten of Hartelust? Zo ja, kan de minister dit overzicht naar de Kamer sturen ? Zo nee, waarom niet ?

Nee. Deze gegevens zijn op basis van de ingezonden registraties niet te achterhalen.

7

Hoeveel proefdieren zijn er in 2009 gefokt in Nederland? Kan de minister onderscheid maken naar diersoort en naar proefdierfokkerijen en andere vergunninghouders?

In tabel 5 op bladzijde 25 van Zo doende staat dat het aandeel van de dieren uit eigen fok van de vergunninghoudende instellingen (exclusief de commerciële proefdierfokkerijen) in totaal 645 769 betreft. Er is een verdeling gemaakt in muizen, ratten, andere knaagdieren, honden, katten en andere dieren. Een ander overzicht is niet beschikbaar.

8

Hoeveel proefdieren zijn er in Nederland geïmporteerd in 2009? Kan de minister onderscheid maken naar diersoort en herkomst?

Dat overzicht is niet beschikbaar. In tabel 2 van Zo doende 2009 (bladzijde 35) staat wel per diersoort aangegeven hoeveel dieren waarop dierproeven zijn verricht afkomstig waren uit geregistreerde en niet geregistreerde instellingen van andere lidstaten van de EU en andere herkomst (zijnde landen buiten Europa en niet lidstaten van de EU). In totaal waren dat 36 672 dieren.

9

Hoeveel proefdieren zijn er in 2009 geëxporteerd? Kan de minister onderscheid maken naar diersoort, exporterende instelling en bestemming van de dieren?

Dat overzicht is er niet.

10

De nVWA meldt dat de hoogleraar proefdierkunde aan de Universiteit Utrecht voor 170 personen, bedoeld in artikel 9 Wet op de dierproeven (Wod), aanvullende opleidingseisen heeft vastgesteld. Kan de minister dit nader toelichten?

Het betreft hier aanvullende opleidingseisen voor meestal buitenlandse onderzoekers om te kunnen voldoen aan de vooropleidingseisen om aan artikel 9 Wod cursus toegelaten te worden of gelijkgesteld te worden aan een persoon bedoeld in artikel 9 Wod.

11

Kan de minister uitleggen waarom de getalsverhouding van deskundigen binnen de DEC’s op het gebied van dieren, alternatieven voor dierproeven, proefdieren en hun bescherming en de ethische toetsing, niet evenredig is?

Het lagere percentage leden met de deskundigheid ethiek zou verklaard kunnen worden door de klacht die wel geuit wordt dat het moeilijk zou zijn om daarvoor geschikte kandidaten te vinden. Het hoge percentage deskundigen op het gebied van dierproeven lijkt voort te komen uit de wens van DEC’s om op zoveel mogelijk gebieden (o.a. diersoortafhankelijk en vraagstellingafhankelijk) deskundigheid in huis te hebben teneinde de drie V’s (vermindering, verfijning, vervanging) op een breed scala aan onderzoeksplannen toe te kunnen passen.

12

Wat is de betekenis van de zinsnede «...de komende tijd bezien hoe het beleid om dierproeven terug te dringen verder vorm te geven...»? Wanneer kan de Kamer het concrete resultaat van deze verkenning tegemoetzien?

Er is niet sprake van één bepaalde specifieke verkenning. Waar op gedoeld wordt is dat de resultaten van diverse deeltrajecten worden afgewacht. Ik noem u o.a. het tweede deel van de Programmeringsstudie, het debat van het Rathenau-instituut naar aanleiding van de Trendanalyse, de RIVM-rapportage over belemmeringen voor de toepassing van alternatieven voor dierproeven, het voorstel van het NKCA met betrekking tot het delen van kennis. Op basis van de resultaten van deze deeltrajecten kan worden bezien welke vervolgstappen het meest aangewezen en opportuun zijn voor het beleidsterrein. De resultaten van de deeltrajecten komen op uiteenlopende momenten beschikbaar. Om voornoemde redenen kan ik u niet één bepaald tijdstip geven.

13

Uit de brief van 28 oktober komt een versnipperd en gefragmenteerd beleid naar voren waar losse initiatieven naast elkaar bestaan en gedeeltelijk elkaar aanvullen. Wat is de samenhang, hoe integraal is de aanpak en waar is de regie?

Het dierproevenbeleid bestaat uit twee onderdelen: de bescherming van het proefdier (dierenwelzijn) en de ontwikkeling van alternatieven. Voor beide onderdelen lopen er verschillende projecten, zoals de aanpassing van de Wet op de dierproeven voor het eerste onderdeel en de kabinetsvisie «Alternatieven voor Dierproeven» van 9 juni 2008 (Kamerstukken II 2007–2008, 30 168 en 27 428, nr. 3) voor het tweede. Alle activiteiten worden in samenhang uitgevoerd. Mijn brief geeft de diversiteit van de onderdelen weer.

14

Is voor de komende jaren een verdere stijging van het aantal dierproeven op ratten als gevolg van verplichtingen in de REACH-verordening te voorzien? Zo ja, in welke mate?

Dit valt niet te voorzien. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u kortheidshalve naar hetgeen mijn collega van VROM (Ministerie van Infrastructuur en Milieu) de Tweede Kamer daarover heeft gemeld in zijn Nota naar aanleiding van het Verslag (Kamerstukken 30 600, nr. 6) en aan de Eerste Kamer in zijn Memorie van Antwoord (Kamerstukken 30 600 onderdeel C) bij de behandeling van het wetsvoorstel voor de Uitvoeringswet EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (REACH)). Daarnaast verwijs ik u naar mijn antwoorden op dezelfde vragen zoals die zijn gesteld door het lid Ouwehand van Uw Kamer, en die op 18 september 2009 door mijn ambtsvoorganger zijn beantwoord (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel 54).

15

Welke stappen worden door het kabinet ondernomen om het aantal dierproeven dat voortvloeit uit verplichtingen in de REACH-verordening te laten dalen?

In de kabinetsvisie alternatieven voor dierproeven, die mijn ambtsvoorganger u op 6 juni 2008 heeft aangeboden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 30 168, nr. 4 ) is reeds aangegeven hoe het kabinet zich inzet voor vermindering van het aantal dierproeven. Dat kabinetsbeleid geldt uiteraard ook voor de inzet om het aantal dierproeven voortvloeiend uit de REACH verordening te reduceren. Daarnaast wordt door het Europees Agentschap voor Chemische stoffen actief ingezet op vermindering van dierproeven. Kortheidshalve verwijs ik u daarvoor naar de website van dat Agentschap waarop e.e.a. wordt toegelicht. http://echa.europa.eu/reach/information_toolkit_en.asp

In de brief aan de Tweede Kamer van 13 december 2006 (vergaderjaar 2006–2007, 21 501-08, nr. 230) hebben de Staatssecretarissen van VROM en EZ u bovendien reeds ten aanzien van de gevolgen van REACH voor het aantal uit te voeren dierproeven, geïnformeerd waarom Nederland kan instemmen met de REACH verordening v.w.b. de gevolgen voor het aantal uit te voeren dierproeven.

In mijn antwoord op vraag 14 heb ik u verwezen naar de kamerstukken waarin is toegelicht hoe het kabinet zich inzet om onnodige dierproeven als gevolg van de REACH-verordening te voorkomen. Recentelijk heb ik u in antwoord op de vragen van Vragen van het lid Ouwehand (PvdD) over onnodige dierproeven voor toxicologisch onderzoek (ingezonden 10 januari 2011 (2011Z00198)) eveneens aangegeven hoe NL zich inzet voor reductie van het aantal dierproeven, mede door alternatieve testmethoden te ondersteunen zoals die in OECD verband zijn ontwikkeld en worden ontwikkeld.

16

Welk deel van de stijging van dierproeven op kippen komt door het onderzoek naar de invloed van voeding en welk percentage komt door het onderzoek naar de optimale bezettingsgraad in de huisvesting van vleeskuikens?

Kan de minister het onderzoek naar de invloed van voeding en een optimale bezettingsgraad in de huisvesting van jonge vleeskuikens, dat een van de redenen is van het gestegen aantal dierproeven op kippen, nader toelichten? Waar is dit onderzoek uitgevoerd?

Is de minister van mening dat überhaupt dergelijke dierproeven moeten worden gedaan voor voer? Geeft de bestaande wetenschappelijke kennis hierin niet voldoende antwoord? Waren er geen alternatieven?

Uit een vergelijking van Zo doende 2008 en 2009 blijkt dat het aantal kippen voor een wetenschappelijke vraag naar het gedrag van dieren (optimale bezettingsgraad voor vleeskuikens) en een andere wetenschappelijke vraag (invloed van voedselcomponenten) ongeveer 40 en 60% uitmaakt van de stijging van het aantal dierproeven op kippen. Nee, ik kan het onderzoek niet toelichten en geen nadere mededeling doen waar onderzoek wordt uitgevoerd. De afweging of dierproeven voor de invloed van voedselcomponenten verricht kunnen worden wordt door een Dierexperimentencommissie gemaakt. Bij die afweging worden het wetenschappelijk belang en de alternatieven meegenomen.

17

Waarom is het aantal dierproeven op oude wereldapen gestegen?

Het aantal dierproeven op oude wereldapen is in 2009 gestegen voor het ontwikkelen van sera, vaccins en geneesmiddelen en voor het gedragsonderzoek.

18

Is de stijging van het aantal dierproeven op fretten tijdelijk van aard doordat deze voornamelijk kwam door de ontwikkeling van het vaccin tegen Mexicaanse griep? Zo neen, wat gaat het kabinet doen om deze trend te keren?

De fret is een belangrijk proefdier als het gaat om onderzoek en de ontwikkeling van griepvaccins. Of de stijging van het aantal dierproeven op fretten tijdelijk is kan ik pas zeggen nadat Zo doende 2010 is uitgebracht.

19

Welke instellingen hebben in 2009 dierproeven op welk exact aantal fretten toegepast, met welk onderzoeksdoel en met welk resultaat?

In Zo doende 2009, tabel 3A1 op bladzijde 37, tabel 3DE op bladzijde 41 wordt aangegeven hoeveel dierproeven op fretten voor welk doel zijn verricht. Voor de Universiteit Utrecht, tabel 34 op bladzijde 82, en voor de Erasmus MC, tabel 35 op bladzijde 85 worden deze dierproeven op fretten ook per aantal en doel weergegeven. Ik heb geen inzicht in de onderzoeksdoelen of de resultaten.

20

In welke mate worden er bij onaangekondigde inspecties meer ongeregeldheden aangetroffen dan bij aangekondigde inspecties?

Er is in 2009 geen verband te leggen tussen onaangekondigde inspecties en ongeregeldheden.

21

Welke doelstelling heeft dit kabinet om verdere stijgingen van dierproeven ongedaan te maken en een daling in te zetten? Welke maatregelen worden hiervoor ingezet?

De doelstellingen en maatregelen die worden ingezet staan verwoord in de eerdergenoemde kabinetsvisie (zie antwoord vraag 13) en in mijn brief van 28 oktober 2010, 30 168, nr. 18.

22

Hoe heeft de stijging in proefdieren van 2,5% van 2008 op 2009 kunnen plaatsvinden?

Zie antwoord op vraag 23.

23

Klopt het dat REACH de belangrijkste veroorzaker was van de stijging?

De stijging van 2,5% is een gevolg van meer onderzoek op kippen en ratten in 2009. Het rapport Zo doende 2009 wijt de stijging van het aantal dierproeven ten opzichte van de neerwaartse trend van de afgelopen jaren aan toxicologisch onderzoek voor chemische stoffen die in de handel worden gebracht en kennelijk als gevolg van Europese regelgeving (REACH-verordening) is uitgevoerd (6,7%). Voor meer informatie verwijs ik naar het antwoord op vraag 44.

24

Wat is de status van de maatschappelijke klankbordgroep? Wat betekent de vertraging van de installatie van de klankbordgroep voor het dierproevenbeleid in Nederland?

Met de uitvoering van de motie Ormel c.s. (kamerstuk 30 168, nr. 9) inzake de wens een brede maatschappelijke adviescommissie over proefdieren en alternatieven voor dierproeven in te richten, wordt eveneens voorzien in het «Maatschappelijk Klankbord», waarvan sprake is in de eerdergenoemde Kabinetsvisie «Alternatieven voor Dierproeven» van 9 juni 2008 (zie antwoord vraag 13).

Het ligt in de bedoeling dit vorm te geven door een regulier overleg, waarin overheid, wetenschap, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties in een open en constructieve dialoog met elkaar van gedachten kunnen wisselen over geagendeerde kwesties. Ik ben van mening dat de vertraging van de installatie van de klankbordgroep op dit moment geen grote gevolgen heeft voor het beleidsterrein.

25

Hoe verhoudt zich de klankbordgroep tot de in de motie Ormel c.s. (Kamerstuk 30 168, nr. 9) gewenste brede maatschappelijke adviescommissie over proefdieren en alternatieven voor dierproeven?

Zie antwoord op vraag 24.

26

Wat zal de inzet zijn van de Nederlandse regering als het gaat om bijsturing van gevolgen van het REACH-beleid voor proefdieren?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 14 en 15.

27

In hoeverre vindt er nu eigenlijk data-sharing plaats om dierproeven te voorkomen en beperken? Kan de minister dit onderbouwen met feiten? Zo niet, kan de minister dan aandringen op een verder onderzoek om deze gegevens boven tafel te krijgen?

Uit de voorlopige eerste analyse van het Europees Chemicaliën Agentschap (ECHA) blijkt dat van de recente 1e batch van ca. 25 000 REACH registraties gemiddeld 6,7 verschillende bedrijven (registranten) hebben samengewerkt om de benodigde gegevens, waaronder proefdiergegevens, te overhandigen aan ECHA. Verdere gedetailleerde gegevens ontbreken momenteel om aan te geven om welke dierproeven het precies gaat, maar deze initiële analyse geeft aan dat er al een reductie van 87% lijkt te zijn bereikt, immers in plaats dat ieder bedrijf een volledig eigen registratie heeft opgesteld met daarin gegevens van een aantal dierproeven, heeft REACH het verplicht gemaakt dat verschillende bedrijven met elkaar moesten gaan samenwerken en gegevens over dierproeven met elkaar moesten delen ten einde het aantal proefdieren te reduceren en dit is gebeurd.

28

De Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen (KNAW), de Vereniging van Universiteiten (VSNU) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) hebben zich verplicht de Code openheid dierproeven te volgen. Is de minister bekend of de overige vergunninghouders zich eveneens hiertoe zullen verplichten?

Zo neen, is de minister bereid te bevorderen dat ook de overige vergunninghouders de Code openheid gaan volgen?

De overige vergunninghouders zijn niet verplicht om de Code openheid dierproeven te volgen. Wel bevorder ik mede door het jaarverslag van de Dierexperimentencommissies meer openheid en stimuleer ik overige vergunninghouders om de Code openheid te volgen.

29

Wat was de aard van de betreffende proeven voor vleeskuikens? Hoeveel proefdieren zijn hiervoor gebruikt en hoeveel zijn hieraan overleden?

Dat is niet uit Zo doende op te maken. Uit Zo doende, tabel 10 blijkt dat de meeste kippen vallen onder de categorie gering en gering/matig ongerief.

30

Zijn er meer bedrijven dan Organon en het Erasmus Medisch Centrum die actief aan openheid doen? Zo ja, welke?

De Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen (KNAW), de Vereniging van Universiteiten (VSNU) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) hebben zich verplicht de Code openheid dierproeven te volgen.

31

Blijkens de controle van de nVWA op de wettelijk gestelde deskundigheidseisen waren twee van de gecontroleerde personen «niet helemaal bevoegd voor de handelingen die ze uitvoerden». Wat betekent in dit verband «niet helemaal bevoegd»?

De mensen hadden weliswaar een erkende opleiding maar waren niet bevoegd voor biotechnische handelingen. Ze waren onder begeleiding van een bevoegde persoon, dus er was geen risico op meer ongerief aanwezig.

32

Kan de minister uiteenzetten waaruit het ongerief bij eiceldonoren voor biotechnologische handelingen bij proefdieren bestaat?

Het ongerief bij eiceldonoren heeft te maken met de te jonge leeftijd en het te lage gewicht van de vrouwtjesdonordieren tijdens de dekking door zwaardere mannetjes (muizen). Het ongerief wordt veroorzaakt door het bevruchten van (te) jonge vrouwtjesmuizen.

33

De nVWA spreekt over het genereren van dieren met een bepaald genotype in het buitenland. Wat wordt er bedoeld wanneer de nVWA erover spreekt dat dit zowel binnen internationale samenwerkingsprojecten als op commerciële basis gebeurde? Kan de minister voorbeelden geven van beide situaties?

De nVWA bedoelde ermee te zeggen dat als er een internationaal samenwerkingsproject was men ervoor koos vanwege de vergunningplicht in Nederland de dieren in het buitenland te laten genereren. Vanwege commerciële redenen (minder kosten) gebeurde dit ook.

34

Op welke manier en waar kan een onderzoeker in een vroegtijdig stadium van zijn onderzoek terecht voor expertadvies over proefdiervrije alternatieven of alternatieven met minder proefdieren in de onderzoeksopzet? In hoeverre gebeurt dit structureel en in hoeverre wordt dit aangemoedigd?

Het onderwerp alternatieven is een vast onderdeel van de verplichte artikel 9 cursus. Daarna zal de onderzoeker bij het bij de DEC in te dienen onderzoeksplan over alternatieven moeten nadenken. Overigens zijn er bij sommige universiteiten speciale centra ingericht die onderzoekers hierbij ondersteunen.

35

Op welke manier zijn de adviesfunctie en de controlefunctie gescheiden bij de DEC’s?

Volgens Artikel 10a is het verboden een dierproef te verrichten indien niet daarover tevoren een advies is uitgebracht door een op de voet van artikel 18a erkende dierexperimentencommissie. DEC’s hebben geen wettelijk voorgeschreven controlefunctie. Alle DEC’s kunnen conform hun reglement gevraagd en ongevraagd advies geven aan vergunninghouders.

36

Hoe verklaart de minister dat er slechts 0,7% afwijzingen zijn bij de DEC’s?

Teruggetrokken onderzoeksplannen en onderzoeksplannen met een negatief advies vormen samen ca. 0,7 procent van de aangemelde onderzoeksplannen. De verklaring voor het lage percentage van de teruggetrokken en negatieve adviezen is dat de kwaliteit van de ingediende onderzoeksplannen hoog is doordat de meeste DEC’s een aanvraagformulier verplicht stellen waarbij alle aspecten beargumenteerd aan de orde moeten komen. En daarnaast is er een check op hoofdlijnen door een proefdierdeskundige voordat een onderzoeksplan wordt ingediend.

37

In hoeverre hebben DEC’s een adviesfunctie?

Volgens Artikel 10a is het verboden een dierproef te verrichten indien niet daarover tevoren een advies is uitgebracht door een op grond van artikel 18a erkende dierexperimentencommissie. Alle DEC’s kunnen conform hun reglement gevraagd en ongevraagd advies geven aan vergunninghouders.

38

Academische DEC’s voldoen minder aan de wettelijke eis tot een evenredige getalsverhouding, schrijft de nVWA. Hoe verklaart de minister dat?

Drie academische DEC’s noemen voor één of meerdere leden geen wettelijk voorgeschreven deskundigheid, maar een deskundigheid die betrekking heeft op binnen de instelling lopend onderzoek, bijvoorbeeld «deskundige onderwijs». Omdat deze DEC-leden in dit verslag zijn meegeteld bij de deskundigheid dierproeven, ligt dit percentage hoger bij academische DEC’s.

39

In 2009 zijn 4696 nieuwe onderzoeksplannen getoetst. Kan de minister hiervan een overzicht geven? Hoe verklaart de minister dat dit aantal onderzoeksplannen het hoogste is in de afgelopen vier jaar?

Ik heb geen overzicht van de getoetste onderzoekplannen. Uit het analyseren van de jaarverslagen van de DEC’s blijkt dat de DEC’s in 2009 gemiddeld minder dieren hebben getoetst per onderzoeksplan. Dat kan de stijging van het aantal verklaren.

40

De nVWA meldt dat in vijf gevallen een DEC een negatief advies heeft gegeven aan een vergunninghouder over een onderzoeksplan. Kan de minister aangeven om welk soort onderzoek dat ging en wat de reden was van de negatieve adviezen?

Nee, dat kan ik niet. In de jaarverslagen van de DEC’s wordt niet weergegeven voor welk soort onderzoek en met welke reden er negatief geadviseerd is.

41

Zijn de problemen die de DEC’s rapporteren over het aantrekken van nieuwe leden en de belasting voor de DEC reden voor de minister om de instelling van een landelijke DEC te overwegen?

Een landelijke DEC zal niet zo voortvarend en gericht te werk kunnen gaan als de huidige DEC’s. Er wordt de komende tijd onderzocht hoe aan de richtlijn dierproeven van de Europese Unie op dit gebied het beste invulling gegeven kan worden.

42

Wat gaat de minister doen in vervolg op de constatering dat data-sharing bemoeilijkt wordt door richtlijn 91/414/EEG over pesticiden?

Het genereren van data die gebruikt kunnen worden ter onderbouwing van aanvragen tot toelating van gewasbeschermingsmiddelen, vraagt grote investeringen van de aanvrager. Als deze investeringen niet in enige mate beschermd zouden worden (door middel van dataprotectie), zou dit ten koste gaan van de bereidheid van aanvragers tot het indienen van aanvragen voor innovatieve gewasbeschermingsmiddelen; dan zouden ze immers niet in staat zijn om de gedane investeringen terug te verdienen. Derhalve worden deze investeringen gedurende een bepaalde periode beschermd.

