30 145
Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding)

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 22 september 2006

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel B komt te luiden:

B

Afdeling 5A Omzetting van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap, van titel 5, vervalt.

2. Na onderdeel B wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ba

Artikel 80c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel c, komt «met wederzijds goedvinden» te luiden: behoudens indien de partners gezamenlijk, of een van hen, het gezag uitoefenen over minderjarige kinderen, met wederzijds goedvinden.

2. In het eerste lid, onderdeel d, wordt de zinsnede «op verzoek van één der partners» vervangen door: op verzoek van de partners of een van hen.

3. Onderdeel C komt te luiden:

C

In het tweede lid van artikel 80d wordt na «de artikelen 155» ingevoegd: , 157, vierde en zesde lid, 158.

4. Onderdeel H komt te luiden:

H

In artikel 250 wordt «benoemt de kantonrechter» vervangen door: benoemt de rechtbank, danwel, indien het een aangelegenheid inzake het vermogen van de minderjarige betreft, de kantonrechter, of, indien de zaak reeds aanhangig is, de desbetreffende rechter,.

5. Onderdeel K komt te luiden:

K

Artikel 253a komt te luiden:

Artikel 253a

1. In geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag kunnen geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.

2. De rechtbank kan eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:

a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;

b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;

c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;

d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft.

3. De artikelen 377a, vierde lid, 377e en 377g zijn van overeenkomstige toepassing. Daar waar in deze bepalingen gesproken wordt over omgang of een omgangsregeling wordt in plaats daarvan gelezen: een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.

4. De rechtbank beproeft alvorens te beslissen op een verzoek als in het eerste of tweede lid bedoeld, een vergelijk tussen de ouders en kan desverzocht en ook ambtshalve, zulks indien geen vergelijk tot stand komt en het belang van het kind zich daartegen niet verzet, een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen, dan wel bepalen dat de beschikking of onderdelen daarvan met toepassing van artikel 812, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kunnen worden gelegd.

5. De rechtbank behandelt het verzoek binnen zes weken.

B

Artikel II wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

A0

Artikel 812 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst van artikel 812 wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Een beschikking, bedoeld in artikel 253a, eerste en tweede lid, of artikel 377a, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek kan slechts met de sterke arm ten uitvoer worden gelegd voorzover dit bij die beschikking is bepaald.

2. In onderdeel A worden in het toe te voegen tweede lid van artikel 815 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering na de woorden «artikel 247» en «artikel 377a, eerste lid» telkens ingevoegd: van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

3. In onderdeel B wordt «bemiddelaar» vervangen door: mediator.

4. Na onderdeel B wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ba

Artikel 819 komt te luiden:

Artikel 819

De rechter kan op verzoek van de echtgenoten of van een van hen de getroffen onderlinge regelingen, daaronder begrepen afspraken omtrent uitkeringen tot levensonderhoud en omtrent de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarige, geheel of gedeeltelijk in de beschikking opnemen.

Toelichting

Artikelen

A. Artikel I (Boek 1 Burgerlijk Wetboek)

1. (afdeling 1.5.5A)

Het betreft hier slechts een redactionele verbetering.

2. en 3. (artikelen 80c en 80d)

Door de voorgestelde wijziging van artikel 80c, eerste lid, onder c, zal beëindiging van een geregistreerd partnerschap door inschrijving door de ambtenaar van de burgerlijke stand van een verklaring alleen mogelijk zijn voor partners die geen gezag uitoefenen over minderjarige kinderen. Ook op dit punt wordt het geregistreerd partnerschap derhalve gelijkgetrokken met het huwelijk. Partners die wel het gezag uitoefenen over minderjarige kinderen zullen na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel hun geregistreerd partnerschap moeten laten ontbinden door de rechter. Aan deze ontbinding zijn dezelfde eisen verbonden als aan een verzoek tot echtscheiding (artikel 815 (nieuw) jo 828 Rv). Een verzoek tot ontbinding van een geregistreerd partnerschap kan gezamenlijk of eenzijdig worden gedaan (wijziging van onderdeel d van artikel 80c, eerste lid).

Door de wijziging van artikel 80c is het technisch noodzakelijk om ook artikel 80d aan te passen. Het eerste lid van onderdeel C (oud) dient als gevolg van de zo-even genoemde wijziging van artikel 80c, eerste lid, onder c, te vervallen.

4. (artikel 250)

Wetsvoorstel 30 521 (Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met herschikking van de bevoegdheidsverdeling tussen rechtbank en kantonrechter, alsmede van artikel 12 van dat Boek en van artikel 268 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) bevat een nadere wijziging en behelst daarmee tevens een meer definitieve tekst van artikel 250. Het ligt voor de hand om die redactie thans reeds aan te houden.

5. (artikel 253a)

De tekst van het vierde lid geeft door de wijziging nu met zoveel woorden aan dat de rechter een door de wet toegelaten dwangmiddel kan opleggen, zelfs ambtshalve, en bevelen kan dat de beschikking met de sterke arm ten uitvoer kan worden gelegd. Voor een nadere toelichting bij deze voorgestelde wijziging verwijs ik naar paragraaf 4 van de nota naar aanleiding van het verslag.

B. Artikel II (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering)

1. (artikel 812)

Om te verduidelijken in welke situaties de mogelijkheid bestaat om een beschikking met de sterke arm te doen uitvoeren, stel ik voor om artikel 812 Rv in samenhang met artikel 253a te wijzigen. De wijziging houdt in dat de rechter op verzoek van een ouder maar ook ambtshalve kan bepalen dat de beschikking of onderdelen daarvan met toepassing van artikel 812, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kunnen worden gelegd. De rechter mag dit blijkens artikel 253a vierde lid, uitsluitend doen indien medewerking aan de tenuitvoerlegging van de beschikking niet verzekerd is en het belang van het kind zich niet verzet tegen oplegging van het dwangmiddel of de afgifte zonodig met behulp van de sterke arm.

2. (artikel 815)

De wijziging verduidelijkt slechts dat de genoemde artikelen in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek zijn opgenomen.

3. (artikel 818)

De wettekst is aangepast aan de terminologie zoals deze in de praktijk gebruikt wordt. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de nota naar aanleiding van het verslag.

4. (artikel 819)

Op dit moment biedt de wettekst geen ruimte om indien eenzijdig een verzoek is gedaan en vervolgens alsnog afspraken tussen de echtgenoten tot stand hebben kunnen komen, deze afspraken op te laten nemen in de beschikking, terwijl dit in sommige situaties wel gewenst is. Het kan immers zo zijn dat de partijen wel overeenstemming bereiken maar geen gezamenlijk verzoekschrift (willen) indienen of dat, bijvoorbeeld na tussenkomst van een mediator, het na indiening van het verzoekschrift alsnog lukt om tot overeenstemming te komen. In die gevallen kan het wenselijk zijn om de gemaakte afspraken in de beschikking te laten opnemen. Deze afspraken worden dan immers van een executoriale titel voorzien. Overigens voorziet het Procesreglement scheidingsprocedure (par. 11.3), ondanks dat de wet hierin niet voorziet, reeds in een dergelijke voorziening. De wettekst wordt hiermee dus in overeenstemming gebracht met de praktijk.

Hiermee kom ik tevens mijn toezegging na aan de Eerste Kamer waar ik in antwoord op een vraag van de heer Russell (CDA) hiertoe aan heb gegeven dat ik de wijziging van artikel 819 Rv bij nota van wijziging zal meenemen (Handelingen I, 13 juni 2006, 31–1422).

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven