nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 juli 2009
Bij brief van 22 oktober 2007 zijn beleidsvoornemens kenbaar gemaakt
met betrekking tot biotechnologie bij dieren. Wat betreft het Besluit biotechnologie
bij dieren betrof het onder meer het opheffen van de toets op biotechnologische
handelingen in het kader van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD)
voor zover er een overlap bestaat met de toets die verricht wordt op grond
van de Wet op de dierproeven (Kamerstukken II 2007–2008, 30 168
en 27 428, nr. 3). Aan dit beleidsvoornemen lag ten grondslag een
evaluatie van het genoemde besluit (Kamerstukken II 2004–2005, 27 428,
nr. 67) en een rapport inzake de vereenvoudiging van regelgeving op het
gebied van biotechnologie in het kader van het programma bruikbare rechtsorde
van 27 november 2006 (Kamerstukken II 2006–2007, 27 428, nr. 77).
Ten vervolge van het genoemd beleidsvoornemen en gezien het verloop van
het overleg in de Kamer, is ter hand genomen een vrijstelling van de vergunningplicht
op grond van de GWWD voor biotechnologische toepassingen, die ook, al dan
niet op grond van de Wet op de dierproeven (WOD), worden uitgevoerd voor biomedische
doeleinden. Deze voorgenomen vrijstelling betreft zowel gewervelde en ongewervelde
dieren doch ook dierlijke embryo’s.
Daarbij is gebleken dat de eerder genoemde brief aan uw Kamer slechts
heeft gerept over een zodanige vrijstelling voor gewervelde en ongewervelde
dieren. De Kamer heeft derhalve niet kunnen spreken over de wenselijkheid
ook embryo’s vrij te stellen van de toets op grond van de GWWD.
De Commissie biotechnologie bij dieren (CBD) heeft geadviseerd om de toetsing
van embryo’s in het kader van biomedisch onderzoek vrij te stellen van
toetsing, omdat er in in het verleden altijd positief geadviseerd is ten aanzien
van biotechnologie bij embryo’s. De WOD ziet toe op embryo’s indien
het doel van de handeling of het mogelijk gevolg daarvan is de geboorte van
een dier en dat dier ongerief ondergaat.
De voorgenomen vrijstelling zal ertoe leiden dat biotechnologische toepassingen
die niet zijn aan te merken als toepassingen ten behoeve van biomedisch onderzoek
vergunningsplichtig blijven onder de GWWD.
Om reden van terugdringing van onnodige lasten als gevolg van dubbele
toetsen voor het bedrijfsleven en onderzoeksinstellingen streef ik ernaar
de vrijstelling nog dit jaar, bij voorkeur op 1 oktober te publiceren
en in werking te stellen.
Ik acht het dan wel van belang gelet op de aard van het onderwerp de Kamer
alsnog expliciet te informeren over het vrijstellen van ook biotechnologische
toepassingen ten aanzien van dierlijke embryo’s, te meer daar het debat
over het wetsvoorstel van de Wet dieren nog niet is gevoerd.
De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg