30 165
Voorstel van wet houdende regels over inbewaringneming en instelling van een vordering tot teruggave van cultuurgoederen afkomstig uit een tijdens een gewapend conflict bezet gebied (Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 7 september 2005

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het bovengenoemde wetsvoorstel. Deze leden zijn van mening dat voorkomen moet worden dat cultuurgoederen uit een bezet gebied gehaald worden en dat – voor zover deze cultuurgoederen wel al in het maatschappelijk verkeer gebracht zijn – sluitende wetgeving noodzakelijk is om teruggave te bereiken. Genoemde leden hebben echter nog een aantal vragen en twijfels, met name over de keuze van het instrument en bij het terzijde schuiven van het te goeder trouw beginsel en van het beginsel van de verkrijgende verjaring.

De leden van de PvdA-fractie vinden het positief dat er nu eindelijk een regeling komt. Zij vinden dit zeker nu gebleken is dat naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank te Rotterdam, het noodzakelijk wordt geacht een regeling tot stand te brengen op grond waarvan een bezitter van een cultuurgoed afkomstig uit bezet gebied daadwerkelijk kan worden gedwongen dat goed af te staan. Op deze wijze kan voorzien worden in teruggave van dat cultuurgoed.

Hoewel het beoogde doel geheel door bovengenoemde leden wordt onderschreven, hebben deze leden toch nog enige twijfels omtrent de efficiëntie en doelmatigheid van de uitvoering van de wet.

2. Inhoudelijk

De leden van de CDA-fractie beseffen dat inwerkingtreding van dit wetsvoorstel grote repercussies kan hebben voor de dagelijkse praktijk. Kan worden aangegeven hoeveel claims verwacht worden en om wat voor kunstwerken dat dan zou kunnen gaan? Is er een algemene indicatie te geven hoe verstrekkend de gevolgen van implementatie zullen zijn, ten opzichte van de huidige stand van zaken? Kan nauwkeurig worden aangegeven welke andere Europese landen het Protocol hebben geratificeerd? Deze leden constateren dat de regering in de memorie van toelichting erkent dat de omschrijving van «cultuurgoederen» veel ruimte biedt tot interpretatie. Als gevolg hiervan heeft iedere verdragspartij ook veel vrijheid om zelf te bepalen welke zaken zij als cultuurgoederen beschouwt. Kan nader worden aangegeven wat er gebeurt als twee verdragspartijen van mening verschillen over de vraag of iets nu een cultuurgoed is of niet? In het verlengde daarvan constateren genoemde leden dat de definitie niet parallel loopt met het nog te implementeren UNESCO-verdrag uit 1970. Hoe gaat de regering met dat gegeven om?

De leden van de voornoemde fractie hebben kennisgenomen van de kritiek van de Raad van de State op het gekozen instrumentarium. De regering trekt een parallel met onteigening. Het cultuurgoed wordt namelijk materieel aan de houder, bezitter of eigenaar ontnomen en daar dient een schadeloosstelling tegenover te staan. Dientengevolge kiest de regering voor de civiele rechter, terwijl de Raad van State adviseert om de bestuursrechter centraal te stellen. Kan de regering bevestigen dat met de keuze voor de civiele rechter de houder, bezitter of eigenaar beter beschermd is dan bij de keuze voor het bestuursrecht, zo vragen deze leden. Kan nader worden ingegaan op de implicaties van deze keuze voor de kunsthandel? Zou deze keuze bijvoorbeeld kunnen betekenen dat de repercussies voor de kunsthandel minimaal blijven omdat men meer grip heeft op de hoogte van de te ontvangen schadevergoeding? De leden van deze fractie constateren dat de beslissing tot inbewaringstelling voor bezwaar en beroep open staat conform het bestuursrecht. Nu is bij de evaluatie van de onteigeningswet onder meer door de Raad van State aangegeven dat er bezwaar bestaat tegen overheveling bij schadeloosstelling van de burgerlijke rechter naar de administratieve rechter. Kan de regering daar op ingaan? De leden constateren dat de bescherming die het Burgerlijk Wetboek biedt aan de bezitter te goeder trouw wordt opgeheven. Tevens worden ook de regels met betrekking tot de verkrijgende en bevrijdende verjaring buiten werking gesteld. Kan een nadere toelichting worden gegeven op de wetstechnische aspecten van het loslaten van het te goeder trouw beginsel? Kan de regering in het verlengde daarvan aangeven wat de consequenties van dit wetsvoorstel zijn voor de kunsthandel? Alhoewel daar dan een schadeloosstelling tegenover zou kunnen staan, zal de koper nooit volledige zekerheid hebben of hij het kunstwerk op termijn mag houden. Kan worden aangegeven hoe deze problematiek in het buitenland – met name in Oostenrijk, waar men een bloeiende kunsthandel heeft en men gekozen heeft voor de civielrechtelijke benadering – geregeld is? Kan tevens een nadere specificatie worden gegeven van de manier waarop de bewijslast is geregeld, dan wel wat precies als bewijs kan worden aangemerkt, zo vragen deze leden.

Voorts merken de leden op dat een bezitter aanspraak kan maken op een schadeloosstelling indien hij bij de verkrijging de nodige zorgvuldigheid heeft betracht. De leden van deze fractie hebben behoefte aan een nadere uitwering van het begrip «de nodige zorgvuldigheid».

De regering constateert dat het wetsvoorstel voor de Inspectie Cultuurbezit, de douane en de rechterlijke macht tot enige uitbreiding van hun taken zou kunnen leiden. De leden van deze fractie hebben behoefte aan een nadere specificatie. Welke kosten betreft het? Deze vraag klemt des te meer, nu de regering zelf aangeeft dat het moeilijk is de financiële gevolgen te voorspellen. Zo lezen genoemde leden dat de kosten die het wetsvoorstel met zich meebrengt, «binnen de bestaande marges kunnen worden opgevangen». Wat zijn die marges, willen de leden weten.

Genoemde leden constateren dat er verschil bestaat tussen het begrip «binnenbrengen» dat gangbaar is in het communautaire douanewetboek1 en het begrip«binnen Nederland brengen». Kan nader worden aangegeven hoe hiermee om gegaan dient te worden, zo vragen de leden van voornoemde fractie.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Raad van State forse kritiek heeft geuit op de plannen van de regering. Deze leden vragen in hoeverre er al dan niet afdoende aan de Raad van State tegemoet gekomen is door de regering. Vooral waar het gaat over de inbeslagnameprocedure van cultuurgoederen hebben deze leden hun bedenkingen. De leden van deze fractie vragen of deze constructie nu niet in het luchtledige hangt, wanneer de rest van de uitvoering van de wet bij de burgerlijke rechter plaatsvindt?

Ook deze leden hebben moeite met de vaagheid over de afbakening van het begrip cultuurgoederen. Het is een moeilijk te omschrijven en breed begrip. Deze leden hebben de indruk dat er een lange procedure vooraf zal gaan aan het al dan niet toewijzen van het etiket cultuurgoed. Hoe denkt de regering de leemte in de wet die hierdoor ontstaat op te vullen, willen zij weten.

Tenslotte zijn deze leden van mening dat Nederland historisch gezien op cultureel erfgoed een naam hoog te houden heeft en het initiatief moet behouden. Daarom vragen de leden van deze fractie of er al een datum bekend is wanneer het Unesco verdrag wordt geratificeerd?

De voorzitter van de commissie,

Aptroot

Adjunct-griffier van de commissie,

Jaspers


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Aptroot (VVD), Voorzitter, Smeets (PvdA), Ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough (GL), Roefs (PvdA) en Jungbluth (GL).

Plv. leden: Ferrier (CDA), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), Vacature (SP), Brinkel (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Van der Sande (VVD), Verbeet (PvdA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Nawijn (Groep Nawijn), Adelmund (PvdA), Nijs MBA (VVD), Halsema (GL), Kalsbeek (PvdA) en Vendrik (GL).

XNoot
1

Verordening EEG, nr. 2913/92.

Naar boven