30 168
Evaluatie Wet op de dierproeven

nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 november 2009

Op 24 september jl. heb ik tijdens het Algemeen Overleg met de Vaste Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het standpunt Dierproeven (30 168, nr. 15) richtlijn toegezegd u over een aantal onderwerpen schriftelijk te informeren. Voor een aantal ervan heb ik te kennen gegeven de commissie te zullen informeren vóór de behandeling van de VWS-begroting 2010. Met deze brief doe ik in ieder geval die toezeggingen gestand en voor zover het mij op dit moment mogelijk is ook zoveel mogelijk andere.

Financiën dierproeven 2010

De commissie heeft gevraagd om een schriftelijk overzicht van de financiering van alternatieven voor dierproeven in 2010. Ik verwijs u hiervoor kortheidshalve naar mijn schriftelijke beantwoording van de Kamervragen gesteld ter voorbereiding van de begrotingsbehandeling VWS 2010 (uw kamerstuknr. 32 123 XVI VWS Begroting 2010); in het bijzonder naar de beantwoording van de vragen 10, 12 en 86.

ASAT

Ik heb aangegeven mij te zullen inzetten om een vervolg te kunnen geven aan het ASAT-project. Ik heb echter ook gesteld van mening te zijn dat dit niet een taak alleen voor VWS of voor de overheid in algemene zin is en dat ik een publiek-private financiering voorsta. Het traject gericht op de realisatie van een publiek-private financiering van het ASAT-project loopt dit jaar bij Senternovem. Op dit moment heb ik echter nog geen toezeggingen van andere partijen. Daar ik het van belang vindt dat ASAT in afwachting van de resultaten van dit traject niet volledig tot stilstand komt, heb ik me garant gesteld voor een overbruggingsbudget in 2010. Dit bedrag ter grootte van € 1,0 mln. stel ik beschikbaar vanuit het ZonMw budget.

DEC’s na- en bijscholing

Naar aanleiding van mijn toezegging de commissie schriftelijk te zullen informeren over de elementen van de basiscursus en verdiepingscursussen van DEC-leden kan ik u het volgende berichten. De NVDEC heeft een plan opgesteld voor de (na)scholing van DEC-leden (d.d. 23-9-2009). De basiscursus, verplicht voor alle nieuwe DEC-leden, omvat de volgende elementen:

– regelgeving: Wet op de dierproeven, Gezondheid- en welzijnswet voor dieren; en de speciale positie van biotechnologische handleidingen;

– het juridisch en maatschappelijk kader waarbinnen de DEC opereert;

– ethiek;

– maatschappelijke ontwikkelingen;

– praktische tips bij het lezen van protocollen;

– afwegingsvaardigheid (praktische tips bij het beoordelen van de protocollen).

Naast de basiscursussen zijn er verdiepingscursussen. Dit zijn de huidige nascholingscursussen, die zowel cognitieve als vaardigheidsaspecten bieden. Mogelijke onderwerpen in deze cursussen zijn bijvoorbeeld: ethiek, economie, fundamenteel wetenschappelijke aanvragen, nieuwe technologische ontwikkelingen, geschiedenis dierproeven, omgaan met critici/onderzoekers/pers, alternatieven, statistiek, regelgeving van andere landen/EU, proefdierkunde.

Intervisie is ook een belangrijk onderdeel van de scholing en bijscholing van DEC-leden. De NVDEC zal de totstandkoming van uitwisseling van kennis en intervisie faciliteren. De DEC’s zullen in 2010 met de (na)scholing aan de slag gaan.

Advies Centrale Commissie Dierproeven over na- en bijscholing onderzoekers

De Centrale Commissie Dierproeven (CCD) heeft mij bij schrijven d.d. 13 maart jl., kenmerk VGP/VV/CCD-2919686, advies uitgebracht over de na- en bijscholing van onderzoekers dierexperimenteel onderzoek (nascholing art. 9). Dit advies treft u als bijlage aan. Onderstaand vindt u mijn reactie op de adviezen van de CCD.

