30 162
Onderzoek NATO Response Force

nr. 17
VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 16 december 2009

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1, de vaste commissie voor Defensie2 en de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties3 hebben op 14 december 2009 overleg gevoerd met minister Verhagen van Buitenlandse Zaken, minister Van Middelkoop van Defensie en minister Ter Horst van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de rol van de Tweede Kamer bij het uitzenden van militairen.

Van het overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Ormel

De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie,

Van Miltenburg

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Leerdam

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Van der Kolk-Timmermans

Stenografisch verslag van een notaoverleg van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, de vaste commissie voor Defensie en de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Maandag 14 december 2009

10.00 uur

De voorzitter: Ormel

Aanwezig zijn 7 leden der Kamer, te weten:

Ormel, Van Bommel, Ten Broeke, Van Dam, Haverkamp, Peters en Voordewind,

en de heer Verhagen, minister van Buitenlandse Zaken, de heer Van Middelkoop, minister van Defensie, en mevrouw Ter Horst, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.

Aan de orde is de behandeling van:

de brief van de Tweede Kamer d.d. 19 juni 2006 houdende het rapport van de werkgroep NRF "Inzet met instemming" over de rol van de Tweede Kamer bij het uitzenden van militairen (30162, nr. 2);

de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 18 augustus 2006 met de reactie op het rapport "Inzet met instemming" (30162, nr. 6);

de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 27 december 2006 houdende de aanbieding van de vervolgadviesaanvraag over de uitzending van militairen (30162, nr. 7);

de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 11 oktober 2007 inzake de toezending van een reactie op twee rapporten (30162, nr. 8);

de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 25 april 2008 met de regeringsreactie op het rapport van de werkgroep NRF en het advies van de AIV over de rol van de Tweede Kamer bij het uitzenden van militairen (30162, nr. 9);

de antwoorden op commissievragen inzake de regeringsreactie op het rapport van de werkgroep NRF en het advies van de AIV (30162, nr. 10);

de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 1 juli 2009 houdende de aanbieding van het Toetsingskader 2009 (30162, nr. 11).

De voorzitter:

Ik heet de ministers van Buitenlandse Zaken, van Defensie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van harte welkom, evenals de aanwezige staf, het publiek op de tribune en de aanwezige leden. De spreektijdverdeling is de leden bekend. De spreektijd geldt zowel voor de eerste als voor de tweede termijn.

De heerHaverkamp(CDA)

Voorzitter. Het is enigszins ironisch dat de discussie over de snelle inzet van de krijgsmacht waarschijnlijk een van de langstlopende is in het parlement. Maar je kunt het ook positief uitleggen: meerdere generaties politici kunnen hun licht over de materie laten schijnen.

Ik heb een compliment voor de Griffie. Dat zij dit debat precies in de Thorbeckezaal heeft gepland is toch wel heel erg goed.

Een aantal betrokken bewindslieden hebben nog als leden van deze Kamer hun steentje bijgedragen aan deze discussie. Ondertussen hebben zowel de leden die deel hebben uitgemaakt van de Srebrenica-enquête als de leden van de werkgroep-Van Baalen de Kamer reeds verlaten. Vandaag heeft deze generatie de mogelijkheid om een nieuw hoofdstuk toe te voegen aan de discussie tussen de regering en de Kamer over de uitleg en de invulling van artikel 100. Aan die discussie heeft mijn fractie steeds grote waarde gehecht. De beslissing om Nederlandse militairen uit te zenden naar vaak gevaarlijke gebieden, vraagt om een zorgvuldige procedure waarbij de Kamer en de volksvertegenwoordiging zelf een overwogen oordeel kunnen geven.

Sinds 1993 is de discussie over het instemmingsrecht van de Tweede Kamer bij uitzending van militairen een steeds terugkerend fenomeen. Onder de inspirerende leiding van de huidige minister van Defensie en met steun van de CDA-fractie heeft de Tweede Kamer zich in het verleden sterk gemaakt voor een eigenstandige afweging van de volksvertegenwoordiging bij het belangrijke besluit dat de regering neemt, namelijk over de uitzending van Nederlandse militairen. Met de instelling van de werkgroep NRF heeft de Kamer haar verantwoordelijkheid genomen om de positie van de Staten-Generaal bij uitzending van Nederlandse militairen opnieuw tegen het licht te houden en te verduidelijken. De werkgroep NRF heeft onder leiding van oud-collega Van Baalen naar de mening van de CDA-fractie een gedegen rapport afgeleverd met goede aanbevelingen. De CDA-fractie wil bij dezen haar grote waardering uitspreken voor het werk dat de commissie heeft gedaan.

Het gaat allemaal om artikel 100. De inzet van de krijgsmacht is sinds het einde van de Koude Oorlog steeds meer gericht op de bescherming van de internationale rechtsorde. Nieuwe missies hebben ook gezorgd voor een grotere betrokkenheid van de Tweede Kamer, want de kans is niet uitgesloten dat mensen bij deze missies komen te overlijden. Op basis van die ontwikkeling ontstond er bij de Kamer behoefte aan meer inspraak. Met de motie-Van Middelkoop/Verhagen uit 1994 werd het startsein gegeven voor de discussie rond het instemmingsrecht. Het werd wel duidelijk dat wij hierbij te maken hebben met een meerjarenplan, want de Grondwet werd op dit punt pas herzien in het jaar 2000. Met het amendement-Van Middelkoop/Hoekema werd vastgelegd dat de Kamer vooraf wordt geïnformeerd over de inzet van de krijgsmacht. Hiermee werd de positie van de Staten-Generaal erkend, echter zonder dat er sprake was van een formeel instemmingsrecht. Bij de behandeling van het rapport van de commissie-Bakker in 2000 hebben Kamer en regering opnieuw uitvoerig gesproken over de positie van de Kamer bij de besluiten. De conclusie van dit debat was dat de Kamer op basis van artikel 100 niet beschikt over een formeel, maar over een materieel instemmingsrecht. Dit materiële instemmingsrecht is echter niet vastgelegd. Deze debatten hebben geleid tot de huidige praktijk, waarbij de Kamer in derde termijn haar oordeel uitspreekt over een kabinetsbesluit op basis van artikel 100. Daarnaast biedt de derde termijn de mogelijkheid om expliciet stil te staan bij de missie die de militairen gaan uitvoeren en ook om hen sterkte te wensen. Naar het oordeel van de regering is hierbij geen sprake van een formeel instemmingsrecht en past dat ook niet binnen de Nederlandse constitutionele verhoudingen. De CDA-fractie deelt deze visie maar is wel van mening dat de hiervoor beschreven gegroeide praktijk overeenkomt met een informeel instemmingsrecht. In deze procedure verstrekt de regering de Kamer vooraf inlichtingen over de uitzending van militairen waarbij de uitspraak van de Kamer onontbeerlijk is voordat er militairen daadwerkelijk worden uitgezonden. Graag zouden wij vandaag van de regering willen horen of zij deze visie deelt.

MevrouwPeters(GroenLinks)

De CDA-fractie wil niet een formeel instemmingsrecht maar meent dat er in de praktijk al wel een informeel instemmingsrecht is gegroeid. In het CDA-verkiezingsprogramma staat wel expliciet dat het CDA als partij er voorstander van is dat Eerste en Tweede Kamer een formeel instemmingsrecht krijgen. Verder zou ik graag een reactie van u krijgen op de uitlating in de brief van het kabinet van april 2008 waarbij het expliciet ontkent dat de Kamer een instemmingsrecht heeft. Dus voor zover er in staatsrechtelijk Nederland twijfel over was of er in de praktijk een materieel instemmingsrecht is gegroeid, is die twijfel weggenomen door de regering die er expliciet een stelling over heeft ingenomen: zo'n gewoonterecht bestaat niet.

De heerHaverkamp(CDA)

Niet voor niets had ik een vrij lange aanloop in mijn betoog. Wij hebben in deze Kamer natuurlijk uitgebreid en meerdere keren gesproken over de rol die zij heeft bij de uitzending van militairen. Mijn zeer gewaardeerde collega Brinkel heeft ook deel uitgemaakt van de werkgroep NRF. Als fractie hebben wij heel lang op het standpunt gestaan dat het in de Grondwet vastgelegd zou moeten worden. Alleen, op basis van de discussies en de ervaringen van de afgelopen anderhalf tot twee jaar zijn wij van mening dat het verstandiger is dat het kabinet zelfstandig zijn besluit neemt en dat wij als Kamer vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om ons oordeel te geven over dat besluit, liefst voordat de troepen worden uitgezonden. Ik zal straks in eerste termijn een motie voorlezen, waarin hetgeen mijn fractie op dit punt beoogt, wordt vastgelegd. Ik doe dat in eerste termijn zodat wij ook een uitgebreid debat met de regering daarover kunnen hebben. Ik ben het helemaal met u eens dat het nog onduidelijk is wat de regering op dit moment aangeeft. Aan de ene kant krijgen wij een brief waarin staat: alles is goed geregeld, maakt u zich geen zorgen. Aan de andere kant wil de regering nog niet helemaal uitspreken dat wij als Kamer uiteindelijk toch ook gehoord moten worden voordat er troepen uitgezonden worden. Daarover wil ik in dit debat helderheid krijgen. Uit uw vraag beluister ik dat wij samen die helderheid op prijs stellen.

MevrouwPeters(GroenLinks)

Is mijn constatering dan juist dat het CDA met deze stellingname afwijkt van wat het in het verkiezingsprogramma heeft opgeschreven en dat wij nog niet kunnen spreken van een in de praktijk informeel gegroeid instemmingsrecht, gelet op de brief van de regering?

De heerHaverkamp(CDA)

Om met dat laatste te beginnen: ik heb aangegeven dat mijn fractie ervan uitgaat dat wij op dit moment een informeel instemmingsrecht hebben. Daar vraag ik nog een expliciete bevestiging van, juist vanwege die onduidelijkheid die is ontstaan in de brieven. Ik heb ook aangegeven dat wij als Kamer formeel betrokken willen worden bij de uitzending van militairen. De vraag is hoe je dat regelt. Regel je dat in de Grondwet? Ik zal niet verhelen dat mijn fractie een lange tijd heeft getracht dat dit de beste manier was om het te regelen. Ik denk aan het amendement-Koekkoek dat ooit is ingediend. Op dit moment zijn wij evenwel van mening dat het misschien verstandiger is om het niet in de Grondwet te regelen, maar om de bestaande praktijk te bevestigen, onder andere via een motie.

Dan kom ik specifiek te spreken over de NRF en de Battlegroups. Een belangrijk punt dat aanleiding gaf tot de instelling van de commissie-Van Baalen is de betrokkenheid van het parlement bij de inzet van snelle reactiemachten. Met de komst van deze troepen in zowel EU- als NAVO-verband is het de vraag of en hoe artikel 100 van toepassing is op de inzet van deze eenheden. De werkgroep had de specifieke taak de betrokkenheid van de Staten-Generaal bij deze reactiemachten te onderzoeken. Hierbij heeft zij de aanbeveling gedaan dat de Kamer zo veel mogelijk moet worden betrokken bij alle stappen in het besluitvormingsproces en daarbij houdt de Kamer haar eigen verantwoordelijkheid over de uiteindelijke inzet van militairen. De CDA-fractie deelt deze aanbeveling van de commissie. Het gaat hier wel om een besluit over de inzet van mensen in risicovolle gebieden.

Vooral twee momenten in het proces, namelijk de toewijzing aan en de inzet van een snellereactiemacht, vragen gezien artikel 100 volgens ons uitdrukkelijk om een oordeel van de Kamer. Tot dusver heeft de Kamer altijd vrij makkelijk kunnen instemmen met het toewijzen van Nederlandse eenheden aan de NRF en de Battlegroups, mede omdat de NRF en de Battlegroups nog niet zijn ingezet. Bij de daadwerkelijke inzet van de snellereactiemachten ligt het moeilijker. Parlementaire betrokkenheid bij de daadwerkelijke inzet is cruciaal, vooral omdat het bij de toewijzing niet duidelijk is waar de eenheden kunnen worden ingezet. Mijn fractie is van mening dat Nederlandse eenheden niet kunnen worden ingezet voordat de Kamer zich over het kabinetsbesluit heeft kunnen uitspreken. De CDA-fractie vindt het belangrijk dat de regering voorafgaande aan de beslissende zitting van de NAR of de RAZEB waarop tot de inzet van de NRF of EU-Battlegroup wordt besloten, haar besluit aan de Kamer meedeelt en hierover met de Kamer van gedachten wisselt. Uit de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Van Baalen begrijpt mijn fractie dat dit ook de procedure is die de regering wil volgen. Kan de regering dit bevestigen?

Voor mijn fractie is nog niet duidelijk hoe de procedure betreffende deze beslissende zitting van de NAR eruit ziet. Kan de regering dat aangeven? Wij kunnen ons het volgende voorstellen. Er wordt een kabinetsbesluit genomen conform artikel 100. Dat besluit wordt mede­gedeeld aan de Kamer. Wij kunnen daarover met de regering van gedachten wisselen voordat de minister naar de NAR gaat. In de NAR wordt een besluit genomen. Wij willen dat dit besluit aan de Kamer wordt medegedeeld en dat wij daar nog over kunnen spreken. Wat gebeurt er echter, als in de NAR een ander besluit wordt genomen dan de minister van tevoren had ingeschat? Misschien moeten mensen langer blijven of moeten meer mensen uitgezonden worden. Heeft de regering dan nog de mogelijkheid om in de NAR zelf flexibel te handelen of staat een eenmaal genomen besluit vast? Graag krijg ik daarover helderheid.

Ik heb al mijn vragen die ik in eerste termijn wilde stellen, gesteld. Ik overweeg in tweede termijn een motie in te dienen, maar aangezien wij hierover toch vrij veel gediscussieerd hebben, hecht ik er belang aan dat de regering in eerste termijn kan reageren, zodat ik zelf in tweede termijn mijn motie, eventueel in aangepaste vorm, kan indienen. Ik wil ook nog rekening houden met gevoelens die bij de regering leven.

Ik overweeg de volgende motie in te dienen.

  • De Kamer, gehoord de beraadslaging,

  • constaterende dat krachtens artikel 100 van de Grondwet de regering de Staten-Generaal vooraf inlichtingen dient te verstrekken over de inzet of het ter beschikking stellen van de krijgsmacht ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde;

  • overwegende dat besluitvorming over deelname van Nederlandse militairen aan de NRF en de EU-Battle­groups, gezien de snelheid en het feit dat besluitvorming ook in de internationale fora plaatsvindt, extra complex is;

  • overwegende dat de Kamer ook over toewijzing en inzet van Nederlandse militairen in het kader van de NRF en de EU-Battlegroups tijdig geïnformeerd wordt;

  • verzoekt de regering om in die gevallen waarin de regering heeft besloten om de krijgsmacht of andere overheidsdienaren met een geweldsinstructie in te zetten of ter beschikking te stellen ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde, dit besluit niet eerder te effectueren dan nadat de Kamer in de gelegenheid is gesteld haar oordeel over dit besluit te geven, waarbij de overwegingen van artikel 100, lid 2 van de Grondwet onverminderd van kracht blijven;

  • verzoekt de regering om wanneer zij vermoedt dat de inzet onverwijld na besluitvorming in de internationale fora plaats zal vinden, de Kamer hiervan voorafgaande aan het besluit op de hoogte te stellen en de Kamer na het besluit binnen 24 uur van dit besluit op de hoogte te stellen;

  • en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Ik constateer dat dit geen ingediende motie is, maar een mogelijk in te dienen motie. Klopt dat?

De heerHaverkamp(CDA)

Dat klopt, voorzitter.

De voorzitter:

Dan hoef ik niet te vragen of deze motie in voldoende mate wordt ondersteund, hoewel ik al wel veel vingers zie. Ik laat deze motie echter wel ronddelen, zodat het kabinet en de overige Kamerleden er kennis van kunnen nemen.

De heerVan Bommel(SP)

Ik wil graag weten of letterlijk wordt bedoeld wat in de motie staat, namelijk dat het gaat om alle militairen die door Nederland met een geweldsinstructie worden uitgezonden. Ik vraag dat zo expliciet, omdat er ook speciale missies zijn waarover de Kamer helemaal niet wordt geïnformeerd. Dat is nu al zo geregeld. Ik vraag me af of de reikwijdte van de motie zo bedoeld is.

De heerHaverkamp(CDA)

Ik weet niet of de Kamer daarover niet geïnformeerd wordt. Er zijn ook andere gremia en commissies waar deze onderwerpen worden besproken. Het gaat mij om het volgende. De bestaande praktijk, waarvoor ik de regering eerder complimenten heb gegeven, is dat wij op de hoogte worden gesteld van alle uitzendingen van militairen. Ik denk bijvoorbeeld aan een waarnemingsmissie in Georgië. Toen waren er hier bijna meer ministers aanwezig dan er waarnemers naar Georgië gingen.

De motie gaat ook over andere overheidsdienaren met een geweldinstructie. Niet voor niets is de minister van Binnenlandse Zaken bij dit overleg aanwezig. Mijn fractie vindt dat wij ook op de hoogte moeten worden gesteld als in de toekomst bijvoorbeeld politieagenten met een geweldsinstructie worden uitgezonden. De heer Van Bommel zegt dat de motie verder gaat dan wat wij tot nu toe hebben besproken. Dat is correct, maar het gaat niet om alle militairen.

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Dat laatste is een nieuw element dat de CDA-fractie inbrengt: dat ook voor de uitzending van politieagenten informatie naar de Kamer gestuurd zou moeten worden overeenkomstig artikel 100. Dat heeft de heer Haverkamp nu verduidelijkt.

Vindt de CDA-fractie dat de Kamer voordat de NAR of de RAZEB plaatsvindt, altijd aan de hand van een artikel 100-brief met de regering hierover moet hebben gesproken?

De heerHaverkamp(CDA)

Het is misschien goed om dit even te verduidelijken. Daarom is het fijn dat ik de motie nu voorlees. Dan kunnen wij daarover praten.

Als het om politieagenten gaat, dan hoeft het wat mij betreft niet helemaal volgens artikel 100, maar wij willen wel dat de Kamer hiervan op de hoogte wordt gesteld en daarover een oordeel kan vellen, juist omdat wij het vermoeden hebben dat wij steeds meer die kant op gaan. Wij hebben niet voor niets bij de behandeling van de begroting van Defensie een motie ingediend over de inzet van politieagenten. Wij zouden het fijn vinden om daarbij betrokken te worden. In mijn termijn heb ik gesteld dat wij ervan uitgaan dat, voordat de minister naar de NAR gaat, een kabinetsbesluit is genomen en dat de Kamer over dat kabinetsbesluit heeft kunnen spreken.

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Voor de duidelijkheid: is dat nou een harde eis van de CDA-fractie of is dat een inspanningsverplichting voor het kabinet?

De heerHaverkamp(CDA)

Wat verstaat de heer Voordewind onder een "harde eis"? Hij ziet immers ook dat wij er in de motie rekening mee houden dat er altijd omstandigheden zullen zijn die wij niet kunnen voorspellen. Het is belangrijk dat daarmee rekening wordt gehouden. Wij gaan er echter van uit dat de regering, met de kennis van nu, wel een heel zware bewijslast heeft als zij niet eerst naar de Kamer is gekomen. Ik ga ervan uit dat dit altijd gebeurt, maar zeg in het leven nooit "nooit".

De heerTen Broeke(VVD)

Mag ik de motie die de heer Haverkamp net heeft voorgelezen, dan opvatten als een soort toestemmingsvereiste?

De heerHaverkamp(CDA)

Ik ga ervan uit dat de Kamer toestemming heeft gegeven voordat de regering naar de NAR gaat. Ik wil alleen dat de Kamer op de hoogte is van het besluit dat uiteindelijk is genomen. Ook wil ik dat de Kamer de gelegenheid heeft om over dat besluit te praten. In de motie staat dan ook "in de gelegenheid te stellen"; er staat niet dat expliciet toestemming nodig is. Op dat aspect wijken wij inderdaad af van het advies van de commissie-Van Baalen.

De heerTen Broeke(VVD)

Ik constateer dan dat het niet echt om een toestemmingsvereiste gaat. Mag ik het dan opvatten als een soort behandelvoorbehoud?

De heerHaverkamp(CDA)

Dat klopt. Het amendement-Koekkoek, dat indertijd niet op een meerderheid van deze Kamer kon rekenen, had het doel dit in de Grondwet op te nemen. Ik wil dat de Kamer in de gelegenheid wordt gesteld om daarover te praten als een meerderheid van de Kamer achteraf het gevoel heeft dat het besluit niet juist is geweest. Wij gaan ervan uit dat het niet nodig is, maar wij vinden het wel belangrijk om die veiligheidsklep in te bouwen.

De heerVan Dam(PvdA)

De regering zegt zelf dat zij de artikel 100-brief naar de Kamer zal sturen voordat in de Noord-Atlantische Raad of in EU-verband wordt gespro­ken over de inzet van de NRF of de EU-Battle­groups. De Kamer bespreekt die brief. Daarmee heeft de regering niet alleen haar eigen inzet geformuleerd, maar feitelijk ook een mandaat van de Kamer meegekregen om binnen de aangegeven inzet te handelen. Als de regering binnen dat mandaat blijft, moet zij daarover dan alsnog verantwoording afleggen aan de Kamer en dus in de Noord-Atlantische Raad of op de EU-bijeenkomst een voorbehoud maken?

De heerHaverkamp(CDA)

Nee, dat voorbehoud hoeft de regering naar de mening van mijn fractie niet te maken. Daarom stappen wij ook af van het advies dat eerder is gegeven, namelijk dat de regering wel een voorbehoud moet maken omdat de Kamer daarover nog een zelfstandig besluit moet nemen. Ik kan mij voorstellen dat het kabinet op basis van de kennis die het heeft, een besluit neemt. Daarover gaat het kabinet in discussie met de Kamer. In de NAR kan zich echter altijd een situatie voordoen die vooraf niet te verwachten was. Sommige landen leveren bijvoorbeeld niet de bijdrage waar wij wel rekening mee gehouden hadden, of de situatie is erger dan wij hadden gedacht. Ik ga ervan uit – maar dat wil ik ook graag horen van de regering – dat de regering in de NAR nog een bepaalde flexibiliteit wil hebben en niet met een brief komt die zij voorleest. Dan zou de regering vervolgens de zaal moeten verlaten, want wat er ook in de wereld om ons heen gebeurt, de regering kan niet afwijken, omdat zij ooit die brief aan de Kamer heeft gestuurd. Ik kan mij dus voorstellen dat in de NAR een discussie ontstaat waardoor er misschien toch net even een ander besluit valt dan wij vooraf hier hadden afgesproken. Die ruimte wil ik de regering zelfs nog laten. Ik kan mij voorstellen dat er bij een humanitaire ramp vier ambulances nodig zijn in plaats van drie. Doe dat dan, maar ik wil daarvan wel op de hoogte gesteld worden.

Wij krijgen verslagen van alle raden en van alle zaken. Soms ontvangen die verslagen wat later, soms wat eerder. In dit specifiek geval zou ik het niet meer dan redelijk vinden dat wij, voordat de troepen worden ingezet, een verslag krijgen van de NAR. Dan weten wij precies wat daar besloten is, wat andere landen doen, hoe het plaatje zich verhoudt en of het is wat wij gedacht hadden, voordat wij de regering stuurden. Verder kun je je nog voorstellen dat er een situatie ontstaat waarin de humanitaire nood zo hoog is dat wij direct mensen moeten inzetten. Daarvoor hebben wij ook begrip. Stuur dan echter binnen 24 uur een brief, zodat de Kamer in ieder geval weet wat besloten is. Dan kan de Kamer vervolgens zelf besluiten wat er met die brief wordt gedaan. Zo heb ik deze motie bedoeld.

De heerVan Dam(PvdA)

Voor alle duidelijkheid: de procedure zoals de regering ze voorstelt, is dat zij vooraf de artikel 100-brief stuurt. De hele artikel 100-procedure wordt dus voorafgaand aan besluitvorming in de NAR of in de EU afgerond in deze Kamer. De materiële betekenis van deze motie is dus dat de heer Haverkamp wil dat de regering meteen na afloop van de bijeenkomst in de NAVO-raad of de EU-raad het verslag daarvan stuurt. Dat is toch de materiële betekenis van deze motie? Niets meer en niets minder?

De heerHaverkamp(CDA)

Ik wil ook dat de regering wacht met de inzet van de eenheden totdat wij redelijkerwijs gelegenheid hebben om daarover te spreken. Wij hechten er wel aan dat je een kans krijgt om iets ervan te vinden. Tot nu toe is dat ook steeds gelukt. Bij de missie in Georgië bijvoorbeeld waren de mensen wel ter plekke, maar ze zijn niet het gebied ingegaan voordat de Kamer daarover gesproken had. Ik vind dat een buitengewoon chique manier van met elkaar omgaan. Hetzelfde geldt voor het eerste schip dat tegen piraterij werd ingezet. Het schip was al op weg naar het gebied, maar wij hebben er nog keurig over gesproken. Wat dat betreft heb ik niets dan lof voor de manier waarop wij tot nu toe gecommuniceerd hebben. Alleen moet je je ook voorbereiden op andere situaties. Ik wil graag die nette manier van communiceren tussen Kamer en kabinet vastleggen in deze motie.

De heerVan Dam(PvdA)

Nu wordt het toch iets onduidelijker. Nu zegt de heer Haverkamp namelijk dat er met de inzet gewacht moet worden. Dat betekent dus wel een voorbehoud. De regering zal dus in die bijeenkomsten moeten aangeven dat zij dit eerst nog moet bespreken met het parlement, omdat zij eerder niet mag inzetten. Als de heer Haverkamp zegt "wacht met de inzet", is dat dus wel een voorbehoud.

De heerHaverkamp(CDA)

Ik zal het gewoon uitleggen. Ja, wij geven bij die artikel 100-brief in derde termijn ons oordeel over het voornemen van het kabinet. Het kabinet gaat vervolgens naar de NAR. Dan wordt een besluit genomen in de NAR. Als de NAR op zaterdag is, kan het besluit bij wijze van spreken inhouden dat op vrijdag troepen worden ingezet. Ik vind het dan niet meer dan logisch dat wij voor vrijdag een brief krijgen. Als wij er iets van vinden, kunnen wij dat dan nog kenbaar maken voordat de mensen daadwerkelijk worden ingezet. Dat zeg ik. De regering moet dus geen voorbehoud maken, maar moet ons in kennis stellen voordat de troepen daadwerkelijk ingezet worden. Dan bestaat er ook nog een situatie waarin dat zelfs niet denkbaar is, omdat er bij wijze van spreken een humanitaire ramp is. Je kunt mensen dan niet op zondag en maandag geen hulp geven omdat wij pas op dinsdag vergaderen. Ik stel voor om dan binnen 24 uur een brief naar de Kamer te sturen, zodat dinsdag als eerste bij de regeling van werkzaamheden gevraagd kan worden om een debat hierover. Wij hebben dus de mogelijkheid om erover te spreken. Wat ons betreft is dat geen plicht. Dat is het verschil met de werkgroep-Van Baalen, die heeft gezegd dat de regering geen troepen mag inzetten voordat de Kamer een besluit heeft genomen. Dat is wat ons betreft niet nodig, maar wij willen ons informatierecht zo goed mogelijk geborgd hebben. Daartoe dient deze motie.

MevrouwPeters(GroenLinks)

Ik heb twee vragen in dit rijtje. De motie stelt dat de Kamer na het besluit in de NAR van dit besluit op de hoogte moet worden gesteld. Hier betreft het een besluit tot daadwerkelijke uitzending. Is de heer Haverkamp het met mij eens dat dit niet anders is dan een besluit waarvoor je een artikel 100-brief moet sturen zoals in de Grondwet omschreven staat? Met andere woorden, waarom zouden wij genoegen nemen met een verslagje, terwijl het hier gaat om een besluit? Stuur ons dus netjes een volledige artikel 100-brief. De motie stelt ook dat de Kamer in de gelegenheid moet worden gesteld om over dat besluit te debatteren. Dat is ook een reden waarom het een artikel 100-brief moet zijn. De Kamer kan niet over zo'n besluit debatteren zonder dat zij volledig is geïnformeerd. Om bij uitzending van de krijgsmacht volledig geïnformeerd te zijn, moeten wij informatie hebben die voldoet aan het toetsingskader waaraan alle artikel 100-brieven voldoen. Graag zou ik hierop een reactie ontvangen.

Als wij dat debat hebben na dat NAR-besluit, kunnen daarin moties worden ingediend. Wat gebeurt er als dan een motie wordt aangenomen waarin staat dat de Kamer het er eigenlijk niet mee eens is en dat in de NAR de modaliteiten van de missie waarmee we eerder te maken dachten te hebben, zo zijn veranderd dat de Kamer er niet langer mee instemt? Welke situatie is er dan en hoe ziet deze motie daarop?

De heerHaverkamp(CDA)

Ik wil nogmaals een poging doen om het besluit te beoordelen zoals ik dat zie, maar ik krijg daarvan graag een bevestiging van het kabinet. Ik ga in op de specifieke situatie inzake de NRF en in de NAR. Wij wijzen troepen toe aan de NRF. Daar hebben wij dan dus al een besluit over genomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om een schip en een aantal mariniers. Wij wijzen dus mensen toe en daar hebben wij al over gesproken. We weten dus al een beetje wat de bandbreedte is. Dan komt er een internationale situatie die vraagt om inzet van de NRF. Ik denk dat het kabinet dan een brief krijgt waarin staat dat eraan wordt gedacht dat Nederland dat schip gaat bijdragen. Dan neemt het kabinet dat besluit en stuurt het ons daarover een artikel 100-brief, want het heeft al een besluit genomen. Wij praten over dat besluit, voorafgaand aan de bijeenkomst van de NAR. Dan gaat de minister naar de NAR. Als het schip langer moet worden ingezet, als de mariniers aan boord van het schip moeten of als er iets anders verandert – ik zou me dat kunnen voorstellen – is de vraag hoe dat zich verhoudt tot de eerder ontvangen artikel 100-brief. Welke flexibiliteit heeft de regering nog? Wij verwachten dat wij het in de NAR genomen besluit daarna terugkrijgen. Als dat besluit ernstig afwijkt van wat wij eerder hebben besproken – maar daarop geeft de regering ook een reactie – zullen wij de regering daarop moeten aanspreken. Dat stelt de regering ook voor. Zij zegt: wij nemen een besluit; als dat besluit de Kamer niet bevalt, kan de Kamer daar iets van vinden. Dat geldt ook voor alle andere besluiten van het kabinet. Dan is het vervolgens aan het kabinet hoe het omgaat met de mening van de Kamer. Dan krijgen wij een heel ander traject dan het uitzenden van militairen. Dan zenden wij misschien ministers uit, naar huis.

De voorzitter:

Ik verzoek u om nu door te gaan met uw betoog. Of bent u klaar met uw betoog?

De heerHaverkamp(CDA)

Ja, voor de eerste termijn wel. Ik hoop dat ik nog spreektijd over heb.

De voorzitter:

Ja, u hebt nog 15 minuten spreektijd voor uw tweede termijn. Voor degenen die later zijn binnengekomen: op de agenda staat uw spreektijd vermeld. Die geldt voor dit totale notaoverleg. Wij zullen u aan het eind van de eerste termijn desgewenst meedelen hoeveel spreektijd u over hebt voor de tweede termijn.

De heerVan Bommel(SP)

Voorzitter. Dit notaoverleg is in de ogen van de SP een volgende tussenstap in een voortdurend debat over het voeren van oorlog en de democratische legitimatie daarvan. Het uitzenden van de krijgsmacht is immers het meest vergaande besluit dat de politiek kan nemen, zeker als die uitzending directe deelname aan een gewapend conflict inhoudt. Niet in alle gevallen van een artikel 100-procedure zal de inhoud van de voorliggende kwestie zo beladen zijn dat van "oorlog voeren" kan worden gesproken, maar in cruciale gevallen is dat zeker aan de orde. Bovendien zijn er over de inzet van militairen ook beslissingen die niet onder artikel 100 worden gerekend of die krachtens de Grondwet helemaal niet hoeven te worden voorgelegd, zoals bij speciale operaties. Ook die gevallen gaan over het voeren van oorlog in de een of andere vorm.

De inzet van dit debat is ook het gevolg van de verdere arbeidsdeling tussen landen en het tijdelijk samenvoegen van krijgsmachtdelen. Het gaat dus ook over nationale soevereiniteit. Wat is de invloed van een regering op de inzet van Nederlandse troepen in NAVO- of EU-verband? En minstens zo belangrijk: wat is de invloed van de Tweede Kamer bij de controle op en de legitimatie van een dergelijke beslissing? Dat staat vandaag op de rol en op het spel.

Ook de parlementaire geschiedenis heeft soms ironische trekjes. In december 1994 dienden de Kamerleden Van Middelkoop en Verhagen gezamenlijk een motie in waarin zij een formeel instemmingsrecht van het parlement bepleitten bij uitzending van militaire eenheden. De motie haalde het, zij het zonder de steun van de VVD. De VVD-minister Voorhoeve stelde in zijn verweer tegen de motie dat de gegroeide praktijk van nauw overleg met de volksvertegenwoordiging voor en tijdens de uitzending uitstekend voldeed. De motie was dus eigenlijk overbodig, zo luidde het oordeel. Inmiddels is de motie naar ieders tevredenheid tot leven gekomen in artikel 100 van de Grondwet, hoewel het niet tot een formeel instemmingsrecht is gekomen. Onder leiding van oud-collega Van Baalen, eveneens van de VVD, heeft een studieuze Kamerwerkgroep goed werk geleverd. De werkgroep stelt voor om ook in gevallen van zeer snelle uitzending van Nederlandse troepen in NAVO- of EU-verband een formeel instemmingsrecht in te voeren. Dit betekent wijziging van artikel 100 van de Grondwet. De ministers Van Middelkoop en Verhagen, jawel, achten dit bijna 15 jaar na hun spraakmakende motie niet nodig, om verschillende redenen, maar ook vanwege de gegroeide praktijk van nauw overleg.

De SP-fractie zal niet verder mijmeren over de dialectische wegen die de vooruitgang soms kiest. Tenslotte is het uitzenden van militairen naar het buitenland soms helemaal geen vorm van vooruitgang, maar ironisch blijft het.

De laatste 18 jaar is het aantal militaire optredens in het buitenland spectaculair toegenomen. Tegelijkertijd staat de nationale soevereiniteit onder druk als gevolg van de oprichting van internationale troepenmachten, die zo snel moeten kunnen worden ingezet dat de normale parlementaire controle niet goed mogelijk is. Laatstgenoemde situatie heeft zich in de praktijk nog niet voorgedaan, maar in 1991, dus bij het beëindigen van de Koude Oorlog, konden wij ons niet voorstellen dat in de periode tot 2009 de Nederlandse luchtmacht een deel van Joegoslavië zou bombarderen, noch dat wij steun aan een aanvalsoorlog tegen Irak zouden geven of dat wij al jarenlang actief zouden vechten in Afghanistan. Dat alles tevens in het licht van de ontwikkeling naar een internationaalrechtelijke legitimering van aanvalsoorlogen, in de vorm van het zeer onbevredigende adequaat volkenrechtelijk mandaat.

Wie weet dus wat ons de komende 18 jaar nog te wachten staat? Daarom is het van het grootste belang dat het Nederlandse parlement uitgebreide controle heeft over de inzet van eigen troepen in oorlogen elders, ook als deze troepen zijn ondergebracht in internationale formaties, waarvoor als zodanig door de meerderheid van de Kamer toestemming is gegeven, terwijl de Kamer op dat moment nog niet bekend was met het concrete geval van de noodzakelijk geachte inzet van deze mensen. En over die concrete inzet gaat het natuurlijk.

Dan kom ik nu op het rapport-Van Baalen. De SP-fractie zegt de collega's van de werkgroep-Van Baalen uitdrukkelijk dank voor de gedegen en gewetensvolle studie die zij hebben verricht. Niet alleen zou deze de volle mep aan studiepunten verdienen indien dit een opleidingsinstituut was, maar ook en vooral biedt deze studie een stevig instrument om de voorliggende vraagstukken van de inzet van Nederlandse militairen te behandelen. De conclusies en aanbevelingen van de werkgroep hebben de instemming van de SP-fractie. In het licht van eerder genoemde grote thema's is het naar ons oordeel tijd om het instemmingsrecht te formaliseren en de uitzonderingen uit het huidige toetsingskader te verwijderen. Zo vatten wij kortweg de aanbevelingen van Van Baalen op.

Uit antwoorden van de regering blijkt dat zij zich gedraagt als de spreekwoordelijke duivel in het wijwatervat. Dit is Vlaamse beeldspraak, die de katholieke minister zeker zal herkennen. De regering spartelt hevig tegen bij deze zinnige democratiseringsvoorstellen. De tegenstelling tussen de werkgroep en de regering spitst zich toe op het instemmingsrecht van de Staten-Generaal. De regering heeft verschillende argumenten om te bestrijden dat dit recht formeel bestaat. In eerste instantie lijkt het argument te zijn dat een dergelijk instemmingsrecht niet in overeenstemming is met de constitutionele dualistische verhoudingen, ook al omdat invoering ervan zou leiden tot een ongewenste verstrengeling van verantwoordelijkheden. Die argumenten zijn zinnig en zij lijken valide. Daarnaast zou je kunnen zeggen dat de regering op een goede en constructieve manier uitvoering geeft aan artikel 100. De regering probeert, zo wijst de praktijk in tal van gevallen uit, in allerlei opzichten de Kamer van dienst te zijn met het betrekken van de Kamer bij de beslissing. Zij doet dit door het verschaffen van informatie en faciliteert daarmee de controlerende taak van de Kamer. De praktijk van een debat in drie termijnen, waarbij de Kamer in de derde termijn expliciet al dan niet instemming uitspreekt met het uitzenden van militairen, is een vorm die mijn fractie in elk geval steeds heeft aangesproken.

Toch zijn naar het oordeel van de SP-fractie deze staatsrechtelijke argumenten niet het hoofdargument van de regering om de voorstellen van de werkgroep te bekritiseren. Het hoofdargument lijkt toch vooral te zijn dat de NAVO haar verplichtingen kan doorvoeren zonder een formeel recht van de Kamer, dat als vertragende of, in sommige gevallen, zelfs tegenwerkende kracht zou kunnen werken. Nu heeft de werkgroep daartoe verstandige opmerkingen gemaakt en aanbevelingen gedaan. Wat is dan uiteindelijk het bezwaar dat de regering rest? Vandaag zal blijken of de Kamer haar verantwoordelijk bij het uitzenden van militairen verder wil formaliseren. Helaas, of misschien gelukkig voor hem, gebeurt dat niet meer in de aanwezigheid van onze oud-collega Van Baalen. Ik ben echter ervan overtuigd dat hij kennis zal nemen van de uitkomsten van dit debat en alle loftuitingen met een glimlach in Brussel in ontvangst zal nemen.

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Voorzitter. Allereerst wil mijn fractie haar waardering uitspreken voor het uitvoerige en grondige werk van de commissie-Van Baalen. Het is een lijvig rapport geworden, waarin vanuit verschillende invalshoeken de rol van de Tweede Kamer bij het besluitvormingsproces over de uitzending van militairen wordt belicht. Het versterken van de rol van de Kamer is daarbij de belangrijkste inzet. Nogmaals, mijn complimenten daarvoor.

De fractie van de ChristenUnie is in het verleden ook nauw betrokken geweest bij heel de procedure. Ik verwijs daarbij naar de genoemde motie-Van Middelkoop/Verhagen, de instemmingsdiscussie en ook het aangenomen amendement-Van Middelkoop om de Kamer vooraf te informeren. Mijn fractie is tevreden met de laatste wijziging van het toetsingskader in verband met de 3D-benadering. Ontwikkelingssamenwerking en de opbouw van goed bestuur worden nu ook meegenomen in de informatie voor de Kamer. Dit is inmiddels al terug te zien in de voortgangsrapportages van de missies.

Dan de instemmingsverplichting. De belangrijkste aanbeveling van de commissie-Van Baalen is tot een formeel instemmingsrecht van de Kamer te komen bij uitzendingen. De fractie van de ChristenUnie vindt dit niet meer nodig, gezien de huidige toepassing van het toetsingskader. De facto of materieel spreken wij inmiddels dus al over een instemming van de Kamer in de derde termijn. Bij een instemmingsplicht zou de Kamer de rol van het kabinet overnemen nog voordat het kabinet tot een besluit zou komen. De motie-Van Dam/Voordewind over Uruzgan laat daarom in het dictum het kabinet de ruimte om met een voorstel te komen. De Kamer kan het kabinet uiteraard wel overwegingen meegeven, zoals dat eerder gebeurd is bij de missie in Somalië.

De heerVan Bommel(SP)

Ik wil een vraag stellen over de motie-Van Dam/Voordewind waarnaar verwezen wordt. Als het klopt wat de heer Voordewind zegt, wat vindt hij dan van het standpunt van de regering dat die motie op gespannen voet staat met de staatsrechtelijke verhoudingen? Die motie legt dan toch juist precies de zwakte van de bestaande praktijk bloot?

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Het dictum van de aangenomen motie luidt dat de Kamer het voorstel van het kabinet afwacht over een mogelijke artikel 100-brief, maar wij weten nog niet of die er aankomt. Het kabinet is nu dus aan zet en daarna kan de Kamer besluiten wat zij ervan vindt.

De heerVan Bommel(SP)

In de motie staat ook dat de regering moet blijven bij haar besluit om te vertrekken uit Uruzgan. De heer Voordewind benadrukt nu het ene deel van het dictum, maar mijn interesse, en volgens mij ook het bezwaar van de regering, betreft vooral het andere deel. Daarin wordt bevestigd dat besloten is dat eind 2010 de Nederlandse militairen uit Uruzgan vertrekken. Graag een reactie.

De heerVoordewind(ChristenUnie)

De Kamer kan natuurlijk wel overwegingen meegeven aan het kabinet bij het formuleren van een artikel 100-brief. Dat is ook eerder zo gedaan in de Kamer als het ging om missies in Somalië. Uiteindelijk moet het kabinet dan echter zelf met een besluit komen en dat onderbouwd naar de Kamer sturen. Het dictum luidt heel duidelijk dat het kabinet nu aan zet is en dat is staatsrechtelijk juist. Het blokje over de motie heb ik daarmee afgesloten. Ik ga verder met de artikel 100-procedure bij de verplichte inzet van de krijgsmacht.

De regering vindt dat de artikel 100-procedure niet geldt voor artikel 5 van het NAVO-verdrag en artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties. Op basis van die artikelen is Nederland namelijk verplicht om bijstand te leveren op het moment dat een lidstaat van de NAVO of de VN wordt aangevallen. Ik constateer dat de regering bij het besluit over de steun aan Operation Enduring Freedom wel in de geest van het toetsingskader heeft gehandeld. Daarom dien ik ter overweging alvast een motie in waarin de regering wordt verzocht om de praktijk die er toen was, in de toekomst voort te zetten.

De voorzitter:

Mag ik u er wel op wijzen dat u nog drie minuten hebt voor uw eerste en uw tweede termijn? Als u uw motie nu gaat voorlezen, moet u dat in tweede termijn nogmaals doen. Daarvoor hebt u echter niet veel tijd meer.

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Ik kan, zoals hier wordt gezegd, de motie laten verspreiden zonder dat ik die voorlees. Daarmee bespaar ik tijd.

De heerHaverkamp(CDA)

Het is misschien lastig om over die motie te spreken, nu wij nog niet weten wat de inhoud daarvan is. Artikel 5 houdt concreet in dat, als er een andere lidstaat wordt aangevallen, wij die te hulp schieten. Vindt de heer Voordewind dat de Kamer dan eerst de artikel 100-brief moet bespreken? De situatie waarover wij destijds hebben gesproken, was uitzonderlijk. Vindt de heer Voordewind dat de uitzondering de regel moet worden?

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Met mijn motie roep ik de regering op om de Kamer in de geest van het toetsingskader te informeren. Dat betekent dat de Kamer dan niet een standaardprocedure met een derde termijn hoeft te doorlopen. Zij wordt dan wel geïnformeerd overeenkomstig het toetsingskader met alle aspecten. Dan heeft de Kamer wel alle informatie over de betreffende missie. Vaak is het een missie in een hoger geweldsspectrum. Vandaar dat ik die motie indien.

De heerHaverkamp(CDA)

Daartoe is de regering toch al verplicht krachtens artikel 100, voordat zij besluit tot het inzetten van de krijgsmacht?

De voorzitter:

Er zijn ook mensen die deze vergadering via internet volgen. Ik wijs de heer Voordewind er daarom op dat hij in reactie op de interruptie van de heer Haverkamp, een nadere uitleg over zijn motie kan geven. De interruptietijd telt namelijk niet mee als spreektijd. Ik help de heer Voordewind dus.

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Ik probeer mijn motie zo goed mogelijk uit te leggen. Het dictum van de motie houdt in dat de Kamer de regering verzoekt om haar in de geest van artikel 100 te informeren indien sprake is van een missie op grond van artikel 5 van het NAVO-verdrag, of op grond van artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties. De regering zegt dat zij de artikel 100-procedure niet zal volgen op het moment dat de artikel 5-procedure van het NAVO-verdrag in werking treedt. Mijn motie heeft tot doel om te voorkomen dat een volledige artikel 100-procedure met een derde termijn moet worden doorlopen. Vanwege het verdrag zijn wij immers sowieso verplicht om een lidstaat die wordt aangevallen, bijstand te verlenen. Vandaar dat ik deze motie indien.

De heerHaverkamp(CDA)

Ik hecht eraan om helderheid te verkrijgen. Ik baseer mij op de Grondwet. Die stelt dat, voordat de krijgsmacht wordt ingezet, de regering daarover inlichtingen geeft. Artikel 2 houdt echter in dat de regering zich daarop moet beroepen op het moment dat een niet nader te noemen NAVO-lidstaat wordt aangevallen. Zij informeert de Kamer dan alsnog, ondanks de daadwerkelijke inzet die er al is geweest. Ik ga ervan uit dat de heer Voordewind het logisch vindt om die praktijk te blijven volgen.

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Er zat een aantal maanden tussen de voorbereiding van de Operatie Enduring Freedom en de daadwerkelijke uitvoering. Mijn fractie verzoekt de regering, juist die voorbereidingstijd te gebruiken om de Kamer heel uitgebreid te informeren volgens de criteria van het toetsingskader. Dat is dus uitgebreider dan nu het geval is.

De heerTen Broeke(VVD)

Dat is op zichzelf wel aardig, maar dat toetsingskader houdt geen enkele juridische verplichting in. Los van de vraag hoe je denkt over het toetsingskader en op welke wijze het tot nu toe is gehanteerd, merk ik op dat het vrijblijvend is. Wat wil de heer Voordewind dus met deze motie bereiken? Wat is de toegevoegde waarde daarvan? Wij hebben vastgesteld dat de vorige motie geen toegevoegde waarde had. Heeft deze motie die wel?

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Het toetsingskader geeft elementen weer van een artikel 100-brief. In 2009 is die nog eens vernieuwd en de 3D-benadering is ingevoegd. Indien er sprake is van een bijstandsverplichting op grond van artikel 5, stelt mijn fractie het kabinet voor om het toetsingskader te volgen op het moment dat zij de Kamer informeert.

De heerTen Broeke(VVD)

In deze motie staat dat er al in de geest van het toetsingskader is geopereerd en geïnformeerd en dat u een en ander graag wilt voortzetten. De geest is dus over u. Op de maandagochtend is dat op zichzelf een goede zaak. Mij is echter volstrekt onduidelijk wat deze motie toevoegt, of wat die vastlegt. Wij weten immers dat een toetsingskader op zichzelf een vrijblijvend geheel is.

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Met mijn motie verzoek ik de regering om de praktijk die wij kenden ten tijde van de besluitvorming over de operatie Enduring Freedom, te standaardiseren en te formaliseren. Mocht een en ander zich in de toekomst voordoen, dan zal deze procedure standaard worden gevolgd.

MevrouwPeters(GroenLinks)

Ook ik vraag mij af wat deze motie toevoegt aan de toezegging van de regering om conform het AIV-advies in geval van twijfel het artikel 100-format als uitgangspunt te gebruiken voor het informeren van de Kamer. In geval van twijfel krijgen wij die artikel 100-brief. De heer Voordewind vraagt minder, namelijk een brief in de geest van artikel 100. Ik vraag nogmaals wat deze motie toevoegt.

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Ik sloeg een beetje aan, omdat het kabinet heeft gezegd dat er geen artikel 100-brief nodig is als er sprake is van een situatie overeenkomstig artikel 5 van het NAVO-verdrag. Ik begrijp dat, want dan is er een verplichting, tenzij je uit de NAVO stapt. Met mijn motie verzoek ik de regering om in de geest van artikel 100 de Kamer te informeren. Ik verwijs daarbij met name naar het toetsingskader.

De heerVan Dam(PvdA)

De heer Voordewind spreekt over artikel 5 van het NAVO-verdrag dat inderdaad een bijstandsverplichting kent. Hij spreekt ook over artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties, dat niet meer inhoudt dan dat lidstaten het recht hebben om zichzelf individueel of collectief tegen een aanval te verdedigen. In dat artikel is geen verplichting verwoord. Dat zijn twee heel verschillende situaties. Vindt de heer Voordewind niet dat in beide situaties artikel 100 sowieso zou moeten gelden?

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Dat is interessant. Dat is de andere kant van het verhaal. De heer Van Dam zegt nu dat je, in tegenstelling tot wat het kabinet zegt, de artikel 100-procedure zou moeten volgen, ook indien sprake is van een situatie op grond van artikel 5 van het NAVO-verdrag. Het kabinet zegt dat je, als je de Kamer materieel de keuze zou voorleggen om al dan niet in te stemmen met een dergelijke missie, tegen artikel 5 van het NAVO-verdrag in gaat. Je zou je dan onttrekken aan de verplichting die daarin is vastgelegd. Dan zou er naar mijn oordeel sprake zijn van een schijndemocratie. Daarom verzoek ik de regering om de Kamer dan in ieder geval te informeren in de geest van artikel 100. Als de Kamer na een bijstandsbesluit van het kabinet zegt dat zij daaraan niet wil meewerken, zouden wij uit de NAVO moeten stappen.

De heerVan Dam(PvdA)

Ik neem aan dat, als het gaat om artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties en wij zouden besluiten om in een andere situatie dan binnen NAVO-verband een bijdrage te leveren aan de verdediging van een bevriende lidstaat, dit volgens de heer Voordewind hoe dan ook onder artikel 100 moet vallen. Klop dat? Hij komt in zijn motie zelf met dat artikel. Dat is, zoals ik al zei, een heel ander soort artikel dan artikel 5 van het NAVO-verdrag.

Er is een bijstandsverplichting, conform artikel 5 van het NAVO-verdrag, maar er is niet gedefinieerd wat voor soort bijstand er moet worden verleend. De heer Voordewind weet dat, de enige keer dat artikel 5 is aangeroepen, alle lidstaten daaraan een heel verschillende invulling hebben gegeven. Is de invulling van die bijstandsverplichting niet een politieke keuze waarover de Kamer geïnformeerd zou moeten worden en zou zij niet conform de bekende artikel 100-procedure moeten kunnen meepraten?

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Ja, dat vind ik ook. Dan gaat het echter om de vorm van de inzet en niet zozeer om de vraag of er bijstand zou moeten worden gegeven. Vandaar dat in de motie wordt opgeroepen om wel de hele procedure te volgen en dus met het kabinet mee te denken over en feedback te geven op het besluit dat dan inmiddels is genomen om bijstand te verlenen. Dat is wat anders dan wanneer de Kamer überhaupt "nee" zou kunnen zeggen tegen de verplichting om bijstand te verlenen. Dus "ja" tegen meepraten over de verplichting en de vorm van de verplichting, maar de Kamer kan dan niet besluiten om geen bijstand te verlenen, want dan zouden wij uit de NAVO moeten stappen.

De voorzitter:

De heer Van Dam. Laatste interruptie op dit punt.

De heerVan Dam(PvdA)

Sowieso heeft de Kamer er geen beslisrecht over, maar de vraag die de werkgroep-Van Baalen op tafel heeft gelegd is of artikel 100 zodanig zou moeten worden uitgebreid dat alle inzet van de krijgsmacht buiten de Nederlandse landsgrenzen onder artikel 100 valt. Zoals ik het zie, gaat de motie van de heer Voordewind daarover. Hij zegt: dat wil ik niet, maar ik wil wel dat het in de geest van artikel 100 gebeurt.

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Nogmaals: als het gaat om artikel 5, dan geldt "in de geest van" omdat je niet onder de verplichting uit kunt, tenzij je uit het verdrag stapt. In de andere situaties is het toetsingskader er inmiddels op aangepast, als er sprake is van overlappingen. De CDA-fractie voegt daar inmiddels ook civiele politiemissies aan toe. Ik moet nog bekijken wat wij daarvan vinden. Het is de vraag of wij de artikel 100-procedure bij die civiele missies zouden moeten volgen. Mijn oordeel daarover is het volgende. Als de krijgsmacht wordt ingezet in risicogebieden buiten artikel 5 van de NAVO, dan moet er een artikel 100-procedure volgen.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Nu wij het toch hebben over de reikwijdte van artikel 100, wil ik nog twee casussen voorleggen aan de regering. Casus 1 is de volgende. Als een EUPOL-missie wordt ontwikkeld waarbij er een mix zou kunnen zijn van politie en marechaussee, is dan volgens de regering ook een artikel 100-procedure noodzakelijk? Kan de regering daarop ingaan? Casus 2 is de volgende en ik neem overigens aan dat het antwoord hierop "ja" is. Stel dat er militairen worden ingezet voor humanitaire doeleinden, zoals bij de levering van een militair veldhospitaal. Daarvan heeft de regering eerder een notificatie toegestuurd. Daarbij ging het niet om handelingen in het kader van geweld, maar om humanitaire doeleinden. Ik neem aan dat ook daarvoor gewoon een artikel 100-procedure wordt gevolgd. Kan de regering dat bevestigen?

De heerHaverkamp(CDA)

De casus die de heer Voordewind aandraagt, is vrij eenvoudig, want mensen van de marechaussee zijn militairen, dus artikel 100. Interessant wordt het wanneer het alleen om civiele agenten gaat, dus niet om marechaussee. Vindt de ChristenUniefractie dat de Kamer daarvan op de hoogte moet worden gesteld?

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Ik begreep die vraag al uit de motie van de heer Haverkamp van zonet. Ik ga mij daar even op beraden en kom daar in tweede termijn op terug. Dat is immers een stap verder dan de regering tot nu toe is gegaan. Ik neem toch aan dat ik dat even mag laten inzinken? Ik begrijp dat er wel een artikel 100-procedure wordt gevolgd als er een overlapping is, bijvoorbeeld als er sprake is van EUPOL met de marechaussee. Ik ga mij hier dus even op beraden en kom erop terug in tweede termijn.

Ik kom op de NRF en de EU-Battlegroups. De gefaseerde besluitvorming in het kader van de NRF of de EU-Battle­groups ontslaat de regering niet van de verplichting om in het kader van de artikel 100-procedure de Kamer zo tijdig en volledig mogelijk te informeren over militaire uitzendingen. Allereerst kan de ChristenUniefractie goed leven met de voorgestelde procedure, die inmiddels al staande praktijk is, waarbij de informatie ook zo veel mogelijk in lijn met een artikel 100-brief aan de Kamer wordt gestuurd in een toewijzingsbrief. Dit sluit ook goed aan bij het terechte pleidooi van de AIV om bewuster stil te staan bij het moment van toewijzing, omdat Nederland op dat moment een politieke verplichting aangaat.

Ik kom op geen voorbehoud. De ChristenUniefractie deelt de mening van de regering dat Nederland zich in de NAR en de RAZEB als betrouwbare partner moet kunnen opstellen en dat er van een parlementair voorbehoud daarom geen sprake kan zijn. Dit is ook niet nodig. De inzet van Nederlandse militairen in het kader van de NRF en de EU-Battlegroups dwingt de regering en de Kamer weliswaar tot een iets andere werkwijze, die ook om extra alertheid vraagt, maar die geeft tegelijkertijd nog steeds de ruimte om artikel 100 toe te passen.

Tot zover.

De voorzitter:

U hebt nog anderhalve minuut voor uw tweede termijn.

Het woord is aan de heer Ten Broeke.

De heerTen Broeke(VVD)

Voorzitter. Morgen stemt de Tweede Kamer in met een wijziging in haar Reglement van Orde dat zowel het instemmingsrecht verlengt op Europese besluitvorming inzake Justitie en BZK, alsook – daar ben ik zo mogelijk nog tevredener over – de instelling van een behandelvoorbehoud regelt op de volle breedte van alle Europese besluitvorming. Al zestien Europese lidstaten bezaten het behandelvoorbehoud. Nederland kreeg het vorig jaar via een amendement op de goedkeuringswet op het Verdrag van Lissabon. Het amendement is van ChristenUnie/VVD-oorsprong, het rapport dat leidde tot de verandering van ons reglement eveneens. Het is niet helemaal zonder precedent, want vandaag spreken wij over de eventuele wijziging van artikel 100 van de Grondwet, waarvan de geestelijk vader de huidige minister van Defensie is die van de ChristenUnie is, namelijk de heer Van Middelkoop. Naar aanleiding van de aanbevelingen in het rapport Inzet met instemming van de commissie-Van Baalen, die van de VVD is.

In dat rapport wordt voorgesteld in de Grondwet vast te leggen dat de inzet van de Nederlandse krijgsmacht buiten landsgrenzen de expliciete toestemming van de Kamer behoeft. Ook van onze kant complimenten voor niet alleen de heer Van Baalen vanzelfsprekend maar de hele commissie. Hierop vroeg de regering het advies van de AIV, die een jaar later het rapport Inzet van de krijgsmacht publiceerde. Daarin concludeerde deze dat er geen noodzaak was om de gegroeide praktijk van parlementaire instemming bij operaties ten behoeve van de internationale vrede en veiligheid op meer formele wijze vast te leggen in de Grondwet. Aanscherpen en verduidelijken van de bestaande regels en bijvoorbeeld het Toetsingskader 2001 achtte het adviescollege wel noodzakelijk. Graag krijg ik hierop een reactie van de regering.

Niemand ontkent het belang van groot politiek en maatschappelijk draagvlak bij de uitzending "in harms way" van onze militairen. Niemand ontkent ook de noodzaak dat het parlement over de besluitvorming over een dergelijke uitzending moet worden ingelicht. Centraal staan echter de vragen hoe de betrokkenheid van de Staten-Generaal zou moeten worden vastgelegd in de Grondwet en of de reikwijdte van het huidige artikel 100 moet worden uitgebreid tot alle typen operaties van de krijgsmacht, ook buiten de landsgrenzen. De VVD-fractie is er niet van overtuigd dat dit niet noodzakelijk zou zijn. Met andere woorden: onze centrale vraag aan de regering is de volgende. Wat is er werkelijk op tegen om dit recht grondwettelijk vast te leggen?

Wij kunnen op dit moment vaststellen dat het parlement beschikt over een materieel instemmingsrecht. Dat heeft te maken met de grondwettelijke plicht en de heersende praktijk van de regering om ons van tevoren in te lichten over de uitzending van militaire eenheden. Omdat er soms toch weer twijfel ontstaat over onze materiële rechten vanwege de vloeibaarheid van ons staatsrecht, dat wij hier immers elke dag met elkaar aan het schrijven zijn, zou het in dit wezenlijke geval goed zijn om deze ook formeel vast te leggen. Er mag immers geen enkele twijfel bestaan. Onduidelijkheid zou bijvoorbeeld kunnen ontstaan omdat in het rapport van de commissie-Van Baalen over een instemmingsrecht wordt gesproken. Daarmee wordt bedoeld dat het parlement al dan niet instemt met een besluit dat eerst door de regering is genomen, terwijl het AIV-advies van de regering juist de nadelen van het medebeslissingsrecht op de korrel neemt. De AIV bedoelt dat de regering een voorstel tot besluit naar het parlement zet en geen echt besluit kan nemen. Hierdoor zou een gedeelde verantwoordelijkheid ontstaan. Dat is volgens de VVD-fractie een gevaarlijke glijdende schaal. Daar moeten wij in ieder geval niet op uitkomen. Voor alle duidelijkheid: de VVD-fractie wenst juist een aanscherping van de huidige situatie om de rollen "regering regeert, parlement controleert" goed gescheiden te houden.

Ik zal het nog duidelijker stellen. Parlementen zenden geen troepen en halen deze bijgevolg ook niet terug. Het besluit daartoe neemt de regering. Zij meldt ons dat via een artikel 100-procedure, wij stemmen vervolgens al dan niet toe met de uitzending of terugtrekking en verbinden daar eventueel voorwaarden aan, zoals bij de laatste Uruzganmissie is gebeurd. Ik zou derhalve ook wat helderheid in ons woordgebruik willen aanbrengen. Omdat wij altijd al dan niet kunnen instemmen met een aan ons voorgelegd besluit, is het beter om over een toestemmingsvereiste te spreken. Zonder toestemming van het parlement kan de Nederlandse krijgsmacht dus niet worden ingezet buiten de landsgrenzen, met uitzondering van artikel 100, lid 2, wat de gebruikelijke uitzondering is.

Er is echter geen toestemmingsvereiste vervat in artikel 100. Met het huidige artikel 100 wordt het de regering namelijk niet onmogelijk, praktisch noch juridisch, om over te gaan tot de inzet of het ter beschikking stellen van de Nederlandse krijgsmacht zonder dat daaraan voorafgaande toestemming is verleend door de Staten-Generaal. Ik verwijs hierbij naar het betoog van de heer Besselink waarin hij er terecht op wijst dat de vertrouwensregel, de al sinds 1848 van kracht zijnde ministeriële verantwoordelijkheid waarin ons parlementaire stelsel zijn grondslag vindt – artikel 42 – het ondenkbaar maakt dat niet vooraf toestemming wordt gezocht. Om artikel 100 dan ook binnen de gewone werking van ons stelsel te plaatsen, bepleit ook de heer Besselink een grondwettelijke of wettelijke regeling om aan enige onduidelijkheid een einde te maken en de parlementaire praktijk te codificeren. Besselink, maar ook de VVD-fractie, is het niet duidelijk waarom een formeel instemmingsrecht aan het parlement zou moeten worden onthouden. Artikel 100 schept, aldus Besselink, wel een inlichtingenplicht, maar onthoudt de Kamers een formeel instemmingsrecht, of beoogt althans het stellen van de eis om uitdrukkelijke toestemming te vragen, te vermij­den. Ik vraag mij af waarom dat zo is. Zeker vraag ik dit ook aan de heer Van Middelkoop, die als GPV-Kamerlid precies dat met zijn motie van 21 december 1994 beoogde. Kan de minister het betoog van de heer Besselink gemotiveerd bestrijden? Mijn fractie is er namelijk door de afwerende houding die dit kabinet en, eerlijk is eerlijk, vele kabinetten hiervoor hebben aangenomen, verre van overtuigd. De heer Van Bommel wees hier al op de "Umwertung aller Werte". Wij kunnen niet wachten totdat de heer Van Baalen zelf in het kabinet gaat zitten.

Juist van de heer Van Middelkoop zou een andere houding mogen worden verwacht. De uitvoering van zijn eigen motie werd destijds maar liefst twee jaar getraineerd, totdat Defensieambtenaren ineens koffie bij hem kwamen drinken. In een interview met de heer Van Middelkoop in de NRC, eind 2005, spreekt hij over een "verrommeling" van de procedures als geen kabinetsbesluit, maar een voornemen daartoe aan de Kamer wordt voorgelegd. Het ging destijds over Uruzgan 1, die de heer Van Middelkoop overigens behalve aan D66, mede toeschrijft aan – ik haal dat aan, want het is zeker in deze tijden pikant – buitengewoon slecht crisismanagement van premier Balkenende. Ook omschrijft de heer Van Middelkoop artikel 100 als "niet meer dan vastleggen dat de regering bij uitzending een bijzondere informatieplicht heeft". Voorts spreekt hij over het materiële instemmingsrecht in termen van "een bijzondere liturgie die kabinet en Kamer hebben ontwikkeld". Als katholiek spreekt mij dat wel aan, maar hij zou deze eredienst toch eigenlijk gewoon willen vastleggen? Dan staat het immers geschreven.

Toch zijn er ook andere hoofdrolspelers die hierbij interessant zijn. Wat te denken van de heer Koenders die deel uitmaakte van de commissie-Van Baalen? De Kamer heeft mijn motie "Spuugzat" waarin de regering werd opgeroepen om met één mond te spreken vorige week verworpen. Ik zou de heer Koenders graag hierover hebben gehoord, maar hij zit hier niet. Wellicht dat zijn partijgenoot Ter Horst een duit in het zakje kan doen.

De heerHaverkamp(CDA)

Als katholiek zult u buitengewoon veel waarde hechten aan de traditie. Sommigen hechten voornamelijk aan hetgeen geschreven is, maar u hebt ook een warme belangstelling voor de traditie. Hebt u het gevoel dat de traditie tot nu toe oproept om iets aan te passen? Alles wat u vraagt, gebeurt toch al op dit moment?

De heerTen Broeke(VVD)

Nee, dat is niet zo. Ik heb net heel helder uiteengezet dat de bestaande inlichtingenplicht niet hetzelfde is als het instemmingsvereiste dat wij graag zien. Als ik het zuiverder verwoord, gaat het om een toestemmingsvereiste.

De heerHaverkamp(CDA)

Is er dan één moment geweest dat de Nederlandse krijgsmacht is ingezet zonder dat de Kamer de gelegenheid heeft gehad om daarover te spreken?

De heerTen Broeke(VVD)

Ik wil niet zeggen dat u een onzinnig argument hanteert; het is een zinnig argument, maar wij staan nog zo aan het begin van wat allemaal mogelijk is! De afgelopen vijftien jaar is er veel veranderd. Dat geldt ook voor de overwegingen die sommigen van de ex-leden van mijn eigen fractie hebben gehad. De heer Van Bommel wees er al op dat de heer Van Baalen in 2004 nog vond dat de bestaande praktijk eigenlijk wel voldeed. Maar ook hij is tot het inzicht gekomen – hij heeft daarvan volgens mij getuigd met zijn commissie – dat dat nu niet meer zo is. Wij kunnen niet in de toekomst kijken en weten niet hoe wij onze krijgsmacht nog verder zullen inzetten. Het is alleen voortdurend aan veranderingen onderhevig. Het lijkt mij verstandig om daarover zo min mogelijk onduidelijkheid te laten bestaan.

De heerVoordewind(ChristenUnie)

U haalt de motie uit 1994 aan van mijn partijgenoot. U moet toch wel constateren dat juist door die motie de Kamer een voortschrijdend inzicht heeft ontwikkeld en dus ook de procedure heeft aangepast met een derde termijn en een toetsingskader dat in 2001 in gang is gezet. Dus wat dat aangaat, is gebeurd wat ook die motie in 1994 behelsde. De vraag is natuurlijk wat het toevoegt om het nu nog een keer in de Grondwet vast te leggen.

De heerTen Broeke(VVD)

Ik zal er zo meteen nog wat meer over zeggen, maar u hebt volkomen gelijk. Er is best een hoop gebeurd en dat is niet in de laatste plaats te danken aan uw partijgenoot die ik net de geestelijk vader hiervan heb genoemd, namelijk de heer Van Middelkoop die nu minister van Defensie is. Dus volkomen erkenning wat dat betreft. Het toetsingskader is op geen enkele manier formeel vastgelegd en is niet juridisch bindend. Het is in die zin vrijblijvend. De vraag is of dat verstandig is. En dat probeer ik hier te betogen.

Maar misschien dat minister Verhagen ons uit de brand kan helpen. Als fractievoorzitter van het CDA was hij een fervent voorstander van een scherpere omschrijving van het instemmingsrecht. In de Volkskrant in juli 2005 naar aanleiding van de Dutchbataflossing beschrijft hij hoe onduidelijkheid kan leiden tot het meezuigen van Kamerleden in de besluitvorming en die kan er weer toe leiden dat wij onze controlerende taken kwijtraken. Ik had die uitspraak speciaal voor de heer Van Dam opgezocht. Het leek mij wel pikant tegen de achtergrond van de actualiteit.

De drie door mij genoemde heren zitten nu dus alle drie in het kabinet en vergasten deze Kamer al ruim een jaar lang op oprispingen die leiden tot onduidelijkheid over de mogelijke missieverlenging in Uruzgan. Het trio Van Middelkoop, Koenders en Verhagen, laten we zeggen het trio spartelen, spinnen en twitteren, levert misschien wel de beste bewijsvoering aan waarom heldere afspraken en procedures tussen de Kamer en het kabinet over troepenuitzendingen essentieel zijn. Ik zou bijna zeggen: nu meer dan ooit.

Het ging de commissie-Van Baalen juist om zorgvuldigheid, ook en vooral als haast geboden was. Hans van Baalen sprak zelf over een snelkookpanprocedure en schetste het dilemma als volgt. Moet de Kamer voorafgaand aan een NAVO-vergadering de regering instructies meegeven of moet zij wachten waarmee de regering thuiskomt? In het laatste geval kan de Kamer weliswaar nee zeggen, maar dan zet je de verhouding met de bondgenoten op het spel en ontketen je een prestigestrijd tussen Kamer en kabinet. De VVD wil niet de fout van Srebrenica herhalen. Dat was meeregeren in plaats van controleren. De regering heeft het oppergezag over de krijgsmacht en de Kamer heeft geen chef-staf defensie, geen inlichtingenapparaat en beschikt niet over de juiste informatie om zelf een besluit te kunnen nemen, maar de huidige situatie is er een waarbij wij feitelijk ons controlerecht hebben ingeruild voor een informatierecht. Dat kan leiden tot rare situaties. Ik wil er enkele schetsen.

Hoe valt te voorkomen dat bij formatieafspraken uitruil wordt toegepast? Laten we zeggen: geen referendum over Europa in ruil voor een terugtrekking uit Uruzgan. Welke garantie heeft de Kamer dat de speelruimte voor achterkamertjes bij zulke belangrijke besluiten niet helemaal nul is? Wat gebeurt er als er geen stabiel bestuur in Nederland zou zijn, bijvoorbeeld in het geval van een demissionair kabinet, een verkiezingsuitslag die niet tot de vorming van een nieuw kabinet leidt, een koningscrisis of welke andere denkbare crisis dan ook? Let wel: het standaardantwoord van de regering dat het niet waarschijnlijk is dat dan juist over troepenuitzending moet worden besloten, interesseert mij niet, want het gaat er hier om dat wij mogelijkheden uitsluiten, juist vanwege het enorme belang van brede parlementaire steun voor dit type besluiten. In alle gevallen kan het parlement ter verantwoording worden geroepen over de eventuele nadelige gevolgen van de inzet van de Nederlandse krijgsmacht en dus moet, als Nederland zich verplicht tot het leveren van troepen, dit in volle openbaarheid en wat ons betreft met formele instemming gebeuren, bijvoorbeeld ook om te vermijden dat de Nederlandse regering zich in het voortraject te veel in internationaal verband committeert waardoor het parlement geen nee meer kan zeggen. Obama kan nog zo vaak bellen, het kattenbelletje van een grondwettelijk geregelde toestemming, het toestemmingsvoorbehoud, moet altijd luider klinken. Op die manier zullen deze gesprekken altijd plaatsvinden onder het voorbehoud van latere parlementaire instemming. Artikel 96 van de Grondwet waarin staat dat het Koninkrijk niet in oorlog wordt verklaard dan na voorafgaande toestemming van de Staten-Generaal kan wat ons betreft ook hierin meewegen, ook al heeft Nederland sinds 1941 geen oorlogsverklaring meer afgegeven, zoals bedoeld in artikel 96. Ik wijs in dit verband op de omvang en het karakter van de missie in Uruzgan, waarbij meer dan de helft van onze troepen daar is ingezet. Ook noem ik het feit dat vredesmissies en optreden in bondgenootschappelijk verband door elkaar lopen. De collectieve verdediging is hier gewoon het argument en dan dus ook de procedure en dat is niet in artikel 100 maar in artikel 97 geregeld.

Ten slotte zou ik nog willen voorleggen wat er zoal in NRF- of in EU-Battlegroupverband mogelijk is. Ik werd getriggerd door een opmerking van generaal-majoor Cobelens die ons eraan herinnert dat zodra de SG NAVO vroegtijdig begint met het verzamelen van troepen van lidstaten en hij daar niet of onvoldoende in slaagt – dat is verre van denkbeeldig – kan worden uitgeweken naar de NATO Response Force. Dat is geprobeerd bij de eerste Afghaanse verkiezing van president Karzai, maar het kan ook op andere momenten, bijvoorbeeld in geval van nood, bij enorme aanslagen of misschien zelfs bij een totale evacuatie. Stel dat Nederland op dat moment in een NRF zit, wat doen wij dan? Hoe worden wij dan ingelicht? Ik vind zelf de geannoteerde agenda van de RAZEB al summier, maar die van de NAVO-raad is bijna onbeschreven. Een niet al te hypothetische vraag is of de minister van Buitenlandse Zaken in de NAVO-raad zonder onze uitdrukkelijke toestemming troepen mag toezeggen. Ik dacht dat hij dat formeel wel kan. Is dat ondenkbaar? Is het ondenkbaar bij deze minister?

Hetzelfde geldt overigens voor de EU-Battlegroups, maar daar bestaat de mogelijkheid – en vanaf morgen ook de procedure – van het plaatsen van een behandelvoorbehoud.

Ik wil ook graag weten of er in NRF-verband niet gewoon een rekening per man kan worden aangeslagen. De toespraak van voormalig SG De Hoop Scheffer, die het voorbeeld noemde van de Nederlandse inzet in NRF-verband bij de aardbeving in Pakistan, is wat dat betreft helder. Wij hebben daar toen een veldhospitaal opgezet en mogelijk doen wij straks voor miljarden euro's mee aan een verlengd verblijf.

De regering zal wijzen op een toetsingskader en op de praktijk tot nu toe. Een toetsingskader is nog geen formeel toestemmingsrecht. Het is en blijft vrijblijvend en kent geen enkele juridische verplichting. Het huidige artikel 100 evenmin. De praktijk is niet voorspelbaar. Het verleden is hier letterlijk geen garantie voor de toekomst, omdat Nederland zo weinig verleden heeft. Dit verleden kent al zoveel dramatiek, dat meer duidelijkheid gewenst en geboden is.

De VVD-fractie stelt zich open voor de overtuigende argumenten van dit kabinet, maar prevaleert vooralsnog een wijziging van de Grondwet, of tenminste een wetswijziging. Sowieso zal de zogenaamde derde termijn niet alleen moeten kunnen worden opgeschort door het kabinet vanwege nieuwe inzichten van de Kamer, maar ook door de Kamer indien in het artikel 100-debat nieuwe inzichten van de zijde van het kabinet verschaft.

Vanzelfsprekend moet iedereen de verantwoordelijkheid onder ogen zien om snel te handelen indien dit is geboden. Zelfs onvoorziene omstandigheden worden door goede militairen goed voorbereid. "Always prepare for the next war and leave the last war to the politicians."

De heerVan Dam(PvdA)

Voorzitter. De discussie over de betrokkenheid van het parlement bij de uitzending van militairen loopt al vele jaren. In de jaren negentig pleitten de Kamerleden Van Middelkoop en Verhagen voor een formeel instemmingsrecht voor het parlement als formalisering van een proces dat al sinds de jaren zeventig gaande was. Een proces, waarin het parlement vooraf werd geïnformeerd en met het kabinet van gedachten kon wisselen. Dat leidde in 2000 tot een wijziging van de Grondwet, zonder parlementair instemmingsrecht, maar met vastlegging van de gegroeide praktijk.

In 2001 volgde ook het toetsingskader, dat de afgelopen jaren heeft gediend als lijst met overwegingen die hoe dan ook aan de orde moet komen bij de uitzending van militairen.

Ik begin met het eenvoudigste punt van de agenda. De aanpassing van het toetsingskader, zoals het kabinet dat heeft voorgelegd, kan onze goedkeuring wegdragen. Het doet recht aan de inmiddels gegroeide praktijk.

Met de komst van snelle reactiemachten als de NRF en de EU-Battlegroups kwam de vraag boven hoe wij daarmee moeten omgaan. De werkgroep-Van Baalen is daar oorspronkelijk mee aan de slag gegaan. Toen in 2005 onduidelijkheid ontstond, omdat het kabinet door de opstelling van D66 geen besluit wilde nemen over het uitzetten van militairen en slechts kwam tot een voornemen van een besluit, kwam er een opdracht voor de werkgroep-Van Baalen bij via de motie van de Kamerleden Bos en Van Aertsen. De werkgroep heeft vervolgens ook gekeken naar de besluitvorming over uitzending van militairen en heeft opnieuw de kwestie van het instemmingsrecht onder de loep genomen.

De werkgroep heeft een voortreffelijk rapport uitgebracht, waarvoor hij de complimenten van mijn fractie krijgt. In dat rapport is goed terug te lezen hoe de discussie in de afgelopen tijd is verlopen en welke argumenten daarbij aan de orde zijn gekomen. De werkgroep doet enkele aanbevelingen voor artikel 100 van de Grondwet en voor de besluitvorming inzake de inzet van de Nederlandse troepen in internationale operaties, die veel voer voor verdere discussies opleveren. Dat is al te merken aan de indiening van twee moties in eerste termijn. Dat gebeurt niet zo vaak in deze Kamer.

De werkgroep brengt drie vragen naar voren. Het zijn vrij fundamentele vragen, die gaan over de verhouding tussen het parlement en de regering. De eerste en meest in het oog springende vraag is of het parlement of slechts de Tweede Kamer, dat blijft min of meer in het midden, een formeel in de Grondwet vastgelegd instem­mingsrecht zou moeten hebben bij de uitzending van militairen. Dat roept een aantal vragen op, waarvan de beantwoording niet uitvoerig in het rapport van de werkgroep-Van Baalen is terug te vinden.

Het rapport gaat wel in op de vraag of de bestaande praktijk reden geeft voor wijziging van de Grondwet op dit punt. Het kabinet zegt: "If it ain't broke, don't fix it." Daar valt niet echt een speld tussen te krijgen, maar ik ga er toch verder op in.

De bestaande praktijk is dat het kabinet de Kamer informeert over een besluit om Nederlandse militairen uit te zenden, voorafgaand aan de daadwerkelijke uitzending. Dit betekent dat Kamerfracties tijdens de besprekingen kunnen aangeven of zij kunnen instemmen met de voorliggende missie. De regering streeft naar een breed draagvlak; dat is een van de belangrijke fundamenten van de artikel 100-procedure. Wij sturen geen militairen uit op basis van een meerderheid plus een. Wij willen dat de militairen kunnen rekenen op brede steun. De Kamer krijgt de informatie die nodig is om een weging te kunnen maken.

Als wij spreken over een formeel instemmingsrecht van de Kamer, vastgelegd in de Grondwet, dan rijst er een aantal vragen. Is een instemmingsrecht hetzelfde als een beslisrecht? Neemt de Kamer de finale beslissing over de uitzending van militairen en neemt zij daarmee de verantwoordelijkheid over van het kabinet? Die bevoegdheid heeft de Kamer als het om wetgeving en budget gaat. Daarbij mag de Kamer ook amenderen en mag zij ook tegen de zin van het kabinet in besluiten nemen. Dat zijn zaken die bij de uitzending van militairen uiteraard onwenselijk zijn. Een instemmingsrecht veronderstelt een beslisrecht, maar kan het niet zijn omdat het om een heel andere kwestie gaat.

Bij de uitzending van militairen hoort namelijk als bij geen ander onderwerp het adagium te gelden dat de regering regeert en dus de verantwoordelijkheid draagt en dat de Kamer controleert. Ingeval van een instemmingsrecht beslist de meerderheid plus een. Op basis daarvan wil mijn fractie militairen niet uitzenden en zeker niet op een risicovolle en zwaar bediscussieerde grote missie.

Het streven naar een breed parlementair draagvlak verhoudt zich niet tot het formele grondwettelijke instemmingsrecht, want dan beslist de meerderheid. Ook die zin betekent een instemmingsrecht niet per se een verbetering van de bestaande situatie.

De heerTen Broeke(VVD)

Dat is in ieder geval een enorme vooruitgang, vergeleken met de periode waarin congressen van de PvdA nog gingen over belangrijke majeure defensiebesluiten. Ik wil graag van de heer Van Dam weten of hij dit nog wil kwantificeren. Is het instemmingsrecht wel aan de orde op het moment dat het bijvoorbeeld twee derde van de Kamer betreft?

De heerVan Dam(PvdA)

Ik ben er trots op dat mijn partij een ledenpartij is, in tegenstelling tot sommige nieuwkomers in deze Kamer. Een ledendemocratie geeft de beste garantie dat de standpunten van de partij kunnen rekenen op draagvlak van de achterban. Daar hoort bij dat men zich soms op congressen over alles uitspreekt en ik ben er trots op dat in mijn partij over alles kan worden gediscussieerd.

De heer Ten Broeke vraagt of ik kan kwantificeren. Ik kom dan al snel op de vraag of wij moeten werken met een meerderheid van twee derde om instemming te verkrijgen. Dat zou opmerkelijk zijn, want een oorlogsverklaring vereist geen tweederde meerderheid van de Staten Generaal. Het vereist slechts de instemming van de Staten Generaal. Het zou vreemd zijn als een oorlogsverklaring een minder grote meerderheid vereist dan de uitzending van Nederlandse militairen op internationale missies. Het is overigens wel goed dat het kabinet streeft naar een breed draagvlak bij internationale missies. Niet lang geleden was er een militaire missie in Tsjaad, die niet kon rekenen op een tweederde meerderheid, maar wel op een redelijk breed draagvlak in de Kamer. Alleen de fracties van de VVD en de SP vonden destijds dat vluchtelingen uit Darfur geen bescherming verdienden van de Nederlandse troepen. Dat vind ik typisch een voorbeeld waarbij een breed draagvlak niet per se betekent dat je dat kwantificeert als een tweederdemeerderheid.

De heerTen Broeke(VVD)

Precies om die reden stelde ik de vraag. De heer Van Dam heeft natuurlijk allang begrepen dat "een breed draagvlak" vooral ter beoordeling van de regering is. Die praktijk is inderdaad zo gegroeid. Als een instemmingsvereiste ook volgens de heer Van Dam parallel loopt aan wat in de Grondwet is verwoord, ik meen in artikel 97, namelijk de helft plus één, waar eindigt dan zijn betoog? Hij wil kennelijk helemaal geen instemmingsvereiste meer voor dit type belangrijke besluiten. Dat kan ik niet helemaal rijmen met eerdere opstellingen van zijn fractie.

De heerVan Dam(PvdA)

Laat ik duidelijk zijn. De regering kan in de ogen van mijn fractie geen militairen uitzenden zonder dat daarvoor een breed draagvlak is in het parlement. De facto is er volgens mijn fractie sprake van instemmingsrecht: vereiste instemming van het parlement. De vraag die nu ter tafel ligt, is of dat ook grondwettelijk moet worden vastgelegd. Daar zijn argumenten voor, maar er zijn ook bedenkingen bij. Een van de bedenkingen van mijn fractie gaat over de vraag of een grondwettelijke vastlegging van het instemmingsrecht daadwerkelijk de positie van het parlement ten opzichte van de regering zou verbeteren. In denk dat dit de discussie is die wij met elkaar moeten voeren.

