30 143
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces

nr. 13
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 22 maart 2007

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Artikel I, onderdeel A, artikel 51 e, wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid, eerste volzin, komt te luiden:

1. Het slachtoffer of een nabestaande kan op de terechtzitting een verklaring afleggen over de gevolgen die de strafbare feiten genoemd in het vierde lid bij hem teweeg hebben gebracht.

b. Het vierde lid, komt te luiden:

4. Het spreekrecht kan worden uitgeoefend indien het tenlastegelegde feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, dan wel een van de misdrijven genoemd in de artikelen 240b, 247, 248a, 248b, 249, 250, 273f, eerste lid, 285, 285b, 300, tweede en derde lid, 301, tweede en derde lid, 306 tot en met 308 en 318 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

2

Artikel I, onderdeel F wordt als volgt gewijzigd:

De tweede volzin van artikel 302, eerste lid, wordt vervangen door de volgende twee volzinnen: Nadat het slachtoffer zijn verklaring heeft afgelegd, kunnen hem door de voorzitter en de rechters nadere vragen over zijn verklaring worden gesteld. Nadere vragen van de officier van justitie en de verdachte worden door tussenkomst van de voorzitter gesteld.

3

Artikel IV komt te luiden:

Indien deze wet in werking treedt voor het tijdstip waarop de Wet OM-afdoening in werking treedt, wordt de Wet OM-afdoening als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel E, komt te luiden:

Aan artikel 51f wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt:

5. Indien de officier van justitie een vervolging instelt of voortzet, doet hij de benadeelde partij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling. Indien de zaak ter terechtzitting zal worden behandeld, deelt de officier van justitie de benadeelde partij zo spoedig mogelijk het tijdstip van behandeling mee.

B

In artikel I, onderdeel N, artikel 257d, vijfde lid wordt «artikel 51b, eerste lid,» vervangen door: artikel 51g, tweede lid,

4

Onder vernummering van artikel V naar VII worden na artikel IV twee artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL V

Indien de Wet OM-afdoening in werking is getreden voor het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt aan artikel I, onderdeel A, artikel 51f, van deze wet een vijfde lid toegevoegd dat luidt:

5. Indien de officier van justitie een vervolging instelt of voortzet, doet hij de benadeelde partij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling. Indien de zaak ter terechtzitting zal worden behandeld, deelt de officier van justitie de benadeelde partij zo spoedig mogelijk het tijdstip van behandeling mee.

ARTIKEL VI

Indien de Wet OM-afdoening in werking is getreden voor het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt in artikel 257d, vijfde lid wordt «artikel 51b, eerste lid,» vervangen door: artikel 51g, tweede lid,

Toelichting:

Onderdeel 1

De wijziging in artikel I, artikel 51 e, eerste lid, strekt tot verbetering van een verouderde verwijzing naar artikel 302 dat de gevallen waarin het spreekrecht is toegekend, opsomt. Deze gevallen zijn thans in het vierde lid genoemd.

De wijziging in artikel 51e, vierde lid, is nodig omdat artikel 250a Wetboek van Strafrecht bij de wet van 9 december 2004, Stb. 645, inwerkingtreding 1 januari 2005 is vervallen. De nieuwe strafbepaling van mensenhandel is opgenomen in artikel 273f Wetboek van Strafrecht. De strafbedreiging voor de gekwalificeerde vorm van mensenhandel in artikel 273f, derde lid, is verhoogd tot maximaal acht jaar en behoeft daarom geen afzonderlijke benoeming meer. Ten aanzien van de vormen van mensenhandel die strafbaar zijn gesteld in artikel 273, eerste lid, is afzonderlijke benoeming van dit delict met het oog op de toekenning van spreekrecht nog wel noodzakelijk.

Onderdeel 2

De wijziging van artikel 302, eerste lid, is opgenomen om te verduidelijken dat hier sprake is van een afwijkende situatie van de gebruikelijke ondervraging van een getuige. In dit bijzondere geval dient de voorzitter te beoordelen of de nadere vragen die de officier van justitie en de verdediging aan het slachtoffer willen stellen, uitsluitend betrekking hebben op diens verklaring omtrent de gevolgen die het strafbaar feit voor hem heeft gehad en niet op andere vragen die mogelijk samenhangen met de beantwoording van de vragen van artikelen 348 en 350 Sv.

Onderdeel 3 en 4

De voorgestelde wijzigingen in artikel IV tot en met VI zijn nodig voor herstel van een onjuiste verwijzing. Zij geven voorzieningen voor het geval dat de Wet OM-afdoening voor inwerkingtreding van deze wet nog niet in werking is getreden en voor het geval dat dat wel heeft plaats gevonden.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven