30 143
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is aanvullende bepalingen op te nemen in het Wetboek van Strafvordering ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

In het Eerste Boek komt titel IIIa te luiden:

TITEL IIIA HET SLACHTOFFER

EERSTE AFDELING RECHTEN VAN HET SLACHTOFFER

Artikel 51a

1. Als slachtoffer wordt aangemerkt degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden. Met het slachtoffer wordt gelijkgesteld de rechtspersoon die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden.

2. De officier van justitie draagt zorg voor een correcte bejegening van het slachtoffer.

3. Aan het slachtoffer dat daarom verzoekt, wordt door de politie en de officier van justitie mededeling gedaan van de aanvang en voortgang in de zaak tegen de verdachte. In het bijzonder wordt ten minste door de politie schriftelijk mededeling gedaan van het afzien van opsporing of het inzenden van een proces-verbaal tegen een verdachte. De officier van justitie doet schriftelijk mededeling van de aanvang en de voortzetting van de vervolging, van de datum en het tijdstip van de terechtzitting en van de einduitspraak in de strafzaak tegen de verdachte. In daartoe aangewezen gevallen doet hij tevens mededeling van de invrijheidstelling van de verdachte of veroordeelde.

4. Op verzoek van het slachtoffer wordt tevens mededeling gedaan van de mogelijkheden volgens welke hij schadevergoeding kan verkrijgen.

Artikel 51b

1. Op verzoek van het slachtoffer wordt door de officier van justitie toestemming verleend om kennis te nemen van de processtukken die voor het slachtoffer van belang zijn. Tijdens het onderzoek op de terechtzitting wordt deze toestemming verleend door het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd en overigens door de officier van justitie.

2. Het slachtoffer kan aan de officier van justitie verzoeken documenten die hij relevant acht voor de beoordeling van de zaak tegen de verdachte of van zijn vordering op de verdachte aan het dossier toe te voegen.

3. In het belang van het onderzoek, dan wel in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, van de opsporing of vervolging van strafbare feiten of op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend, kan de officier van justitie de kennisneming van bepaalde processtukken of het toevoegen van documenten weigeren.

4. Bij toepassing van het derde lid doet de officier van justitie schriftelijk mededeling van zijn beslissing aan het slachtoffer. Binnen veertien dagen na deze mededeling kan het slachtoffer een bezwaarschrift indienen bij het gerecht waartoe de officier van justitie behoort. Het gerecht beslist zo spoedig mogelijk.

5. De wijze waarop de kennisneming van de processtukken geschiedt, kan worden geregeld bij algemene maatregel van bestuur.

6. Het slachtoffer kan van de stukken waarvan hem de kennisneming is toegestaan, ter griffie afschrift krijgen overeenkomstig het bij of krachtens artikel 17 van de Wet tarieven in strafzaken bepaalde.

Artikel 51c

1. Het slachtoffer kan zich doen bijstaan.

2. Het slachtoffer kan zich op de terechtzitting doen vertegenwoordigen door een advocaat, indien deze verklaart daartoe uitdrukkelijk gevolmachtigd te zijn, of door een gemachtigde die daartoe een bijzondere en schriftelijke volmacht heeft.

3. Indien het slachtoffer de Nederlandse taal niet of niet voldoende beheerst, kan hij zich laten bijstaan door een tolk.

Artikel 51d

De artikelen 51a tot en met 51c zijn van overeenkomstige toepassing op de nabestaanden, bedoeld in artikel 51e, tweede lid, en op de personen, bedoeld in artikel 51f, tweede lid.

Artikel 51e

1. Het slachtoffer of een nabestaande kan op de terechtzitting een verklaring afleggen over de gevolgen die de strafbare feiten genoemd in artikel 302, bij hem teweeg hebben gebracht. Van het voornemen daartoe geeft hij voor de aanvang van de terechtzitting schriftelijk kennis aan de officier van justitie, opdat deze hem tijdig kan oproepen.

2. Tot de nabestaanden die voor oproeping op grond van het eerste lid in aanmerking komen, behoren:

a. de echtgenoot of geregistreerde partner of levensgezel, bij afwezigheid dan wel niet in staat of bereid zijn van deze:

b. de bloedverwanten in de rechte lijn in de eerste graad en bij afwezigheid dan wel niet in staat of bereid zijn van deze, de bloedverwanten in de zijlijn in de tweede graad.

3. Tot de slachtoffers of nabestaanden die van het spreekrecht gebruik kunnen maken, behoort de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt. Hetzelfde geldt voor de minderjarige die die leeftijd nog niet heeft bereikt en die in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake.

4. Het spreekrecht kan worden uitgeoefend indien het tenlastegelegde feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, dan wel een van de misdrijven genoemd in de artikelen 240b, 247, 248a, 248b, 249, 250, 250a, 285, 285b, 300, tweede en derde lid, 301, tweede en derde lid, 306 tot en met 308 en 318 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

TWEEDE AFDELING SCHADEVERGOEDING

Artikel 51f

1. Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces.

2. Indien de in het eerste lid bedoelde persoon ten gevolge van het strafbare feit is overleden, kunnen zich voegen diens erfgenamen terzake van hun onder algemene titel verkregen vordering en de personen, bedoeld in artikel 108, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek terzake van de daar bedoelde vorderingen.