– De CCD concludeert dat de cursus Proefdierkunde als voorbereiding van onderzoekers voor hun toekomstige werkzaamheden adequaat is. Ook stelt zij dat er – voor zover er sprake is van tekortkomingen in het systeem – geen generale oplossing bestaat. Ik sluit mij bij dit standpunt aan.

– De CCD is van mening dat expliciete aandacht aan verdere scholing (vooral van praktische vaardigheden) en vorming in de praktijk nodig is. Daarnaast verdient de integratie van de 3 V’s in de wetenschappelijke praktijk nadere focus. Ik ben met de CCD van mening dat hierbij zeker een belangrijke rol is weggelegd voor de vergunninghouder.

– De CCD constateert dat bij verschillende vergunninghoudende instellingen in Nederland initiatieven zijn ontplooid om op lokaal niveau onderzoekers te helpen in het zoeken naar «best practices» in het dierexperimenteel onderzoek en in het vinden en toepassen van 3V alternatieven. De CCD zou een structurering van deze initiatieven voorstaan. Ik zal het NKCA vragen te onderzoeken of structurering hiervan wenselijk en mogelijk is en zo ja, mij in dit verband een voorstel aan te reiken.

– De CCD is een voorstander van individuele maatvoering in na- en bijscholing en stelt een competentieregister voor iedere onderzoeker voor. Ik zie dit competentieregister als een verantwoordelijkheid van de individuele onderzoeker zelf en van de vergunninghouder. Een landelijk registratiesysteem voor competenties van individuele onderzoekers heeft in mijn opinie geen meerwaarde.

– de CCD stelt voor criteria te ontwikkelen op basis waarvan individuele onderzoekers aanvullende eisen kunnen worden opgelegd met betrekking tot na- en bijscholing. Hierbij zou een onderscheid gemaakt dienen te worden tussen nascholing op het gebied van attitudevorming of bijscholing in bijvoorbeeld specifieke technieken. De CCD heeft mij in overweging gegeven een werkgroep in te stellen die dit voorstel verder uitwerkt en mij een suggestie voor de inhoud van de opdracht aan een dergelijke werkgroep aangereikt. Ik vind dit primair een verantwoordelijkheid van de vergunninghouders, die toe moeten zien op de aanwezigheid van de vereiste deskundigheid en competenties bij de individuele onderzoeker. Het zou goed zijn als de vergunninghouders dit voorstel van de CCD tot zich nemen en ter hand nemen. Ik zal het middels een brief onder hun aandacht brengen en hen in overweging geven het advies ter hand te nemen.

– De CCD is voorstander van aanvullende prikkels met betrekking tot attitudevorming om onderzoekers bewust stil te doen staan bij de overwegingen binnen een onderzoek om proefdieren te gebruiken en bij de vraag welke activiteiten kunnen worden verricht om het proefdier-gebruik te verminderen en/of te verfijnen. In de afgelopen jaren is er ten gevolge van de discussie op politiek en maatschappelijk niveau in diverse verbanden gezorgd voor prikkels op het gebied van attitudevorming. Ik noem in dit verband de vernieuwde opzet van het onderzoeksprogramma «Dierproeven Begrensd» bij ZonMw, de vorming van het NKCA, het ASAT-project, de trendanalyse en de programmeringsstudie. Ik ben van mening dat daarmee voldoende prikkels tot stand zijn gekomen.

Vanzelfsprekend zal ik het bovenstaande bezien in het licht van de Europese ontwikkelingen, zodra de nieuwe richtlijn is vastgesteld.

Trendanalyse

Ik heb toegezegd in de trendanalyse de onderwerpen life-style en risico-acceptatie op te zullen nemen. De trendanalyse is inmiddels nagenoeg afgerond. Mij is inmiddels bekend dat deze onderwerpen hierin terug zullen komen. Zodra de trendanalyse beschikbaar is zal ik u hierover nader berichten.

VWA-rapport Zo doende 2008

De VWA heeft inmiddels op mijn verzoek u de rapportage «Zo doende 2008» doen toekomen met een begeleidend schrijven d.d. 15 oktober 2009, kenmerk VWA/2009/34198.

NKCA

Het NKCA is op dit moment volop bezig met de oprichting van de brede commissie dierproevenbeleid, die er eind 2009 zal zijn. Op dit moment is sprake van afstemming met mijn ministerie over de mogelijke samenstelling van deze commissie. De commissie zal samengesteld worden uit uiteenlopende maatschappelijke partijen (motie Ormel).

Analyse drempels validatietrajecten alternatieven voor dierproeven

De commissie heeft mij gevraagd een onderzoek in te stellen naar de belemmeringen voor de toepassing van alternatieven voor dierproeven.

Ik kan u mededelen dat ik inmiddels het RIVM verzocht heb hier onderzoek naar te doen. Tevens heb ik het RIVM verzocht het onderzoek goed af te stemmen met lopende trajecten, zoals de programmeringsstudie en de trendanalyse die bij ZonMw en het NKCA worden uitgevoerd.

Voortgang Richtlijn Dierproeven in EU-verband

Op dit moment is nog niet bekend of het Zweedse voorzitterschap het voorstel voor de richtlijn zal agenderen voor de eerstvolgende Landbouwraad. Via de geannoteerde agenda van de Landbouwraad zal de minister van LNV, zoals gebruikelijk, uw kamer daarover informeren.

Onderzoek met niet-humane primaten.

In Nederland en de rest van Europa heerst er terughoudendheid bij het gebruik van niet-humane primaten (NHP’s) in onderzoek. Dit heeft zowel te maken met de hoge kosten als met de ethische overwegingen. NHP’s zijn complexe dieren, met hoog ontwikkelde sociale capaciteiten waardoor de eisen voor huisvesting en de verzorging hoog zijn. Hun nauwe verwantschap met mensen is zowel de reden dat NHP’s de enige geschikte soort zijn voor bepaalde typen onderzoek, als de reden voor bijzondere publieke aandacht voor de ethische afweging bij onderzoek.

Zoals ik in mijn brief van 15 juni jl. (Tweede Kamer, 2008–2009, 30 168, nr. 12) heb aangegeven heeft de Europese Commissie gemeend in het richtlijnvoorstel het gebruik van NHP’s op voorhand te beperken tot onderzoek met het oogmerk van vermijding, voorkoming, diagnose of behandeling van levensbedreigende of gezondheidsondermijnende aandoeningen.

De Europese Commissie gebruikt daarbij terminologie die mogelijk zo kan worden uitgelegd dat NHP’s alleen voor onderzoek kunnen worden ingezet naar ziekten die tot de dood leiden.

Op dit moment circuleert binnen de raadswerkgroepen een voorstel die meer aansluit bij de gewenste beperking van het onderzoek met NHP’s. Daarin wordt het toegepast onderzoek beperkt tot het doel vermijding, voorkoming, diagnose of behandeling van gezondheidsondermijnende of potentieel levensbedreigende aandoeningen bij mensen. Waarbij een gezondheidsondermijnende aandoening in die context betekent dat het gaat om beperking van normale fysieke en psychische vermogens om te functioneren. Het gaat hier dan bijvoorbeeld om infectieziekten, diabetes, allergieën, astma, dementie, visuele of auditieve afwijkingen, dyslexie, verslaving, obesitas of onvruchtbaarheid.

Ik ben voornemens dit voorstel te ondersteunen.

Ik hecht er aan te benadrukken dat dit geen vrijbrief is voor onderzoek met NHP’s. De eis dat bij elk onderzoeksvoorstel waarbij NHP’s worden ingezet een wetenschappelijke verantwoording wordt geleverd waarom het doel niet bereikt kan worden met een andere diersoort, blijft bestaan.

Tevens blijft bij elk onderzoek de – in Nederland al verplichte – ethische afweging centraal staan of het doel van de proef het ongerief bij het dier rechtvaardigt.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink

Naar boven