nr. 26
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN WOLFSEN EN ÇÖRÜZ TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 9
Ontvangen 13 december 2007
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
I
In onderdeel A wordt artikel 51g als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt na de woorden «aan de verdachte»
ingevoegd: en, in het in het vierde lid bedoelde geval, aan diens ouders of
voogd.
2. Er wordt een lid toegevoegd, dat luidt:
4. Indien de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft
op een als doen te beschouwen gedraging van een verdachte die de leeftijd
van veertien jaren nog niet heeft bereikt en aan wie deze gedraging als een
onrechtmatige daad zou kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan
niet in de weg zou staan, wordt zij geacht te zijn gericht tegen diens ouders
of voogd.
II
Na onderdeel H wordt een onderdeel ingevoegd, dat luidt:
Ha
Artikel 361 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt hetgeen volgt na de woorden «door
die partij» gewijzigd in: , de verdachte en, in het in artikel 51g,
vierde lid bedoelde geval, diens ouders of voogd gemaakt.
2. Onder vernummering van het vijfde lid tot het zesde lid, wordt
een lid ingevoegd, dat luidt:
5. Indien de rechtbank de in artikel 51g, vierde lid, bedoelde vordering
van de benadeelde partij gegrond oordeelt, dan wijst zij de vordering toe
ten laste van de ouders of de voogd en veroordeelt zij hen de schade te vergoeden.
3. In het zesde lid wordt hetgeen volgt na de woorden «door
de benadeelde partij» gewijzigd in: , de verdachte en, in het in artikel
51g, vierde lid bedoelde geval, diens ouders of voogd.
III
Na onderdeel J worden drie onderdelen ingevoegd, die luiden:
Ja
Aan artikel 421 wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt:
5. Indien geen hoger beroep is ingesteld en tegen de vordering op
de voet van artikel 51g, vierde lid, verweer is gevoerd door de ouders of
voogd van de veroordeelde, kunnen deze tegen de toewijzing van de vordering
in hoger beroep komen bij het gerechtshof. De tweede afdeling van de Zesde
Titel van Boek II is niet van toepassing. De bepalingen van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering inzake het rechtsgeding in hoger beroep zijn van
overeenkomstige toepassing. Voor het geding wordt geen vast recht geheven.
Jb
Aan artikel 496, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, die luidt:
In het in artikel 51g, vierde lid, bedoelde geval kunnen de ouders of
de voogd vragen stellen aan een getuige of deskundige, maar alleen betreffende
de vordering tot schadevergoeding; zij worden in de gelegenheid gesteld verweer
te voeren tegen die vordering.
Jc
Artikel 592a wordt als volgt gewijzigd:
Hetgeen volgt na de woorden «door de benadeelde partij» wordt
gewijzigd in: , de verdachte en, in het in artikel 51g, vierde lid bedoelde
geval, dien ouders of voogd gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging
nog te maken.
Toelichting
Dit amendement beoogt de positie in het strafproces te versterken van
personen die rechtstreekse schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar
feit dat is begaan door een verdachte die de leeftijd van veertien jaren nog
niet heeft bereikt.
Volgens artikel 6:164 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een gedraging niet als
onrechtmatige daad worden toegerekend aan een persoon die de leeftijd van
veertien jaren nog niet heeft bereikt. Op grond van artikel 6:169, eerste
lid BW is degene die het ouderlijk gezag of de voogdij over het kind uitoefent,
aansprakelijk voor schade aan een derde toegebracht door een als een doen
te beschouwen gedraging van dat kind. Het betreft hier risicoaansprakelijkheid;
disculpatie is niet mogelijk.
Het huidige strafprocesrecht biedt het slachtoffer van zo een gedraging,
voorzover die tevens een strafbaar feit oplevert, geen voorziening om de daardoor
veroorzaakte schade in het strafproces tegen de minderjarige verdachte te
verhalen. Zijn vordering komt niet voor toewijzing in aanmerking, omdat de
verdachte naar burgerlijk recht niet aansprakelijk is voor de
toegebrachte schade. Tot verhaal van zijn schade zal hij een civielrechtelijke
procedure tegen de ouders of voogd aanhangig moeten maken.
De wettelijke vertegenwoordigers van een minderjarige verdachte hebben
nu al een bijzondere positie in het strafproces. Zij worden opgeroepen tot
het bijwonen van de terechtzitting en kunnen daar naar voren brengen wat tot
verdediging van de minderjarige kan dienen. Gelet op die bestaande positie
en op de aard van de onderhavige aansprakelijkheid, achten ondergetekenden
het uit overwegingen van proceseconomie gerechtvaardigd om de benadeelde partij
de mogelijkheid te bieden zijn vordering jegens ouders of voogd in het strafproces
te gelde te maken, onder waarborging van hun verdedigingsrechten als wederpartij.
Wolfsen
Çörüz