3. De in het eerste en tweede lid bedoelde personen kunnen zich eveneens voor een deel van hun vordering voegen.

4. Zij die om in een burgerlijk geding in rechte te verschijnen, bijstand behoeven of vertegenwoordigd moeten worden, hebben om zich overeenkomstig het eerste lid te voegen, in het strafproces de bijstand of vertegenwoordiging eveneens nodig. Een machtiging van de kantonrechter, als bedoeld in artikel 349, lid 1, Boek 1, van het Burgerlijk Wetboek, is voor die vertegenwoordiger niet vereist. Ten aanzien van de verdachte zijn de bepalingen betreffende bijstand of vertegenwoordiging, nodig in burgerlijke zaken, niet van toepassing.

Artikel 51g

1. Bij de mededeling op grond van artikel 51a, derde lid, dat vervolging tegen een verdachte wordt ingesteld, zendt de officier van justitie een formulier voor voeging toe. Voor de aanvang van de terechtzitting geschiedt de voeging door een opgave van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust, bij de officier van justitie die met de vervolging van het strafbare feit is belast. Deze opgave vindt plaats door middel van een door Onze Minister van Justitie vastgesteld formulier en bevat de naam, voornamen, geboortedatum en woonen verblijfplaats van de benadeelde partij.

2. De officier van justitie doet van de voeging zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de verdachte.

3. Ter terechtzitting geschiedt de voeging door de opgave, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, bij de rechter uiterlijk voordat de officier van justitie in de gelegenheid is gesteld overeenkomstig artikel 311 het woord te voeren. Deze opgave kan ook mondeling worden gedaan.

Artikel 51h

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende bemiddeling tussen de verdachte en het slachtoffer.

B

Artikel 163 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde, vijfde en zesde lid worden vernummerd tot vijfde, zesde en zevende lid.

2. Er wordt een lid ingevoegd, dat luidt:

4. Op zijn verzoek ontvangt de aangever een kopie van de aangifte dan wel een kopie van het proces-verbaal van aangifte.

C

Artikel 167, derde lid, vervalt.

D

Artikel 260 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Indien het slachtoffer of een nabestaande als bedoeld in artikel 51e, tweede lid, schriftelijk verzoekt om oproeping voor de uitoefening van het spreekrecht bedoeld in artikel 51e, geeft de officier van justitie daaraan gehoor.

2. De laatste zin van het derde lid komt te luiden:

Ook van de oproeping van het slachtoffer of een nabestaande voor de uitoefening van het spreekrecht, van de benadeelde partij voor zover dit nog niet op de voet van artikel 51g, tweede lid, is geschied en van een tolk wordt opgave gedaan.

E

Artikel 288a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

2. De voorzitter draagt zorg voor een correcte bejegening van het slachtoffer of de nabestaanden.

F

Artikel 302 komt te luiden:

1. De voorzitter stelt het slachtoffer dat te kennen heeft gegeven gebruik te zullen maken van het spreekrecht, daartoe in de gelegenheid. Nadat hij zijn verklaring heeft afgelegd, kunnen door de voorzitter of de rechters ambtshalve of op verzoek van de officier van justitie of de verdachte aan het slachtoffer nadere vragen over zijn verklaring worden gesteld.

2. Indien meer nabestaanden van het slachtoffer te kennen hebben gegeven een verklaring te willen afleggen en zij geen overeenstemming hebben bereikt over wie van hen het woord zal voeren, beslist de rechtbank wie zij zal horen.

G

Artikel 334, tweede lid, vervalt, onder vernummering van het derde en vierde lid van dat artikel tot tweede en derde lid.

H

De tweede afdeling A van titel VI van het Tweede Boek vervalt.

I

In het derde lid van artikel 413 en in het derde lid van artikel 414 wordt «artikel 302» vervangen door artikel 51e.

J

Aan artikel 495b, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, die luidt:

Aan het slachtoffer of de nabestaanden van het slachtoffer wordt toegang verleend, tenzij de voorzitter wegens bijzondere redenen anders beslist.

ARTIKEL II

Indien het bij koninklijke boodschap van 6 februari 2003 ingediende voorstel van wet tot aanpassing van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven in verband met de vergoedbaarheid van schade als gevolg van het overlijden of ernstig en blijvend letsel van naasten (28 781), op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet tot wet is verheven en in werking is getreden, komt artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering te luiden:

2. Indien de in het eerste lid bedoelde persoon ten gevolge van het strafbare feit ernstig en blijvend letsel heeft, kunnen zich tevens voegen de personen, bedoeld in artikel 107, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek terzake van de in het eerste lid, onder b, van dat artikel bedoelde vordering. Indien de in het eerste lid bedoelde persoon ten gevolge van het strafbare feit is overleden, kunnen zich voegen diens erfgenamen terzake van hun onder algemene titel verkregen vordering en de personen, bedoeld in artikel 108, eerste tot en met vierde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, terzake van de daar bedoelde vorderingen.

ARTIKEL III

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 februari 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering (elektronische aangiften en processen-verbaal) (29 438) op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet tot wet is verheven en in werking is getreden, komt artikel 164, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering te luiden:

2. Artikel 163, tweede lid, derde lid – met uitzondering van de tweede en derde volzin – en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL IV

Indien het bij koninklijke boodschap van 29 oktober 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Wet OM-afdoening) (29 849) op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt aan artikel 51f een vijfde lid toegevoegd dat luidt:

5. Indien de officier van justitie een vervolging instelt of voortzet, doet hij de benadeelde partij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling. Indien de zaak ter terechtzitting zal worden behandeld, deelt de officier van justitie de benadeelde partij zo spoedig mogelijk het tijdstip van behandeling mee.

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

Naar boven