30 139 Veteranenzorg

Nr. 201 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 13 juli 2018

De vaste commissie voor Defensie heeft op 26 juni 2018 overleg gevoerd met mevrouw Bijleveld, Minister van Defensie, over:

  • de brief van de Minister van Defensie d.d. 14 juni 2018 inzake Veteranennota 2017–2018 (Kamerstuk 30 139, nr. 186);

  • de brief van de Minister van Defensie d.d. 1 februari 2018 inzake RZO-advies nr. 24 (voorkomen van secundaire ziektewinst en -victimisatie in de veteranenzorg) (Kamerstuk 30 139, nr. 184);

  • de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 27 maart 2018 inzake afschrift van de reactie op de brief van de Veteranenombudsman inzake advies om Militair Invaliditeitspensioen (MIP) toe te voegen aan lijst van wettelijke pensioenen en uitkeringen die het CAK hanteert (2018Z05452);

  • de brief van de Minister van Defensie d.d. 5 april 2018 inzake verslag van werkzaamheden van de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek (RZO) juli 2015 – juli 2017 (Kamerstuk 30 139, nr. 185).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Ten Broeke

De griffier van de commissie, De Lange

Voorzitter: Wörsdörfer

Griffier: De Lange

Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Belhaj, Van den Bosch, Bruins Slot, Emiel van Dijk, Diks, Karabulut, Kerstens, Krol, Stoffer en Wörsdörfer,

en mevrouw Bijleveld, Minister van Defensie.

Aanvang 17.03 uur.

De voorzitter:

Goedemiddag allen, welkom bij de bijeenkomst van de vaste commissie voor Defensie. Wij hebben op het programma staan het notaoverleg Veteranen. Ik heet vanzelfsprekend de leden van de Kamercommissie welkom. Welkom aan de Minister en haar ondersteuning en welkom aan de mensen in de zaal en de mensen die thuis meekijken.

Het volgende als huishoudelijke mededeling vooraf. Het lijkt mij het handigste om qua sprekersvolgorde de rij af te gaan. Ik zie geknik. Mooi, dat is fijn. De spreektijden zijn bekend. De spreektijden die op het schema staan zijn overigens voor twee termijnen, dus maak niet in de eerste termijn alle tijd vol, want dan krijgt u in de tweede niks meer. Interrupties doen we in tweeën, niet al te veel. Ik denk ook niet dat dat nodig zal zijn. Omdat wij het over de veteranen hebben, werd ik er net op gewezen dat er een alleraardigste actie op Facebook is. U kunt allen op uw profielfoto een banner plaatsen van Veteranendag, dat is zaterdag. Het zou leuk zijn als wij dat allemaal doen en kijkers straks kunnen zien of de Kamerleden dat ook allemaal gedaan hebben. Dat kan straks ergens in een schorsing wel. «Als je Facebook hebt», wordt er opgemerkt. Vanzelfsprekend, maar anders kun je op een andere manier uiting geven aan de waardering voor de veteranen.

Laten we beginnen met de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Ik geef als eerste het woord aan de heer Van den Bosch van de VVD.

De heer Van den Bosch (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Misschien ter aanvulling: het is zaterdag Veteranendag. Dan wordt het in Den Haag weer een bijzondere dag. Ik denk de komende dagen ook in heel veel gemeentes waar op lokaal niveau Veteranendag wordt georganiseerd.

Onze veteranen verdienen namelijk niets dan lof en de beste behandeling die wij als samenleving kunnen bieden. Deze mannen en vrouwen hebben immers hun leven op het spel gezet om de vrijheid te beschermen. Daarom is de VVD ook zeer tevreden dat de veteranenzorg in Nederland over het algemeen gezien van een zeer hoge kwaliteit is. Maar dat betekent niet dat wij onze ogen sluiten voor de zaken die nog wel beter kunnen en moeten, want alleen het beste is goed genoeg voor onze veteranen. Mijn fractie waardeert het dan ook dat deze Minister in navolging van haar voorgangers de aanbevelingen uit de evaluatie van het veteranebeleid met beide handen heeft aangepakt om de veteranenzorg verder te verbeteren. De VVD kijkt bijvoorbeeld met interesse uit naar de plannen voor de reorganisatie van het Veteraneninstituut en hoopt dat hiermee de zorg voor onze veteranen verder vereenvoudigd kan worden en financieel duurzamer kan worden gemaakt. Mijn fractie is ook benieuwd hoe de Minister deze reorganisatie ziet.

Ook waardeert de VVD-fractie het onderzoek dat wordt uitgevoerd naar Dutchbat III-veteranen. Deze groep, zo weten wij allemaal, verdient extra aandacht en heeft daar eigenlijk wel erg lang op moeten wachten. Wij kijken uit naar de uitkomsten van dit onderzoek en hopen daarmee de veteranen van deze missie beter te kunnen helpen.

Mijn fractie maakt zich wel zorgen over de zorgverlening aan veteranen, ook na het rondetafelgesprek van gisteren. Niet dat alles fout gaat: ook hier geldt natuurlijk dat heel veel dingen goed gaan, maar tegelijkertijd zijn er schrijnende gevallen waarin het fout is gegaan. Nu ziet mijn fractie ook de goede ontwikkeling in het beleid hieromtrent, namelijk dat er beter maatwerk kan worden geleverd door de veteraan meer eigen regie te geven over zijn zorg en door de informatiedeling in de zorgketen te verbeteren. De veteraan kan zo beter bediend en uiteindelijk dus beter geholpen worden. Maar mijn fractie vraagt zich wel af of dit voldoende is. Uit het rondetafelgesprek van gisteren, maar ook uit eerdere gesprekken met veteranen komt toch naar voren dat er binnen het departement niet één iemand is die de probleemeigenaar is van de zorgketen voor veteranen. Hoe kijkt de Minister daartegen aan? De VVD is van mening dat we als overheid – dat zeg ik ook als liberaal – de plicht hebben om al deze mensen die voor onze vrijheid hebben gevochten zo goed mogelijk te helpen. Wij kunnen niet wachten tot er echte problemen ontstaan met veteranen en zij die bij het departement kenbaar hebben gemaakt. Als wij hen pas helpen als zij aangeven dat zij problemen ondervinden, zijn we vaak al te laat en dan kan het jaren kosten. Wij zijn het deze helden verplicht om hen proactief te helpen en de zorg naar hen toe te brengen, zodat zij tijdig en het liefst zelfs preventief geholpen kunnen worden. Hierbij speelt de zorgcoördinator vanzelfsprekend een sleutelrol, zoals ook naar voren komt in artikel 8 van de Veteranenwet. Waar deze in theorie leidend zou moeten zijn bij het brengen van zorg naar de veteraan, blijkt het in de praktijk niet altijd goed te lukken. Is de Minister het met de VVD eens dat onze veteranen de beste zorg verdienen die we als samenleving kunnen bieden? Welke stappen is hij van plan te zetten om dit te realiseren, om ervoor te zorgen dat de problemen waarover we onder andere gisteren weer hoorden uit de wereld worden geholpen?

Voorzitter. Mijn fractie heeft nog een aantal vragen voor de Minister. In de nota geeft ze aan dat het geen taak van de rijksoverheid is om lokale veteranenhuizen te financieren. Ik deel dit standpunt met haar. Juist door dit soort plekken lokaal te financieren stimuleer je lokale binding met veteranen. Ik hoor echter ook dat sommige gemeenten worstelen bij de vormgeving van het lokale veteranenbeleid. Herkent de Minister deze situatie? Zo ja, is zij bereid om met de VNG in gesprek te gaan over hoe gemeenten beter handvatten geboden kunnen worden bij dit beleid?

Ik heb ooit een andere baan gehad. Laat ik het tegenwoordig maar zo zeggen. Het staat hier anders. Daardoor heb ik veel ervaring met lokale veteranenactiviteit. Ik kan me voorstellen dat het bijvoorbeeld goed zou zijn om de best practices te delen, want ik weet dat er ook veel goede dingen gebeuren. Hoe kijkt de Minister tegen de gevolgen van de AVG op de veteranenzorg aan? Ik krijg signalen dat dit de zorgketen bemoeilijkt en lokaal beleid lastiger maakt, omdat het lastig is voor Wmo-consulenten om te achterhalen of ze te maken hebben met veteranen. Vorig jaar had de Minister toegezegd dat zij met de VNG in gesprek zou gaan om de Wmo-zorg te verbeteren. Welke vorderingen zijn er geboekt op dit terrein en in hoeverre beïnvloedt die nieuwe AVG-wetgeving dit beleid? Kan de Minister aangeven hoe de situatie nu is met betrekking tot de ontwikkeling van het PTSS-protocol? De RZO heeft aanbevelingen gedaan om veteranen nauwer te betrekken bij de rechtvaardige afhandeling van eventuele incidenten. De Minister heeft aangegeven deze aanbeveling over te zullen nemen. Kan de Minister ook aangeven hoe zij dat gaat doen?

Voorzitter. Ik eindig mijn betoog weer met een positieve noot. In navolging van de motie Bruins Slot/Van den Bosch komen in 2020 de Invictus Games naar Nederland. Daar is de VVD zeer verheugd over. Het is een prachtig initiatief om te laten zien dat verwonde militairen nog steeds een topprestatie kunnen leveren en het is geweldig dat ons land, deze stad, daar een podium voor wil bieden. Maar de organisatie van het evenement is pas het begin. We moeten dit naar onze mening aangrijpen als een lanceerplatform voor nog betere veteranenzorg en om de veteraan nog meer in de maatschappij te zetten. Sport is voor veel veteranen een manier om met hun problemen om te gaan. Daarom wil ik de Minister vragen of het mogelijk is om de sportfaciliteiten op militaire bases ook beschikbaar te stellen aan post-actieve veteranen.

Ten slotte wil ik het nog kort over het Nationaal Fonds Ereschuld hebben. Mijn fractie ziet de zorg voor onze veteranen als een fundamentele taak van de overheid en juicht de oprichting van dit fonds, gemeld in het regeerakkoord, toe. Wij juichen dit van harte toe. Ik dank de coalitiepartners. Wie de eer krijgt, moet zelf de broek aantrekken. Ik hoor het CDA. Dat is toch mooi in een coalitie. Het is goed dat het kabinet 20 miljoen voor dit fonds beschikbaar heeft gesteld. Naar de mening van de VVD-fractie zou het heel mooi zijn om hier een echt nationaal fonds van te maken. Wij zouden dit fonds graag openstellen voor additionele investeringen van derden. Dan kunnen mensen, bij wijze van spreken, via dit fonds een veteraan adopteren. Op die manier wordt de samenleving erbij betrokken. Zo helpen we de veteraan en bieden we meer ruimte voor maatschappelijke waardering. Kan de Minister hier misschien op reflecteren?

Voorzitter. Ik weet niet hoe het mijn tijd is. Onze veteranen waren er voor onze vrijheid en de VVD is er voor hen. Dank u wel.

De voorzitter:

Hartelijk dank, meneer Van den Bosch, voor uw inbreng. We gaan door naar de heer Van Dijk, die namens de PVV het woord krijgt.

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Voorzitter. Nederland kan trots zijn op meer dan 110.000 veteranen in ons land. Dat is de PVV in ieder geval zeker, want ook na hun actieve dienstjaren dragen veteranen vaak nog steeds hun steentje bij aan onze samenleving. Zo zijn er veteranen die functies bij de overheid of in het bedrijfsleven op hun cv op heel verdienstelijke wijze hebben uitgebouwd. Daarbij hebben de lessen en de vaardigheden die ze hebben geleerd bij Defensie vaak flink bijgedragen aan het succes van hun carrière na Defensie. Samenwerken, doorzettingsvermogen en resultaatgerichtheid zijn een paar van de kernvaardigheden die centraal staan binnen Defensie. Deze kwaliteiten worden meegenomen naar organisaties buiten Defensie. Zoals gezegd is dat een aanwinst voor die bedrijven, maar hiermee zeker ook voor de Nederlandse maatschappij. De PVV zou graag willen dat deze succesverhalen meer aandacht krijgen, niet alleen op Veteranendag, maar ook daarbuiten. Eigenlijk zou voor Defensie elke dag een veteranendag moeten zijn. De veteranen verdienen ons respect en onze waardering 365 dagen per jaar en niet alleen tijdens een mooie zonnige zaterdag in juni. Deelt de Minister die opvatting en zo ja, hoe gaat zij dat bewustzijn uitbreiden? Graag een reactie.

Ik zeg dit, want mijn fractie ziet dat er al veel wordt gedaan. Neem bijvoorbeeld de veteranenpas: een laagdrempelige manier om ondernemers en bedrijven in contact te laten komen met veteranen. Wat wij jammer vinden is dat het bestaan van die pas nog niet erg bekend is. Als je kijkt op de website van de pas, zie je tal van bedrijven waar men die pas kan gebruiken. Het aanbod is echter vrij beperkt en moeilijk toegankelijk. Wij hebben het gevoel dat er meer bedrijven voor te porren zouden zijn om hieraan mee te doen. Zou de Minister actief, of in ieder geval actiever, bedrijven willen benaderen om te vragen of ze hieraan ook zouden willen meedoen?

De PVV vindt het van belang dat beide zijden van de medaille benoemd worden. Want er is zeker ook een minder mooie kant aan het veteraan zijn in Nederland. Er zijn veteranen die door hun werk bij Defensie gehavend de krijgsmacht verlaten, soms met zichtbare littekens, maar soms met onzichtbare. Gisteren hebben we nog gesproken met veteranen en veteranenorganisaties en hebben we ook persoonlijke verhalen kunnen horen. Die gaan je niet in de koude kleren zitten. De rode draad door de verhalen heen is dat de regels en procedures er zijn. Echter zijn er problemen met de uitvoering, of het nu een verkeerde medische diagnose is, een starre begeleider of een gemeente die niet wil meewerken. De veteranen lopen aan tegen het grote gedrocht dat de overheid is en voelen zich dan machteloos, iets wat zeker niet helpt bij het herstelproces.

De PVV beseft dat niet alle problemen de schuld zijn van Defensie, maar wij zouden de Minister wel willen vragen of zij met de medeoverheden in gesprek wil blijven om de hulpvraag en het aanbod zo goed mogelijk op elkaar te laten aansluiten. Waar Defensie wel voor verantwoordelijk is, is de klachtafhandeling. De kritiek van de Nationale ombudsman was niet mals. Kunt u aangeven waarom de afgelopen twee jaar zo weinig vooruitgang is geboekt op dit terrein? Veel veteranen vallen nog tussen wal en schip, al dan niet door een lakse houding van Defensie. Zo benadrukte onlangs de Veteranenombudsman in een persbericht dat Defensie klachten onvoldoende serieus aanpakt en dat de centrale klachtencoördinator intern binnen het ministerie moet trekken en sleuren om zaken gedaan te krijgen. Deze voorbeelden stuiten mijn fractie zeer tegen de borst. Wanneer de Defensieorganisatie elke klacht als een advies zou zien, zou zij kunnen werken naar een oplossing en daadwerkelijk kunnen leren als organisatie. Laten we het een can-domentaliteit noemen, maar dan bij de klachtafhandeling en ten faveure van de veteranen. Graag krijg ik een reactie van de Minister.

Een ander punt dat de Veteranenombudsman naar voren brengt, is wederom een kille benadering. De Veteranenombudsman geeft namelijk aan dat de klachten vooral worden bekeken vanuit het eigen perspectief en formeel worden benaderd. Dit hebben we al eerder gehoord in de omgang met de nabestaanden van Mali, Ossendrecht en Schaarsbergen. Wat gaat de Minister doen om dit te veranderen?

Ook het feit dat procedures eindeloos worden gerekt ten nadele van de veteraan is de PVV een doorn in het oog. Uit persoonlijke verhalen die we hoorden van veteranen blijkt dat bij bijna alle instanties waar ze mee te maken krijgen alle procedures eindeloos en om de meest malle redenen soms worden getraineerd. Men praat dan niet meer in maanden, maar in jaren voordat een definitieve oplossing is bereikt. Deelt u de mening dat aan die verschrikkelijke bureaucratie iets moet worden gedaan? Betere afstemming tussen de instanties en meer maatwerk zouden de procedures aanzienlijk kunnen verkorten. Wij praten over mensen die er niet voor hebben gekozen om in die ambtelijke molen terecht te komen. Ze kozen ervoor om Nederland te dienen en het laatste wat ze dan verdienen is dit. Graag een reactie.