MevrouwPeters(GroenLinks)

Ik begrijp niet helemaal waarom de fractie van de Partij van de Arbeid bij haar lijstje "bedenkingen" aanvoert dat het instemmingsrecht zou lijken op een beslisrecht, vergelijkbaar met het aannemen van wetgeving waarbij je ook amendementen kunt indienen. Een instemming met een besluit tot uitzenden is toch geen wet? Die vergelijking gaat niet op. Zou je deze instemming niet veeleer moeten vergelijken met de instemming met een oorlogsverklaring? Daarbij is de kwestie van al dan niet amenderen ook helemaal niet aan de orde. De heer Van Dam moet zijn analogie eerder daar zoeken dan bij wetgeving.

De heerVan Dam(PvdA)

De vraag die wij moeten beantwoorden, is volgens mij of een formeel grondwettelijk instemmingsrecht een verbetering is ten opzichte van de huidige situatie. Als de Kamer instemmingsrecht heeft en zij stemt in met de uitzending van troepen, dan heeft zij in mijn ogen het recht om ervan uit te gaan dat de troepen worden uitgezonden. Dat betekent dat een instemmingsrecht de facto ook een beslisrecht wordt en dus het recht om met meerderheid van stemmen te beslissen over de uitzending van militairen.

Nu spreekt de regering met het parlement en hoort zij van het parlement in hoeverre het instemt met het besluit dat de regering genomen heeft om militairen uit te zenden. Daaropvolgend kan zij nog een eigen weging maken en besluiten om het toch niet te doen, bijvoorbeeld als zij het draagvlak in het parlement te beperkt vindt. Als het draagvlak in het parlement zich beperkt tot de meerderheid plus één, of tot bijvoorbeeld alleen de coalitiepartijen, kan ik mij voorstellen dat de regering zegt dat zij het onwenselijk vindt om in die situatie onze militairen uit te zenden. Zij kan dan terugkomen op dat besluit. Je neemt die mogelijkheid in wezen weg als je werkt met een grondwettelijk vastgelegd instemmingsrecht, omdat dit eigenlijk aan het parlement het recht geeft om te zeggen: wij hebben ingestemd, wij hebben een besluit genomen, de minister zal de troepen dus ook uitzenden.

Het instellen van een instemmingsrecht heeft ook gevolgen voor de informatiepositie van de Kamer. Ik zei zojuist al dat met het instellen van een formeel instemmingsrecht in mijn ogen de verantwoordelijkheidsverdeling tussen regering en parlement in zekere zin verschuift naar het parlement. De Kamer kan nu onder geheimhouding inzage krijgen in de rules of engagement, de geweldsinstructie, en de analysen van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. De Kamer kan echter geen inzage krijgen in inlichtingen van buitenlandse inlichtingendiensten, waar de regering haar besluiten wel op kan baseren. Ik zei net al dat een instemmingsrecht in mijn ogen een grotere verantwoordelijkheid veronder stelt. Het is immers niet slechts een steunbetuiging aan het besluit van de regering op basis van de beschikbare informatie, maar het is een actieve instemming. De vraag is of het verschil in informatie tussen regering en parlement in dit geval niet juist de bestaande praktijk rechtvaardigt waarbij de Kamer meer ruimte houdt voor haar controlerende taak. De regering regeert op basis van de informatie die de regering tot haar beschikking heeft, de Kamer controleert op basis van de informatie die de Kamer tot haar beschikking heeft. Als je overgaat naar een instemmingsrecht, een soort beslisrecht, vereist dat eigenlijk dat de Kamer over dezelfde informatie kan beschikken als de regering.

Heeft de Kamer eigenlijk niet de facto al een instemmingsrecht? De regering heeft nog nooit militairen uitgezonden zonder steun van het parlement. Zou een regering dat wel doen, dan is het te verwachten dat die regering niet het vertrouwen van de Kamer behoudt. Als over een dusdanig zwaar onderwerp een verschil van inzicht bestaat tussen de meerderheid van de Kamer en de regering, dan heeft de Kamer daarvoor de zwaarst mogelijke sanctie reeds op zak. Dan geldt letterlijk de vertrouwensregel: de regering heeft het vertrouwen van het parlement tenzij zij dat vertrouwen beschaamt. In dat geval heeft de Kamer de mogelijkheid om de regering weg te sturen, in plaats van de militairen. Ik meen dat de heer Haverkamp dat zojuist al zei.

De heerTen Broeke(VVD)

Wat nu als de regering demissionair is?

De heerVan Dam(PvdA)

In een demissionaire situatie is het zeer gebruikelijk dat de regering zich beperkt tot zaken die niet tot een grote discussie in het parlement of de samenleving leiden. Gaat het om een uitzending van militairen die wel tot een grote discussie leidt, dan is de regering op dat moment dus eigenlijk niet in de gelegenheid om een dergelijk besluit te nemen.

De heerTen Broeke(VVD)

Ik geef direct toe dat je dit een meer dan controversieel besluit kunt noemen. Het gaat niet om een stukje infrastructuur dat wel of niet moet worden aangelegd, of om een generaal pardon dat alsnog wordt uitgevoerd. De ultieme sanctie is verdwenen; de heer Van Dam heeft daar zojuist op gewezen. De noodzaak kan echter wel degelijk aanwezig zijn. Wellicht is er ook in internationaal verband wel degelijk vooroverleg geweest. Wij hebben net vastgesteld dat in dat vooroverleg een soort internationaal commitment kan ontstaan. Stel nu dat een demissionaire regering dat vooroverleg heeft gevoerd. De ultieme sanctie is komen te vervallen omdat de regering nu eenmaal een demissionaire status heeft, maar op dat moment is toch een besluit noodzakelijk. De heer Van Dam kan dan toch niet uitsluiten dat zo'n besluit zonder instemming van het parlement, zelfs zonder brede instemming, zelfs zonder de helft plus één, genomen kan worden?

De heerVan Dam(PvdA)

Het lijkt mij dat zo'n situatie zich in de praktijk nooit kan voordoen. De regering is immers niet bij machte om een dergelijk besluit te nemen in een demissionaire situatie. Daar kun je ook geen duidelijke stelregel tegenoverstellen. Er zijn immers missies die worden uitgevoerd zonder dat daarover een grote discussie plaatsvindt in samenleving en parlement. Wij besluiten jaarlijks over missies waarmee over het algemeen alle fracties in kunnen stemmen. Dat zijn missies waarover ook een demissionair kabinet kan beslissen. Het gaat bijvoorbeeld om een bijdrage van enkele personen aan – ik noem maar even iets – de VN-operatie in Zuid-Sudan. Dat zijn zaken waarover wij het in het algemeen met zijn allen eens zijn. Daarover kan een demissionair kabinet wel besluiten, want dat roept geen grote discussie op, maar een demissionair kabinet besluit in onze democratie nooit over zaken die wel een grote discussie oproepen.

Alles afwegende, is mijn fractie op dit moment niet overtuigd van de noodzaak tot vastlegging van een formeel instemmingsrecht in de Grondwet. Dat wil echter niet zeggen dat wij bij deze fundamentele kwestie niet openstaan voor alle argumenten die vandaag ter tafel komen.

Het tweede punt dat de werkgroep-Van Baalen naar voren bracht, is de reikwijdte van artikel 100. Ook daarover is al even gedebatteerd. De werkgroep zegt dat artikel 100 zich eigenlijk zou moeten uitstrekken tot al het optreden van de krijgsmacht buiten de landsgrenzen. Voor alle duidelijkheid: dat vereist een wijziging van artikel 100. De argumenten die de regering daartegen inbrengt, overtuigen mijn fractie niet. Verdragsrechtelijke verplichtingen, waar bijvoorbeeld naar verwezen wordt – in de discussie van zojuist ging het al over artikel 5 van het NAVO-verdrag – leggen geen verplichtingen op voor het type bijstand dat wordt verleend of voor de omvang van de bijstand die wordt verleend. In die discussie zou de Kamer dus niet alleen geïnformeerd, maar ook geraadpleegd kunnen worden conform de artikel 100-procedure. Mijn fractie vindt dus ook dat de Kamer in die situatie geïnformeerd zou moeten worden over alle besluiten tot inzet van de krijgsmacht buiten de grenzen. Hierbij blijft uiteraard de uitzondering van lid 2 van artikel 100 bestaan. Dat betekent dat mijn fractie wel voorstander zou zijn van wijziging van artikel 100 van de Grondwet op dat punt.

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Nog even terugkomend op het interruptiedebatje dat wij samen hadden: de uitkomst van de stelling van de heer Van Dam zou kunnen zijn dat hij ook bij artikel 5 van het NAVO-verdrag uiteindelijk bij de behandeling, omdat wij een derde termijn kennen, nee zou zeggen tegen het voorstel van het kabinet om bijstand te verlenen. Is dat juist?

De heerVan Dam(PvdA)

Zoals de Kamer nu ook in een artikel 100-procedure uiteindelijk "nee" kan zeggen tegen de regering, zou de Kamer dan "nee" kunnen zeggen tegen de inzet waartoe de regering heeft besloten. Dat zou kunnen. Dat betekent niet dat de Kamer daarmee "nee" zou zeggen tegen de verdragsrechtelijke verplichting tot bijstand. De Kamer kan wel "nee" zeggen tegen de wijze waarop die verdragsrechtelijke verplichting wordt ingevuld. Dat kan uiteraard. Daarvan zou mijn fractie dus ook voorstander zijn.

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Kijkend naar de procedure zou dat betekenen dat de heer Van Dam een derde termijn zou opschorten, omdat hij het niet eens is met het huidige voorstel over artikel 100. Hij zou graag wijzigingen in dat voorstel tot bijstandverlening zien aangebracht. Dan zou de heer Van Dam de derde termijn uitstellen. Is dat de procedure die hij voorstaat?

De heerVan Dam(PvdA)

Deze discussie focust zich heel erg op de instemmingsverplichting en op de reikwijdte van artikel 100. Ik denk dat wij sowieso nog een aparte discussie zouden kunnen voeren over de artikel 100-procedure. Wij weten immers allemaal dat er in de praktijk nooit een voorstel ter tafel komt dat zodanig afwijkt van wat een grote meerderheid wil dat het parlement daar "nee" tegen zegt. Als het goed is, komen er voorstellen op tafel waarin het parlement nog nuances kan aanbrengen. Dat is immers de gegroeide praktijk, hoewel wij ook daarover kunnen spreken. Als de Kamer niet kan leven met de inzet die door het kabinet is geformuleerd, kan ze in het uiterste geval ertoe besluiten om ofwel het kabinet terug te sturen om een nieuw besluit te nemen ofwel om de verdere behandeling te schorsen totdat het kabinet aanpassingen aanbrengt in het besluit.

Het derde punt waarover de werkgroep-Van Baalen spreekt, is de inzet van de NATO Response Force of de EU-Battlegroups. Snelle inzet hiervan is uiteraard cruciaal. De regering zegt daarover dat er geen parlementair voorbehoud hoeft te zijn. Er hoeft dus geen artikel 100-procedure plaats te vinden na besluitvorming in de NAVO-raad of de EU-raad. Dat zou voorafgaand aan besluitvorming in de NAVO-raad of de RAZEB moeten gebeuren. Mijn fractie is tevreden met die opstelling van de regering. Deze sluit namelijk aan bij de rol die de NRF en de EU-Battlegroup zouden moeten spelen. Zij moeten snel ingezet kunnen worden. Wij herinneren ons nog zeer goed de besluitvorming over een mogelijke inzet in Congo op verzoek van de VN. Uiteindelijk besloot de EU helaas om de EU-Battlegroups niet in te zetten, maar een snelle besluitvorming was op dat moment eigenlijk nodig.

Regeringen moeten in een EU-overleg of een NAVO-overleg gemandateerd kunnen besluiten, zonder een parlementair voorbehoud. Dat zou niet alleen de snelheid, maar ook de slagvaardigheid van deze snelle reactiemachten ondermijnen. Er is al een veto als wij zelf de reactiemachten bemannen en niet willen dat onze militairen voor dat doel worden ingezet. De regering zegt terecht dat artikel 100 alleen geldt als Nederlandse troepen de NRF of de EU-Battlegroups bemannen en niet als andere landen die reactiemachten bemannen. Overigens – maar dat is een debat dat minister Verhagen en ik al vaker hebben gehad – betekent dit niet dat je hierover geen mening zou kunnen geven. Uiteraard kan een EU-lidstaat ook een opvatting hebben over de inzet van EU-Battlegroups als andere landen die Battlegroups bemannen. De consequentie daarvan is dat andere landen ook een mening kunnen hebben over de inzet van Battlegroups of de NRF als wij die bemannen. Het uiterste middel is uiteraard het veto.

De heerHaverkamp(CDA)

Het proces is: wij krijgen een brief, de regering gaat naar die NAR of naar het besluitgremium voor de EU-Battlegroup. Bent u van mening dat de regering zich dan nog flexibel kan opstellen? Of moet zij gewoon de artikel 100-brief voorlezen en zeggen: dit is het? Geeft u het kabinet nog enige ruimte om in zo'n gremium te onderhandelen?

De heerVan Dam(PvdA)

De artikel 100-brief geeft de regering een mandaat dat na de afronding van de artikel 100-procedure gestoeld is op het mandaat dat de regering van de Kamer verkrijgt voor haar opstelling in de NAVO-raad of in de EU-raad. Zolang de regering binnen dat mandaat blijft, kan zij dus handelen in die besluitvormende organen. Laten wij wel wezen: ook de besluitvorming in die organen wordt natuurlijk gewoon voorbereid. Het is dus zelden tot nooit zo dat de hele situatie daar nog eens op de kop gaat. Dat wordt over het algemeen vooraf voorzien, ook op het moment dat hier de voorbereiding wordt gedaan en de artikel 100-brief hier wordt besproken. Zolang de regering binnen het mandaat blijft, is er wat mij betreft geen enkele reden voor het parlement om de regering na de besluitvorming alsnog ter verantwoording te roepen: u bent binnen het mandaat gebleven, maar we willen het er toch nog over kunnen hebben. "Erover kunnen hebben" zou dan ook betekenen dat wij het alsnog zouden kunnen afwijzen. Ik zou dat een heel gekke vorm vinden. Ik hoor straks wel wat de regering van de motie-Haverkamp vindt, maar ik word daar in ieder geval niet enthousiast van.

De heerHaverkamp(CDA)

Mijn vraag ging niet zozeer om de situatie waarin de regering binnen het mandaat blijft. Het gaat om een crisissituatie, dus om een situatie die wij niet voorspeld hadden. Daarom kan ik mij voorstellen dat de regering met de beste kennis die zij heeft, zo het overleg ingaat, maar dat er altijd iets kan gebeuren. Heeft de regering wat u betreft op dat moment nog de mogelijkheid om in de NAR op die veranderde situatie in te spelen? Of zegt u: nee, wat wij hebben afgesproken, is in beton gegoten?

De heerVan Dam(PvdA)

Nogmaals: volgens mij heeft de regering alle ruimte om binnen het mandaat zich flexibel op te stellen. Zodra een besluit ter tafel komt dat niet past binnen het besluit dat het kabinet heeft genomen en dat met de Kamer is besproken, zal de regering op dat moment sowieso niet in staat zijn om een definitieve beslissing te nemen. Zij zal dan immers niet alleen moeten terugkoppelen naar de Kamer; ook de regering zelf zal opnieuw moeten overleggen. Het is immers niet zozeer de Kamer die het mandaat geeft. De regering zelf geeft het mandaat mee aan de ministers die opereren in dat gremium. Men zal dus altijd binnen dat mandaat moeten opereren en anders terugkomen bij de eigen collega's en de Kamer.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heerVan Dam(PvdA)

Dit debat focust zich eigenlijk op de drie hoofdpunten die door de werkgroep-Van Baalen naar voren zijn gebracht, maar ook de bestaande artikel 100-procedure roept vragen op, waarschijnlijk minder bij parlementariërs dan bij mensen die proberen om de politiek te volgen. Ten eerste begint de artikel 100-procedure op het moment dat er sprake is van een verzoek om de inzet van Nederlandse militairen. Wanneer is een verzoek echter een verzoek? Dat is een belangrijke vraag, want de ervaring leert dat een verzoek pas lijkt te komen als er politieke bereidheid is om naar dat verzoek te kijken. Er zijn tal van informele gesprekken en telefoontjes over en weer over de mogelijke inzet van de krijgsmacht. Daar hebben wij de laatste tijd ook weer iets van mogen meekrijgen. Dat betekent dat de Kamer formeel niet betrokken wordt bij het meest politieke deel van de beslissing, namelijk de vraag of er überhaupt politieke bereidheid is om na te denken over een bijdrage. Ik hoor graag hoe de regering daartegen aankijkt, want bij de ter discussie staande inzet van de krijgsmacht is de meest relevante vraag natuurlijk welke politieke bereidheid er is.

MevrouwPeters(GroenLinks)

Mag ik u uitnodigen om ook zelf uw licht over die heel interessante vraag te laten schijnen? Stelt de PvdA-fractie bijvoorbeeld voor dat ook een informeel polsen van Nederland door een buitenlandse regering over troepenondersteuning aan de Kamer moet worden voorgelegd of dat de Kamer dan een signaaltje zou moeten krijgen?

De heerVan Dam(PvdA)

Misschien moet de regering eerst in haar termijn op deze kwestie ingaan en dan kunnen wij daarover in tweede termijn verder discussiëren. Ik kan mij namelijk voorstellen dat het informeel polsen veel vaker gebeurt dan wij weten. Uiteraard wordt er voor elke VN-operatie of internationale operatie even de ruimte genomen om te polsen. Ik hoor graag van de regering hoe zij daar tegenaan kijkt. Ik stel de kwestie nu wel aan de orde, omdat ik vind dat de Kamer nu in formele zin eigenlijk niet betrokken is bij het politiek meest relevante deel van de discussie. Ik vind dat wel een punt van zorg ten aanzien van de manier waarop wij op dit moment omgaan met artikel 100-procedures.

De heerTen Broeke(VVD)

Ik heb een vraag over dat punt van zorg. Het valt mij op dat de partij van de heer Van Dam over het algemeen na afloop het naadje van de kous wil weten. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de roep om een onderzoek naar de politieke steun aan de inval in Irak in 2003 en de commissie-Davids. Waarom is de heer Van Dam niet iets toeschietelijker bij de informatie die de Kamer vooraf al kan krijgen, waardoor je voorkomt dat er achterkamertjespolitiek bedreven kan worden?

De heerVan Dam(PvdA)

Daarom breng ik dit punt juist ter tafel. Ik denk namelijk dat het voor de mensen die in Den Haag rondlopen misschien nog wel goed te volgen is, maar mensen die van buiten Den Haag proberen de politieke discussie daarover te volgen, vragen zich soms af hoe dat precies gaat.

Een andere kwestie doet zich voor als de artikel 100-procedure eenmaal begint. Er komt uiteindelijk een formeel verzoek en er verschijnt een notificatiebrief van de regering aan de Kamer. Dan ontstaat een proces dat zich aan het zicht van iedere volger van de politiek onttrekt. De Kamer zet zichzelf dan een slot op de mond en wil daarover verder geen uitlatingen doen, want de regering moet in rust een zuiver en zorgvuldig besluit kunnen nemen als de artikel 100-procedure begonnen is. Iedereen weet echter ook dat ondertussen gezocht wordt naar een breed parlementaire draagvlak. Er wordt dus wel degelijk contact gelegd met Kamerfracties van zowel de zijde van de coalitie als de oppositie. Daarbij bestaat dus wel een vraag voor mensen die de politiek volgen. Ik vind overigens wel dat de zuiverheid en zorgvuldigheid die de besluitvorming uiteindelijk vergt, in die zin niet tot een heel andere procedure zouden kunnen leiden. Het maakt echter wel dat het voor mensen die de politieke besluitvorming willen volgen, niet altijd meer duidelijk is hoe het proces verloopt. De kern van de discussie gaat vandaag daarom volgens mij over de volgende vraag: hoe kun je de balans houden tussen, aan de ene kant, de zuiverheid en zorgvuldigheid die gewenst zijn bij de besluitvorming over de inzet van Nederlandse militairen buiten de landsgrenzen en, aan de andere kant, de parlementaire betrokkenheid en macht om ervoor te zorgen dat een dergelijke uitzending van militairen niet plaatsvindt zonder dat daarvoor brede parlementaire steun is?

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Ik heb een vraag over de inzet van de fractie van de Partij van Arbeid bij de vraag of de artikel 100-procedure van toepassing zou moeten zij op alle missies van de krijgsmacht. Bedoelt de heer Van Dam daarbij ook de humanitaire hulpverlening van de krijgsmacht bij ongewapende conflicten, de uitzending van militairen die op individuele basis aan lopende missies worden toegevoegd of de inzet van troepen binnen het Koninkrijk zelf? Dergelijke missies zijn juist van het toetsingskader uitgesloten, dus ik probeer dat even scherp te krijgen.

De heerVan Dam(PvdA)

De inzet van troepen buiten de landsgrenzen, maar binnen de grenzen van het Koninkrijk, valt daar niet onder. De andere kwestie is humanitaire hulpverlening waarbij geen sprake is van een gewapend conflict en in principe dus ook geen geweldsinstructie of geweldsmandaat vereist is. Daarbij gaat het gewoon puur om hulp die zo snel mogelijk verleend moet kunnen worden op het moment dat zich ergens een ramp voordoet. Dat zijn echt heel andere kwesties dan waarover wij het hebben bij de artikel 100-procedure. Die vereisen wat de PvdA-fractie betreft ook geen artikel 100-procedure, want in zo'n situatie moet er gewoon zo snel mogelijk geholpen worden.

Het punt van de individuele militaire uitzending begrijp ik niet helemaal.

De heerVoordewind(ChristenUnie)

In het toetsingskader worden ook individuele militairen uitgezonderd van de artikel 100-procedure op het moment dat zij worden toegevoegd aan lopende andere missies dan die waaraan Nederland deelneemt.

De heerVan Dam(PvdA)

Dat zal helemaal liggen aan de aard van die toevoegingen. Op het moment dat een persoon ergens een staf versterkt, zal de Kamer het volgens mij niet nodig vinden dat heel de artikel 100-procedure afgelopen wordt. Ik heb begrip voor die uitzondering als ergens een persoon aan wordt toegevoegd. Dat snap ik dan nog wel.

MevrouwPeters(GroenLinks)

Voorzitter. Gehoord hebbende de inbreng van de collega's die mij voorgingen, heb ik er behoefte aan, de volgende politieke feiten in herinnering te brengen. De huidige regeringscoalitie bestaat uit partijen die alle in hun verkiezingsprogramma de wenselijkheid van een formeel instemmingsrecht van het parlement bij uitzending van de krijgsmacht naar het buitenland hebben opgenomen. In het verkiezingsprogramma van het CDA staat letterlijk: bij besluitvorming over vredesmissies dient het toetsingskader als leidraad; instemming van de Tweede en Eerste Kamer is vereist. Wij horen hoe dat nu anderhalf jaar later anders is. Ik citeer het verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid: de inzet van Nederlandse militairen is altijd een Nederlandse beslissing. De Tweede Kamer moet op voorstel van het kabinet instemmen met deelname van Nederlandse militairen aan buitenlandse missies. Ik hoor dat nu weer even anders.

De heerVan Dam(PvdA)

Ik wil het niet ook voor de heer Haverkamp opnemen, maar volgens mij is dit volstrekt in lijn met wat wij beiden zojuist hebben ingebracht.

MevrouwPeters(GroenLinks)

Ik heb zojuist de heer Van Dam een betoog horen houden dat "instemmen" zoiets betekent als een beslissingsrecht geven aan de volksvertegenwoordiging. Dat is volgens hem een verantwoordelijkheid die je de Kamer niet kunt aandoen; dat zou te veel gevraagd zijn en wij laten het dus liever bij onverplichte, niet-gecodificeerde, soepele praktijkafspraken, die juridisch niet bindend zijn, ongeacht de politieke constellatie.

De heerVan Dam(PvdA)

Dat is niet wat ik heb gezegd en dat weet mevrouw Peters ook. Ik vind het overigens jammer dat zij probeert er een spelletje van te maken, over een vrij fundamentele kwestie als deze. Maar goed, dat hoort er kennelijk bij. Wat ik heb aangegeven, is dat wij hechten aan instemming van het parlement en dat het kabinet wat ons betreft in geen enkel geval militairen kan uitzenden zonder dat het kan rekenen op instemming van een brede meerderheid van de Kamer. Maar dat is een andere discussie dan die over de vraag of je dit regelt met een grondwettelijk instemmingsrecht. Daarover staat niets in ons verkiezingsprogramma, en dat weet mevrouw Peters.

MevrouwPeters(GroenLinks)

Akkoord, maar de vraag die vandaag centraal staat en waar ik straks op wil ingaan, is: bestaat er al een dergelijk instemmingsrecht? Wij kunnen dat wel willen, maar hebben wij er ook recht op? Of zijn wij afhankelijk van de goedwillendheid van het kabinet waarmee wij op dat moment te maken hebben?

Ten slotte citeer ik het verkiezingsprogramma van de ChristenUnie: Het Nederlandse parlement moet zijn uitdrukkelijke goedkeuring geven aan de uitzending van militairen. Dat is een beetje de achtergrond waartegen wij opereren. Als laatste nog even een citaat uit het coalitieakkoord. Daarin staat letterlijk dat parlementaire instemming bij militaire uitzendingen verzekerd is. Het toetsingskader is leidraad voor de besluitvorming, waarbij parlementaire instemming verzekerd is. Dat is dus de achtergrond.

De heerHaverkamp(CDA)

Allereerst dank voor het feit dat er zo veel belangstelling is voor ons verkiezingsprogramma en voor het coalitieakkoord. Maar in welk opzicht hebt u het gevoel dat daarvan wordt afgeweken? Wij hebben toch allen betoogd dat wij, voordat er überhaupt troepen worden toegewezen aan de NAR en voordat daarover kan worden besloten, een artikel 100-brief van het kabinet wensen te zien, zodat de Kamer in de gelegenheid wordt gesteld om daarover haar mening te vormen?

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Mevrouw Peters heeft ook mij horen zeggen dat juist bij de NRF en de EU-Battlegroups de artikel 100-procedure gevolgd zou moeten worden. Zelf bij artikel 5 van het NAVO-verdrag heb ik daarvoor gepleit. Ik weet dus niet welke spanning zij ziet tussen het verkiezingsprogramma van mijn partij en datgene waarvoor ik pleit.

MevrouwPeters(GroenLinks)

In reactie op beide heren zou ik willen zeggen: de vraag die voorligt is deze. Vormt de huidige artikel 100-praktijk nu al een instemmingsprocedure of niet? Over die vraag hebben wij het vandaag. Gelet op de verkiezingsprogramma's en de bijdragen zijn beiden ervoor dat een dergelijk instemmingsrecht door de praktijk is afgedwongen, maar ik betwijfel of zij daarin gelijk hebben. Als daaraan twijfel bestaat, moeten wij deze dan niet uit de wereld helpen, door over te gaan tot codificatie? De twijfel wordt gewekt doordat de staatsrechtsgeleerden het er niet over eens zijn en omdat in de regeringsbrief een en ander wordt ontkend. Daarover wil ik het zo meteen natuurlijk hebben. Het punt waarop wij deze discussie voeren, is volgens mij actueler dan ooit. Dat neemt niet weg dat wij lang hebben gewacht met het voeren van deze discussie na de regeringsreactie op het rapport van de commissie-Van Balen. Er is nog nooit een uitzending geweest zonder dat daarvoor een breed draagvlak was in het parlement, maar wij weten dat zich nu de situatie voordoet dat het parlement tegenstander is van het voortzetten van het uitzenden van militairen naar Uruzgan en dat het kabinet die optie vooralsnog uitdrukkelijk openhoudt. Dat maakt het voeren van dit debat pikant.

Ik kan kort zijn over de wenselijkheid om over te gaan tot het codificeren van een dergelijk instemmingsrecht. Mijn fractie was daarvan altijd voorstander en dat is zij nog steeds. De regering stelt dat artikel 100 nooit als een instemmingsvereiste was bedoeld. Eind jaren negentig heeft parlementariër Van Middelkoop veel werk verzet en hij kwam samen met de heer Verhagen tot een motie. Zij werden echter met een kluitje in het riet gestuurd doordat in artikel 100 alleen de inlichtingenplicht werd verwoord. Volgens staatsrechtsgeleerden is dat een wassen neus.

De heerHaverkamp(CDA)

Mevrouw Peters zegt dat de GroenLinksfractie voorstander is van het codificeren van een dergelijk instemmingsrecht. Betreft het dan de Staten-Generaal in totaliteit, of doelt zij alleen op de Tweede Kamer? Heeft mevrouw Peters een ondergrens in gedachten? Recent hebben wij de discussie gevoerd over de vijf waarnemers die naar Georgië gaan. Vindt mevrouw Peters dat daarover in de plenaire zaal moet worden gestemd? Hoe ziet zij dat in de praktijk voor zich?

MevrouwPeters(GroenLinks)

De volgende paragraaf van mijn betoog heeft betrekking op de vraag of het de Staten-Generaal als geheel moet zijn. Die vraag zal ik dus zo meteen beantwoorden.

Ik wil de grens leggen bij elke militaire uitzending met geweldsinstructie naar conflictgebieden. De natuurramp in een vreedzaam gebied waarover de heer Haverkamp sprak, valt daar niet onder. Georgië zal daar naar mijn idee wel onder vallen.

Cruciaal is de vraag of na de invoering van artikel 100 in de praktijk een materieel instemmingsrecht, ofwel een gewoonterecht, is ontstaan waarmee alsnog aan de geest van de oorspronkelijke motie-Van Middelkoop/Verhagen is voldaan. Als daarvan inderdaad sprake is, dan is het wat mijn fractie betreft niet noodzakelijk om alsnog tot codificatie over te gaan. De staatsrechtsgeleerden hebben daarover echter een andere opvatting. De regeringsbrief is op dit punt heel helder: die ontkent dit met zo veel woorden. Graag wil ik een nadere toelichting daarop van het kabinet. Voor ons is het namelijk cruciaal om te weten of je moet codificeren of niet. Als daarover twijfel blijft bestaan, gaat mijn voorkeur uit naar het maken van een politieke keuze: maak het instemmingsrecht expliciet en ga over tot wetgeving, juist nu inzet van de krijgsmacht ter verdediging van landsgrenzen onwaarschijnlijk is geworden en we het in feite alleen nog hebben over toekomstige inzet in het buitenland.

Instemming door alleen de Tweede Kamer zou een staatsrechtelijk novum zijn. Een novum lijkt voor sommigen op voorhand een diskwalificatie te zijn. Die schroom hebben wij niet op voorhand. Hetzelfde geldt voor de commissie-Van Balen. Uit de brief van professor Besselink blijkt dat er grondwettelijk en staatsrechtelijk ook niets is wat zich tegen dit novum verzet. Hij doet de suggestie om het instemmingsrecht aan de Verenigde Vergadering toe te kennen, wat al het geval is met een oorlogsverklaring. Dat verdient wat ons betreft nadere studie.

Wat de uitbreiding betreft van het bereik van artikel 100 naar artikel 5 van het NAVO-verdrag, artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties, NRF en EU-Battle­groups, merk ik op dat de regering niet bereid is om de Kamer ronduit toe te zeggen dat in al die gevallen een artikel 100-brief zal worden gestuurd, nadat daarover in multilateraal verband een besluit is genomen. De spoedeisendheid zou dat in de weg staan en het parlementair behandelingsvoorbehoud tast volgens de regering de geloofwaardigheid van Nederland aan. Mijn fractie volgt die redenering niet. De Tweede Kamer behoort naar ons idee vooraf altijd goed geïnformeerd te zijn om haar oordeel te kunnen vormen. In 1995 zei parlementariër Van Middelkoop dat het nog nooit is voorgekomen dat de Kamer niet tijdig bijeen kon komen.

Ik kom op de huidige artikel 100-praktijk. De heer Van Dam sprak daar al kort over. De notificatiebrief creëert altijd een soort van krampachtige stilte. Iedereen weet dan al lang over welke opties er wordt nagedacht, maar het parlement mag daarover officieel nog niet praten. Mijn fractie vindt dat er sprake is van een onnatuurlijke kramp. Ik stel daarom voor dat die kennisgevingsbrief wordt uitgebreid. Ik pleit ervoor om daarin ook al in te gaan op de opties waaraan wordt gedacht, wat de stand van zaken is van de internationale besluitvorming en op de troepengeneratie. Ik overweeg om op dit punt een motie in te dienen. Ik vind het wenselijk dat de Kamer in de toekomst al in de kennisgevingsfase een debat over de verschillende opties kan voeren.

Ik eindig met het bedanken van de commissie-Van Baalen. Zij heeft immers goed werk verzet en het parlement een mooi rapport aangeboden.

De heerVan Dam(PvdA)

Ik stel een vraag over de positie van mevrouw Peters ten aanzien van de inzet van de snelle reactiemachten. Zodra in een NAVO-raad of in een EU-raad wordt gesproken over het inzetten van die snelle reactiemachten, bijvoorbeeld in een crisissituatie die vergelijkbaar is met die welke wij niet lang geleden in Congo hebben meegemaakt, moeten alle vertegenwoordigers in die raden dan een parlementair voorbehoud maken? Mevrouw Peters weet namelijk dat, als wij dat doen, iedereen dat doet. Of vindt zij dat regeringen gemandateerd moeten worden, opdat zij daar een besluit kunnen nemen dat direct kan worden uitgevoerd?

MevrouwPeters(GroenLinks)

Ik voeg aan die vraag iets toe en stel voor dat wij het hele setje vragen aan de regering voorleggen. Kennen wij al niet de constructie van het parlementair voorbehoud? Duitsland moet zijn voorbehoud toch bedingen? Dat land kent een officieel instemmingsrecht. Wij kennen dat niet. Is een dergelijk officieel instemmingsrecht nadelig voor de NAVO? Wij denken dat dit niet het geval is. Volgens ons hoeft dit niet nadelig te werken. Moet een regering zich niet gemandateerd achten tegen de tijd dat zij in de NAVO-raad zit? Ja, maar ik vind de punten van de heer Haverkamp heel valide. De crisisfactoren kunnen dusdanig zijn veranderd dat, op het moment dat de NAVO eruit is, er een ander besluit ligt dan dat waarvan het parlement vooraf kennis had genomen. Dan moet daar opnieuw naar gekeken worden.

De voorzitter:

We zijn hiermee gekomen aan het eind van de eerste termijn.

De vergadering wordt van 12.00 uur tot 12.12 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik verzoek de regering om de vragen van de Kamer in een uur te beantwoorden.

MinisterVerhagen

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng. Ik sluit mij aan bij de laatste zinnen van mevrouw Peters. Wij willen vanuit het kabinet onze grote waardering uitspreken voor het gedegen rapport van de parlementaire werkgroep NRF "Inzet met instemming; de rol van de Tweede Kamer bij de uitzending van militairen". Uiteraard zijn wij ook dank verschuldigd aan de Adviesraad Internationale Vraagstukken, aangezien aan dat rapport een context wordt gegeven door het advies "Inzet van de krijgsmacht; wisselwerking tussen nationale en internationale besluitvorming". Dat maakte het ons mogelijk om onze reactie met de Kamer te delen. Veel woordvoerders hebben er al aan gerefereerd in eerste termijn; de discussie over de parlementaire betrokkenheid bij de inzet van de krijgsmacht is niet nieuw.

Het eerste markante punt in die discussie, waarmee de parlementaire betrokkenheid vaste voet kreeg, is de motie-Van Middelkoop c.s., waarvan ik een van de mede-indieners was. Het is aardig om met de Kamer van gedachten te wisselen over de wijze waarop de regering daar in de loop der tijd invulling aan heeft gegeven. Overigens noem ik ook de heer Van Traa hierbij met zeer veel respect en waardering, aangezien hij daar vóór de heer Koenders ook zeer bij was betrokken. In dit debat werd immers gerefereerd aan de heer Koenders, maar zijn voorganger, de heer Van Traa, heeft mede aan de basis hiervan gestaan. De reden daarvan was dat wij vonden dat je bij de inzet van militairen in risicovolle omstandigheden een verantwoordelijkheid hebt en daar verantwoording over hebt af te leggen. Dat werd overigens breed gedeeld door Kamer en kabinet.

De tweede mijlpaal was het wetsvoorstel dat na enige jaren door de regering werd ingediend tot verandering van de Grondwet. De regering heeft daarbij aangegeven dat met de invoering van artikel 100 de grondwettelijke positie van het parlement werd versterkt zonder dat de constitutionele verhoudingen werden gewijzigd. Met het amendement-Van Middelkoop/Hoekema is artikel 100 in zijn huidige vorm tot stand gekomen. Dat is sinds 2000 van kracht. Tegen degenen die de discussie een beetje voeren in die zin dat wij het nu allemaal moeten vastleggen, wil ik het volgende zeggen. Los van duidelijke grondwettelijke bepalingen zoals die in artikel 100 zijn geformuleerd, zijn staatsrecht en de verhouding tussen parlement en regering vaak een zaak van ongeschreven regels. Staatsrecht komt juist tot stand in de wisselwerking tussen parlement en regering, waarbij dit een goed voorbeeld is van hoe dat gaat.

In het rapport van de werkgroep NRF, die volgde in 2006, werd naast besluitvorming over de inzet bij NRF en EU-Battlegroups ook ingegaan op de motie-Van Aartsen/Bos, waar de heer Van Dam aan refereerde. Daarmee werd ook gekeken naar de aard en reikwijdte van artikel 100.

De minister van BZK zal straks meer in den brede ingaan op de staatsrechtelijke aspecten. Wij hebben een en ander goed verdeeld, maar ik wil wel de volgende korte opmerkingen daarover maken. De heer Ten Broeke bepleit vastlegging en formalisering van regels en procedures, onder meer om te voorkomen dat de Kamer buitenspel zou komen te staan. Die redenering verbaasde mij enigszins. Daarbij verwees hij naar de gang van zaken rond formaties. Hij wist immers niet wat daarbij allemaal in de achterkamertjes wordt besproken.

Ten eerste liggen veel solide regels en gebruiken in ons staatsbestel en de politiek niet vast – dat is dat ongeschreven staatsrecht – maar daarom zijn ze niet minder solide. Ten tweede verbaast die opmerking mij echt in het licht van de formatie, aangezien formatieonderhandelingen door vertegenwoordigers van Kamerleden en -fracties geschieden. Daarbij onderhandelen fractievoorzitters of onderhandelaars namens Kamerleden, en niet de regering. Een formatie wordt niet door een regering gedaan maar door Kamerleden. Het resultaat van die onderhandelingen moet ook worden goedgekeurd door een meerderheid van de Tweede Kamer. Als de Kamer dus ergens de facto is betrokken bij wat er in de toekomst allemaal geschiedt, dan is het bij een formatie.

Tijdens de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken heb ik het vrij uitgebreid gehad over de consequentieanalyse. Daarbij gaat het om vragen als: wat gebeurt er als wij dit doen en wat gebeurt als wij het nalaten? Dat zouden wij vandaag ook eens moeten doen. Hoe is de huidige procedure en wat is de rol van de Tweede Kamer bij uitzending van militairen? De meest cruciale vraag is of die procedure voldoet. Die hebben de woordvoerders al min of meer beantwoord. Wat zou er gebeuren als wij de procedure zouden veranderen? Waar dient dat toe? Wat zijn de gevolgen daarvan?

De regering heeft eerder laten weten dat zij van mening is dat artikel 100 van de Grondwet als zodanig geen wijziging behoeft. Gelet op de bestaande verhoudingen achten wij het vanuit politiek oogpunt niet nodig. Vanuit constitutioneel oogpunt achten wij het onwenselijk, maar daar zal de minister van BZK op ingaan.

Ik ga er toch graag wat nader op in. Met artikel 100 wordt nadrukkelijk de mogelijkheid van controle geïntroduceerd voorafgaand aan de inzet of terbeschikkingstelling van de krijgsmacht ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. De Kamer heeft daarmee reeds een controlemogelijkheid op het besluit zelf, dus niet achteraf maar voorafgaand aan de daadwerkelijke inzet. Het toetsingskader dat wij in de loop der jaren hebben ontwikkeld, door schade en schande wijs geworden, biedt de basis voor de gedachtewisseling tussen parlement en regering, en ziet zowel op het besluit als de uitvoering. Zeer nauwlettend worden daarin alle elementen van het toetsingskader afgevinkt. In het licht van de vertrouwensrelatie tussen kabinet en parlement, zal de regering zich terdege rekenschap geven van de opvattingen die leven bij fracties in de Tweede Kamer.

In de praktijk wordt dat absoluut bevestigd. Artikel 100-brieven leiden in de regel tot een debat in de Kamer. Daarin wordt duidelijk of er voldoende steun bestaat voor het besluit van de regering. Heel concreet komt dat tot uitdrukking in de gewoonte die in de praktijk is gegroeid, van de derde termijn. Daarmee krijgt het een heel formeel karakter. Daarnaast beschikt de Kamer over het instrument van de motie, al dan niet tot onze grote vreugde. In de zienswijze van de regering is het politiek ondenkbaar dat Nederland zou deelnemen aan een crisisbeheersingsoperatie zonder dat daar politiek draagvlak voor bestaat in het parlement. Daar verwezen de woordvoerders zelf ook naar. Juist omdat de regering van opvatting is dat alleen na overleg met de Tweede Kamer en nadat daarin voldoende steun is gebleken, kan worden overgegaan tot de inzet van Nederlandse militairen in betreffende militaire operatie, is naar haar mening een wijziging van de bestaande procedure niet nodig.

Het moge duidelijk zijn dat wij bij dit soort ingrijpende besluiten streven naar een zo breed mogelijk politiek draagvlak. Daarom wordt er in voorkomende gevallen veel meer moeite gedaan om oppositiepartijen, buiten de steun van de bestaande regeringscoalitie, ertoe te bewegen om daar steun aan te geven. Daarom is met name de heer Van Middelkoop altijd zeer juichend indien de SP bij uitzondering instemt met de uitzending van Nederlandse militairen.

De minister van BZK zal nader ingaan op de vraag waarom wij een grondwetswijziging niet wenselijk achten. Als ik echt kijk naar de consequentieanalyse, kan ik benadrukken dat de huidige procedure naar onze mening voldoet en in lijn is met ons staatkundig bestel.

Ik kan het betoog van de heer Van Bommel op dit punt heel goed volgen. Hij oppert aan het eind echter dat het kabinet de Kamer als remmende factor kan zien bij besluitvorming in de Europese Unie of in het kader van de NAVO. Ik wil hier duidelijk benadrukken dat wij de Kamer zo absoluut niet bezien. Ook al verschillen wij soms van opvatting, dan wil dat nog niet zeggen dat wij de Kamer als remmende factor zien. Wij willen juist de informatieplicht goed en snel vervullen, omdat wij eraan hechten vast te stellen of voor een voorgenomen inzet brede politieke steun bestaat. De regering wil snel en goed communiceren met de Kamer.

Ik zeg daarmee niet dat de procedure in beton is gegoten. De basis van de afspraken tussen de Kamer en het kabinet is afgelopen zomer nog aangepast, teneinde een aantal in de praktijk gegroeide afspraken vast te leggen. Het kabinet informeert de Kamer langs de lijnen van het toetsingskader over missies waarbij sprake is van overlappende doelstellingen, zoals missies die handhaving van de internationale rechtsorde en het voldoen aan verplichtingen ten opzichte van bondgenoten ten doel hebben.

Het kabinet informeert de Kamer ook langs de lijnen van het toetsingskader bij grote civiele missies waaraan militairen of de marechaussee deelnemen. Als voorbeeld noem ik de EULEX-missie in Kosovo. Als wij naar de letter en niet naar de geest van het toetsingskader zouden kijken, zou de Kamer daarover niet geïnformeerd hoeven te worden. Dat hebben wij toch gedaan, omdat wij de Kamer juist langs de lijnen van artikel 100 willen informeren.

In het aangepaste toetsingskader wordt nu veel meer aandacht besteed aan het geïntegreerde civiele militaire karakter van uitzendingen. Als een militaire operatie mede tot doel heeft voorwaarden te scheppen voor wederopbouw, dan zal daar in de analyse aandacht aan worden besteed in de paragraaf over ontwikkelingssamenwerking. Op die wijze kan de Kamer het integrale karakter van de operatie expliciet laten meewegen.

Vandaag spreken wij natuurlijk niet alleen over artikel 100 in het algemeen, maar ook over de toepassing van dit artikel in relatie tot RNF en de EU-Battlegroups. Ook hier is het politiek ondenkbaar dat de Nederlandse krijgsmacht als onderdeel van een RNF of EU-Battle­group wordt ingezet, zonder dat daarvoor een breed draagvlak bestaat. Om recht te doen aan de wens tot parlementaire betrokkenheid, zal het kabinet ook het artikel 100-stramien zo veel mogelijk volgen.

Het bijzondere van de RNF en EU-Battlegroups is natuurlijk dat het stand-by forces zijn. Enkele sprekers wezen daar al op. Wij weten dus al ruim van tevoren wanneer Nederland geacht wordt eventueel bij te dragen aan een RNF-inzet of aan de stand-by forces. Zoals te doen gebruikelijk, informeren wij de Kamer over de toewijzing van een Nederlandse inzet in deze verbanden. Dit is ook aan de orde gekomen bij de inzet in Congo.

Ik wil nog eens onderstrepen dat het niet gaat om het poneren van een opinie of een wens. De lidstaten hebben het laatste woord over de inzet van hun eigen strijdkrachten. Dat geldt zowel binnen de NAVO als binnen de Europese Unie. De inzet van de RNF is een collectief besluit, dat bij consensus wordt genomen. Wij kunnen niet, als wij het daar niet mee eens zijn, verplicht worden om onze strijdkrachten in te zetten.

Tegelijkertijd is toewijzing van de troepen natuurlijk geen vrijblijvende exercitie. Terugtrekking op het laatste moment zou het instrument als zodanig onderuit halen. Dat hebben wij meerdere malen met de Kamer besproken. Ik heb niet de indruk dat een eventuele reputatieschade vaak een doorslaggevend argument is.

Het is wel goed om op het moment van toewijzing van de eenheden aan een stand-by force uitvoerig stil te staan bij de eventuele consequenties. Een crisis dient zich aan en ontstaat niet van de ene op de andere dag. Als de wens bestaat de stand-by forces in te zetten, kan de tijdsdruk groot zijn. Een besluit over de daadwerkelijke inzet van de NRF of de EU-Battlegroups zal natuurlijk niet van de ene op de andere dag worden genomen. Dat geeft ons voldoende mogelijkheden om het stramien van de artikel 100-procedure zo veel mogelijk te volgen.

Wij streven er nadrukkelijk naar de Kamer een kennisgeving te sturen zodra de mogelijk inzet van de NRF of EU-battelgroups in beeld komt. Tegelijkertijd zullen wij uiteraard conform ons streven de Kamer zo volledig mogelijk informeren gedurende het proces van internationaal overleg en besluitvorming. Dit gaat vooraf aan de artikel 100-brief.

Voorafgaande aan de beslissende zitting over de inzet van de RNF of de EU-Battlegroups, zal het kabinet zijn besluit aan de Kamer meedelen in de vorm van een artikel 100-brief. Op zo kort mogelijke termijn kan de Kamer dan met het kabinet in overleg treden. Zo kan naar mijn mening recht worden gedaan aan de gewenste parlementaire betrokkenheid.

Voor een vergadering van de RAZEB vindt altijd een algemeen overleg plaats, waarin kan worden gesproken over de formulering van de artikel 100-brief. Dat kan naar mijn mening op zeer korte termijn plaatsvinden.

Het kabinet gaat er wel vanuit dat bij die gelegenheid helder overleg plaatsvindt met de Kamer, zodat van tevoren duidelijk is voor welke beslissingen er wel en voor welke er geen parlementaire steun bestaat. De kans dat de RAZEB met iets instemt waarvoor geen parlementaire steun bestaat, is praktisch uitgesloten. Als dat toch het geval zou zijn, dan zal het kabinet de Kamer daarover inlichten. Dan heeft de Kamer uiteraard altijd de ruimte het kabinet te laten weten dat het niet kan rekenen op steun en dat het daaraan politieke consequenties moet verbinden.

Het kabinet kan dan twee dingen doen: het komt terug op zijn beslissing of het treedt af. Zo eenvoudig is het. Dit is het ultieme middel dat de Kamer altijd in handen heeft. Zij kan ons dwingen tot een ander standpunt of tot het afkeuren van het gevoerde beleid of het ingenomen standpunt. Als het kabinet de Kamer achteraf gelijk moet geven, worden de troepen teruggeroepen. Een andere mogelijkheid is dat het kabinet opstapt. De termijnen zullen in dit soort gevallen veel korter zijn. Normaal krijgt de Kamer een kennisgevingsbrief en kan zij haar gedachten erover laten gaan. Daarna is er een debat en eventueel nog een hoorzitting. Op het moment dat duidelijk is dat dit punt op de agenda van de RAZEB komt, kan het vrij snel gebeuren. Vanwege die korte termijnen moeten wij enige flexibiliteit tonen, ook vanwege de gedeelde verantwoordelijkheid en de wens om bij uitzending van militairen die volledige procedure, inclusief het overleg tussen Kamer en regering, te doorlopen. Wij zijn daartoe in ieder geval volledig bereid, maar die bereidheid zullen wij van beide kanten moeten hebben.

De voorzitter:

Gezien de korte tijd die wij nog hebben, houden wij aan het eind van ieder betoog van elke minister een korte interruptieronde. Dan rest er vervol­gens nog de mogelijkheid van een tweede termijn. Als wij het niet zo doen, gaat die tweede termijn teloor in alle interrupties.

MinisterVerhagen

Voorzitter. Ik rond bijna af. Ook in dit kader wil ik nog reageren op de motie die het lid Haverkamp overweegt. De regering geeft steeds invulling aan de actieve informatieplicht en zal dus telkens voorafgaand aan EU- of NAVO-besluitvorming de Kamer informeren, zoals ik net heb geschetst. Daarbij geldt echt een inspanningsverplichting; de regering moet de Kamer informeren. Er is geen resultaatsverplichting, in de zin dat de regering op de Kamer zou moeten wachten. Gelet op die flexibiliteit kan het niet zo zijn dat de regering bij een NAVO-vergadering helemaal niets kan zeggen omdat de Kamer weigert erover te praten. Ik zou de motie zo graag willen lezen. Overigens staat er ook in de motie: "dit besluit niet eerder te effectueren dan nadat de Tweede Kamer in de gelegenheid is gesteld om haar oordeel over dit besluit te geven". Gelet op de tijdsdruk geef ik de heer Haverkamp in overweging dat als volgt te formuleren: "dit besluit ten spoedigste aan de Kamer ter kennis te brengen opdat de Kamer haar oordeel kan geven". Je hebt dan op dat punt in ieder geval de flexibiliteit ingebouwd die naar onze mening noodzakelijk is om internationaal te kunnen opereren, mede gelet op het feit dat de Kamer eerder haar opvattingen kenbaar kan maken, ook bij de toewijzing van bepaalde Nederlandse eenheden aan de NRF of de EU-Battlegroup.

Daarmee ben ik gekomen aan het eind van mijn beantwoording. Uiteraard zullen mijn collega's nog zeer uitvoerig in kunnen gaan op de overige vragen.

De heerVan Bommel(SP)

Met de opmerkingen van de minister over de Noord-Atlantische Raad en de Raad van ministers van Buitenlandse Zaken zitten wij in het hart van de discussie. Ik wil voor alle duidelijkheid van de minister weten of wat hij zei inderdaad niet gaat over de beschikbaarstelling van Nederlandse militairen voor de EU-Battlegroup of NRF, maar over de daadwerkelijke inzet daarvan, dus wanneer daartoe wordt besloten. Verder merkt de minister op dat verzoeken tot deelname aan een uitzending nooit uit de lucht komen vallen. Er wordt vooraf gesondeerd zodat het duidelijk is dat daarmee zal worden ingestemd, wanneer het formele verzoek komt, want anders wordt het een soort loterij. Ik heb daar begrip voor, maar dat plaatst de regering wel in een moeilijke positie wanneer het gaat over de periode voorafgaand aan de NAR of de Raad van ministers van Buitenlandse Zaken. Hoe wil de regering daarmee omgaan? Zij moet dus feitelijk naar de Kamer komen terwijl het concrete voorstel tot inzet nog niet eens bekend gemaakt zal worden?

MinisterVerhagen

Het antwoord op uw eerste vraag is ja. Verder wijs ik erop dat een crisis niet uit de lucht komt vallen. Dus als de kans bestaat dat de EU-Battle­group zal worden ingezet, sturen wij de Kamer een kennisgevingsbrief indien Nederland op dat moment deel uitmaakt van die EU-Battlegroup of de NRF. Laat ik de casus van Congo noemen, waarvan de Kamer vond dat daar de EU-Battlegroup ingezet moesten worden. Indien Nederland destijds deel had uitgemaakt van de EU-Battle­group en het van mening was dat die EU-Battlegroup in Congo ingezet had moeten worden, dan hadden wij de Kamer daarover een artikel 100-brief gestuurd. Dan had de Kamer haar oordeel daarover kunnen geven. Zonder dat er een concreet verzoek lag, kwam dat toen niet uit de lucht vallen omdat er een algemeen verzoek lag van de VN om eventueel de toenmalige VN-missie uit te breiden en ook andere landen daarin te laten participeren. Tegelijkertijd vraagt dat wel de mogelijkheid van het parlement om erbij betrokken te worden. Net zo goed als destijds het Britse parlement erbij betrokken had moeten kunnen worden.

De heerVoordewind(ChristenUnie)

De minister zei dat hij ook bij civiele missies de Kamer volgens de artikel 100-procedure zou willen informeren. Hij noemde daarbij het voorbeeld van EULEX. Heeft hij daar nog een verdere begrenzing bij? Ikzelf heb het voorbeeld genoemd van EUPOL. Uit de stukken heb ik begrepen dat alleen bij overlap van civiele inzet en militaire inzet de Kamer geïnformeerd zou worden. Mag ik nu uit de woorden van de minister begrijpen dat ook bij civiele missies een artikel 100-procedure volgt?

MinisterVerhagen

Als Nederlandse politiemensen participeren in een missie, ongeacht of dat nu EUPOL, EULEX of Georgië is, wordt de Kamer altijd langs de lijnen van artikel 100 geïnformeerd. Dat geldt zelfs indien er helemaal geen geweldsinstructie is, zoals bij Georgië het geval was. Dus het gaat nog veel verder. Defensie deed toen helemaal niet mee en toen hebben mevrouw Ter Horst en ondergetekende de Kamer daarover geïnformeerd. Hoewel wij formeel dus geen verplichting hebben om de instemming van de Kamer te vragen op dit punt, vinden wij wel dat wij haar daarover moeten informeren. Indien de Kamer het er absoluut niet mee eens zou zijn, is de Kamer, naar ik aanneem, mans genoeg om ons dat kenbaar te maken.

De heerTen Broeke(VVD)

Het is interessant dat de minister nu zelf aangeeft dat hij formeel die verplichting niet heeft, maar dat dit kabinet zo goedertierend is dat het die verplichting als zodanig voelt.

MinisterVerhagen

Dat is namelijk het gegroeide staatsrecht waarover ik het in eerdere instantie had.

De heerTen Broeke(VVD)

Ja, en dat geldt dus niet alleen voor dit kabinet maar ook voor andere kabinetten. Laten wij hopen dat het zo blijft, maar hoop is iets wat ook snel kan vervliegen.

De minister maakte nog een andere interessante opmerking waarmee ik het zeer eens ben, namelijk dat ook de internationale reputatie en prestige vooral moeten meewegen. Als Nederland deelneemt aan de NRF, is het lastig om je daar zomaar uit terug te trekken. Dat geldt natuurlijk ook voor de ultieme conclusie die het parlement daaruit moet trekken. Daarom vraag ik: wanneer de minister een besluit voorbereidt voor bijvoorbeeld de NRF of de EU-Battlegroup, wat is er dan op tegen om in internationaal verband een voorbehoud te maken voor toestemming?

MinisterVerhagen

Het kan noodzakelijk zijn om het besluit te nemen om troepen in te zetten. Ik vind dat wij eerder moeten stilstaan bij de consequenties van een mogelijke inzet bij de discussie over de toewijzing van Nederlandse eenheden aan een EU-Battlegroup of de NRF. Hoezeer je dat ook vast wilt leggen in allerlei regels, het blijft toch een kwestie van aanvoelen op welk politiek draagvlak je kunt rekenen. De heer Van Dam zei al dat hij benieuwd is naar de antwoorden van de "leden" Van Middelkoop en Verhagen over de uitvoering van de motie-Van Middelkoop/Verhagen. Daarop zou ik kunnen antwoorden dat dit heel interessant en leuk is en dat ik daar ook benieuwd naar ben, maar over precies dit punt hebben wij al discussie gevoerd. Wij hebben al discussies gevoerd toen de EU-Battlegroup is geformeerd en toen de NRF tot stand is gekomen. Toen hebben wij dezelfde vragen gesteld die de Kamer nu stelt. Op zichzelf hebben wij wel begrip voor de vragen die de Kamer stelt, maar tegelijkertijd kun je niet alles helemaal vastleggen. Aan de ene kant zullen er altijd omstandigheden zijn die een optreden of een inzet van de ene op de andere dag noodzakelijk maken, aan de andere kant is die kans vrijwel uitgesloten. Indien zich een crisis aankondigt die ertoe kan leiden dat op dat moment de NRF of een EU-Battlegroup ingezet wordt, dan zullen wij de Kamer daarover uiteraard informeren voorafgaand aan de Raad van Algemene Zaken en Externe Betrekkingen, dan wel de Noord-Atlantische Raad. Dat doen wij indien wij van mening zijn dat de NRF of een EU-Battle­group daarvoor inderdaad zou moeten worden ingezet, en wel op basis van de artikel 100-brief.

MevrouwPeters(GroenLinks)

Minister Verhagen had het over het ongeschreven gewoonterecht. Zulk gewoonterecht staat en valt met heldere regeringsuitspraken die niet betwist worden. De minister zegt dat het ondenkbaar is om zonder politiek draagvlak militairen uit te zenden. Zegt hij daarmee eigenlijk dat er in het staatsrechtelijk gewoonterecht een materieel instemmingsrecht is voor het parlement? Zo ja, wat is dan het verschil tussen dat gewoonterecht en een formeel instemmingsrecht? Ik zou zeggen: één verschil is dat het parlement bij een formeel instemmingsrecht ook andere instrumenten heeft om zijn goedkeuring aan een missie te onthouden. Als zijn enige instrument een motie van wantrouwen is, waardoor de regering moet opstappen, is dat zeer beperkt. Alleen al om die reden zou een Kamerlid niet tot een motie van wantrouwen willen overgaan, terwijl het wel tegen die missie is. Bij een motie van wantrouwen spelen immers andere argumenten een rol dan louter en alleen een uitzending.

MinisterVerhagen

Door de vele moties van wantrouwen die tegenwoordig worden ingediend, heb ik de indruk dat sowieso andere argumenten een rol spelen.

Minister Ter Horst zal dit onderdeel van de beantwoording voor haar rekening nemen. Dit gaat immers meer om de constitutionele verhouding tussen regering en Kamer.

Het idee dat de Kamer er niet bij betrokken is, klopt niet. Laat ik teruggaan naar de NRF en de Battlegroups. Ten eerste denkt de Kamer met de regering mee op basis van een mededeling van de regering aan de Kamer dat bepaalde eenheden ter beschikking gesteld worden aan deze groepen. In de Kamer wordt gedebatteerd over de vraag wanneer welke eenheden ter beschikking zullen worden gesteld aan de NATO Response Force of de EU-Battlegroup. Wij kunnen daar ook breder over debatteren, met alle consequenties van dien. Ten tweede vindt kennisgeving aan de Kamer plaats als zich een crisis ontwikkelt en als wij een inzet in het kader van de Battlegroup of de NRF voorzien. Van mij mag dan een debat plaatsvinden. Dat ligt een beetje aan de Kamer, maar zo mogelijk vindt dus een debat plaats. Ten derde komt er een artikel 100-brief als de regering beslist om in de NAVO-raad of in de raad voor buitenlandse betrekkingen in te stemmen met de inzet van een van beide. De Kamer wordt dan conform de procedure geïnformeerd, waarna een debat plaatsvindt waarin de Kamer kenbaar kan maken of zij daar wel of niet mee instemt. De regering gaat daarmee dan verder aan de slag. Ten vierde komt er naderhand een direct verslag, waarin de Kamer geïnformeerd wordt over de besluiten die de regering heeft genomen of de standpunten die de regering heeft ingenomen. Dan vindt voor de vierde maal een debat plaats. Ik denk dat daarmee voldoende is voorzien in de parlementaire betrokkenheid en dat voldoende tegemoet wordt gekomen aan de – legitieme – wensen van de Kamer.

De heerHaverkamp(CDA)

Er is nog enige onduidelijkheid over het nemen van besluiten in de NAR. Staat het de betrokken minister vrij om te participeren naar gelang de situatie die er is, of is dat niet mogelijk?

MinisterVerhagen

In een normale situatie zou ik daarover van tevoren met de Kamer van gedachten hebben gewisseld. Dan ga ik niet direct een voorbehoud maken. Als de Kamer het daar niet mee eens is, stuurt zij mij naar huis. Zo eenvoudig is het.

De voorzitter:

Dat is een duidelijk antwoord. Alvorens het woord te geven aan de minister van Defensie, geef ik het woord aan een spijtoptant, de heer Van Dam.

De heerVan Dam(PvdA)

Ik ben geen spijtoptant, mijn interruptie gaat gewoon over dit deel van het debat.

De heer Haverkamp zei in eerste termijn dat de regering voor de besluitvorming een verslag naar de Kamer zou moeten sturen en zou moeten wachten met het uitzenden van de militairen. Ik neem aan dat de regering vindt dat dit niet kan. Dat zou immers de slagvaardigheid van de NRF of EU-Battlegroups ondermijnen.

MinisterVerhagen

Daar heeft de heer Van Dam gelijk in. Theoretisch kun je ervan uitgaan dat de inzet niet direct over de grens is; de militairen hebben enige tijd nodig voordat zij het missiegebied bereiken. Indien de Kamer haar parlementaire verantwoordelijkheden wil nemen, is de kans dus toch vrij klein dat de militairen al daadwerkelijk ingezet zijn. Als ik op vrijdag "ja" zeg – en daarover wordt dan bericht in alle kranten en in alle journaals – en de Kamer is het er niet mee eens, dan ga ik ervan uit dat de Kamer mans genoeg is om mij op zaterdag naar de Kamer te ontbieden. Toenmalig Kamerlid Van Middelkoop zei al: als het echt nodig is, zal de Kamer heel snel bij elkaar komen.

De heerTen Broeke(VVD)

Ook op zondag?

De voorzitter:

Mijnheer Van Dam, kunt u uw opmerking voor de tweede termijn bewaren? Alle aanwezige leden hebben één interruptiegelegenheid gekregen.

De heerVan Dam(PvdA)

Raadt de regering de CDA-fractie nu aan om wel of niet die motie in te dienen? Dat heeft zij zich immers voorgenomen voor de tweede termijn, dus een antwoord op die vraag lijkt mij wel handig.

MinisterVerhagen

Ik heb aangegeven dat ik het met de heer Van Dam eens ben. Ik heb tegen de heer Haverkamp gezegd wat ik van zijn motie vind. Ik heb hem in overweging gegeven om op een bepaald punt een andere motie in te dienen. Indien de Kamer de opvattingen van de regering niet deelt, staat het haar echter vrij om een motie in te dienen. Dan is het weer aan ons om daar wel of niet mee verder te gaan.

MinisterVan Middelkoop

Naar aanleiding van de interruptie over de zondag wil ik opmerken – om misverstanden te verkomen – dat deze minister van Defensie als het nodig is eventueel ook op zondag beschikbaar is om met de Kamer te debatteren over deze belangrijke materie.

Misschien is het goed dat ik van mijn kant iets zeg over de voorgeschiedenis, om ook de betekenis van dit debat in een kader te plaatsen. Daaraan voorafgaand zeg ik dat de huidige minister van Defensie op geen enkele manier gebonden is aan de opvattingen van het toenmalige Kamerlid Van Middelkoop, hoe voortreffelijk zijn opvattingen doorgaans ook waren. Ik moet mezelf daar echter formeel tegen in bescherming nemen. De meeste Kamerleden hebben verwezen naar de motie die destijds door mij is ingediend, met steun overigens niet alleen van de heer Verhagen, maar ook van de heer Van Traa. Collega Verhagen memoreerde dat al, maar laten wij nu alle namen maar noemen. De motie werd ook gesteund door de heer Hoekema van D66, mevrouw Sipkes van GroenLinks en de heer Van den Berg van de SGP. Ik zal straks nog iets zeggen over het woordje "formeel" dat in die motie stond.

Juist om de context te schetsen, is het echter op dit moment belangrijker dat in de overwegingen sprake is van "in het licht van de ingrijpend gewijzigde internationale omstandigheden". Die motie is in zekere zin ook een vrucht van de heroriëntatie van de buitenlandse politiek en de veiligheidspolitiek, maar ook van de krijgsmacht op de situatie die was ontstaan na de val van de Muur. De krijgsmacht heeft zich, met uitzondering van Libanon, als het ware decennialang statisch kunnen oriënteren op de Noord-Duitse Laagvlakte. Begin jaren negentig ontdekten wij plotsklaps dat militairen hadden getekend om naar waar ook ter wereld uitgezonden te worden. Vrij snel gebeurde dat ook: de eerste Golfoorlog, Cambodja enzovoort. Dat leidde toen tot onrust. De krijgsmacht zelf werd geherstructureerd; althans, daarmee werd een begin gemaakt. Ze werd meer expeditionair gemaakt. Later zijn er nog debatten geweest waarover wij nu niet hoeven te spreken, zoals over de afschaffing van de opkomstplicht en de aanvulling van de Grondwet met een aantal met name te noemen taken van de krijgsmacht.

Niet alleen ik, maar wij allen in de Kamer zijn toen erover gaan nadenken wat het voor de Kamer als volksvertegenwoordiging betekent als zij betrokken raakt bij zulke belangrijke besluiten als de uitzending van militairen naar risicovolle gebieden. In de eerste Golfoorlog was er een moment van dreiging of mogelijke dreiging van Iraakse Exocetraketten op ons fregat in de Golf. Het argument om de verantwoordelijkheid te expliciteren die er hoe dan ook voor de volksvertegenwoordiging zou zijn, was een van de redenen waarom de motie is ingediend. Ze werd ook ingediend omdat de internationale wereld grilliger was geworden en er een oriëntatie moest komen op verschillende plekken in de wereld. Ook om die reden was het verstandig om een eventueel uitzet- of inzetbesluit als het ware mee te laten dragen door een tweede actor. Vanzelfsprekend was daarvoor de volksvertegenwoordiging de meest aangewezene. Dat heeft tot die motie geleid.

Inderdaad werd in het dictum gevraagd om een formeel instemmingsrecht. Misschien is het goed om nog even te releveren wat de grondwetgever destijds in de nota naar aanleiding van het verslag – ik heb hem vanmorgen nog even uit de kast gehaald – heeft gesteld ter verantwoording van de keuze die nu is vastgelegd in artikel 100. Dat was allereerst de constitutionele overtuiging dat de primaire verantwoordelijkheid voor het besluit tot inzet of terbeschikkingstelling van de krijgsmacht moet berusten en blijven berusten bij de regering. Daarmee diende de bestaande constitutionele verhouding ongewijzigd te blijven. Toen heeft de Kamer, ook ik, aanvaard dat dit een redelijke positie was. Na de grondwetswijziging van die tijd hebben wij geleefd met de figuur die wij nu kennen.

Het interessante is dat wij daarna – sommigen hebben dat vanmorgen ook genoemd – over een informeel instemmingsrecht zijn gaan praten of over een materieel instemmingsrecht. Het wordt nu ook "toestemmings­recht" genoemd, met dank aan de heer Ten Broeke voor zijn bijdrage aan de terminologie. Op dit moment is het belangrijk om vast te stellen dat wij allemaal praten over een werkelijkheid waarmee wij zeer vertrouwd zijn geraakt. De regering en de Kamer weten alle twee waar wij het over hebben als het over de artikel 100-procedure gaat. Ik denk dat ik namens de regering spreek, maar ik vermoed ook namens de Kamer, als ik die praktijk als zeer waardevol bestempel. Je moet dus ook voorzichtig zijn met het wijzigen daarvan. Overigens gaat het niet alleen om een besluit, maar ook om de aard van het besluit. Misschien is het beter om te zeggen dat de protocollering van het besluit zeer waardevol is, namelijk het toetsingskader. Dat is meegekomen in de ontwikkeling van artikel 100. Het toezichtskader wordt niet met zo veel woorden genoemd in artikel 100, maar vormt wel een deel van de werkelijkheid bij de uitvoering van dat grondwetsartikel. Het is waardevol voor de krijgsmacht en voor de regering, omdat wij daarmee als het ware de lessons learned hebben verwerkt. Wij weten waarop wij moeten letten als wij militairen uitzenden.

Ik wil nu ingaan op het woordje "formeel" en daarna stop ik met de voorgeschiedenis. Het woordje "formeel" in de motie van destijds heeft een extra lading gekregen door de praktijk zoals wij die in materiële zin hebben leren kennen. Ik spreek nu namens mijzelf. Ik heb destijds bij het woordje "formeel" nooit gedacht in de zware termen die er nu vaak aan worden toegekend. Ik vond alleen dat er een regeling moest komen die de rol van de Kamer, van de volksvertegenwoordiging, extra zou articuleren, zodat het mogelijk werd om de beslissing over de inzet van militairen zo veel mogelijk gezamenlijk te dragen. Misschien kan ik me met deze verklaring bevrijden van de verwijzing naar dat woordje. Ik heb tot op dit moment de praktijk zoals wij die hebben ontwikkeld op basis van artikel 100, altijd als buitengewoon waardevol ervaren.

De heer Haverkamp wees nog eens op de ernst van dit besluit. Voor heel veel of bijna alle besluiten van de regering heb je geen aparte procedures, maar voor dit besluit wel. Dat heeft te maken met de ernst hiervan. Nogmaals, de regering vindt het zeer waardevol dat zo'n besluit geprotocolleerd wordt uitgeschreven. We weten dus waarop wij moeten letten, vanaf de mandatering en legitimering tot en met de risico's en de financiering. Dit betekent tegelijkertijd dat ook de Kamer zich verplicht moet weten om de ernst van dat besluit te dragen, zich te oriënteren op veiligheidspolitieke analyses die gemaakt worden en kennis te hebben van de NAVO- en de EU-werkelijkheid waar wij vandaag ook over spreken. Daarom vind ik het zelf heel belangrijk dat de Kamer na zo'n artikel 100-besluit meestal een eigen hoorzitting organiseert om zich zelfstandig te oriënteren en te laten informeren.

Met mijn collega van Buitenlandse Zaken zeg ik dat de heer Van Bommel opvattingen te berde heeft gebracht waarin ik mij heel goed kan herkennen. Sterker nog: hij heeft een mooi klassiek – ik zou bijna zeggen: conservatief in de goede zin van het woord – betoog gehouden. Waardering en complimenten daarvoor. Mocht ik hem daarmee in verlegenheid brengen, dan zal de regering daar niet wakker van liggen. Ik moet daar wel een caveat bij maken, namelijk dat de heer Van Bommel er altijd de voorkeur aan geeft om het woord "oorlog" te gebruiken in situaties die dat echt niet rechtvaardigen. Dat verschil blijft er wel, maar verder nogmaals mijn waardering.

De heer Voordewind heeft een motie laten ronddelen en heeft het voornemen om die wellicht in te dienen. De heer Verhagen heeft daar uitvoerig op gereageerd. Wat in de motie wordt gevraagd, staat al met zoveel woorden in het toetsingskader. Daaraan voeg ik toe dat achtereenvolgende kabinetten – niet regeringen maar kabinetten – hebben gezegd dat zij bij analoge uitzendingen, waarbij het om civiele personen kan gaan maar ook om de bekende artikel 5-procedure van de NAVO, in de geest van artikel 100 zullen opereren. Dat hebben zij in de loop der tijd ook daadwerkelijk gedaan en zij hebben dit ook vastgelegd in een toetsingskader. Wij moeten ons gelukkig prijzen met die ervaring en werkelijkheid. Ik zie dus niet in wat een motie daaraan nog zou toevoegen.

De heer Ten Broeke heeft gewezen op artikel 96, waarin sprake is van "het in oorlog verklaren". Ook dat is natuurlijk een onderwerp met een geschiedenis. Eigenlijk is die bepaling obsoleet geworden. Die term is letterlijk gebruikt in het verleden, na de opname van het geweld­verbod in het Handvest van de VN. Ik herinner mij dat de discussie over de betekenis van dat artikel oplaaide tijdens de eerste Golfoorlog. In de archieven van de Kamer moeten nog ergens mooie notities liggen van constitutionele aard. Als men daar belangstelling voor heeft, kan ik die aanbevelen. Toen is ook geconstateerd dat dit artikel daarop niet van toepassing was. Die discussie is ook weer gevoerd tijdens de grondwetsherziening die heeft geleid tot artikel 100. De wat pragmatische constatering was dat het geen kwaad kan en dat we het maar moesten laten staan in de Grondwet zoals wij die nu kennen. Misschien kan mevrouw Ter Horst daar nog iets aan toevoegen.

De heer Ten Broeke heeft ook gesproken over de situatie van de NRF, die zomaar zou kunnen worden ingezet. Daarmee kom ik wat meer op mijn eigen primaire terrein. Alles wat collega Verhagen heeft gezegd, is natuurlijk ook namens mij gezegd, maar misschien ter aanvulling: met de vaste commissie voor Defensie heb ik al vrij lang debatten over de inzet van de NRF en de EU-Battlegroup, die er op papier en ook in de oefenwerkelijkheid prachtig uitzien maar in de praktijk heel weinig worden ingezet. Het geldende regime binnen zowel de NAVO als de EU is dat de NRF respectievelijk de EU-Battlegroup niet functioneren als een reserve voor lopende operaties. De Kamer hoeft dus nooit bang te zijn dat de regering op een gegeven moment, als er te weinig militairen voor Afghanistan beschikbaar zouden komen, zegt dat de NRF ooit is aangewezen als een mogelijkheid voor het vormen van een reservemacht en wij daarom dus militairen naar Afghanistan sturen omdat dit ooit zo is afgesproken. Die overval zal niet plaatsvinden, ook omdat de NRF zo niet functioneert. Als dat wel zou gebeuren, want dat besluit kun je nemen, zal de Kamer daarover natuurlijk worden geïnformeerd.

De heer Van Dam wees nog eens op de waarde van de bestaande praktijk. Hij zal begrijpen dat ik hem op dat punt gaarne bijval. Hij maakte ook een paar interessante opmerkingen om die bestaande praktijk te verdedigen, door te wijzen op de lastige situaties die ontstaan als je het zou formaliseren. Dan moet je namelijk ook nadenken over de betekenis van "formaliseren" en welke vorm je daarvoor kiest. Wetgeving zou een vorm kunnen zijn. Je kunt trouwens ook een vorm kiezen – ik moet even uit het geheugen van vijftien jaar geleden putten – zoals de goedkeuring van verdragen. Daarbij kan de Kamer het verdrag niet wijzigen, het besluit in dit geval, maar alleen ja of nee zeggen.

Als je de wetgevingsprocedure zou kiezen – de heer Van Dam wees op de rol van de Kamer als medewetgever bij het budgetrecht en dergelijke – dan zou je dus de figuur krijgen dat de Kamer kan amenderen. Dat moeten zowel de regering als de Kamer volgens mij niet willen en dat is een principiële lijn. Het zou toch raar zijn als de Kamer een amendement indient voor een x-aantal militairen meer of minder enzovoorts? Dat zou de verantwoordelijkheden volgens mij héél lastig maken. Ook bij de verdere uitvoering van de missie.

De heer Van Dam maakte ook nog de heel interessante opmerking dat bijna al dit soort besluiten door de regering gedragen kan worden, omdat zij beschikt over informatie die vertrouwelijk is en dat zal blijven. Het is inderdaad zo dat die informatie niet ter beschikking van de Kamer kan komen. Als je het zou formaliseren, komt de Kamer in de heel lastige positie terecht dat zij een besluit in formele zin zou moeten mee tekenen, terwijl zij niet over dezelfde informatie beschikt als de regering. Ik vond het een interessante aanvulling van de heer Van Dam op de redenering die in het regeringsstandpunt is vastgelegd en ik dank hem daarvoor.

De heer Van Dam heeft wel vijf of zes keer gezegd dat het de voorkeur verdient om brede parlementaire steun te hebben voor de uitzending van militairen. Hij heeft mij ook nog eens geciteerd. Als hij dat zo vaak zegt, vraag ik mij af of daarvoor een bijzondere reden is. Los van het feit dat de meerderheidsregel geldig blijft – dat kunnen wij niet zomaar veranderen – stem ik natuurlijk volledig in met de politieke wenselijkheid die voortvloeit uit de aard van dit type besluit. Dat houdt in dat het goed is als je inderdaad een zo breed mogelijke steun hebt. Daarbij verwijs ik nog maar eens naar de heer Haverkamp. De heer Verhagen en ik hebben daarom twee jaar geleden zo enorm geïnvesteerd om de VVD-fractie mee te krijgen bij het verlengingsbesluit, zeg ik maar even heel huiselijk. Dat dit gelukt is, is volgens mij voor dat besluit van belang geweest en zeker ook voor de militairen die nu in Afghanistan het moeilijke werk doen.

Aan de ene kant rust er dus in zekere zin een inspanningsverplichting op de regering om zodanig te beargumenteren en misschien ook te sonderen dat die zeer brede steun kan worden verwezenlijkt. Aan de andere kant zeg ik heel voorzichtig dat dit natuurlijk ook betekent dat de Kamer niet lichtzinnig mag omgaan met een dergelijk besluit. Misschien kan zij daarbij een wat gouvernementele positie innemen, als ik het wat wervend zeg. Er mag van worden uitgegaan dat geen enkele regering een dergelijk besluit zomaar zal nemen. Als wij elkaar nu op deze manier wederzijds politiek-moreel weten te verplichten, denk ik dat dit debat ook verder nog vrucht kan dragen.

Ten slotte nog een enkele opmerking in aanvulling op collega Verhagen over de notificatie, maar dan in meer algemene zin en dus niet over de casus van de NRF en de EU. Misschien is het goed om zeker de heer Van Bommel er nog eens op te wijzen dat de notificatie voortvloeide uit een aanbeveling van de commissie-Bakker van eind jaren negentig. Hij stelde daar een vraag over. Dat was een parlementair onderzoek. Die aanbeveling had tot doel te voorkomen dat bij het minste of geringste interpellatiedebatten – spoeddebatten bestonden toch nog niet– zouden worden gehouden op basis van geruchten dat er ergens in de wereld werd gesproken over een mogelijke Nederlandse bijdrage aan een missie. Dat gaf een heleboel onrust. Toen is de afspraak gemaakt dat de regering zou notificeren. Dat betekent dat de Kamer het niet alleen maar met de krant hoeft te doen. Het betekent ook dat de Kamer zichzelf daarmee in zekere zin verplichtte om te wachten totdat er een besluit zou worden genomen of er een brief zou komen dat er geen besluit wordt genomen. Wij hebben dat in deze periode bijvoorbeeld gedaan met betrekking tot UNAMID in Darfur. Ik voeg er wel aan toe, ook aan het adres van mevrouw Peters, dat er geen verbod is op het voeren van parlementaire debatten. Wat dat betekent voor de situatie van de NRF en de EU-Battlegroup heeft mijn collega Verhagen goed uitgelegd: veel discussies over conflicten beginnen hier in de Kamer met debatten met de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken. Op een gegeven moment valt er een besluit en schuift de vaste commissie voor Defensie aan. Er is geen zelfstandige vaste commissie voor ontwikkelingssamenwerking meer, maar soms wordt het onderwerp verbreed. De laatste jaren is ook de minister van BZK betrokken geraakt bij Afghanistan, en de minister van Justitie bij de bestrijding van piraten in Somalië. Dat is de reden voor de notificatie of kennisgeving.

Voorzitter. Daarmee ben ik aan het einde gekomen van mijn bijdrage.

De heerVan Dam(PvdA)

Een van mijn vragen ging over de bestaande artikel 100-procedure, die begint met het krijgen van een verzoek. Ik heb de regering gevraagd om daarop in te gaan, zowel op de vraag wanneer een verzoek een verzoek is en de artikel 100-procedure begint, als op de politieke discussie over de bereidheid om überhaupt open te staan voor een verzoek.

MinisterVan Middelkoop

Deze vraag ligt primair op het terrein van de minister van Buitenlandse Zaken, maar laat ik eerst antwoord geven; dan vult hij mij wel aan als dat nodig is. Het verzoek in formele zin is een niet-bestaande figuur in de interactie met de Kamer. U moet dat goed voor ogen houden: wat voor de Kamer belangrijk is, is een besluit ex artikel 100. Daar gaat het om. Hoe het ooit begonnen is en hoe het besluit tot stand is gekomen, zal ongetwijfeld in het besluit worden meegenomen als element van het toetsingskader, maar bij de behandeling van de begroting heb ik ook al gezegd: laten wij er alsjeblieft voor uitkijken om geen werkelijkheid naar binnen te halen die niet bestaat, in de vorm van formele verzoeken. Als er een brief komt of als er in de wandelgangen van de VN of bij de NAVO gesprekken plaatsvinden, die heel belangrijk kunnen zijn, is de wijze waarop de regering daarmee vervolgens omgaat, alsmede de vraag of dit al dan niet tot een besluit ex artikel 100 leidt, het enige wat voor de Kamer belangrijk is. Het doet er echt niet toe of wij een briefje krijgen van de secretaris-generaal van de NAVO, of dat wij hem bellen dan wel dat er met SACEUR wordt gebeld. Dat is een deel van de werkelijkheid van de regering, maar voor de Kamer is het relevant of het leidt tot een besluit.

De heerVoordewind(ChristenUnie)

De minister had het in zijn beantwoording naar aanleiding van mijn motie over de verwijzing naar het toetsingskader. Daarin zou worden aangegeven dat bij toepassing van artikel 5 de Kamer wel degelijk zal worden geïnformeerd. Ik heb het toetsingskader er nog eens op nageslagen, maar ik lees dat nergens. Er staat uitdrukkelijk in dat artikel 100 niet zal gelden voor missies waarbij er een verplichting geldt ten opzichte van de WEU of de NAVO. Ik heb ook de kabinetsreactie hierop nageslagen, en daarin wordt in soortgelijke bewoordingen de informatieverstrekking aan de Kamer in geval van artikel 5 ontkend. Mijn motie heeft dus wel degelijk toegevoegde waarde, zij het met de beperking dat de informatie in de geest van artikel 100 aan de Kamer zou kunnen worden verstrekt.

