30 139
Veteranenzorg

nr. 29
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juni 2007

1. INLEIDING

In het overleg met de vaste commissie voor Defensie over de nota Veteranenzorg op 20 juni 2005 (Kamerstuk 30 139, nr. 9) is toegezegd dat u jaarlijks zult worden geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van het veteranenbeleid. In juni 2006 is dit voor de eerste keer gebeurd en met deze nota ontvangt u de stand van zaken met betrekking tot de ontwikkelingen in het veteranenbeleid tussen juni 2006 en juni 2007.

Net als vorig jaar staan de drie hoofdaandachtspunten van het veteranenbeleid centraal in deze notitie, te weten:

(1) maatschappelijke erkenning van veteranen;

(2) communicatie met veteranen;

(3) zorg voor veteranen en hun directe relaties.

Tevens wordt ingegaan op militaire dienstslachtoffers en een aantal andere, relevante onderwerpen. In bijlagen1 worden de belangrijkste kengetallen op het gebied van veteranenbeleid weergegeven. Voor de financiële kengetallen wordt verwezen naar bijlage 3 van de departementale begrotingsstaat van het ministerie van Defensie voor het jaar 2007, waarin een overzicht is opgenomen van de uitgaven voor veteranen en de uitgaven voor zorg en nazorg.

2. MAATSCHAPPELIJKE ERKENNING VAN VETERANEN

2.1 Onderzoek naar wetgeving m.b.t. (na)zorg veteranen

In het regeerakkoord is opgenomen dat nazorg voor uitgezonden militairen en voor veteranen wordt verbeterd en dat zal worden bezien of hiervoor wetgeving moet worden voorbereid. In dat verband wordt het volgende opgemerkt. Nederland beschikt over een moderne beroepskrijgsmacht met goed opgeleid en gemotiveerd personeel en met hoogwaardig materieel. Die krijgsmacht wordt als belangrijk instrument van de internationale vredesen veiligheidspolitiek door de Nederlandse regering ingezet om uitdrukking te geven aan de bereidheid van ons land mede verantwoordelijkheid te dragen voor onze eigen veiligheid en voor de veiligheid en stabiliteit in Europa en daarbuiten. In dat kader zijn Nederlandse militairen sinds het eind van de jaren zeventig in toenemende mate daadwerkelijk ingezet voor operaties met vredesafdwingende of vredeshandhavende taken. Via het zogenaamde Toetsingskader is ook het parlement betrokken bij de uitzending van militaire eenheden die in de uitoefening van hun taak mogelijk ook wapengeweld moeten toepassen of het risico lopen daaraan te worden blootgesteld.

Jaarlijks worden grote aantallen militairen uitgezonden voor vredesoperaties. Het merendeel van de militairen doorstaat de uitzending goed, maar er zijn helaas ook militairen die als gevolg van de uitzending klachten ontwikkelen, veelal van psychische aard. Vaak gaat het om lichamelijke klachten waarvoor geen duidelijke somatische verklaring kan worden gevonden of om andere psychische stoornissen. De klachten kunnen ernstig, hardnekkig en langdurig zijn en ingrijpende gevolgen hebben, niet alleen voor de militair of veteraan zelf maar ook voor het sociale en familiale netwerk van de getroffene of voor de samenleving in het algemeen. Dit omdat de klachten vaak gepaard gaan met gedragsproblemen en verslaving en kunnen leiden tot sociaal en maatschappelijk disfunctioneren. Alhoewel Defensie zijn volle verantwoordelijkheid neemt voor de (na)zorg aan militairen en veteranen en de afgelopen jaren met tal van maatregelen de zorg voor de militair en voor veteranen heeft verbeterd, vraagt de ernst en complexiteit van de problematiek om een brede aanpak die de verantwoordelijkheid en zorgmogelijkheden van Defensie ontstijgt. Betrokkenheid en actieve inbreng van andere instanties blijft noodzakelijk, onder andere van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en diverse gemeentelijke instanties.

Gelet op het vorenstaande dringt de vraag zich op hoe binnen de geschetste bredere maatschappelijke context de gewenste integrale benadering van de problematiek het beste kan worden georganiseerd en gerealiseerd. In een brede beschouwing met ter zake deskundigen en met een actieve betrokkenheid van andere ministeries zal worden nagegaan hoe de brede maatschappelijke verantwoordelijkheid voor de zorg van veteranen nog beter kan worden ingevuld. Uit deze beschouwing volgen conclusies over de vraag hoe een en ander te borgen in eventuele wet- en regelgeving. Over de uitkomsten hiervan zult u zodra mogelijk nader worden geïnformeerd.

2.2 Structurele borging

Nederlandse veteranen hebben in opdracht van een democratisch gekozen regering het Koninkrijk der Nederlanden gediend onder oorlogs- of daarmee vergelijkbare omstandigheden. Deze veteranen vragen en verdienen daarvoor erkenning van overheid en samenleving. Aldus een van de uitgangspunten van de Commissie Nederlandse Veteranendag, onder voorzitterschap van dr. W. F. van Eekelen, in haar eindverslag (zie Kamerstuk def 0300101). Anders dan in sommige andere landen (VS, Engeland, Frankrijk) is in Nederland aandacht, erkenning en waardering voor veteranen geen vanzelfsprekende zaak. Om die reden heeft Defensie als oud-werkgever initiatieven ontplooit om die voor veteranen zo waardevolle begrippen op wat meer structurele wijze in te vullen en waar mogelijk in onze samenleving te borgen. In dit verband kunnen – naast het instellen van de Nederlandse Veteranendag – onder meer maatregelen worden genoemd als het instellen van een Inspecteur der Veteranen, de oprichting van het Veteraneninstituut, de plaatsing van herdenkingszuilen bij het Nationaal Indië-Monument en van het monument voor vredesoperaties in Roermond en de instelling van een draaginsigne gewonden.

Ook met het zogenaamde scholenproject wordt als zeer belangrijk onderdeel van de communicatie met de samenleving een educatief traject bewandeld met het doel het thema «veteranen» te incorporeren in diverse lesprogramma’s van het basisonderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Door veteranen hun persoonlijke verhalen over oorlogssituaties, vredesmissies, gevaren, kameraadschap en thuiskomst voor de klas te laten vertellen, wordt er naar gestreefd de kennis onder jeugdige Nederlanders van oorlog, vredesoperaties en veteranen te vergroten en levend te houden.

Ook vanuit de samenleving zelf worden activiteiten ontplooid gericht op waardering en erkenning van veteranen. In dit verband kan het Nationaal Fonds voor Vrijheid en Veteranenzorg (voorheen SFMO) worden genoemd, dat – naast het verlenen van ondersteuning aan instellingen die veteranen maar ook hun verwanten hulp verlenen – ook begrip wil creëren voor veteranen en oorlogsgetroffenen.

Zelf onderhoud ik bij mijn bezoeken aan het buitenland actief contact met daar gevestigde Nederlandse veteranen. Onlangs nog heb ik bij mijn bezoek aan Australië op die manier de erkenning en waardering van de Nederlandse overheid voor veteranen in hun richting tot uitdrukking gebracht.

2.3 Nederlandse Veteranendag

Op donderdag 29 juni 2006 vond in Den Haag de tweede Nederlandse Veteranendag plaats. Deze dag was een groot succes. In het programma waren het grond/luchtdefilé met meer dan vijfduizend deelnemers en de manifestatie op het Malieveld nieuwe smaakmakende elementen. Mede dankzij het prachtige weer was de opkomst bijzonder goed. Deze werd door de politie Haaglanden geschat op 45 0001. Er waren veel positieve reacties. Dat gold ook voor de regionale bijeenkomsten in vele gemeenten, waar duizenden veteranen en hun gezinsleden aanwezig waren. In de aanloop naar de veteranendag werd ook de beslissing van de ministerraad om de Nederlandse Veteranendag te benoemen tot nationaal evenement zeer gewaardeerd, omdat daarmee de erkenning en waardering van de regering tot uitdrukking worden gebracht voor de veteranen en het werk dat zij hebben gedaan.

Op basis van de onder verantwoordelijkheid van het Comité Nederlandse Veteranendag gehouden evaluatie zijn voorstellen tot verdere verbetering van de veteranendag geformuleerd. Het betreft aspecten als actualisering en verdere professionalisering van de publieks- en publiciteitscampagne en het verbeteren van de kwaliteit van de manifestatie op het Malieveld. Als zeer belangrijk onderdeel van de aandacht voor veteranen zal het educatieve traject in de communicatie met de samenleving worden gecontinueerd. Voor het kunnen realiseren van de aanbevelingen, is door het Comité extra budget gevraagd en door mij toegekend. Het budget voor de Nederlandse Veteranendag 2007 is vastgesteld op M 1,74 euro.

Mede naar aanleiding van vragen van de Kamerleden Kortenhorst en Ferrier heeft het Comité Nederlandse Veteranendag in april 2007 een standpunt ingenomen over het initiatief om de witte anjer te gebruiken als symbool van waardering voor veteranen. Met mijn brief van 25 mei 2007 heb ik u meegedeeld dat ik het standpunt en de werkwijze van het Comité onderschrijf (Kamerstuk 30 139, nr. 28).

Met mijn brief van 30 maart 2007 (Kamerstuk 30 139, nr. 23) heb ik u geïnformeerd over de voorbereidingen van de Nederlandse Veteranendag 2007.

2.4 Uitreiken Militaire Willemsorde en Bronzen Leeuw

In december 2005 heeft de Nederlandse regering, mede op grond van het advies van het Kapittel der Militaire Willemsorde, het besluit genomen Hare Majesteit de Koningin een voordracht te doen om de Militaire Willemsorde toe te kennen aan de 1ste Zelfstandige Poolse Parachutistenbrigade en postuum de Bronzen Leeuw toe te kennen aan haar commandant, generaal-majoor Sosabowski. Over dit besluit is de Kamer ingelicht met de brief van de minister van Defensie van 9 december 2005 (Kamerstuk 30 300, nr. 58). Uitreiking van de bijzondere onderscheidingen vond plaats op 31 mei 2006 door Hare Majesteit de Koningin. De Militaire Willemsorde werd aan de 1ste zelfstandige Poolse Parachutistenbrigade toegekend wegens uitzonderlijke daden van moed, beleid en trouw verricht bij de vervulling van de haar opgedragen taken tijdens de operatie Market Garden. De Bronzen Leeuw wordt toegekend aan hen die zich in de strijd tegenover de vijand door bijzonder moedige en beleidvolle daden hebben onderscheiden. Vanwege de doortastende en onverschrokken wijze waarop hij het commando heeft gevoerd en persoonlijk aanwezig is geweest op kritieke plaatsen en momenten kwam generaal Sosabowski voor deze zeer hoge dapperheidsonderscheiding in aanmerking. Tijdens een plechtige militaire ceremonie op het Binnenhof hechtte Hare Majesteit de Koningin de Militaire Willemsorde aan het vaandel van de 6e Poolse Luchtmobiele Brigade. Deze brigade zet de tradities voort van de 1ste zelfstandige Poolse Parachutistenbrigade. De Bronzen Leeuw voor generaal Sosabowski werd uitgereikt aan zijn kleinzoons Stanisaw en Micha Sosabowski. Bij de feestelijkheden was een groep van ruim 200 Poolse gasten aanwezig. De ceremonie werd rechtstreeks door de NOS uitgezonden op televisie.

2.5 Draaginsigne Dutchbat III/plaquette voor gesneuvelde Dutchbat III militairen

Nederlandse militairen die in en nabij Srebrenica waren geplaatst ten tijde van de val van de Bosnische enclave hebben een bijzonder blijk van erkenning gekregen. Personeel van Dutchbat III en andere militairen die daar in 1995 dienden, ontvingen op 4 december 2006 een draaginsigne waarmee de erkenning tot uitdrukking wordt gebracht dat zij onder bijzonder moeilijke omstandigheden hebben moeten functioneren en naar eer en geweten hebben gehandeld. Ter nagedachtenis aan de gesneuvelde Dutchbat III militairen Jeffrey Broere en Raviv van Renssen, is een plaquette geplaatst bij het Stoottroepenmonument «Jan de Stoter» op de Johan Willem Frisokazerne te Assen.

Met de plaquette en de uitreiking van het draaginsigne is gehoor gegeven aan de wens van (voormalige) militairen van Dutchbat III en is tevens gevolg gegeven aan het verzoek van het Kamerlid Herben om concreet gestalte te geven aan het eerherstel dat het Kabinet en de Tweede Kamer hebben uitgesproken tijdens het debat van 18 juni 2003 over het rapport van de Enquêtecommissie Srebrenica.

Met mijn brief van 3 november 2006 (Kamerstuk 30 800, nr. 45) heb ik u ter zake nader geïnformeerd.

2.6 Organisatie veteranenbeleid

Onder mijn verantwoordelijkheid wordt het veteranenbeleid bij het ministerie van Defensie vormgegeven bij de Hoofddirectie Personeel van de Bestuurstaf. In de organisatie van die hoofddirectie wordt de personele capaciteit uitgebreid met twee functies om op die manier adequaat tegemoet te kunnen komen aan de toenemende belasting. Aan het hoofd van die organisatie staat de plv. hoofddirecteur personeel. Ook de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK) vervult in die organisatie een rol en wel in zijn hoedanigheid van Inspecteur der Veteranen. Als speciale representant van de Minister van Defensie geeft de IGK blijk van aandacht en belangstelling bij herdenkingen, plechtigheden en grote manifestaties van veteranen. Ook is hij betrokken bij de organisatie van de Nederlandse Veteranendag. In de functie van Inspecteur der Veteranen levert de IGK door zijn contacten een wezenlijke bijdrage aan een goed zicht op de ontwikkelingen in de veteranenwereld. De plv. hoofddirecteur personeel fungeert als ambtelijk contact voor de Inspecteur der Veteranen wanneer zijn ervaringen vragen oproepen over het gevoerde veteranenbeleid. De Inspecteur der Veteranen adviseert overigens gevraagd en ongevraagd de bewindspersonen van Defensie ten aanzien van deze onderwerpen.

2.7 Successierechten veteranenorganisaties

Op verzoek van Kamerlid Aasted Madsen-van Stiphout tijdens het Algemeen Overleg met de vaste commissie voor Defensie van 5 september 2006 zijn de statuten van het veteranenplatform en de daarbij aangesloten organisaties opgevraagd en bezien. Tevens is overleg gevoerd met de Belastingdienst en het ministerie van Financiën over de vrijstelling van successierecht voor veteranenorganisaties. Aan de heffing van successie- en schenkingsrecht zijn onderworpen verkrijgingen krachtens erfrecht en schenking. In beginsel geldt voor verkrijgingen door instellingen als veteranenorganisaties een algemene vrijstelling. Voor het successierecht geldt een vrijstelling voor erfrechtelijke verkrijgingen tot € 1 913 en voor het schenkingsrecht een vrijstelling voor schenkingen tot € 2 648. Deze bedragen gelden voor 2007 en worden jaarlijks geïndexeerd. Voor volledige vrijstelling van de heffing van successie- en schenkingsrecht dient een veteranenorganisatie te kwalificeren als een zogenoemde algemeen nut beogende instelling (ANBI). In dat geval heeft de schenker bovendien onder omstandigheden ook recht op giftenaftrek voor de inkomstenbelasting. Voor de Belastingdienst kwalificeert een instelling als algemeen nut beogende instelling indien de instelling wat doelstelling en werkzaamheden betreft rechtsreeks het algemeen belang dient. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat instellingen die primair het belang van de leden nastreven, niet als algemeen nut beogende instellingen kunnen worden aangemerkt. Uit de statuten van de veteranenorganisaties blijkt dat veel organisaties als doel hebben de belangen en de onderlinge contacten van de eigen leden of een bepaalde doelgroep te bevorderen. Deze veteranenorganisaties kwalificeren voor de Belastingdienst niet als algemeen nut beogende instelling en komen in dat geval niet in aanmerking voor volledige vrijstelling van de heffing van successie- en schenkingsrecht. Indien een veteranenorganisatie niet primair het belang van de leden of de groep nastreeft maar (ook) andere belangen, dan zal de Belastingdienst aan de hand van de statuten en de werkzaamheden beoordelen of daardoor primair het algemeen belang wordt gediend en de organsiatie als ANBI kan kwalificeren. Een verzoek om als ANBI te worden aangemerkt, kan worden gedaan bij de Belastingdienst/Oost-Brabant/kantoor ’s-Hertogenbosch.

3. COMMUNICATIE MET VETERANEN

3.1 Contact met moeilijk opspoorbare veteranen

Zoals eerder in deze notitie vermeld, worden jaarlijks duizenden militairen door de Nederlandse overheid uitgezonden om deel te nemen aan crisisbeheersingsoperaties. Het merendeel van deze militairen doorstaat de uitzending goed. Er zijn echter ook militairen die als gevolg van uitzending te kampen hebben met problemen, veelal van psychische aard. Om op het gebied van zorg en begeleiding de verantwoordelijkheid als oud-werkgever optimaal te kunnen invullen, is het noodzakelijk dat Defensie een zo goed en volledig mogelijk overzicht heeft van alle veteranen met een zorgbehoefte. Met het oog daarop is een «plan van aanpak nazorg veteranen oudere missies» opgesteld (Kamerstuk 30 139, nr. 21). Bij het implementeren van dit plan van aanpak is het Veteranenregistratiesysteem instrumenteel.

3.2 Veteranenregistratiesysteem

In de Personeelsbrief van 21 september 2004 (Kamerstuk 29 800, nr. 5) bent u geïnformeerd over het voornemen een veteranenadministratie in te voeren. Op verschillende momenten daarna bent u vervolgens op de hoogte gehouden van de voortgang bij de realisatie van dit veteranenregistratiesysteem (VRS). Inmiddels is het VRS operationeel en is aan veteranen vanaf de VN-vredesoperatie in Libanon (UNIFIL) op 27 april 2007 een brief verstuurd naar hun huisadres over de introductie van het VRS. De brief is verzonden aan een groep van ongeveer 34 000 veteranen. Gefaseerd zal later dit jaar de brief ook worden verzonden aan de naoorlogse veteranen (Korea, voormalig Nederlands-Indië en Nieuw-Guinea) en de veteranen van de Tweede Wereldoorlog. U bent daarover recentelijk geïnformeerd en heeft toen tevens een voorbeeld van de aan de veteranen verzonden brief ontvangen (Kamerstuk 30 139, nr. 25). In deze brief is ook aandacht besteed aan (na)zorgvoorzieningen voor veteranen en is het Centraal Aanmeldpunt van het Veteraneninstituut (CAP/Vi) genoemd als adres waar elke veteraan die vragen heeft of hulp nodig heeft, zich kan melden en vervolgens door deskundige medewerkers hulp krijgt geboden of wordt doorverwezen naar een zorgverlener of naar het uitvoeringsloket van de Bedrijfsunit Bijzondere Regelingen Defensie bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds. Uit reacties op de brief kan worden afgeleid dat het initiatief goed is gevallen. Van het VRS-mutatieformulier dat ter verificatie van de opgenomen gegevens als bijlage was meegestuurd, zijn circa 3 200 formulieren teruggestuurd. De gemaakte opmerkingen hadden betrekking op uitzendgegevens (circa 1 800) en naam-, adres- of woonplaatsgegevens (circa 1400). In een klein aantal gevallen hield de reactie een zorgvraag in die voor verdere behandeling is doorgezonden naar het CAP/Vi (44) of betrof het een telefonische reactie met een eenmalige afdoening (29)1.

4. ZORG

4.1 Herinrichting Militaire Geestelijke Gezondheidszorg (MGGZ)

Vorig jaar is de reorganisatie van de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) binnen Defensie ingezet op grond van het advies van professor Gersons. Eind 2006 is het formele traject van besluitvorming daarover voltooid en zijn de vier bestaande GGZ-eenheden binnen de krijgsmacht in één bestuurlijke organisatie ondergebracht. Vervolgens zijn in januari 2007 vier regionale centra ingericht. Met mijn brief van 6 februari 2007 (Kamerstuk 30 139, nr. 20) bent u daarover nader geïnformeerd en ook zijn aanvullende vragen beantwoord over deze startnotitie (Kamerstuk 30 139, nr. 27). Een belangrijk element in het nieuwe GGZ-model is de gestandaardiseerde zorg voor, tijdens en na de uitzending. De zorgverlening binnen de MGGZ is daartoe functioneel georganiseerd in drie zorglijnen: de reguliere GGZ (de zorg op de bases en kazernes), de zorg rondom uitzendingen en de zorg voor veteranen. De zorglijn uitzendingen is gericht op preventie, vroegtijdige onderkenning van uitzendingsgerelateerde problemen en behandeling gedurende de uitzending en erna. Dit is ook van belang om de militair tijdens zijn actieve periode voor te bereiden op aspecten die zich mogelijk in de postactieve periode openbaren. In dit verband wordt opgemerkt dat momenteel groepsgewijze adaptatiegesprekken worden gevoerd met militairen die terugkeren uit Afghanistan. Binnen de zorglijn veteranen biedt de MGGZ zorg aan veteranen en waar nodig aan hun partners en gezinsleden. Daarnaast zijn er programma’s voor de behandeling van uitzendingsgerelateerde klachten als Post Traumatische Stress Stoornissen (PTSS) en Lichamelijk Onverklaarde Klachten (LOK); programma’s die ook voor de actief dienende militair toegankelijk zijn.

In het Algemeen Overleg van 5 september 2006 heeft de vaste commissie voor Defensie verzocht om kengetallen voor de MGGZ. Gelet op het feit dat de MGGZ eerst in 2007 in zijn volle omvang van start is gegaan, is het nog niet mogelijk om betrouwbare getallen te genereren. Het voornemen is de volgende kengetallen te genereren, zodra adequate ICT-ondersteuning is gerealiseerd:

• aantal aanmeldingen bij de MGGZ:

• aantal gezinsleden dat binnen de MGZZ wordt meebehandeld;

• rapporteren van eventuele afwijkingen van de Treeknormen met betrekking tot de tijd tussen aanmelding en start van de intake;

• verdeling actief dienenden en veteranen in de zorgvragers (uitgedrukt in percentage);

• aantal aangemelde mensen met diagnose PTSS (uitgedrukt in percentage).

In juli 2007 wordt de door mij ingestelde «Raad van toezicht en advisering ten behoeve van het civiel-militaire zorgsysteem voor de hulpverlening aan veteranen en het wetenschappelijk Onderzoek naar aandoeningen aan uitzendingen» (RZO) geïnstalleerd. Deze RZO, onder leiding van mevrouw J. L. E. M. W. R. R. Tiesinga-Autsema, gaat toezicht houden op het civiel-militaire zorgsysteem voor de hulpverlening aan veteranen. Ook zal de RZO de samenwerking bevorderen tussen alle in het zorgsysteem betrokken partijen en terzake adviseren. Bij de uitoefening van de toezichthoudende taak, heeft de RZO de bevoegdheid om aanwijzingen te geven. Tevens adviseert de RZO mij, gevraagd en ongevraagd, over (de richting van) het wetenschappelijk onderzoek op het gebied van aandoeningen gerelateerd aan uitzendingen en draagt zorg voor en bewaakt de noodzakelijke convergentie tussen de onderzoeken. In dit kader zal de RZO in overleg met Defensie een programma-adviescommissie voor onderzoek instellen.

4.2 Zelfdoding

In 2003 heeft het Vi een zgn. «factsheet» over zelfdoding onder militairen opgesteld. Hierover zijn indertijd schriftelijke vragen gesteld (TK 2003–2004, aanhangsel 535). Tijdens het Algemeen Overleg van 20 juni 2005 is eveneens gesproken over zelfdoding onder militairen en er is gevraagd of hierover onderzoeksgegevens beschikbaar zijn. Mede naar aanleiding van de indertijd gevoerde discussie is het Dienstencentrum Gedragswetenschappen gevraagd nader onderzoek te verrichten naar zelfdoding onder militairen. Dit onderzoek (periode 1996–2004) is inmiddels afgerond maar is, mede door de geringe aantallen zelfdodingen, statistisch onvoldoende om hieraan harde conclusies te kunnen verbinden. Bovendien is de registratie van suïcide, mede om privacy-redenen, niet altijd sluitend en moeilijk te achterhalen. Een derde hiaat in het onderzoek is dat alleen gegevens over actief dienende militairen beschikbaar zijn en dus geen inzicht bestaat in de omvang van suïcide onder veteranen. Alhoewel conclusies uit dit onderzoek dus moeten worden voorzien van de nodige kanttekeningen, blijkt uit het onderzoek van het Dienstencentrum Gedragswetenschappen dat het gemiddelde suïcidecijfer onder actieve militairen niet hoger is dan vergelijkbare cijfers onder de Nederlandse beroepsbevolking. Dit beeld wordt bevestigd door onderzoek in Zweden onder personeel dat heeft gediend in internationale VN- of NAVO-vredesoperaties1.

4.3 Zingeving

Militairen worden zo goed mogelijk op een vredesmissie voorbereid en daarbij wordt ook aandacht besteed aan zingeving. Zowel gedurende de generieke gereedstelling tijdens opleidingen en trainingen als tijdens het specifieke opwerktraject van de eenheid voor de uitzending is de Geestelijke Verzorging structureel betrokken en levert zij een belangrijke bijdrage. Waar mogelijk binnen de beschikbare tijd voor uitzending zal de commandant het personeel in de gelegenheid stellen aan een vormingsconferentie deel te nemen. Hoewel deze veelal zal plaatsvinden op Beukbergen, kan het soms praktischer zijn als de Geestelijke Verzorging voorziet in deze vorming bij de eenheid. Vóór uitzending naar Uruzgan hebben 50 militairen van de Taskforce Uruzgan (TFU) 1 en 347 militairen van TFU 2 aan een uitzendconferentie op Beukbergen deelgenomen. Dit is respectievelijk ongeveer 4% en 25%. Het verschil in percentage kan worden verklaard door het verschil in voorbereidingstijd van de uitzending, die bij TFU 1 beperkt was.

4.4 Onderzoek Nationale Ombudsman

Van de Nationale Ombudsman werd in december 2006 bericht ontvangen dat hij, naar aanleiding van signalen en informatie die hem van verschillende kanten hadden bereikt, had besloten een onderzoek uit eigen beweging in te stellen naar de wijze waarop het ministerie van Defensie invulling geeft aan zijn plicht tot zorg voor (ex)medewerkers met een posttraumatische stressstoornis als gevolg van ervaringen tijdens een vredesmissie. In dat kader is door zijn medewerkers een nadere verkenning van de problematiek uitgevoerd in de vorm van gesprekken met een aantal inhoudelijk betrokkenen, onder wie medewerkers van Defensie en ABP. Uit bedoelde verkenning zijn knelpunten naar voren gekomen, maar is ook duidelijk geworden dat positieve ontwikkelingen gaande zijn op het terrein van de zorgverlening door het ministerie van Defensie. De Ombudsman doelt hierbij op de Startnotitie MGGZ die aan de Tweede Kamer is gezonden, waarin de nieuwe structuur van de MGGZ staat beschreven inclusief een aparte zorglijn voor veteranen. Binnen die zorglijn is aandacht voor een samenhangende aanpak van de zorg aan veteranen met PTSS en wordt voorzien in een vaste zorgbegeleider voor een veteraan tijdens de gehele zorgverlening. Ook maakt de Ombudsman melding van het aan de Kamer gezonden plan van aanpak voor de nazorg aan veteranen van «oudere missies», waaruit blijkt dat het ministerie van Defensie zich actief inspant om een volledig beeld te krijgen van de groep veteranen met PTSS. Ten slotte memoreert de Ombudsman het coalitieakkoord van de Kabinetsformatie 2006–2007 waarin verbetering van de nazorg voor uitgezonden militairen en voor veteranen is aangekondigd, met de toevoeging dat zal worden bezien of daarvoor wetgeving moet worden voorbereid. Gelet op deze ontwikkelingen heeft de Nationale Ombudsman mij begin maart laten weten zijn onderzoek op te schorten en Defensie eerst de gelegenheid te geven de ontwikkelde plannen uit te voeren.

4.5 Beleidsintensivering voor militaire dienst- en oorlogsslachtoffers

Zorgplicht en aansprakelijkheid

Met mijn brief van 11 oktober 2006 (Kamerstuk 30 139, nr. 19) bent u geïnformeerd over mijn standpunt betreffende aansprakelijkheid, zorgplicht en het overnemen van door derden veroorzaakte schade. In het wetgevingsoverleg Personeel op 16 oktober 2006 en met mijn brieven van 14 februari en 11 april 2007 (Kamerstukken 30 139, nr. 22 respectievelijk nr. 24) ben ik daar nader op teruggekomen. Inmiddels heeft de Centrale Raad van Beroep met zijn uitspraak van 26 april 2007 (LJN: BA 4539) bepaald dat Defensie ook aansprakelijk is voor een schending van de zorgplicht van een werkgever als Defensie geen zeggenschap heeft over de wijze waarop en de omstandigheden waaronder een militair wordt ingezet. Mede naar aanleiding hiervan zult u op korte termijn nader ter zake door mij worden geïnformeerd.

Op dit moment wordt in het Sectoroverleg Defensie met de centrales van personeel overlegd over voorstellen om het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen zodanig te wijzigen dat de militair die gewond is geraakt onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden (waaronder inzet tijdens een crisisbeheersingsoperatie), in geval van «invaliditeit met dienstverband» (blijvend letsel) volledig schadeloos wordt gesteld, dat wil zeggen ook de restschade wordt meegenomen. Bij overlijden van de militair zal ook voor zijn nabestaanden gelden dat zij volledig schadeloos worden gesteld.

Aantallen letselschadeclaims

In 2006 bedroeg het totale aantal lopende letselschadeprocedures 483, waarvan 82 claims zijn ingediend naar aanleiding van een uitzending. Deze claims hebben onder andere betrekking op lichamelijk onverklaarde klachten en gebrek aan nazorg. Van de 152 in 2006 nieuwe ingediende claims betroffen 25 schade ten gevolge van een uitzending.

Lopende letselschadeprocedures in 2006483
Primaire fase384
Bezwaarfase54
Beroep bij de rechtbank18
Hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep27
Uitzending gerelateerde claims82
Lichamelijk letsel437
Lichamelijk onbegrepen klachten36
(Radar)stralingszaken3
Psychisch letsel46
In 2006 nieuw ingediende claims152
Uitzend gerelateerd25

WPC-schaal/AMA-guide

De discussie over de vervanging van de WPC-schaal door de AMA-guides binnen het militaire pensioenstelsel moet zelfstandig, zorgvuldig en transparant worden gevoerd. Daartoe zijn aan de Centrales een tweetal rapporten onder de titel «Schade in schalen» toegezonden. De rapporten behandelen respectievelijk de AMA-guides en de rol van de psyche in het militair pensioenstelsel.

Een goede bespreking van en een zorgvuldig overleg met de Centrales over deze rapporten en de gevolgen daarvan vergt tijd. Verder zijn er voor de invoering van nieuwe medische richtlijnen diverse voorbereidende activiteiten nodig. Het creëren van draagvlak voor deze nieuwe richtlijnen bij alle betrokken partijen is evident. Daarnaast moeten zaken als validatie van keuringsuitslagen en scholing van deskundigen en keuringsartsen voortvarend aangepakt worden. Slechts dan kan de doorgroei naar een kwalitatief goed systeem worden geborgd. Daarom zal dit traject van besluitvorming en implementatie met een zorgvuldig opgesteld projectplan ter hand worden genomen. Onderdeel daarvan zal ook een vergelijkend onderzoek zijn naar de keuringsuitkomsten tussen WPC-schaal en AMA-guides.

Naar verwachting zullen de uitwerking, evaluatie van de uitkomsten van de diverse acties en de finale besluitvorming een periode van ruim een jaar in beslag nemen. De uiteindelijke einddatum zal pas uit het projectplan kunnen blijken. In ieder geval is het streven erop gericht om de invoering van nieuwe medische richtlijnen binnen het pensioenstelsel voor 2009 te realiseren. Zodra de uitkomsten van het overleg bekend zijn, zult u ter zake nader worden geïnformeerd.

LOK en PTSS

In mijn reactie van 23 maart 2007 op de schriftelijke vragen van het Kamerlid Eijsink (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, Aanhangsel 1058) is toegezegd dat nog voor het zomerreces een PTSS-keuringsprotocol vastgesteld zal worden en voor het einde van het jaar een protocol voor de beoordeling van de LOK-problematiek. Conform deze toezegging is het PTSS-protocol inmiddels nagenoeg gereed. Voor de invaliditeitsbeoordeling, derhalve niet voor de diagnostiek en de medische causaliteitsvraag, borduurt dit protocol voort op het WPC/PIM-rapport en maakt derhalve ook deel uit van het overleg met de Centrales. De uitkomst van het overleg zal bepalen of en in welke omvang het PTSS-protocol per 1 juli 2007 kan worden ingevoerd. Hetzelfde geldt voor het LOK-protocol per 1 januari 2008.

Voortgang aanpassing materiële zorgpakket militaire oorlogs- en dienstslachtoffers

Met betrekking tot de aanpassing van het materiële zorgpakket militaire oorlogs- en dienstslachtoffers wordt opgemerkt dat de wijzigingen en verbeteringen bij arbeidsongeschiktheid en invaliditeit ten gevolge van de invoering van de WIA zijn vastgelegd in het zogenaamde WIA-hoofdlijnenakkoord, zoals dat vorig jaar in de Pensioenkamer van de Raad voor het overheidspersoneel is opgesteld. De gemaakte afspraken worden thans geformaliseerd in een wijziging van het Besluit IP/AO65 (Besluit bijzondere militaire pensioenen en de Voorzieningenregeling militaire oorlogs- en dienstslachtoffers). Vooruitlopend hierop is inmiddels besloten om per 1 juli 2007 de zogenaamde V4-korting bij samenloop van arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsuitkeringen te beëindigen.

Dag voor dienstslachtoffers

Op 25 november 2006 heeft de eerste «Dag voor Dienstslachtoffers» plaatsgevonden. Ook de partners van de dienstslachtoffers waren voor deze dag uitgenodigd. Gezien het grote aantal belangstellenden is deze dag in maart en april van dit jaar nog een aantal malen herhaald. De organisatie geschiedde in samenwerking met De Basis (voorheen de BNMO serviceorganisatie) en beoogt de erkenning voor de dienstslachtoffers en hun partners tot uitdrukking te brengen. Informatie werd verstrekt door het ABP/bijzondere regelingen defensie over regelingen bij invaliditeit, overlijden, noodzakelijke voorzieningen en verstrekkingen. De BNMO gaf voorlichting over de verenigingsactiviteiten en De Basis gaf een overzicht van diensten welke aan de doelgroep geleverd kunnen worden. Daarnaast werden workshops gehouden om onder de deelnemers te peilen wat onder de doelgroep leeft.

Handboek Dienstslachtoffers

Op de eerste Dag voor Dienstslachtoffers zijn door mij ook de eerste exemplaren uitgereikt van het Handboek Dienstslachtoffers. In dit handboek wordt voorlichting gegeven over pensioenregelgeving, voorzieningen en verstrekkingen en andere faciliteiten van belang voor de doelgroep. Ook voor de partners staan er vermeldenswaardige zaken in. De totale doelgroep oorlogs- en dienstslachtoffers, waaronder veteranen met een militair invaliditeitspensioen, heeft een exemplaar van het Handboek half januari van dit jaar op het huisadres ontvangen. Het handboek is ook te raadplegen via internet op www.defensie.nl. Toekomstige oorlogs- en dienstslachtoffers ontvangen het Handboek bij het verlaten van de militaire dienst.

Pas voor dienstslachtoffers

De invoering van de pas voor dienstslachtoffers maakt onderdeel uit van de ontwikkeling van een nieuwe Defensiepas ten behoeve van de toegangsbeheersing bij defensieobjecten. Naar verwachting zal eind van dit jaar de introductie van deze nieuwe defensiepas plaatsvinden, waarna in de loop van 2008 ook een start kan worden gemaakt met de verstrekking aan dienstslachtoffers. Met deze pas wordt de toegang tot militaire complexen voor dienstslachtoffers vergemakkelijkt.

4.6 Invoering Zorgloket

Het uitvoeringsloket ABP/BRD zal in de loop van 2007 volledig operationeel zijn en vanaf dat moment «Zorgloket Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers» (afgekort Zorgloket) heten. Enerzijds wordt daarmee een integrale zorgbenadering gerealiseerd voor postactieve militairen met een aandoening met dienstverband (onder wie veteranen), anderzijds wordt het militaire pensioenstelsel geplaatst in het bredere perspectief van het militaire zorgstelsel.

Het Zorgloket verzorgt de uitvoering van de militaire regelgeving voor bedoelde postactieve militairen. Naast het organiseren van medische beoordelingen worden vanuit het Zorgloket, in afstemming met de hulpverlening, uitkeringen en materiële voorzieningen geboden. Wanneer flankerende zorg en bijzondere voorzieningen (zoals reïntegratie en schuldhulpverlening) aan de orde zijn voordat het recht daarop formeel door het Zorgloket is vastgelegd, wordt bij voldoende plausibiliteit van de relatie met de dienstinzet ook deze zorg vanuit het Zorgloket ingevuld. Iedere postactieve militair die zich wendt tot het Zorgloket (of daar naar wordt doorverwezen) krijgt een zorgcoördinator toegewezen die de militair begeleidt, de doorgeleiding naar aanvullende zorgdiensten en hulpverlening coördineert en de voortgang in de dienstverlening bewaakt.

Bij deze zorg- en hulpverlening voor postactieve militairen dient het Zorgloket zich te richten op de inschakeling van gespecialiseerde externe dienstverleners. Dit onderstreept nog eens de verdere uitwerking van de eerder in deze notitie gesignaleerde brede maatschappelijke verantwoordelijkheid. De externe dienstverleners verlenen hun diensten op basis van geprotocolleerde dienstomschrijvingen, die deels nog moeten worden ontwikkeld. De binnen Defensie op deze terreinen actieve diensten (het Dienstencentrum Reïntegratie, de Militaire Geestelijke Gezondheidszorg en het Dienstencentrum Bedrijfsmaatschappelijk Werk) hebben een coördinerende rol bij de inhoudelijke invulling van de dienstverlening en de afspraken daarover met de dienstverleners. Zij stellen in overleg met de dienstverleners vast welke vormen van diensten worden geleverd en welke protocollen daarbij worden gevolgd. In beginsel voorzien zij echter niet zelf in de directe zorg- en hulpverlening.

MGGZ en DC-BMW participeren in een samenwerkingsverband met civiele organisaties, zoals De Basis, het Sinaïcentrum, het Centrum ’45 en andere gespecialiseerde organisaties. Deze samenwerking binnen het civiel-militair veteranenzorgsysteem is er op gericht de zorg voor de specifieke doelgroep vanuit de verschillende professionele invalshoeken en beschikbare faciliteiten optimaal af te stemmen.

Voor veteranen is een centraal aanspreekpunt in het leven geroepen: het Centraal Aanmeldpunt van het Veteraneninstituut (CAP/Vi). Hier kunnen veteranen met problemen zich melden. Het CAP/Vi werkt bij de intake van nieuwe cliënten met een gecompliceerde probleemstelling nauw samen met de zorgverleners binnen het civiel-militaire veteranenzorgsysteem. Daarbij wordt de diagnose en voorgestelde behandeling om te komen tot integrale hulp op het terrein van geestelijke gezondheidszorg en maatschappelijke hulpverlening onderling afgestemd in het Casuïstiekoverleg, waarin de betrokken hulpverleners, artsen en therapeuten participeren. Direct aansluitend wordt de hulpverlening in gang gezet en daarvan melding gedaan aan het Zorgloket. Voor veteranen met een eenvoudige, beperkte en kortdurende hulpvraag kan het CAP/Vi zelfstandig in de hulpverlening voorzien. Dit geldt ook voor vragen op het gebied van erkenning en herkenning. Op deze wijze borgt het CAP/Vi dat de juiste doorgeleiding plaatsvindt en geen veteranen met problemen buiten de boot vallen.

Met door Defensie te betalen dienstverleners worden contracten afgesloten over het leveren van de diensten. Met de (deels) zelfstandig gefinancierde instellingen, worden convenanten overeengekomen. In de protocollen en convenanten worden de verschillende dienstverleningsvormen, de daarbinnen te verrichten activiteiten, de kwalitatieve voorwaarden en de informatie-uitwisseling voor die diensten beschreven. Bij de invulling van de zorgverlening wordt gebruik gemaakt van deze contracten en uitvoeringsafspraken om de zorg voor de postactieve militairen te organiseren.

Het Zorgloket en de betrokken Defensiediensten bewaken primair de kwaliteit van de dienstverlening door de civiele dienstverleners vanuit de contracten en convenanten, Daarnaast wordt de eerder vermelde onafhankelijke RZO onder voorzitterschap van mevrouw Tiesinga ingesteld, die het functioneren van de zorg voor postactieve militairen en veteranen volgt.

5. TOT SLOT

In de periode waarop deze notitie betrekking heeft, is voor veteranen veel gebeurd. Enerzijds betrof dat de voortgang in de uitvoering van eerder genomen maatregelen, anderzijds zijn ook nieuwe elementen aan het veteranenbeleid toegevoegd: de Nederlandse Veteranendag staat goed op de kaart, met het realiseren van het VRS is een belangrijke stap gezet op het gebied van communicatie met veteranen en met de invoering van het Zorgloket in combinatie met de prominente rol van het CAP/Vi daarbinnen wordt de integrale zorgbenadering en de coördinatie van de dienstverlening concreet handen en voeten gegeven.

Voor de nabije toekomst wordt op basis van het plan van aanpak nazorg veteranen «oudere missies» geprobeerd meer veteranen met een zorgbehoefte te bereiken dan tot nu toe om hen te bewegen daadwerkelijk hulp te zoeken mochten zij dat nog niet hebben gedaan. Veel aandacht en inspanning zal nodig zijn voor het realiseren van de voornemens met betrekking tot zorgplicht en aansprakelijkheid, voor de nadere invulling en uitwerking van zowel Zorgstelsel als Zorgloket (inclusief flankerend beleid en benodigde regelgeving) en voor het afronden van de uitwerking van de zakelijke klant-/leverancierrelatie tussen Defensie en het Veteraneninstituut. Tot slot wordt met de brede, interdepartementale beschouwing de gewenste integrale benadering van de zorgproblematiek nadere invulling gegeven. De uitkomsten hiervan kunnen de aanzet vormen voor nieuw beleid.

De staatssecretaris van Defensie,

C. van der Knaap


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter vergelijking: een gemiddelde Prinsjesdag trekt ongeveer 30 duizend belangstellenden.

XNoot
1

De gegevens met betrekking tot de reactie op de VRS-brief zijn gebaseerd op de stand per 29 mei 2007.

XNoot
1

Artikel «Suicide Rate among Former Swedish Peacekeeping Personnel, Military Medicine, 172, 3:278, 2007.

Naar boven