Het College voor de toelating van de gewasbeschermingsmiddelen (Ctgb) mag in die periode de gegevens die zijn aangeleverd bij een eerdere aanvraag en onder de dataprotectie-regeling vallen, slechts gebruiken bij een andere aanvraag indien dat uitdrukkelijk is bepaald door de bezitter van die gegevens (ook wel aangeduid als de data-eigenaar). Weliswaar bemoeilijkt dit data-sharing, maar het beschermt de innovatie-drang van aanvragers. De bescherming van aan het Ctgb overgelegde gegevens is voor gewasbeschermingsmiddelen geregeld in artikel 27 Wet gewasbeschermingsmiddelen, een implementatie van artikel 13 van richtlijn 91/414/EEG.

43

Op welk(e) onderzoek(en) wordt gedoeld door de DEC die meldde problemen te hebben met de afweging van dierproeven die betrekking hadden op de bio-industrie?

Dat is mij niet bekend. In het jaarverslag van de DEC wordt niet weergegeven op welk specifiek onderzoek gedoeld wordt.

44

Kan de minister de toxicologische testen in het kader van REACH, die hebben geleid tot een forse stijging van het aantal dierproeven op ratten, nader toelichten?

In Zo doende 2009 wordt aangegeven dat de stijging van het aantal dierproeven op ratten zich vooral voor deed bij reproductie- en teratogeniteitsonderzoek. Voorts wijs ik erop dat ruim 88% van alle geregistreerde dierproeven in 2009 is uitgevoerd voor onderzoeksdoeleinden waaraan geen directe wettelijke verplichting ten grondslag ligt.

Het rapport Zo doende 2009 wijt de stijging van het aantal dierproeven ten opzichte van de neerwaartse trend van de afgelopen jaren, aan toxicologisch onderzoek voor chemische stoffen die in de handel worden gebracht en kennelijk als gevolg van Europese regelgeving (REACH-verordening) is uitgevoerd (6,7%).

Ingevolge de REACH verordening moet er minimale toxicologische informatie beschikbaar zijn over ruim 30 000 stoffen die thans in de handel worden gebracht in Europa. Informatie over stoffen – die thans nog vaak ontbreekt – stelt de gebruikers ervan in staat om de stoffen veilig toe te passen.

Nogmaals verwijs ik u kortheidshalve naar hetgeen hierover met uw Kamer is besproken in het kader van het Wetsvoorstel implementatie REACH verordening (Kamerstukken 30 600). Daarin is namelijk toegelicht dat in de periode tot 2018 alle 30 000 stoffen die in Europa op de markt komen, geregistreerd moeten worden met een dossier dat deze toxicologische informatie bevat. Voor zover die informatie thans niet beschikbaar is, is het begrijpelijk dat daarvoor dierproefonderzoek moet worden uitgevoerd. Daardoor zullen de aantallen proefdieren die voor dat onderzoek worden verricht in de periode tot 2018 tijdelijk kunnen toenemen.

Ik hecht eraan te benadrukken dat de Europese REACH-verordening uitdrukkelijk verbiedt dierproeven onnodig te dupliceren, zodat bedrijven hun dierproefgegevens in beginsel moeten delen. Voor proeven met gewervelde dieren is bovendien voorafgaande toestemming van het Europees Agentschap voor chemische stoffen vereist (ECHA). Voorts staat de verordening uitdrukkelijk toe dat alternatieve testmethoden mogen worden toegepast, hetgeen volledig in lijn is met het doel van vervanging van dierproeven. Bovendien wordt door de Europese Commissie en in OECD-verband fors geïnvesteerd in de ontwikkeling van proefdiervrije technieken of alternatieve testmethoden waarbij minder dieren zijn betrokken, waardoor veel dierenlevens worden bespaard.

45

Welke ontwikkeling verwacht de minister de komende jaren als het gaat om de implementatie van REACH en het gebruik van proefdieren? Op welke wijze denkt de minister het aantal dierproeven beperkt te houden in het licht van de implementatie van REACH?

Kortheidshalve verwijs ik voor het antwoord op deze vraag naar hetgeen in geantwoord heb op de vragen 14, 15 en 44.

46

Kan de minister een aantal voorbeelden geven van experimenten die zijn ingedeeld in de categorie «beantwoording van een andere wetenschappelijke vraag»?

Dat zijn de dierproeven die niet vallen onder een van de andere nader genoemde onderwerpen, zoals kanker, hart- en vaatziekten ter beantwoording van een wetenschappelijke vraag voor bepaalde ziekten. Het zou fundamenteel onderzoek naar de vogeltrek kunnen zijn, voederonderzoek of huisvestingssystemen.

47

Kan de minister de cijfers over het hergebruik van proefdieren nader specificeren naar diersoort en type onderzoek? Welke diersoorten worden in het algemeen vaker hergebruikt dan andere?

Ja, het hergebruik per diersoort staat aangegeven in Zo doende tabel 2 op bladzijde 35 en het hergebruik per doel wordt aangegeven in tabel 13 op bladzijde 54. Uit tabel 2 blijkt dat verhoudingsgewijs de grotere dieren, zoals honden, katten en apen, vaker worden hergebruikt.

48

Kan de minister een aantal voorbeelden geven van het hergebruik van proefdieren in de afgelopen jaren waaruit blijkt hoe vaak een bepaald dier (bijvoorbeeld een aap) kan worden gebruikt in experimenten, hoe lang zo’n dier al in een laboratoriumomgeving leeft en wat de uiteindelijke toekomst van het dier zal zijn?

Voor het jaar 2009 is in Zo doende tabel 2 op blz. 35 weergegeven welke dieren zijn hergebruikt en of ze meer dan 1 keer zijn hergebruikt in dat jaar. Er valt niet te onderscheiden hoe vaak precies een proefdier wordt hergebruikt en hoe lang ze in een laboratoriumomgeving zitten. De uiteindelijke toekomst van het dier zal worden bepaald door de vergunninghouder en op advies van een DEC en de proefdierdeskundige en heeft te maken met de aard van de proeven.

49

Hoe vaak worden proefdieren na afloop van de experimenten herplaatst in opvangcentra, bij particulieren of anderszins? Om welke diersoorten gaat het dan zoal?

Dat is niet uit de registratie dierproeven te halen. Wel is bekend dat een klein aantal jonge katten en honden die voor het testen van diergeneesmiddelen zijn gebruikt na afloop bij particulieren worden gehuisvest. Ook is bij de VWA bekend dat in het algemeen landbouwhuisdieren, indien zij in leven worden gelaten na afloop van de proef weer naar een boerderij gaan.

50

Welke onderzoeken zijn er in 2009 uitgevoerd op dieren uit de wilde fauna? Om welke diersoorten ging het?

Het aantal dieren per diersoort staat weergegeven in Zo doende 2009, tabel 1 op bladzijde 34 en het doel van de proef is weergegeven in tabel 12 op bladzijde 53.

51

Kan de minister bevestigen dat in 2009 proeven zijn uitgevoerd op uit het wild gevangen jonge vossen voor onderzoek naar de rol van de vos bij de verspreiding van vogelgriep? Bij welke vergunninghouder is dit onderzoek uitgevoerd? Kan de minister het onderzoek inclusief de hypothese nader toelichten en daarbij aangeven welke mate van «ongerief» werd ingeschat voor deze dieren?