MinisterVan Middelkoop

Mijn collega Verhagen sprak er ook al over en ik zelf zo-even ook, maar laat ik dan voorlezen wat er nu in het toetsingskader over dit onderwerp staat. Dit is overigens breder dan alleen de situatie op grond van artikel 5 van het NAVO-verdrag. Ik lees voor: "Buiten het bestek van het toetsingskader valt ook het gebruik van militaire middelen voor hulpverlening bij natuurrampen en voor humanitaire hulpverlening, meestal op verzoek van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, in situaties waarin geen sprake is van een gewapend conflict of van een verhoogd veiligheidsrisico. Ten slotte vallen de uitzending van militairen voor civiele missies en de uitzending van burgers in het kader van internationale crisisbeheersingsoperaties als zodanig niet onder het toetsingskader." En nu komt het: "Dit neemt niet weg dat de regering relevante elementen uit het toetsingskader zal gebruiken bij de beoordeling van dit soort missies." Einde citaat. Onder het woord "zal" staat in het toetsingskader zelfs een streep. Dit is als het ware het condens van herhaalde beloften van achtereenvolgende kabinetten om in dit soort voorkomende situaties, dus niet alleen op grond van artikel 5 van het NAVO-verdrag, de Kamer zo veel mogelijk analoog aan artikel 100 te informeren. Een belangrijk ratio daarvan is niet dat de typen besluiten misschien veel op elkaar lijken, maar dat we ook bij dat type besluiten het toetsingskader vruchtbaar kunnen hanteren. Collega Verhagen en ik hebben destijds die motie ingediend. Wij hebben ook nog wel herinneringen aan die zaterdag waarop wij hebben gediscussieerd over ISAF I. Dat was in december 2001, over tijdsdruk gesproken. Toen ging het zowel om het leveren van een vrijwillige bijdrage binnen het kader van ISAF als het leveren van een bijdrage binnen de OEF. Het laatste gebeurde op grond van artikel 5 van het NAVO-verdrag. De Kamer, met uitzondering van de GroenLinksfractie die moeite had met de OEF, heeft toen gewoon geaccepteerd dat de informatieplicht van de regering voor beide operaties als het ware analoog werd uitgewerkt. Dat is vervolgens dus de praktijk geweest.

Ik heb overigens wel eens tegen de Kamer gezegd dat, als wij voor 2001 waren overgegaan tot formalisering van artikel 100, vermoedelijk elk kabinet dat daarna kwam met veel meer recht had kunnen zeggen dat het niet de bedoeling was om het lastig te vallen met allerlei analoge situaties. Elk kabinet daarna had dan kunnen zeggen dat een en ander netjes was geformaliseerd en dat artikel 100 daarvoor niet bedoeld was. Zo zie je maar dat het beter is om de toekomst enigszins open te houden. Dat is dan ook het kenmerk van de huidige artikel 100-procedure.

De heerTen Broeke(VVD)

De minister zegt: geen reservemacht. Dat is interessant. Ik vroeg hem echter ook naar de kosten. Is het een kwestie van "rekening man", zoals Jaap de Hoop Scheffer zei? Dat zou een stimulans kunnen zijn voor andere landen die op dat moment niet deelnemen, om de besluitvorming op een bepaalde manier te laten verlopen.

Verder zou het woord "oorlog" obsoleet zijn vanwege het Handvest van de VN. Daar doelde ik niet zo zeer op. Ik heb helemaal niet de neiging om de heer Van Bommel te volgen in het gemakkelijk gebruiken van dat woord. Ik doelde op de artikelen 97 en 100. Daar waar de collec­tieve verdediging van Nederland eigenlijk onder artikel 97 zou komen te vallen – in Uruzgan speelt iets soortgelijks – zijn er juristen die zich afvragen of je artikel 97 en artikel 100 niet onder dezelfde werkingssfeer moet laten vallen. Ik verzoek de minister om op zoek te gaan naar een mogelijkheid om een en ander zodanig te formuleren dat een besluit beter gezamenlijk gedragen kan worden – ik meen dat ik de minister wat dat betreft goed heb verstaan – maar dat dit niet gezamenlijk genomen kan worden. Een dergelijke onduidelijkheid over het laatste willen we naar mijn idee immers niet.

MinisterVan Middelkoop

Ik begin met het laatste punt. Ik zou mijn betoog volledig onderuit halen als ik het anders had bedoeld. Ik bedoel "gezamenlijk dragen" in de meest algemeen politieke zin, of in de politiek morele zin van het woord. Dan is er ook sprake van een soort verantwoordelijkheid tegenover de militairen die uitgezonden worden. Het is immers wel degelijk ook een eigen politieke verantwoordelijkheid van de Kamer. Wij hebben weliswaar onderscheidende verantwoordelijkheden, maar op een gegeven moment komen die toch samen in de werkelijkheid, namelijk in geval van uitzending van militairen.

Met grote regelmaat wordt met de commissie voor Defensie gesproken over de kosten. Als je meedoet, moet je de bijdrage voor een belangrijk deel zelf betalen. Dat geldt vooral voor de NAVO, maar ook voor de EU. Dat is een ingewikkelde discussie, maar ook in Afghanistan zie je langzamerhand de praktijk ontstaan dat het operationeel gemeenschappelijke deel uit de NAVO-pot wordt bekostigd. Daarvan ben ik een groot voorstander. De heer Ten Broeke heeft echter wel gelijk dat, als een land als Nederland dat nadrukkelijk wil investeren door met zijn militairen een bijdrage te leveren aan een goede internationale rechtsorde, daar via HGIS geld bij wordt geleverd. Dat is een debat met heel ingewikkelde aspecten en dat loopt.

Misschien wil minister Ter Horst iets zeggen over de relatie tussen artikel 97 en artikel 100. Er mag echter geen enkel misverstand over bestaan dat de werkelijkheid van dit moment in Afghanistan is dat die onder artikel 100 valt. Daarover mag geen enkel misverstand bestaan. Er is geen sprake van dat wij de oorlog tegenover wie dan ook hebben verklaard. Er is een mandaat van de Veiligheidsraad van de VN. Dat is de legitimatie van onze bijdrage daar. Wat dat betreft heeft artikel 97 geen enkele betekenis.

MevrouwPeters(GroenLinks)

De minister merkte terecht op dat er geen verbod is op het voeren van parlementaire debatten nadat de kennisgevingsbrief is ontvangen. Ik verzoek hem te reageren op mijn opmerking dat die brief altijd dusdanig summier is dat daarin eigenlijk niets staat, behalve het feit dat het moment is aangevangen. Waarom kan het verzoek niet worden omschreven en waarom kan niet een schets worden gegeven van de internationale gedachtevorming over die missie?

MinisterVan Middelkoop

Minister Verhagen zei al dat het niet verboden is om daarover te spreken. Die woorden herhaal ik. Het is een kwestie van wijsheid. In de jaren negentig hebben wij ervaren dat het heel vervelend is voor een kabinet om door de Kamer ter verantwoording te worden geroepen over besluiten die niet genomen zijn, terwijl er nog sprake is van een internationaal, ingewikkeld verkeer. Het staat de Kamer altijd vrij om met ons te debatteren, maar het is in het belang van de regering om vooral de wijsheid van die notificatie in acht te nemen. Als je die uitbreidt met allerlei overwegingen, ben je al halverwege de besluitvorming. Toch is er dan nog geen echt besluit. Bovendien breng je daarmee de Kamer in een wat lastig parket. Als wij een dergelijke "halve" brief naar de Kamer sturen, is zij immers genoodzaakt om daarop te reageren. Leer mij de werkelijkheid van procedure- en commissievergaderingen kennen. Ik vind het juist waardevol dat dit niet de automatische reflex is van de Kamer. Daaraan heb ik weinig toe te voegen.

MinisterTer Horst

Voorzitter. De heer Haverkamp suggereerde dat mijn aanwezigheid bij dit debat vooral te maken heeft met de inzet van politieagenten tijdens bijzondere missies. De belangrijkste reden is echter dat de minister van BZK over de constitutie gaat en dit debat eveneens.

Mijn beeld van de interessante betogen die ik tot op heden heb gehoord, is dat er positief wordt geoordeeld over de praktijk die is ontstaan. Het is maar goed dat er een Grondwet is, want de Kamerleden nemen over dit onderwerp steeds verschillende posities in. De vraag die de Kamer bezighoudt, is waarom de ontstane praktijk niet in de Grondwet zou moeten worden vastgelegd als daarover tevredenheid bestaat. Mijn collega's hebben daarover het een en ander gezegd. Ik voeg daaraan toe dat een grondwettelijk instemmingsrecht naar het oordeel van de regering niet past in de constitutionele verhouding tussen de Kamer en de regering. De regering draagt wat dit betreft namelijk haar eigen verantwoordelijkheid. Die constitutionele verhoudingen zien er echter wel op toe dat de regering altijd verantwoording verschuldigd is en dat zij ook verantwoording aflegt aan de Kamer. Zij zal dat doen om het vertrouwen van de Staten-Generaal te behouden. Als er wordt gesproken over ongeschreven staatsrecht, is dat het. Dat betekent in feite dat het parlement een algemeen instemmingsrecht heeft. Alle zaken, zowel beleidsmatige zaken als andere zaken, worden door de vertrouwensregel in feite aan de Kamer voorgelegd. Daarmee is er sprake van een algemeen instemmingsrecht. Binnen die constitutionele verhoudingen zoekt de regering steun voor haar beslis­singen en in dit geval voor de uitzending van militairen in het kader van artikel 100. De politieke speelruimte die de regering daarbij heeft, is dat het politiek ondenkbaar is – die woorden zijn ook gevallen – en dat het moeilijk voorstelbaar is dat de regering dat zal doen zonder brede steun van de Kamer. Het laatste is geen ongeschreven staatsrecht, maar de politieke praktijk die ik zojuist heb geschetst, volgt wel uit het feit dat de regering het vertrouwen van de Kamer zoekt en dat zij dit wil behouden. Dat is wel ongeschreven staatsrecht. Zo is de verhouding tussen politiek, politieke moraal – die term is ook gevallen – ongeschreven staatsrecht en constitutie. Zowel de heer Van Dam als de heer Van Bommel heeft daar in gelijke zin iets over gezegd; het allerbelangrijkste is dat de Kamer de regering weg kan sturen als de regering handelt tegen de zin van de Kamer. Dat weten wij allemaal en dat is de ultieme mogelijkheid die de Kamer heeft. Het interessante is dat wel het kabinet kan worden weggestuurd, maar niet de Kamer. Ik hoor de minister van Buitenlandse Zaken nu roepen dat hij onmiddellijk de Kamer weg wil sturen, waardoor ik in verwarring word gebracht.

De voorzitter:

Ik verzoek de minister van BZK om gebruik te maken van haar spreekrecht en gewoon door te gaan.

MinisterTer Horst

Als je je zou verplaatsen in de positie van de burger, zou je je ook nog kunnen afvragen of het belang van zulke belangrijke zaken als het inzetten van militairen beter is gediend met de constructie zoals die door Kamerleden wordt voorgesteld, dan met de systematiek zoals wij die nu hebben. Dat wat de constitutie betreft.

Er zijn ook nog vragen aan mij gesteld over de inzet van de politie. In de motie die de heer Haverkamp heeft voorgelezen, wordt gesproken over andere overheidsdienaren met een geweldsinstructie. Wij moeten een onderscheid maken tussen politieagenten die worden uitgezonden met en zonder een geweldsinstructie. De heer Haverkamp beperkt zich tot politieagenten met een geweldsinstructie, dus ik zal mij daar ook toe beperken. Ik kan daar kort over zijn: als er sprake is van uitzending van politiemensen met een geweldsinstructie, dan zal dat altijd in combinatie zijn met de uitzending van militairen. Dat betekent dat de regering zich gehouden voelt om de Kamer te informeren wanneer artikel 100 van toepassing is op de uitzending van militairen, met alle kanttekeningen die in positieve zin zijn gemaakt over overheidsdienaren met een geweldsinstructie.

De voorzitter:

Er is ruimte voor een tweede termijn van de Kamer. Daarbij wijs ik op de spreektijd die elk van de leden rest. Die spreektijden laten exact toe dat de tweede termijn binnen de termijn van het notaoverleg valt. Ik hoop echter ook nog op een reactie van de regering, dus ik vraag degenen die nog enige spreektijd over hebben, om daar prudent mee om te gaan.

De heer Haverkamp heeft nog vijftien minuten spreekrecht.

De heerHaverkamp(CDA)

Voorzitter. Ik dank het kabinet hartelijk voor de beantwoording, zowel vandaag als voorafgaande aan dit debat. Wij hebben immers al menig keer schriftelijk over deze zaak mogen debatteren. Mijn excuses aan de minister van BZK als de indruk was ontstaan dat zij hier alleen voor de politie zat. Zij zit hier natuurlijk ook vanwege de discussie over wel of geen grondwetswijziging.

Ik dank haar voor de toelichting dat de Kamer voor alles een informeel instemmingsrecht heeft. Het is altijd positief om dat te horen op zo'n maandagmiddag, vooral aangezien wij het vandaag specifiek over de uitzending van militairen hebben, in het bijzonder in het kader van de NRF. Ik beluister heel duidelijk dat het kabinet mijn vraag in eerste termijn of wij een informeel instemmingsrecht hebben, met een volmondig ja beantwoordt. Dank daarvoor.

Als wij echter gebruik willen maken van dat recht, dan is het goed om te weten wat het kabinet doet. Ik heb goed geluisterd toen het kabinet zei: wij kunnen ons niet voorstellen dat militairen worden ingezet, anders dan nadat de Kamer daarvan op de hoogte is gesteld. Daarbij gaf de minister van Buitenlandse Zaken het voorbeeld dat de Kamer wel via de krant op de hoogte wordt gesteld als een besluit is genomen. Ik ga ervan uit dat wij ook een officiële brief mogen ontvangen op dat moment en dat er door de feitelijke omstandigheden altijd een mogelijkheid is om er nog over te debatteren. Daar refereerde ik ook aan in mijn motie. Militairen moeten immers vaak ergens naar toe gaan. Ik dank de bewindslieden dus ook voor hun antwoord op dat punt.

De beantwoording over de politie is ook goed om te horen. Ik hoop de minister van BZK goed te hebben gehoord toen zij zei dat zij zich niet kon voorstellen dat politieagenten met een geweldsinstructie worden ingezet zonder dat er militairen meegaan en dat daardoor automatisch een artikel 100-procedure gaat worden gevolgd. Wij kunnen er dus van uitgaan dat wij straks niet worden geconfronteerd met een situatie waarin politieagenten geweld inzetten namens de Nederlandse Staat zonder dat de Kamer dat weet. Dat is dan helder.

Voorzitter, ik zal u ter wille zijn met betrekking tot de spreektijd. Ik heb op al mijn vragen een positief antwoord gekregen. Ik heb dan ook geen behoefte om een motie op dat punt in te dienen. Waar een niet ingediende motie al niet toe kan leiden; je krijgt er meer mee voor elkaar dan met sommige ingediende moties. Dank daarvoor. Ik heb wel de behoefte om een andere motie in te dienen. Dat mag ik doen namens alle hier aanwezige collega's. Die bestaat uit onze dankzegging aan de werkgroep-Van Baalen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

gezien de opdracht die de Kamer aan de werkgroep NRF heeft verstrekt;

van oordeel dat de commissie haar opdracht naar behoren heeft vervuld;

spreekt daarvoor haar grote waardering uit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Haverkamp, Van Bommel, Ten Broeke, Van Dam, Peters en Voordewind.

Zij krijgt nr. 12 (30162).

Het woord is aan de heer Van Bommel voor zijn resterende spreektijd van maximaal negen minuten.

De heerVan Bommel(SP)

Voorzitter. Het feit dat de eerste motie van de CDA-fractie niet is ingediend, geeft wel aan dat wij het eens over de praktijk moeten hebben. In eerste termijn wordt namelijk totale verwarring gesticht over het standpunt van de CDA-fractie en over de betekenis van het standpunt van de regering. Ik vind het onwenselijk dat wij daar zo veel tijd aan kwijtraken en dat er vervolgens geen motie komt omdat inmiddels duidelijk is geworden dat die motie niet meer nodig is. Dat lijkt mij een onwenselijke ontwikkeling in de werkwijze van deze commissie. Aangezien een ander Kamerlid vervolgens vermoedelijk hetzelfde deed, moeten wij daar maar eens over praten buiten deze vergadering.

De heerHaverkamp(CDA)

Dat zijn grote woorden. U hebt negen minuten spreektijd, dus wat mij betreft kunnen wij er hier ook over spreken. Mijn fractie wilde helder hebben hoe zaken zijn geregeld. Die helderheid is er gekomen. Dan vind ik het netjes om geen motie in te dienen. Wat had uw voorkeur dan wel gehad?

De heerVan Bommel(SP)

Het is heel gebruikelijk dat je in eerste termijn je vragen stelt of zelfs je eisen op tafel legt en een reactie van de regering vraagt. Als u echter in eerste termijn een motie in de week legt om eens te kijken hoe dat links en rechts valt en bij de regering valt, dan kan ik alleen maar de conclusie trekken dat u van het weekend geen tijd hebt gehad om onderling te overleggen. Daar moet u deze vergadering echter niet mee lastig vallen. Dat moet u onderling maar regelen, buiten deze vergadering. Dat zou mijn voorkeur hebben. Het huis van het CDA heeft vele achterkamertjes, daar moet zoiets best te regelen zijn.

MevrouwPeters(GroenLinks)

Is de heer Van Bommel het niet een beetje met mij erover eens dat het eigenlijk heel fijn is om de argumenten open over tafel te kunnen wisselen, in plaats van dat ze in het weekend op een onzichtbare manier in de achterkamertjes worden gewisseld? Ik vind dat dit het debat ten goede komt.

De heerVan Bommel(SP)

Het is veel beter als er in eerste termijn duidelijke standpunten worden betrokken of duidelijke vragen worden gesteld met een politieke richting. Maar om nu een motie op deze manier in te dienen ... Straks wordt dit nog echt praktijk; ik begrijp dat er meer voorstanders van zijn. Ik moet er niet aan denken, want dan blijven wij heel erg veel bezig met elkaar. Dat is namelijk wat wij hiermee doen: praten over voorstellen die geen voorstellen zijn en die ook niet, om dat woord te gebruiken, "formeel" worden ingediend als een voorstel.

De voorzitter:

Het lijkt mij dat u nu maar uw betoog moet vervolgen.

De heerVan Bommel(SP)

Voorzitter. Ik kom op de notificatie. De minister van Defensie sprak daar al over, voortvloeiend uit het werk van de commissie-Bakker, waar ikzelf lid van was. In die commissie spraken wij over dit thema omdat de geschiedenis had geleerd dat het minimaal in het internationale circuit maar vervolgens ook in het nationale circuit gaat rondzingen dat er een besluit zit aan te komen ruim voordat er een besluit tot uitzending wordt genomen. Wij denken dat in de commissie-Bakker met die notificatie op te lossen. Ik denk dat dat is gelukt, maar nu hoor ik de minister van Defensie daar enigszins impliciet een zwijgplicht aan koppelen die wij onszelf zouden opleggen. Zo is dat echter nooit bedoeld. Zo moet het ook niet gaan werken. Ik stel echter vast dat de minister materieel gelijk heeft met zijn opmerking. Formeel niet, maar materieel wel. Misschien moeten wij gewoon terugkeren naar de praktijk zoals die door de commissie-Bakker is bedoeld.

Mijn fractie heeft het toetsingskader altijd gezien als de ruggengraat van de artikel 100-procedure. Het is altijd goed om die te verbeteren. Wij hebben vastgesteld dat de afgelopen tien tot vijftien jaar missies zijn veranderd, dat de Nederlandse bijdrage is veranderd en dat alles veelzijdiger is geworden. Het toetsingskader moet dan worden aangepast en dat is ook gebeurd. Ik ben daar blij mee. De praktijk is daarmee ook in formele zin verbeterd.

Ik kom terug op het woordje "formeel". De minister van Defensie doet zichzelf tekort wanneer hij de geschiedenis zo schetst alsof het oorspronkelijke voorstel slechts was gericht op het zoeken naar gezamenlijkheid in besluitvorming over dit belangrijkste onderwerp waarover de politiek kan besluiten. Zijn oorspronkelijke bedoeling, zoals blijkt uit de wetsgeschiedenis, was toch echt om te formaliseren via een Grondwetswijziging.

Het kabinet zegt in een reactie op het rapport van de werkgroep-Van Baalen dat het in het kader van de constitutionele verhoudingen toch even iets anders zit en draait de redenering zelfs om, omdat het niet de Kamer naar huis kan sturen. Het kabinet toont daarmee aan dat de voorstellen van de werkgroep-Van Baalen wel degelijk wenselijk zijn en tot de gewenste wijziging moeten leiden. Ik heb nu het argument gekregen om mij daar volop bij aan te sluiten.

De minister van Defensie heeft gezegd dat alleen het besluit interessant is voor de Kamer. Ik wijs erop dat wij door de jaren heen juist in deze materie het besluit anders zijn gaan beschouwen. Aanvankelijk spraken wij over een besluit en dan bedoelden wij een besluit tot uitzending. Als wij nu spreken over een besluit, denken wij aan de notificatie. Als het kabinet besluit een verzoek te gaan onderzoeken, is dat ook een besluit. Daarom wordt de Kamer over dat eerste besluit bij notificatie geïnformeerd. Het is onderdeel van de artikel 100-procedure geworden. Wij zullen dus ook moeten spreken over het woordje "besluit" en dat zou gekund hebben in het kader van het rapport van de werkgroep-Van Baalen, maar de minister wil dat niet.

Er moet een algehele vertrouwensrelatie zijn tussen de Kamer en het kabinet en dat geldt voor alles, ook voor het materiële instemmingsrecht van de Kamer. Dit is een beetje een dooddoener van de minister van Binnenlandse Zaken. Zij heeft daar natuurlijk helemaal gelijk in. Wij weten dat deze materie per definitie een besluit is waaraan de Nederlandse regering zich internationaal committeert. Het is dus van een andere orde dan een besluit om wel of niet rekeningrijden in te voeren of de A4 Midden Delfland door te trekken. Als het kabinet terugkomt op een besluit om deel te nemen aan een internationale missie, is zijn voortbestaan heel onzeker. Als dat besluit door de regering is genomen, zullen de Kamer en de regeringspartijen dat, gezien de aard van dat besluit, altijd moeten steunen. Anders betekent het per definitie het einde van de regering.

Misschien gaan wij dat binnenkort meemaken. Zoals de minister van Defensie eerder heel veel heeft geïnvesteerd in de VVD, zal rond deze feestdagen veel worden geïnvesteerd in de PvdA. Daarvan ben ik overtuigd. Wij zullen moeten afwachten wat dat oplevert. Het feit dat er nog geen besluit is genomen, weerhoudt mijn fractie er in ieder geval niet van om over een eventuele verlenging van de Nederlandse militaire aanwezigheid in Afghanistan – daarover hebben wij het natuurlijk – volop met de minister het debat te zoeken. Wij willen dat echter vooral ook publiekelijk doen.

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording. In hun termijn zeiden zij dat alles op alles wordt gezet om de Kamer volgens artikel 100 te informeren, voorafgaande aan de NAR en de Raad van ministers van Buitenlandse Zaken. Dat is voor mijn fractie een grote geruststelling.

Ik overwoog een motie in te dienen, maar die heb ik dus nog niet voorgelezen. In die motie wilde ik de minister van Defensie herinneren aan een zin in het toetsingskader. Ik zal die zin voorlezen, omdat de minister dat ook heeft gedaan: "de aandachtspunten van het toetsingskader betreffen uitsluitend vrijwillige uitzendingen, dat wil zeggen missies waarvoor geen verplichting bestaat uit hoofde van de WEU of het NAVO-verdrag". Op dat zinnetje ben ik aangeslagen. Ik kreeg daardoor het voornemen om een motie in te dienen, maar de minister van Defensie heeft mij uitdrukkelijk verzekerd dat hij ook de Kamer volgens het toetsingskader zal informeren als de procedure van artikel 5 van het NAVO-verdrag gaat lopen. Dat lijkt mij voldoende toezegging om de motie niet in te dienen. Ik kan daarmee leven.

De heerVan Bommel(SP)

Dat is een tweede spookmotie en u bent er kennelijk ook nog heel tevreden over! Wij moeten hiervan geen gebruik maken. Ik zal hierop in een procedurevergadering nog terugkomen, want anders komen wij altijd tijd te kort voor een fatsoenlijk debat.

De voorzitter:

Het staat u vrij om hierop in een procedurevergadering terug te komen.

De heerTen Broeke(VVD)

Voorzitter. Dank voor de beantwoording van de regering. Ik denk dat de crux van het betoog van de ministers zat in het moment dat de heer Verhagen klip-en-klaar zei: ik wil de mogelijkheid hebben om in de NAR gewoon in te kunnen stemmen en als u dat niet bevalt, stuurt u mij gewoon naar huis, desnoods op een zaterdag. Los van de aantrekkelijkheid van die gedachte, wil ik toch een motie indienen. Ik bedoel daarmee niet het instemmingsrecht grondwettelijk vast te leggen, want ik kan ook tellen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, tijdens de voorbereiding van een besluit over inzet van de Nederlandse krijgsmacht in internationaal verband een duidelijk voorbehoud te maken voor de daarvoor noodzakelijke parlementaire toestemming,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ten Broeke. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13 (30162).

De heerTen Broeke(VVD)

Daarmee sluit ik aan op de praktijk die hier hopelijk, in ieder geval op Europees niveau, vanaf morgen gebruikelijk zal zijn.

De heerHaverkamp(CDA)

Even concreet, want u las de motie vrij snel voor. U hebt het over het voornemen tot een besluit. Maar wij hebben het nu over het moment dat het kabinet een besluit heeft genomen. Het kabinet heeft een besluit genomen om troepen wel of niet in te zetten in de NRF. Het communiceert daarover met de Kamer, die op dat moment niet aangeeft dat er een voorbehoud wordt gemaakt. De bewindsman reist af naar Brussel. Vindt de heer Ten Broeke nog steeds dat er in die vergadering dan een voorbehoud moet worden gemaakt?

De heerTen Broeke(VVD)

Ja, ik vind dat het voorbehoud al op tafel moet liggen. In de motie wordt gesproken van een "voorbereiding van een besluit". Dus op het moment dat het duidelijk is dat er een besluit wordt voorbereid en er dus al sprake is van een besluit dat genomen kan of gaat worden – dat weet men in internationaal verband – moet Nederland een voorbehoud maken voor de parlementaire toestemming.

De heerHaverkamp(CDA)

Wij hebben het nu over het besluit tot het uitzenden van Nederlandse militairen, niets meer en niets minder. Dat besluit heeft het kabinet al genomen voordat wij er in de Kamer over spreken. Hoe kunt u dan in uw motie schrijven over "een voornemen tot een besluit"?

De heerTen Broeke(VVD)

Ik heb het hier over een besluit dat in internationaal verband, bijvoorbeeld in de NRF, EU-Battlegroups, dus in de NAR, wordt voorbereid. U zei het volgens mij zelf. Als een dergelijk besluit wordt voorbereid, als er wordt gesondeerd en gezocht naar troepen en als Nederland dat zou inwilligen, dan vind ik dat Nederland op dat moment een voorbehoud moet maken voor parlementaire toestemming. Dat moet ook expliciet worden gesteld in het internationale overleg.

De heerHaverkamp(CDA)

Ik wil het toch helder hebben. Wij hebben uitgebreid stilgestaan bij het moment dat gezocht wordt naar de troepen. Het is dan de vraag wanneer de Kamer wordt geïnformeerd. Maar uiteindelijk neemt het kabinet zelfstandig een besluit over de inzet van Nederlandse troepen. Daarover hebben wij het nu. Wordt dat besluit genomen onder voorbehoud van wat er internationaal nog plaatsvindt, of vindt u dat de Kamer daarover zelfstandig kan beslissen?

De heerTen Broeke(VVD)

Ik heb het over de voorbereiding van een besluit. Op het moment dat je dat behandelvoorbehoud stelt en dus het vlaggetje plaatst, kan er sprake zijn van een besluit dat in internationaal verband wordt voorbereid. Op dat moment hoeft er nog geen sprake te zijn van een Nederlands kabinetsbesluit als zodanig, maar het kan wel. Het voorbehoud moet dan vanzelfsprekend niet van tafel; het moet er dan al staan.

De heerVan Bommel(SP)

Aan de geschetste situatie gaat de veronderstelling vooraf dat dat nu niet zo zou zijn. Waarom zou de Nederlandse regering zo gek zijn dat zij in Brussel zonder enig teken van voorbehoud instemt met zo'n aanstaand besluit? Waarom gaat u ervan uit dat de Nederlandse regering zo gek is? Ik denk wel dat u gelijk hebt over de werkwijze; het gaat in tranches met vele stappen. Maar de regering zal toch niet zonder meer akkoord gaan?

