30 166 (R1795)
Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap tot beperking van meervoudige nationaliteit en tot invoering van het verlies van het Nederlanderschap wegens het toebrengen van ernstige schade aan de essentiële belangen van het Koninkrijk of van een of meer van zijn landen

nr. 31
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juli 2008

Op 12 februari jl. is door uw Kamer een motie van het lid Kamp aanvaard, waarin de regering wordt uitgenodigd het initiatief te nemen om te komen tot een bindende internationale afspraak die het voor eenieder mogelijk maakt om afstand te doen van zijn of haar oorspronkelijke nationaliteit ingeval van het verkrijgen van een andere nationaliteit. In dit kader is specifiek aangedrongen op nader overleg met Marokko (Kamerstukken II, vergaderjaar 2007–2008, 30 166, nr. 29). Bij brief van 29 februari 2008 (08-Just-B-013) heeft de Vaste Commissie voor Justitie van de Tweede Kamer mij verzocht de Kamer te informeren over de wijze waarop ik aan de motie uitvoering ga geven. In dit verband deel ik u het volgende mee.

De mogelijkheden om tot een internationale afspraak te komen heb ik vanuit verschillende invalshoeken onderzocht. In de eerste plaats heb ik de motie bezien vanuit het belang van het beperken van meervoudige nationaliteit.

Dit belang is in Europees verband tot uitdrukking gebracht in het Verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit van 6 mei 1963 (Trb. 1964, 4). Hoofdstuk 1 van dit verdrag ziet op het beperken van de meervoudige nationaliteit. Noorwegen, Luxemburg, Italië, Denemarken, Oostenrijk en Nederland zijn in dit kader overeengekomen dat de verkrijging van één hunner nationaliteiten automatisch het verlies van de andere, oorspronkelijke nationaliteit tot gevolg heeft. Frankrijk heeft hoofdstuk 1 van dit verdrag opgezegd, maar is hieraan nog gebonden tot 5 maart 2009.

Het Europees Verdrag inzake Nationaliteit (Trb. 1998, 10) spreekt zich over het beperken van meervoudige nationaliteit niet uit. Uit ambtelijk overleg met de instellingen van de Europese Unie volgt, dat deze instellingen het nationaliteitsrecht beschouwen als een bevoegdheid van de Lidstaten en het derhalve niet in Europese besluitvorming aan de orde stellen.

Duidelijk is dat de Europese landen verschillende opvattingen hebben over meervoudige nationaliteit en hun nationale wetgeving op dit punt verschillend hebben ingericht. België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zijn voorbeelden van Europese landen die geen afstandseis hanteren. Duitsland kent wel een afstandseis, zij het niet voor burgers van Europese Unie en Zwitserland.

Ook buiten Europa wordt er verschillend gedacht over de afstandseis. De klassieke migratielanden buiten Europa, Australië, Canada en de Verenigde Staten, streven niet naar het voorkomen van meervoudige nationaliteit.

De Verkenning Meervoudige Nationaliteit van de Adviescommissie Vreemdelingenzaken Meervoudige Nationaliteit bevestigt dit diverse beeld (Den Haag, april 2008).

De verschillen in benadering van de verschillende landen zijn zo groot, dat het vanuit het gezichtspunt van de beperking van meervoudige nationaliteit niet zinvol lijkt om een nadere poging tot harmonisatie of andere internationale afspraken te doen.

De tweede invalshoek van waaruit ik de mogelijkheden tot internationale afspraken heb onderzocht, is de mensenrechtelijke kant. Met uitzondering van 17 landen, waaronder Griekenland als lid van de Europese Unie, kennen alle landen de mogelijkheid om afstand te doen, dan wel het automatische verlies van hun nationaliteit bij aanvaarding van een andere nationaliteit.

Uit artikel 15, tweede lid, van de Universele verklaring van de rechten van de mens volgt dat aan niemand het recht mag worden ontzegd om van nationaliteit te veranderen. Aannemelijk is, dat dit recht mede het recht op afstand van nationaliteit impliceert. Dit recht kan reeds worden gelezen als een internationale, zij het niet afdwingbare, afspraak. Uit de door mijn departement ingewonnen ambtelijke inlichtingen blijkt dat de Mensenrechtenraad en de Vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties geen ruimte zien het recht op afstand binnen deze fora aan de orde te stellen.

Ik zie derhalve evenmin mogelijkheden om vanuit deze invalshoek tot verdergaande afspraken te komen.

Nederland heeft geen vanzelfsprekend aanknopingspunt om landen individueel te benaderen met het verzoek het recht op afstand in hun wetgeving te verankeren. Dit laatste zou anders kunnen liggen voor Marokkaanse Nederlanders. Het grote aantal Marokkaanse Nederlanders in Nederland rechtvaardigt dat Nederland aan hun positie bijzondere aandacht schenkt. De Marokkaanse wetgeving laat het afstand doen van de Marokkaanse nationaliteit in bijzondere omstandigheden toe, maar in de praktijk wordt daar voor Marokkaanse Nederlanders geen uitvoering aangegeven. De afgelopen jaren is deze kwestie in overleg tussen Marokko en Nederland herhaaldelijk aan de orde gesteld; dit heeft echter niet tot fundamentele beleidswijzigingen op dit punt geleid. In het volgende ambtelijke overleg zal Marokko worden verzocht in overweging te nemen afstand van de Marokkaanse nationaliteit mogelijk te maken voor optanten van de tweede generatie. Deze vraag komt voort uit het bij u reeds aangekondigde voorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap inzake meervoudige nationaliteit en andere nationaliteitsrechtelijke kwesties. Hierin wordt voorgesteld de afstandsverplichting tevens in te voeren voor tweede generatiemigranten (Kamerstukken II, 30 166, vergaderjaar 2007–2008, nr. 25).

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven