nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 september 2009
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 19 augustus
2009 mij een reactie gevraagd op een artikel in het Nederlands Dagblad van
11 augustus 2009 waarin kritiek wordt verwoord van wetenschappers van
TNO en het LUMC dat alternatieven voor dierproeven te traag worden verwezenlijkt.
De vaste commissie vraagt mij specifiek in te gaan op de volgende vragen:
1
Wat is de analyse van het kabinet m.b.t. de knelpunten
die zich voordoen bij de acceptatie en toelating van alternatieven van dierproeven
in Europa en daarbuiten?
De validatie, acceptatie en implementatie van alternatieven voor dierproeven
is inderdaad een complex en tijdrovend proces. In de kabinetsvisie Alternatieven
voor dierproeven (Tweede Kamer, 2007–2008, 30 168, nr. 4)
staat beschreven hoe het kabinet de ontwikkeling van alternatieven stimuleert.
Onlangs (9 september 2009) ben ik op vragen van het lid Dibi (GroenLinks)
over de opgetreden vertraging bij het voornemen om het aantal dierproeven
te beperken (2009Z14 685) ook ingegaan op het artikel in het Nederlands
Dagblad alsmede op de stand van zaken bij het Nationaal Kenniscentrum Alternatieven
Dierproeven (NKCA). Graag verwijs ik naar die antwoorden.
2 en 3
Wat zijn tot nu toe de inspanningen van het kabinet
geweest om deze knelpunten op te lossen? Welke extra inspanningen heeft het
kabinet op het oog, nu blijkt dat de toelating van alternatieven nog steeds
te traag verloopt?
Wat is de stand van zaken m.b.t. de oprichting van
het Nationaal Kenniscentrum Alternatieven Dierproeven (NKCA) en waarom is
dit kenniscentrum voor alternatieven voor dierproeven nog altijd
niet in bedrijf? Hoe zit het in de tussentijd met de positie van het huidige
Nationaal Centrum Alternatieven voor dierproeven, dat tot het NKCA zou worden
omgevormd maar al sinds 1/1/2009 zonder feitelijke financiering zit?
In het hierboven genoemde antwoord op vragen van het lid Dibi (vraag 2
en 3) van 9 september 2009 ben ik tevens ingegaan op stand van zaken
bij het NKCA. Graag verwijs ik naar die brief.
Ik vertrouw er op dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd.
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. Klink