Nee, over het jaar 2009 zijn geen dierproeven met vossen geregistreerd.

In Zo doende 2009 in bijlage 3 komt de vos niet voor in de lijst met de specificatie diersoorten.

52

Hoe verklaart de minister dat het aantal dierproeven in het onderwijs nog steeds een stuk hoger is dan een aantal jaar geleden?

Ik heb hiervoor geen precieze verklaring. Naast harmonisatie in de wijze van registreren is het aanleren van nieuwe techniek en handvaardigheden in alle sectoren (onderwijs instellingen, de industrie en andere grotere instellingen) ook een verklaring voor het hogere aantal. De VWA heeft de gegevens geanalyseerd vanaf 2004 tot nu en heeft daarbij geconstateerd dat er verhoudingsgewijs geleidelijk een iets grotere stijging plaatsvindt in het aantal dierproeven voor het aanleren van nieuwe technieken en handvaardigheden voor de niet onderwijsinstellingen. De reden daarvoor is niet bekend.

53

Kan de minister het onderzoek nader toelichten waarvoor vrijstelling is verleend van het verbod op de LD50/LC50-testen op vissen? Welke mate van «ongerief» is gescoord bij deze experimenten? Waarom is er toestemming gegeven voor dit onderzoek en kan de minister toelichten waarom het noodzakelijk zou zijn om de betreffende stoffen op de markt te brengen? Met andere woorden: is overwogen om van de experimenten af te zien en te accepteren dat een bepaalde stof (voorlopig) niet op de markt gebracht kan worden?

Zoals u kunt lezen in Zo doende 2009 in tabel 17 op bladzijde 61 betreft het onderzoek naar de schadelijkheid van stoffen bestemd in de industrie en onderzoek naar stoffen die schadelijk kunnen zijn voor het milieu. Het betreft een algehele vrijstelling van dit verbod zie Vrijstellingsregeling LC50/LD50-dierproeven, laatstelijk gewijzigd 16 april 1998. Het is de afweging van de Dierexperimentencommissie om te adviseren omtrent het uitvoeren van deze proeven.

54

In de Europese richtlijn wordt vermeld dat proeven waarbij dieren langdurig ernstige pijn, lijden of angst ondergaan moeten worden verboden. Welke dierproeven vallen daaronder? In hoeverre heeft dit betrekking op de categorieën ernstig ongerief en zeer ernstig ongerief?

In artikel 15 van de richtlijn staat dat «onverminderd de vrijwaringsclausule in artikel 55, lid 3, de lidstaten er zorg voor dragen dat een procedure niet wordt uitgevoerd indien deze leidt tot een ernstige mate van pijn, lijden of angst die waarschijnlijk langdurig zal zijn en niet kan worden verzacht.»

De Richtlijn stelt geen criteria voor inzake de categorieën ernstig ongerief en zeer ernstig ongerief. In hoeverre bovengenoemde proeven betrekking hebben op de huidige categorieën ernstig ongerief en zeer ernstig ongerief is moeilijk te zeggen.  Een proefdierdeskundige van nu en de instantie voor dierenwelzijn bedoeld in artikel 27 van de richtlijn alsmede een DEC of de bevoegde instantie die straks wordt aangewezen als bedoeld in artikel 36 van de Europese richtlijn zullen op basis van hun kennis en ervaring de afweging moeten maken.

55

Kan de minister voorbeelden geven van experimenten waarbij geen anesthesie is toegepast omdat dat «onverenigbaar was met de proef» of omdat het «praktisch niet uitvoerbaar was»?

In het algemeen zijn dat dierproeven waar het toepassen van anesthesie de resultaten van de proef zou beïnvloeden. Bijvoorbeeld onderzoek naar stoffen waarbij het narcosemiddel effecten heeft op die stof. Uit een analyse van de VWA inzake deze gegevens blijkt dat de meeste proeven waar het hier om gaat vallen onder de categorie ongerief van gering tot matig (Zo doende bladzijde 22).

56

Kan de minister voorbeelden geven van experimenten waarbij geen pijnbestrijding is toegepast omdat dat «onverenigbaar was met de proef» of omdat het «praktisch niet uitvoerbaar was»?

In het algemeen zijn dat dierproeven waar het toepassen van pijnbestrijding de resultaten van de proef zou beïnvloeden. Bijvoorbeeld onderzoek naar een effectieve pijnbestrijding en waarbij de pijnbestrijding effecten heeft op de te testen stof. Uit een analyse van de VWA inzake deze gegevens blijkt dat de helft van deze proeven geregistreerd wordt onder meer dan matig ongerief. Het ondervinden van ongerief hoeft niet altijd het ondervinden van pijn te betekenen en dan is pijnbestrijding geen oplossing. (Zo doende bladzijde 22)

57

Kan de minister voorbeelden geven van experimenten waarbij sprake was van respectievelijk ernstig en zéér ernstig ongerief en deze experimenten nader toelichten?

In Zo doende in tabel 10 op bladzijde 50 en tabel 15 op bladzijde 57 staan respectievelijk de diersoorten en de doelen van de proef vermeld.

Ik heb geen inzicht in de experimenten zelf.

58

Kan de minister aangeven welke dodingmethoden zoal worden gebruikt voor het doden van proefdieren of dieren uit voorraad?

Ik kan niet precies aangeven welke dodingmethode zoal wordt gebruikt voor het doden van proefdieren of dieren uit voorraad. Tijdens de inspecties houdt de nVWA toezicht of de dieren worden gedood volgens de daartoe bepaalde methoden die per diersoort verschillend kunnen zijn. Binnen de instelling is de proefdierdeskundige verantwoordelijk of de dieren op een geschikte methode gedood worden. Voor dieren in proef moet de wijze van doden in het onderzoeksplan vermeld staan en zal de DEC dat in haar advies beoordelen.

59

Hoe verklaart de minister de grote stijging van het aantal genetisch gemanipuleerde dieren dat in voorraad is gedood, 306 021 in 2009? Hoe verhoudt deze stijging zich tot de beperktere stijging van het aantal in 2009 verworven genetisch gemanipuleerde dieren? Kan de minister het aantal genetisch gemanipuleerde dieren dat in voorraad is gedood nader specificeren naar diersoort?

Zoals blijkt uit Zo doende 2009 (bladzijde 27) en uit Zo doende 2008 (bladzijde 23) is de stijging van het aantal gemodificeerde dieren (17 093) in ongeveer dezelfde verhouding als de stijging van het aantal verworven genetisch gemodificeerde dieren (23 602). Zie Zo doende 2009 tabel 6 op bladzijde 25.

60

Kan de minister uiteenzetten waarom het in stand houden van sommige lijnen, stammen of transgene dieren precies zoveel dieren vergt? Kan de minister daarbij de processen omschrijven die worden doorlopen bij het creëren van een genetisch gemanipuleerd dier en het aanhouden van een reeds gecreëerde lijn of stam en daarbij onderscheid maken naar diersoort?

Voor het vervaardigen van genetisch gemodificeerde dieren (behalve vissen) worden de volgende technieken gebruikt:

  • 1. het induceren van superovulatie en het verzamelen van eicellen;

  • 2. het vasectomeren van de mannelijke dieren;

  • 3. het, onder anesthesie, inbrengen van de embryo’s in de draagmoeders;

  • 4. het vaststellen of het dier genetisch gemodificeerd is (bloedafname, staartknip, oorknip of teenknip);

  • 5. of een andere met ongerief gepaard gaande handeling/techniek met vergelijkbaar doel.

De technieken 1 t/m 3 worden toegepast op niet-genetisch gemodificeerde dieren.

Voor het aanhouden van een bepaalde lijn of stam in het algemeen geldt ook dat het veel dieren vergt.

61

Kan de minister de onderzoekscategorie «schadelijkheid van stoffen bestemd voor gebruik in de agrarische sector» nader toelichten? Heeft de minister voorbeelden van dergelijk onderzoek en aan welke stoffen moet hierbij worden gedacht? Gaat het om nieuwe stoffen die op dieren zijn uitgetest? Zo ja, waarin ligt precies de noodzaak om deze nieuwe stoffen beschikbaar te maken? Als het (ook) gaat om bestaande stoffen, kan de minister dan toelichten om hoeveel experimenten het ging en of deze al of niet zijn uitgevoerd in het kader van REACH?

Onder de onderzoekscategorie «schadelijkheid van stoffen bestemd voor gebruik in de agrarische sector» wordt bedoeld: toegepast onderzoek met betrekking tot bijvoorbeeld de schadelijkheid van bestrijdingsmiddelen, meststoffen en onkruidverdelgers. Verder inzicht over de noodzaak en of het om nieuwe dan wel bestaande stoffen gaat heb ik op basis van de ingezonden registratie niet.

62

Kan de minister de onderzoekscategorie «schadelijkheid van stoffen bestemd voor gebruik in de industrie» nader toelichten? Heeft de minister voorbeelden van dergelijk onderzoek en aan welke stoffen moet hierbij worden gedacht? Gaat het om nieuwe stoffen die op dieren zijn uitgetest? Zo ja, waarin ligt precies de noodzaak om deze nieuwe stoffen beschikbaar te maken?

Als het (ook) gaat om bestaande stoffen, kan de minister dan toelichten om hoeveel experimenten het ging en of deze al of niet zijn uitgevoerd in het kader van REACH?

Onder de onderzoekscategorie «schadelijkheid van stoffen bestemd voor gebruik in de industrie» wordt bedoeld: toegepast onderzoek met betrekking tot de schadelijkheid van grondstoffen, tussenproducten, oplosmiddelen, reagentia, katalysatoren en zuiveringsproducten die bij de bulkproductie en in andere industriële processen worden toegepast.

Verder inzicht over de noodzaak en of het om nieuwe dan wel bestaande stoffen gaat heb ik op basis van de ingezonden registratie niet. Zoals in Zo doende 2009 is weergegeven zijn voor deze categorie dierproeven in het kader van REACH uitgevoerd.

63

Kan de minister de onderzoekscategorie «schadelijkheid van stoffen bestemd voor gebruik als toevoegingen in voedingsmiddelen voor menselijke consumptie» nader toelichten? Heeft de minister voorbeelden van dergelijk onderzoek en van voedingsmiddelen voor menselijke consumptie waaraan de te testen stoffen zijn toegevoegd? Kan de minister toelichten waar precies de noodzaak ligt van het toevoegen van stoffen aan voedingsmiddelen voor de mens?

Onder de onderzoekscategorie «schadelijkheid van stoffen bestemd voor gebruik als toevoegingen in voedingsmiddelen voor menselijke consumptie» wordt bedoeld: toegepast onderzoek naar de schadelijkheid van stoffen met betrekking tot alle stoffen, met inbegrip van nieuwe voedingsmiddelen, bijvoorbeeld bioproteïnen, die aan voedingsmiddelen worden toegevoegd om de smaak, de kleur of de houdbaarheid daarvan te verbeteren of het gebruik of de verwerking daarvan te vergemakkelijken, voor zover het eindproduct voornamelijk voor menselijke consumptie is bestemd.

64

Kan de minister de onderzoekscategorie «schadelijkheid van stoffen bestemd voor gebruik als toevoegingen in voedingsmiddelen voor dierlijke consumptie» nader toelichten? Heeft de minister voorbeelden van dergelijk onderzoek en van voedingsmiddelen voor dierlijke consumptie waaraan de te testen stoffen zijn toegevoegd? Kan de minister toelichten waar precies de noodzaak ligt van het toevoegen van stoffen aan voedingsmiddelen voor dieren?

Onder de onderzoekscategorie «schadelijkheid van stoffen bestemd voor gebruik als toevoegingen in voedingsmiddelen voor dierlijke consumptie» wordt bedoeld: toegepast onderzoek naar de schadelijkheid van stoffen met betrekking tot alle stoffen, met inbegrip van nieuwe voedingsmiddelen, bijvoorbeeld bioproteïnen, die aan voedingsmiddelen worden toegevoegd om de smaak, de kleur of de houdbaarheid daarvan te verbeteren of het gebruik of de verwerking daarvan te vergemakkelijken, voor zover het eindproduct voornamelijk bedoeld is als voeder voor huisdieren of landbouwhuisdieren.

65

Kan de minister de onderzoekscategorie «schadelijkheid van stoffen die schadelijk (kunnen) zijn voor het milieu (anders dan hierboven vermeld)» nader toelichten? Heeft de minister voorbeelden van dergelijk onderzoek en aan welke stoffen moet hierbij worden gedacht? Gaat het om nieuwe stoffen die op dieren zijn uitgetest? Zo ja, waarin ligt precies de noodzaak om deze nieuwe stoffen beschikbaar te maken? Als het (ook) gaat om bestaande stoffen, kan de minister dan toelichten om hoeveel experimenten het ging en of deze al of niet zijn uitgevoerd in het kader van REACH?

Onder de onderzoekscategorie «schadelijkheid van stoffen die schadelijk kunnen zijn voor het milieu» wordt bedoeld: toegepast onderzoek met betrekking tot alle stoffen, afvalstoffen, bijproducten of effluenten die het milieu kunnen verontreinigen en die niet ontstaan bij de fabricage van geneesmiddelen, diergeneesmiddelen en niet bestemd zijn voor de agrarische sector, de industrie, voedingsmiddelen voor de menselijke en dierlijke consumptie.

66

Voor welk doel zijn de 2658 dierproeven uitgevoerd, als zij niet direct of indirect gericht waren op het belang van de gezondheid of voeding van mens of dier? Kan de minister de experimenten nader toelichten, en daarbij duidelijk maken op welk belang de proeven dan wel waren gericht? Op welke dieren zijn deze dierproeven uitgevoerd? Hoe hebben deze experimenten kunnen plaatsvinden buiten de wettelijke bepaling om die stelt dat alleen toestemming wordt gegeven voor dierproeven die gericht zijn op het hierboven omschreven belang?

Het betreft fundamenteel onderzoek naar een andere wetenschappelijke vraag, Wetenschappelijk onderzoek hoeft niet in het belang van de gezondheid of voeding van mens of dier te zijn.

Artikel 2, derde lid van de Wod zegt dat er een speciale vergunning is vereist voor het verrichten van dierproeven als in artikel 1, eerste lid, onder a t/m d bedoeld, wanneer deze proeven niet zijn gericht op het belang van de gezondheid of voeding van mens of dier. Wetenschappelijk onderzoek valt onder artikel 1, eerste lid, onder e.

67

Kan de minister voorbeelden geven van dierproeven die zijn uitgevoerd op paarden? Hoe verklaart de minister de stijging van 5% ten opzichte van 2008?

Onder dierproeven vallen allerlei handelingen aan dieren of combinaties daarvan. Uit de registratiegegevens kan niet worden aangegeven welke handeling er precies heeft plaatsgevonden. Uit een vergelijking van Zo doende 2009, tabel 3 DE op bladzijde 41 met Zo doende 2008, tabel 3 DE op bladzijde 37 is te zien dat er meer dierproeven op paarden verricht zijn voor «onderwijs» en een wetenschappelijke vraag naar ziekten bij dieren.

68

Kan de minister voorbeelden geven van dierproeven die zijn uitgevoerd op varkens? Hoe verklaart de minister de stijging van 8,4% ten opzichte van 2008?

Uit Zo doende 2009, tabel 3 DE op bladzijde 41 en vergeleken met Zo doende 2008, tabel 3 DE op bladzijde 37 wordt duidelijk dat er meer dierproeven op varkens zijn uitgevoerd voor het doel onderwijs. Bij navraag betreft het hier het aanleren van een nieuwe vaccinatie techniek door dierenartsen uit de praktijk.

69

Kan de minister voorbeelden geven van dierproeven die zijn uitgevoerd op geiten? Hoe verklaart de minister de stijging van 49,9% ten opzichte van 2008?

Ik heb geen verklaring voor de stijging van de 193 meer dierproeven op geiten in 2009. Zoals uit Zo doende 2009, tabel 3 DE op bladzijde 41 blijkt worden dierproeven op geiten vooral voor het beantwoorden van wetenschappelijke vragen gebruikt.

70

Kan de minister voorbeelden geven van dierproeven die zijn uitgevoerd op reptielen? Hoe verklaart de minister de stijging van 53,1% ten opzichte van 2008?

Zoals blijkt uit de vergelijking tussen Zo doende 2009, tabel 3 DE, bladzijde 41 en Zo doende 2008, bladzijde 37 blijkt de stijging van 100 meer dierproeven op reptielen voor het doel «onderwijs» te zijn geregistreerd.

71

Kan de minister voorbeelden geven van dierproeven die zijn uitgevoerd op respectievelijk cavia’s, ratten, hamsters en muizen?

Voor de doelen waarvoor dierproeven op cavia’s, ratten, hamsters en muizen worden verricht verwijs ik u naar Zo doende 2009, tabel 3 op bladzijde 36 tot en met tabel 3 GGO op bladzijde 42. Meer informatie omtrent de dierproeven per diersoort worden weergegeven in de tabellen 4 tot en met 11.

72

Welke dieren worden bedoeld met de categorie «andere knaagdieren» en welke experimenten zijn er op deze dieren verricht?

In Zo doende 2009, bijlage 3, in de lijst met specificaties diersoorten informeert de VWA u uitgebreid over de diersoorten die in 2009 geregistreerd zijn onder de categorie «andere knaagdieren». Door middel van Zo doende 2009, tabel 3 op bladzijde 36 tot en met tabel 3 DE op bladzijde 41 wordt u geïnformeerd voor welk onderzoek dierproeven met andere knaagdieren worden uitgevoerd. Meer informatie omtrent de dierproeven per diersoort worden weergegeven in de tabellen 4 tot en met 11.

73

Kan de minister voorbeelden geven van dierproeven die zijn uitgevoerd op konijnen?

Door middel van Zo doende 2009, tabel 3 op bladzijde 36 tot en met tabel 3 GGO op bladzijde 42 informeer ik u voor welk onderzoek dierproeven met konijnen worden uitgevoerd. Meer informatie omtrent de dierproeven per diersoort worden weergegeven in de tabellen 4 tot en met 11.

74

Kan de minister voorbeelden geven van dierproeven die zijn uitgevoerd op respectievelijk honden, katten en fretten?

Voor een nadere verklaring voor dierproeven op fretten verwijs ik naar de extra informatie die te vinden is op bladzijde 18 van Zo doende 2009 waarin de VWA aangeeft dat de fret als proefdier zeer geschikt is voor onderzoek naar griep en de werkzaamheid van het griepvaccin. Bijzonderheden omtrent de dierproeven per diersoort worden weergegeven in de tabellen 4 tot en met 11.

75

Welke dieren worden bedoeld met de categorie «andere vleeseters» en welke experimenten zijn er op deze dieren verricht?

In Zo doende 2009, bijlage 3, in de lijst met specificaties diersoorten informeert de VWA u over de diersoorten die in 2009 geregistreerd zijn onder de categorie «andere vleeseters». Door middel van Zo doende 2009, tabel 3 op bladzijde 36 tot en met tabel 3 DE op bladzijde 41 informeer ik u voor welk onderzoek dierproeven met andere vleeseters worden uitgevoerd.

76

Kan de minister voorbeelden geven van dierproeven die zijn uitgevoerd op nieuwewereldapen en oudewereldapen? Om welke apensoorten ging het en waar kwamen de dieren vandaan?

In Zo doende 2009, bijlage 3, in de lijst met specificaties diersoorten informeert de VWA u over de apensoorten die in 2009 geregistreerd zijn onder de categorie «nieuwe- en oudewereldapen». Door middel van Zo doende 2009, tabel 3 op bladzijde 36 tot en met tabel 3 DE op bladzijde 41 informeer ik u voor welk onderzoek dierproeven met nieuwe- en oudewereldapen zijn uitgevoerd. Tevens verwijs ik u naar specificatie over nieuwe- en oudewereldapen op bladzijde 18 van Zo doende 2009. In tabel 2 van Zo doende 2009 (bladzijde 35) informeert de VWA u over de herkomst van nieuwe- en oudewereldapen.

77

Kan de minister voorbeelden geven van dierproeven die zijn uitgevoerd op respectievelijk schapen en runderen?

Hierbij verwijs ik u naar de tabellen 3 tot en met 11 van Zo doende 2009.

78

Welke dieren worden bedoeld met de categorie «andere zoogdieren» en welke experimenten zijn er op deze dieren verricht?

In Zo doende 2009, bijlage 3, in de lijst met specificaties diersoorten informeert de VWA u over de diersoorten die in 2009 geregistreerd zijn onder de categorie «andere zoogdieren». Doormiddel van Zo doende 2009, tabel 3 op bladzijde 36 tot en met tabel 3 DE op bladzijde 41 informeert de VWA u voor welk onderzoek dierproeven met andere zoogdieren zijn uitgevoerd.

79

Kan de minister voorbeelden geven van dierproeven die zijn uitgevoerd op respectievelijk kippen en kwartels?

Uit de Zo doende 2009 blijkt dat er geen dierproeven met kwartels zijn geregistreerd in 2009. Door middel van Zo doende 2009, tabel 3 op bladzijde 36 tot en met tabel 3 DE op bladzijde 41 informeert de VWA u over de doelen waarvoor dierproeven met kippen zijn uitgevoerd. Daarbij wijs ik u op de diverse teksten onder andere op bladzijde 18 van Zo doende waaruit blijkt dat er meer dierproeven op kippen zijn uitgevoerd voor wetenschappelijk onderzoek. Tenslotte verwijs ik u naar het antwoord op vraag 16.

80

Welke dieren worden er bedoeld met de categorie «andere vogels» en welke experimenten zijn er op deze dieren verricht?

In Zo doende 2009, bijlage 3, in de lijst met specificaties diersoorten informeert de VWA u over de diersoorten die in 2009 geregistreerd zijn onder de categorie «andere vogels». Uit Zo doende 2009 tabel 1 op bladzijde 34 blijkt dat veel dierproeven met andere vogels in hun biotoop zijn verricht. Doormiddel van Zo doende 2009, tabel 3 op bladzijde 36 tot en met tabel 3 DE op bladzijde 41 informeert de VWA u ook voor welk onderzoek dierproeven met andere vogels zijn uitgevoerd.

81

Kan de minister voorbeelden geven van dierproeven die zijn uitgevoerd op respectievelijk amfibieën en vissen?

Door middel van Zo doende 2009, tabel 3 op bladzijde 36 tot en met tabel 3 GGO op bladzijde 42 informeert de VWA u ook voor welk onderzoek dierproeven met amfibieën en vissen zijn uitgevoerd. Meer informatie over dierproeven per diersoort treft u aan in de tabellen 4 tot en met 11.

82

Kan de minister het duikmedisch onderzoek met varkens, uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Defensie, nader toelichten? Welke handelingen zijn verricht op de dieren en waartoe dienden de experimenten?

Mijn antwoord is tot stand gekomen na overleg met het Ministerie van Defensie.

In het project worden de effecten van luchtembolieën op de hersenen, het gebruik van medicatie ter bescherming van de hersenen en de effecten van hyperbare therapie (zuurstof onder hoge druk) daarbij onderzocht. Luchtembolieën kunnen bij calamiteiten optreden bij duikers en Defensie dient hierop goed voorbereid te zijn.

Het onderzoek is goedgekeurd door de Dierexperimentencommissie. De betrokken proefdieren (varkens) werden volledig verdoofd, beademd en gemonitord met registratie van hersengolven (EEG). Via geboorde openingen in de schedel werden vloeistoffen afgenomen voor analyse. Via de bloedbaan werd lucht in de hersenen toegediend. Het ongerief bestond uit het toedienen van de injecties ten behoeve van de verdoving. Na de experimenten werden de proefdieren volgens een protocol geëuthanaseerd.

83

Kan de minister het onderzoek met zenuwgassen dat door het ministerie van Defensie is uitgevoerd op cavia’s nader toelichten en daarbij expliciet ingaan op het ernstige ongerief dat in meer dan de helft van de experimenten is opgetreden?

Mijn antwoord is tot stand gekomen na overleg met het Ministerie van Defensie. Het doel van het project was om de behandeling bij besmetting met zenuwgas te verbeteren. De experimenten zijn goedgekeurd door de Dierexperimenten-commissie. Van het onderzochte type zenuwgas is bekend dat de ziekteverschijnselen onvoorspelbaar zijn en dat deze na het toedienen van de gebruikelijke therapie opnieuw kunnen optreden. De proefdieren (cavia’s) werden via de huid besmet met een zenuwgas. Effecten van de duur en de frequentie van behandeling werden onderzocht. De totale duur van de experimenten was maximaal 12 uur. Vanwege de verschijnselen en het herhalend karakter van het optreden daarvan is de mate van ongerief bepaald op categorie 5 (kortdurend ernstig ongerief).

84

Kan de minister het onderzoek in de categorie «(na)zorg personele inzetbaarheid» dat het ministerie van Defensie in 2009 heeft laten uitvoeren op ratten en apen nader toelichten? Welke handelingen zijn er met en op de dieren verricht? Waar zijn de apen vandaan gekomen en hoe oud waren de dieren ten tijde van de experimenten? Zijn er op de apen al eerder experimenten verricht? Zijn de dieren in leven gelaten na de experimenten voor Defensie? Zo ja, waar bevinden zij zich nu en hoe ziet de toekomst eruit voor deze dieren?

Mijn antwoord is tot stand gekomen na overleg met het Ministerie van Defensie. De experimenten werden uitgevoerd in het kader van onderzoek naar posttraumatisch stress syndroom (PTSS). Het doel was om kenmerkende stoffen te vinden (biomarkers) voor PTSS en specifieke gedragskenmerken daarbij. De experimenten zijn uitgevoerd met toestemming van de Dierexperimentencommissie.

In dit onderzoek werden ratten blootgesteld aan schokken op de voetzolen (vergelijkbaar met schrikdraad) onder bewaking van de hersengolven (EEG).

Vervolgens werden bloedmonsters geanalyseerd en werd het gedrag geobserveerd. Het ongerief van werd bepaald op categorie 4 (matig/ernstig). Dit model is gebruikelijk voor onderzoek van stressgerelateerde aandoeningen.

In 2009 werden marmosetapen gebruikt voor het opzetten van meetmethodes en gedragstesten, waarbij de dieren ook schokken onder de voetzolen werden toegediend Het ongerief werd hierbij ingeschat op categorie 3 (matig). In 2010 zijn de experimenten voortgezet waarbij observatie van het gedrag werd uitgevoerd en bloedwaardes van het stresshormoon cortisol werden bepaald. De bloedafname vond plaats onder plaatselijke verdoving. Vanwege het herhalen van het testen met de schokken werd het totale ongerief voor deze dieren ingeschat op categorie 4 (matig/ernstig). De proefdieren waren tussen 3 en 12 jaar oud. Er waren niet eerder experimenten met deze proefdieren verricht. Na afloop van de experimenten in 2010 zijn 15 marmosetapen onder narcose geëuthanaseerd en zijn de hersenen onderzocht. De overige 4 marmosetapen zijn in 2010 voor een andere opdrachtgever gebruikt in een terminaal experiment met gering ongerief.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Smeets, P.E. (PvdA), voorzitter, Smilde, M.C.A. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Veen, E. van der (PvdA), Gerven, H.P.J. van (SP), Burg, B.I. van der (VVD), Ouwehand, E. (PvdD), Agema, M. (PVV), Leijten, R.M. (SP), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Wolbert, A.G. (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Uitslag, A.S. (CDA), Elias, T.M.Ch. (VVD), ondervoorzitter, Dijkstra, P.A. (D66), Dille, W.R. (PVV), Gerbrands, K. (PVV), Mulder, A. (VVD), Venrooy-van Ark, T. (VVD), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Voortman, L.G.J. (GL) en Klaver, J.F. (GL).

Plv. leden: Dijkgraaf, E. (SGP), Kuiken, A.H. (PvdA), Omtzigt, P.H. (CDA), Berndsen, M.A. (D66), Klijnsma, J. (PvdA), Ulenbelt, P. (SP), Liefde, B.C. de (VVD), Thieme, M.L. (PvdD), Mos, R. de (PVV), Kooiman, C.J.E. (SP), Arib, K. (PvdA), Vermeij, R.A. (PvdA), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Toorenburg, M.M. van (CDA), Lodders, W.J.H. (VVD), Ham, B. van der (D66), Beertema, H.J. (PVV), Bosma, M. (PVV), Straus, K.C.J. (VVD), Miltenburg, A. van (VVD), Ormel, H.J. (CDA), Sap, J.C.M. (GL) en Vacature (GL).

Naar boven