De heerTen Broeke(VVD)

Als de motie onduidelijk is, wil ik nog wel even kijken naar de formulering, maar ik bedoel te zeggen dat hij over de hele lijn moet blijven staan. De heer Verhagen was net heel helder in zijn antwoord op de vraag van de heer Voordewind. Hij zei dat hij de bevoegdheid gewoon wil behouden. Op het moment dat hem die vraag wordt gesteld, wil hij daarop zelfstandig antwoord kunnen geven. Als de Kamer niet kan leven met dat antwoord, dan kan zij hem naar huis sturen, desnoods op zaterdag. Dat was ongeveer de portee van de discussie. Om daarvan af te zijn, stel ik voor dat de regering in internationaal verband duidelijk maakt dat ieder besluit voor dat hele traject behoudens toestemming van de Kamer is, ook als er al een besluit is genomen. Vanzelfsprekend doet de regering er verstandig aan het in het begin niet op de spits te drijven.

De heerVan Dam(PvdA)

Voorzitter. Ik vind het debat tot nu toe over het algemeen goed en in elk geval duidelijk. Dat laatste geldt ook voor de beantwoording van de regering. Toch is het een beetje gek dat er met de regering wordt gedebatteerd over een bevoegdheid van het parlement. Het belangrijkste deel van het debat zou onderling in de Kamer moeten plaatsvinden, aangezien het gaat over de rechten die het parlement wenselijk vindt in relatie tot de verantwoordelijkheden die op dit moment duidelijk bij de regering liggen.

Ik zwengelde de discussie over de notificatie niet voor niets aan. De afgelopen weken merken wij allemaal hoe lastig het soms is voor mensen die niet zijn ingevoerd in de Haagse realiteit om te volgen hoe discussies over de inzet van Nederlandse militairen procedureel lopen. Wie neemt daarover op welk moment een standpunt in? Terecht zegt de minister van Defensie dat voor de Kamer het meest relevante feit een kabinetsbesluit is. Dat is waar, maar ik gaf in eerste termijn al aan dat het ook relevant is welke politieke bereidheid er is, zowel bij het kabinet als bij de Kamer, om überhaupt over bepaalde besluiten te willen nadenken. Ik heb bijvoorbeeld in het debat over de begroting voor Buitenlandse Zaken aangegeven dat een ambitie van mijn fractie is om in de toekomst een belangrijke rol te spelen bij het leveren van een bijdrage aan VN-operaties. De VN kan de specifieke capaciteiten die wij als westers land hebben goed gebruiken om effectiever te opereren. Discussies over dat soort ambitie zouden vaker kunnen plaatsvinden, maar het is de vraag of je daarvoor in de procedure iets moet veranderen. Ik ben daarvan op dit moment nog niet overtuigd. Wij zullen nog wel langer moeten discussiëren over de manier waarop wij de artikel 100-procedure precies vormgeven, waarbij het voor burgers die de politiek willen volgen transparant moet zijn wat er gaande is.

In eerste termijn gaf ik al aan dat mijn fractie op dit moment niet overtuigd is van de noodzaak om het instemmingsrecht formeel in de Grondwet vast te leggen. Sterker nog: daaraan zijn ook nadelen verbonden. Naar ik meen zeiden zelfs de leden van het kabinet dat je dan onmiddellijk terechtkomt bij de vertrouwenskwestie tussen kabinet en Kamer. Dat is inderdaad de sanctie die de Kamer heeft. Dat is eigenlijk een zwaarder middel dan een grondwettelijk instemmingsrecht. De zwaarte daarvan past naar mijn mening ook bij de aard en het belang van de besluitvorming over de inzet van Nederlandse militairen.

In mijn eerste termijn zei ik al dat mijn fractie het eens is met de opvatting van de regering dat een artikel 100-procedure moet zijn afgerond voordat in de NAVO-raad of de EU-raad voor buitenlandse betrekkingen besluitvorming plaatsvindt over de snellereactiemachten, de NATO Response Force en de EU-Battle­groups. Dat is ontzettend belangrijk om ervoor te zorgen dat deze snellereactiemachten ook daadwerkelijk snel blijven. Dan kan in de NAVO-raad of in de EU-raad ook een gemandateerd besluit genomen worden. Ik hecht dan ook zeer aan die lijn: de artikel 100-procedure wordt voorafgaand aan deze besluitvorming gevolgd. Eerst wordt discussie gevoerd en dan gaat de regering gemandateerd op stap. Ik kan nu al zeggen dat de motie die zojuist door de heer Ten Broeke is ingediend, niet kan rekenen op de steun van de fractie van de PvdA.

In mijn eerste termijn gaf ik al aan dat ik het eens ben met de werkgroep-Van Baalen, dat de reikwijdte van artikel 100 zich zou moeten uitstrekken tot alle inzet van de krijgsmacht bij militaire operaties buiten het grond­gebied van het Koninkrijk. Dat lijkt mijn fractie nou juist wel een punt dat je zou moeten formaliseren, ook al is dit in de afgelopen jaren min of meer praktijk gewor­den. Dat heeft minister Van Middelkoop ook duidelijk aangegeven. Ik dien daarom de volgende motie in. In deze motie staat geen verzoek, want het is nadrukkelijk een verantwoordelijkheid voor het parlement. Als de meerderheid van het parlement die mening heeft, zal zij zelf het initiatief moeten nemen om het artikel in de Grondwet in die zin aan te passen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

spreekt uit dat verbreding van de reikwijdte van artikel 100, lid 1, van de Grondwet tot alle inzet van de krijgsmacht bij militaire operaties buiten het grondgebied van het Koninkrijk wenselijk is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Dam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14 (30162).

De heerHaverkamp(CDA)

Er was een kort interruptiedebatje tussen de heer Van Dam en de heer Voordewind. Het toetsingskader sluit nu bijvoorbeeld individuele uitzendingen uit. De heer Van Bommel refereerde aan speciale operaties. Is de heer Van Dam van mening dat deze nu wel conform artikel 100 afgehandeld moeten worden?

De heerVan Dam(PvdA)

De heer Haverkamp spreekt over "speciale operaties". Artikel 100 lid 1 gaat over de uitzending bij militaire operaties. Artikel 100 lid 2 geeft de regering de gelegenheid om inlichtingen op een andere moment aan de Kamer te verstrekken als die inlichtingen niet vooraf kunnen worden verstrekt.

De heerHaverkamp(CDA)

Wat is dan het verschil tussen de huidige praktijk en de praktijk volgens de motie van de heer Van Dam?

De heerVan Dam(PvdA)

De minister van Defensie gaf al aan dat er de afgelopen jaren een bepaalde praktijk is gegroeid. Tot nu toe is het maar één keer voorgekomen dat artikel 5 van het NAVO-verdrag in werking is gesteld. Door de motie wordt de praktijk geformaliseerd dat ook in die situatie artikel 100 geldt, zodat daarover in de toekomst geen misverstanden kunnen ontstaan.

De voorzitter:

Dan is het woord nu aan mevrouw Peters, die nog een halve minuut spreektijd heeft.

MevrouwPeters(GroenLinks)

Voorzitter. Gelet op die tijd laat ik het bij de constatering dat wij het ook na het debat nog wenselijk vinden dat het instemmingsrecht wordt gecodificeerd.

Over de notificatieplicht dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de notificatiebrief waarmee de regering overeenkomstig artikel 100 van de Grondwet de Kamer informeert dat zij een verzoek tot inzet van de krijgsmacht in het buitenland zal onderzoeken, zeer summier is;

verzoekt de regering, voortaan in de notificatiebrief het verzoek en de stand van de internationale gedachtevorming uitgebreider te beschrijven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Peters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15 (30162).

MevrouwPeters(GroenLinks)

Voorzitter. Ik begrijp niet goed het verschil tussen hetgeen politiek ondenkbaar is en wat volgens mij gewoonterecht gaat worden enerzijds en de constatering van de minister van Binnenlandse Zaken dat het toch geen gewoonterecht is en dat het zelfs in de grondwettelijke verhoudingen niet wenselijk is anderzijds. Dat nuanceverschil begrijp ik niet goed. Alleen al daarom zou ik codificatie van het instemmingsrecht in de toekomst wenselijk vinden.

De voorzitter:

Dan zijn wij hiermee gekomen aan het einde van de tweede termijn van de Kamer.

Ik geef het woord aan de minister van Buitenlandse Zaken.

MinisterVerhagen

Ik wil ook graag de laatste motie hebben voordat ik tot de beantwoording overga.

De voorzitter:

Dan schors ik de vergadering enige minuten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

MinisterVerhagen

Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor hun inbreng in tweede termijn. Ik wil ook namens het kabinet mijn waardering uitspreken voor het feit dat wij zowel de heer Haverkamp als de heer Voordewind in ieder geval hebben kunnen overtuigen. Ik begreep dat de heer Van Bommel een nieuwe vorm van dualisme voorstond die ik voor zijn rekening laat. Het viel mij op dat de heer Van Bommel blijkbaar zo geschrokken was van de waarderende woorden voor zijn inbreng in eerste termijn dat hij van de weeromstuit kritiek ging leveren op zijn eigen inbreng in eerste termijn. Hij verkondigde nu het tegenovergestelde standpunt. De Kamer zal begrijpen dat ik mij eerder kon vinden in zijn eerste termijn dan in zijn tweede termijn. Ik hoop dat de heer Van Bommel nog eens naar zijn eigen inbreng in eerste termijn wil luisteren, om zichzelf te overtuigen van het feit dat wij daaraan geen gehoor gaan geven.

Wij hebben de moties als volgt verdeeld: ik zal reageren op de moties van het lid Ten Broeke en het lid Peters. De heer Van Middelkoop zal ingaan op de motie van de heer Van Dam. De motie van de heer Haverkamp c.s. is van de Kamer. Daarbij past mij zeer grote terughoudendheid, al kan ik mij uiteraard goed vinden in de woorden van waardering ten aanzien van de werkgroep NRF en de heer Van Baalen die erin geformuleerd zijn.

Zoals altijd zal ik helder zijn. Ik ontraad de motie van het lid Ten Broeke, ofwel omdat ze volstrekt overbodig is, want wij hebben bij iedere voorbereiding een voorbehoud, ofwel omdat met deze motie iets bedoeld wordt wat wij absoluut niet willen. Ik vermoed eigenlijk dat laatste. De discussie richt zich op het inzetten van de krijgsmacht al dan niet in het kader van de NRF of de Battlegroup. Als wij de crisis zien aankomen en wij van plan zijn om daar positief op in te gaan, heeft dit – zoals ik in eerste termijn al gezegd heb – consequenties voor onze krijgsmacht omdat wij op dat moment deel uitmaken van de NRF/EU-Battlegroup. In dat geval krijgt de Kamer gewoon een artikel 100-brief. Dan spreken wij daarover, zij het op iets kortere termijn dan gebruikelijk, ter voorbereiding van overleg in EU- of NAVO-verband. Uiteraard zal tijdens dat overleg ook moeten blijken of er brede steun bestaat voor de inzet. Als die brede steun niet bestaat, moge duidelijk zijn dat wij ons in het overleg op vrijdag bij de NAR of op maandag c.q. dinsdag in EU-verband tegen de inzet van de NRF/EU-Battlegroup zullen uitspreken. Het ging erom in hoeverre je een voorbehoud moet maken bij iets wat je niet voorzien hebt en waarover niet gesproken is. De Kamer wil dus een parlementair voorbehoud met betrekking tot overleg in NAVO-verband en in de Raad van Buitenlandse Zaken.

Wij opereren op basis van overleg en dus niet op basis van een opdracht of op basis van een last. Wij opereren niet voorwaarden stellend, maar op basis van het overleg. Het is dus niet zo dat wij geen besluiten kunnen nemen in de NAVO-raad of in de RBZ omdat er altijd een parlementair voorbehoud is. Wij willen niet die weg op en daarom hebben wij juist deze hele discussie gehad. Wij hebben niet alleen de discussie gehad, maar de AIV en wij hebben ook aan de Kamer gerapporteerd in relatie tot de NRF. Tenzij de Kamer werkelijk steekhoudende argumenten zou hebben, zou het ook heel vreemd zijn als wij nu opeens zouden zeggen dat het ons een prima idee lijkt. Het zal de heer Ten Broeke dus niet verbazen dat wij deze motie ontraden.

Nu ga ik in op de motie van mevrouw Peters. Ik denk dat de heer Van Middelkoop al zeer helder aangegeven heeft wat naar onze mening het grootste belang voor de Kamer is. De Kamer heeft niet alleen belang bij het besluit, maar moet ook betrokken zijn bij dat besluit. Zij moet haar opvattingen daarover kenbaar kunnen maken. Ook refereerde de heer Van Middelkoop aan de praktijk. Ik noem nu maar eigen voorbeelden. Deze hele discussie is namelijk ontstaan omdat wij destijds als Kamerleden in de krant lazen dat de regering overwoog om militairen naar Angola of een ander land te sturen. Dan kwam er altijd wel een lid Verhagen of een lid Van Middelkoop dat de minister interpelleerde. Dat deden wij toen nog; althans het lid Verhagen interpelleerde. Je hoort zoiets namelijk niet in de krant te lezen. Juist in het kader van de informatieplicht is het natuurlijk bizar als in de krant staat dat de Nederlandse regering dat overweegt, terwijl de regering in het normale verkeer tussen Kamer en regering de Kamer niet informeert over het feit dat dit overwogen wordt. Daarom is die notificatie er destijds gekomen, vooruitlopend op artikel 100 en in vervolg daarop. Om in vrijheid een weloverwogen besluit te kunnen nemen, moet kenbaar gemaakt dat de mogelijkheden worden onderzocht om al dan niet deel te nemen aan een militaire missie met participatie van Nederlandse militairen. Als die weging leidt tot een besluit, wordt de Kamer daarover met alle ins en outs, overwegingen en argumentatie geïnformeerd. Als je al bij de notificatiebrief die uitgebreide voors en tegens aan de orde stelt, kun je nauwelijks meer een eigenstandig besluit verwachten. Het debat dat je normaal in de artikel 100-procedure houdt, haal je dan eigenlijk naar voren. Ook op dit punt moeten wij deze motie ontraden, omdat wij op dit punt conform de huidige praktijk willen blijven opereren.

MevrouwPeters(GroenLinks)

Ik vraag de minister om nog eens naar het dictum van de motie te kijken, want zij vraagt niet om al in de notificatiefase een artikel 100-studie aan de Kamer te doen toekomen. Zij vraagt alleen om het verzoek, de context daarvan en de missie waaraan Nederlandse troepen mogelijk gaan deelnemen, iets uitgebreider te beschrijven. Nu hebben wij namelijk dezelfde onwenselijke situatie als de vroegere, door de minister geschetste situatie, namelijk dat je uit de krant allerlei speculaties moet halen, terwijl de Kamer genoegen moet nemen met een kort eenregelig briefje met "we gaan daarnaar kijken". Bijvoorbeeld in het geval van Afghanistan hebben wij volgens mij geen onderzoeksbrief gekregen voor de situatie na 2010. In die brief zou kunnen staan welke landen al welke toezeggingen hebben gedaan, wat de strategie is van de operatie en dat Nederland overweegt om daar bijvoorbeeld meer marechaussee naartoe te zenden. Zoiets zou daarin kunnen staan en dat wordt met deze motie beoogd.

MinisterVerhagen

Zoals u het nu schetst, loop je daarmee juist vooruit op je eigen besluitvorming. Ik zal een ander voorbeeld noemen waarin wij een notificatiebrief hebben gestuurd. Toen lag er zelfs nog geen concreet verzoek aan Nederland. Wij hebben de Kamer toen ervan op de hoogte gesteld dat wij overwogen om te bezien welke mogelijkheden er waren om deel te nemen aan de internationale VN-missie met betrekking tot Darfur. Er lag toen geen concreet verzoek aan Nederland. Er was een algemeen besluit van de VN dat er een VN-missie moest komen en er was een algemene oproep aan de hele wereld om te bezien of aan de uitvoering van deze VN-missie in Darfur een bijdrage kon worden geleverd. Toen hebben wij gezegd dat wij, mede gelet op onze Grondwet – waarin de bevordering van de internationale rechtsorde is opgenomen – maar ook op onze betrokkenheid bij Darfur, Sudan en Afrika, wilden bekijken of dit tot de mogelijkheden of tot de onmogelijkheden behoorde. Maar op dat moment begint vaak pas de internationale gedachtevorming. Er is wel een VN-besluit genomen dat er een missie in Darfur moet komen, maar het is nog niet duidelijk of er landen aan deelnemen en, zo ja, welke landen dat dan zijn enzovoorts. Op het moment dat je in die brief de overwegingen schrijft, terwijl je daarmee op de gedachtevorming vooruitloopt, dan vindt het kabinet dat dit dus niet bijdraagt aan een heldere besluitvorming en aan datgene wat het wil: de betrokkenheid van het parlement bij de uitzending van Nederlandse militairen.

MinisterVan Middelkoop

Voorzitter. Ik zie dat de heer Van Bommel er niet meer is. Hij heeft mij in de mond gelegd dat ik bij de notificatie zou hebben gesproken over een zwijgplicht van de Kamer. Die term heb ik niet gebruikt en die wil ik ook niet gebruiken, want daar is geen sprake van. De notificatie is ooit begonnen met de commissie-Bakker, waarvan de heer Van Bommel deel uitmaakte. Het is een soort "agreement to wait" of een "agreement to respect" tot op het moment dat de regering een artikel 100-besluit heeft genomen of niet.

Dan heb ik nog een opmerking aan het adres van de heer Ten Broeke. Zijn motie is door collega Verhagen ontraden. De VVD-fractie heeft in 1994 geen steun gegeven aan de motie en poneerde in 1999 tijdens de Kosovo-oorlog bij monde van haar fractievoorzitter de stelling dat de Kamer zich daarmee helemaal niet moest bemoeien, maar pas achteraf moest controleren. Die positie is nooit gevolgd. Ik vind het uiterst curieus dat uitgerekend die fractie nu een motie indient met de strekking die is vermeld. Daarmee verdwijnt mijn restantje geloof in de klassieke belijning van de VVD-fractie op dit terrein en dat vind ik jammer.

De heerTen Broeke(VVD)

Ik heb in mijn eerste termijn al iets gezegd over dat eerste punt. De situatie is in 1994 namelijk gevolgd door een commissie die vandaag niet alleen omstandig door ons, maar ook door u, is bedankt. De naamgever van de commissie zat daar zelf in en hij voerde destijds die redenering. Het voortschrijdend inzicht, zoals dat altijd zo mooi heet, heeft daar gewoon plaatsgevonden. Daarover ben ik heel eerlijk geweest en ik weet niet of dat zo'n opmerking rechtvaardigt.

Ik vind toch dat de minister er een klein beetje naast zit met zijn opmerking over Kosovo. Dit laat namelijk helemaal onverlet dat de rollenpatronen die wij met elkaar hebben afgesproken, ongewijzigd blijven. Daar heb ik in mijn tekst ook uitermate lang bij stilgestaan. Een voorbehoud maken op een toestemmingsvereiste is een heel gebruikelijke parlementaire procedure die niets aan die rolverdeling verandert. Sterker nog, dat hoort prima thuis in de meest klassieke opvatting van die rolverdeling. Daar was mijn hele betoog op geënt en ik heb daarin ook de nodige medestanders opgevoerd. Ik verwijs nog even naar het betoog van de heer Besselink op dat vlak.

MinisterVan Middelkoop

De inhoudelijke posities zijn volgens mij duidelijk. Ik wilde alleen even een politiek feitje markeren.

Dan de motie van de heer Van Dam. Ik vind dat een lastige motie en ik zal uitleggen waarom. In de eerste plaats – dat is niet het meest belangrijk – wordt er nu ineens gesproken over alle inzet van de krijgsmacht. In artikel 100 van de Grondwet staat een wat andere formulering en wordt gesproken over de inzet of het ter beschikking stellen van de krijgsmacht enzovoorts. Ik weet niet of het de bedoeling van de heer Van Dam is of dat het misschien argeloos geformuleerd is, maar alle inzet betekent dus ook de inzet van special forces en iedere individuele militair. Dat moet je volgens mij niet eens willen. Het meest belangrijk is dat het mij niet helemaal duidelijk is wat nu precies in de motie wordt gevraagd. Er zijn twee mogelijkheden. De eerste is dat er wordt gevraagd wat de regering al in het toetsingskader heeft vastgelegd of beloofd. Ik verwijs naar het citaat dat ik zo-even aan de heer Voordewind heb voorgelezen. De heer Van Dam zal de regering toch wel op haar woord willen geloven, zeker als het in het toetsingskader staat, dat zij in analoge situaties zal handelen in de geest van artikel 100. Als dat de bedoeling is van deze motie is zij overbodig, omdat daarin wordt gevraagd wat wij al beloofd hebben.

Er is ook nog een andere lezing mogelijk, en ik denk dat die het meest voor de hand ligt. Die lezing luidt dat de heer Van Dam via een Kameruitspraak een grondwetsbepaling anders wil gaan lezen. Met alle respect, maar dat kan dus niet. In artikel 100, lid 1, wordt gesproken over het inzetten of ter beschikking stellen van de krijgsmacht ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. Die casus kennen wij. Als de heer Van Dam wil dat er in een aantal analoge situaties precies zo wordt gehandeld, dan is er echt maar één aangewezen weg, en dat is wijziging van de Grondwet. Maar je kunt niet per motie eenzijdig uitspreken dat de Grondwet ineens anders moet worden geïnterpreteerd. Om die reden ontraden wij de aanneming van de motie. Het zou de regering echter een lief ding waard zijn als de heer Van Dam nog eens zou willen overwegen wat hij precies wil en tot de conclusie zou komen dat wij al lang leven onder het regime van politieke beloftes om analoog te handelen in situaties die buiten artikel 100 liggen.

De heerVan Dam(PvdA)

Dit is toch niet helemaal de zuiverheid die ik juist van deze minister gewend ben als het gaat om constitutionele discussies. Ik heb gewoon dezelfde formulering gebruikt als de werkgroep-Van Baalen. Er bestaat overigens geen misverstand over dat de uiteindelijke formulering van een grondwetstekst zo zuiver mogelijk moet zijn. Waar het om gaat is dit. De Kamer kan een uitspraak doen over de wenselijkheid van een grondwetswijziging. Vervolgens is het aan de Kamer dan wel aan de regering om daadwerkelijk een grondwetswijziging voor te bereiden. In mijn termijn heb ik al gezegd dat ik denk dat het in de rede ligt dat het parlement zelf daarin het initiatief neemt, zoals ook de commissie-Van Baalen destijds heeft gezegd. De minister zei dat het kabinet al heeft beloofd om dat te doen, maar een grondwetswijziging gaat niet over dit kabinet; dat weet de minister ook. Een grondwetswijziging gaat per definitie pas in bij een volgend kabinet. Het gaat er dus om of de praktijk, waarvan de minister zegt dat dit kabinet heeft beloofd om zich daaraan te houden, geformaliseerd moet worden door opname in de Grondwet van de bepaling dat artikel 100 geldt voor alle inzet of terbeschikkingstelling van de krijgsmacht voor operaties buiten het grondgebied van het Koninkrijk, en niet beperkt blijft tot de huidige formulering. De argumentatie daarvoor was overigens al lang door de werkgroep-Van Baalen gegeven.

MinisterVan Middelkoop

Dit vind ik een buitengewoon verhelderende interventie van de heer Van Dam. Ik vrees dat ik de motie anders moet lezen dan ik aanvankelijk deed, maar dat is een politiek oordeel. Mijn excuses als ik de heer Van Dam ervan beschuldigde dat hij wat gemakkelijk met onze Grondwet omging. Ik begrijp echter dat het nog een stuk serieuzer is en dat hij met deze motie vraagt om de Grondwet te herzien. Met alle respect, maar ik begrijp daar niets van na de eerste termijn van de heer Van Dam, die ik nu juist buitengewoon herkenbaar vond en conform de lijn van het regeringsstandpunt. Nogmaals, met alle respect, maar deze motie had ik zeker niet verwacht, op grond van zijn eerste termijn. Het is niet helemaal "out of the blue", maar een klein beetje wel. Ik vind het heel curieus dat hij nu de regering vraagt, het initiatief te nemen tot een grondwetsherziening. Dan zou ik het een stuk chiquer en ook gewoon beter hebben gevonden als dit in de motie wat duidelijker tot uitdrukking was gebracht, want ik geloof niet dat het alleen maar aan mij ligt dat ik de motie eerst iets anders las.

Als de inzet van deze motie is, artikel 100 te wijzigen in de zin zoals de heer Van Dam bedoelt en zoals wij het de facto allang toepassen, blijft de regering de aanneming van deze motie ontraden.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de minister van BZK.

MinisterTer Horst

Voorzitter. Ik sluit mij aan bij het oordeel dat zojuist door de minister van Defensie is gegeven.

De heer Haverkamp vroeg of het juist is dat er geen enkele politie-inzet met geweldsinstructie mogelijk is, los van militaire operaties. Volgens mij is dat niet goed denkbaar. Ik maak echter wel een uitzondering voor datgene wat Nederland over zijn grenzen doet. Over de grens met Duitsland en België is daarvan namelijk wel degelijk sprake, maar volgens mij doelt de heer Haverkamp daar niet op. Als het gaat om het leveren van internationale bijstand, waarover wij nu spreken, acht ik het inderdaad niet goed denkbaar dat dit gebeurt. Ik zeg overigens niet dat dit onmogelijk is.

De heer Van Bommel is al weg. Ik zeg toch dat ik het bijzonder vind dat hij de algemene vertrouwensregel als een dooddoener beschouwt, want daarop is naar mijn idee ons gehele bestel gebaseerd. Ik wil de vertrouwensregel dan ook niet afdoen met "dooddoener".

In het interruptiedebatje van het kabinet kwam de vraag aan de orde of de Kamer het voor het zeggen heeft of de regering. Het is juist dat de Kamer het kabinet kan wegsturen en dat laatstgenoemde de Kamer kan ontbinden. Het laatste kan het kabinet echter slechts één keer doen. Als er daarna verkiezingen worden gehouden en later blijkt dat het standpunt van de nieuwe Kamer niet afwijkt van dat van de vorige Kamer, mag het kabinet niet nogmaals overgaan tot ontbinding. Uiteindelijk is het laatste woord dus aan de Kamer. En dat is vandaag mijn laatste woord.

De voorzitter:

We zijn hiermee gekomen aan het eind van dit overleg. Ik concludeer dat de rapporten en de regeringsreactie daarop voldoende zijn besproken. Als u dat wenst, kunt u de moties morgen ter stemming aanbieden.

Ik dank de ministers, hun staf en het publiek.

Sluiting 14.16 uur.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Waalkens (PvdA), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), Nicolaï (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), De Roon (PVV), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill'ard (PvdA), Thieme (PvdD) en Peters (GroenLinks).

Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), Vermeij (PvdA), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jasper van Dijk (SP), Van Miltenburg (VVD), Ten Hoopen (CDA), Jonker (CDA), Boelhouwer (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Wilders (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA) en Ouwehand (PvdD).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA), ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Van Miltenburg (VVD), voorzitter, Van Dam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Griffith (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Algra (CDA), Irrgang (SP), Knops (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Jacobi (PvdA), Brinkman (PVV), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), Ten Broeke (VVD), Thieme (PvdD) en Peters (GroenLinks).

Plv. leden: Lempens (SP), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Ormel (CDA), De Wit (SP), Çörüz (CDA), Roefs (PvdA), dsWolbert (PvdA), Van Beek (VVD), Smeets (PvdA), Arib (PvdA), Blok (VVD), Omtzigt (CDA), Uitslag (CDA), Roemer (SP), Jonker (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Samsom (PvdA), Wilders (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Van der Ham (D66), Teeven (VVD), Ouwehand (PvdD), Vendrik (GroenLinks) en Nicolaï (VVD).

XNoot
3

Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Gerkens (SP), Sterk (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Algra (CDA), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (ChristenUnie).

Plv. leden: Teeven (VVD), Van der Vlies (SGP), Joldersma (CDA) Smilde (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Aptroot (VVD), Zijlstra (VVD), Vermeij (PvdA), Van Gerven (SP), Heerts (PvdA), Çörüz (CDA), Remkes (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Timmer (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Cramer (ChristenUnie) en Knops (CDA).

Naar boven