Helaas zijn dit niet de enige problemen waar veteranen mee te maken krijgen nadat ze zich voor hun land hebben ingezet. Vele veteranen krijgen na verloop van tijd last van PTSS-gerelateerde klachten. Vervolgens worden die mensen, die op dat moment hulp nodig hebben, de bureaucratische molen in gestopt, waarna ze na vele jaren en vaak vele tegenstrijdige diagnoses pas de erkenning krijgen die ze nodig hebben. Zij hebben die nodig, want zonder deze erkenning wordt er vaak financiële schade geleden. Men kan niet werken, maar vaste lasten als huur, hypotheek, water, licht en ziektekostenverzekering lopen allemaal door, met als gevolg dat vele veteranen zich in de schulden moeten steken alvorens hun aandoening of situatie wordt erkend. Maar het kwaad is dan al geschied. Wederom is dit niet iets wat het herstel van de veteranen bespoedigt. Dit is wrang, maar wat het extra wrang maakt is dat de Defensieorganisatie klaarblijkelijk twijfelt aan het verhaal van haar eigen personeel, terwijl het vaak zo klaar als een klontje is dat een veteraan bepaalde symptomen begint te vertonen na verschrikkelijke dingen in oorlogsgebied te hebben meegemaakt. Defensie heeft wel een zorgplicht jegens die mensen. Laten we dat niet vergeten.

Ik sluit af. De PVV is een grote fan van het nuttige werk dat hulphonden verrichten. Deze viervoeters helpen niet alleen slechtzienden, maar ook veteranen. In uw nota stond dat het onderzoek naar de hulphonden medio 2018 afgerond zal worden. Het is vandaag 26 juni. Dat valt in onze interpretatie redelijk onder «medio». Kunt u aangeven wanneer u het onderzoek verwacht? Graag een reactie.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Hartelijk dank, meneer Van Dijk. We gaan door en ik geef het woord aan mevrouw Bruins Slot namens het CDA.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Voorzitter, dank u wel. Ik wil u vragen om mij een seintje te geven bij zeven minuten. Volgens mij heb ik in totaal negen minuten spreektijd. Ik zie de griffier knikken, dus dat klopt.

Het CDA is trots op de Nederlandse veteranen. Zij leveren een belangrijke bijdrage aan het brengen van vrede en veiligheid en dat doen zij in de meest uiteenlopende gebieden op gevaarlijke plekken in de wereld. Dat verdient erkenning en waardering. Erkenning voor het werken in extreme omstandigheden. Waardering dat zij deze inzet doen om andere mensen hulp te bieden en dat zij bereid zijn om hiervoor het hoogste offer te brengen.

Veteranen zijn overal actief in de samenleving, ook als collectief. Een recent voorbeeld is de zoektocht naar Anne Faber, waarbij veteranen spontaan een veteranensearchteam hebben gevormd dat in samenwerking met de politie is ingezet. Klopt het dat vanuit het Veteranen Platform nu wordt ingezet op een soort noodhulporganisatie gericht op nationale inzet? Dan gaat het om het ondersteunen van zoekacties, dijkbewaking en bestrijding van bos- en heidebranden. Graag een reactie van de Minister op dit punt.

Vorig jaar heb ik samen met andere collega's, breed ondersteund door de Kamer – ik geloof dat het met algemene stemmen was – een motie ingediend om te onderzoeken of de Invictus Games in Nederland georganiseerd kunnen worden. Het is geweldig dat de initiatiefnemers die hierachter zitten prins Harry hebben kunnen overtuigen dat Nederland een fantastische plek is om dat te doen en dat 2020 een mooi moment is.

Wat het CDA echt belangrijk vindt nu we dat prachtige evenement gaan organiseren, is dat we de sporters, de familieleden en de begeleiders goed betrekken bij de organisatie van de Invictus Games in Nederland. Het zou jammer zijn als het een bobo-organisatie wordt. Er is juist heel veel kennis, kunde en ervaring bij de mensen die al zelf deelnemer zijn geweest aan de Invictus Games, de familieleden maar ook degenen die hen trainen. Daarom is het belangrijk dat zij betrokken worden bij de organisatie van dit evenement. Wil de Minister hiervoor zorgen? Mijn tweede vraag is wat Defensie zelf gaat doen om de organisatie van de Invictus Games te ondersteunen.

Tijdens het rondetafelgesprek – meerdere collega's voor mij zeiden het al – brachten de veteranen naar voren dat er een kloof is tussen de theorie van de Veteranenwet, waarin alles echt goed geregeld is, en de praktijk, waarin het in sommige gevallen niet voor elkaar komt, en dat dit schrijdende situaties met zich meebrengt. Ik loop een aantal punten af. In de Veteranenwet, waartoe Angelien Eijsink ooit het initiatief heeft genomen met onder anderen Remi Poppe van de SP, staat het idee centraal van één man, één plan: een zorgcoördinator die de veteraan onafhankelijk begeleidt in zijn zorgvraag. Hij ontzorgt de veteraan en helpt bijvoorbeeld bij het aanvragen van voorzieningen bij de gemeente. Dat is het verschil tussen het haalrecht en de brengplicht. Ik heb meegewerkt aan die wet. Mijn handtekening staat er ook onder. Het was echt de bedoeling dat de zorgcoördinatoren de veteranen zouden helpen. Ook spraken de veteranen hun zorg uit over de groeiende caseload van de zorgcoördinatoren. Klopt het dat er sprake is van een gedachte om die één man, één plan los te laten? Ik hoor daar wat geluiden over. Ik hoop echt dat het niet zo is, want dat zou de basis van de wet ondermijnen. Klopt het dat het in de praktijk nog steeds niet optimaal werkt en dat de zorgcoördinatoren soms onvoldoende instrumenten hebben, maar bijvoorbeeld ook nog steeds een te zware caseload hebben? Wat gaat de Minister hieraan doen?

Het is belangrijk om te voorkomen dat de veteranen überhaupt in de zorg terechtkomen. Nuldelijnszorg speelt hier een belangrijke, cruciale rol in. Het Veteranen Platform heeft daar een heel mooi netwerk voor opgezet, maar in 2019 stopt de financiering daarvan. Vorig jaar vroeg ik aan Minister Hennis: Minister, gaat u ervoor zorgen dat er vanaf 2019 weer financiering is? Zij zei letterlijk: «linksom of rechtsom, er komt financiering.» Wat is de stand van zaken hiervan?

Ook de inloophuizen zijn belangrijk. Mijn collega van de VVD zei het al. Dit zijn de plekken waar veteranen elkaar kunnen ontmoeten. Vaak zijn er ook collega's van de nuldelijnsondersteuning aanwezig. De Veteranenombudsman maakt zich zorgen om de financiering van de inloophuizen. Het tweede wat hier speelt, is dat ook in 2019 de financiering door het vfonds afloopt. De Veteranenombudsman zegt: eigenlijk zijn er op dit moment te weinig middelen en is er te weinig ondersteuning om toekomstgericht te kunnen werken. Dat veroorzaakt stress en dat gaat niet de goede kant op. Mijn vraag aan de Minister is: zou zij met de betrokkenen, zoals de veteranenontmoetingscentra, die natuurlijk verenigd zijn, het vfonds, de gemeenten en het Veteraneninstituut om tafel willen zitten om voor de komende periode, vanaf 2019, een meer bestendige ondersteuning voor elkaar te krijgen? Ik zeg het op deze manier, omdat ik zie dat de Minister niet direct zal zeggen: ik ga het structureel financieren. Maar ik denk dat er in overleg met deze partners best wat oplossingen gevonden kunnen worden die tegemoetkomen aan de zorgen die er zijn.

Dan de klachtenafhandeling. De heer Van Dijk zei het al treffend, vind ik. De Veteranenombudsman schrijft heel helder: «Het advies van de centrale klachtencoördinator wordt terzijde gelegd, dossiers worden intern rond geschoven, de centrale klachtencoördinator stuit op weerstand, en incidenteel zelfs op weigering, van de krijgsmachtdelen om de klachten überhaupt te behandelen.» Dat is natuurlijk niet acceptabel. De Veteranenombudsman schrijft ook dat hij twijfelt of de centrale klachtencoördinator voldoende formele bevoegdheid en gezag heeft. Eigenlijk ontbreekt de doorzettingsmacht om in de organisatie te zeggen: nu is het gedoe over en ga je mijn vragen gewoon beantwoorden. Mijn vraag aan de Minister is: hoe wil zij de bevoegdheden en het gezag van de centrale klachtencoördinator versterken?

De Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek spreekt eigenlijk soortgelijke zorgen uit. Zij zeggen dat het contact tussen veteranen en Defensie nog steeds te veel juridiseert. We hebben het daar vaker over gehad. De verbinding wordt te veel verbroken en partijen worden tegenstander. Mijn vraag is: hoe gaan we ervoor zorgen dat daarin op korte termijn iets verandert? Daarin wordt ook gesproken over de medische eindtoestand.

Voorzitter. De heer Van den Bosch van de VVD sprak duidelijk een aantal zaken uit over Dutchbat, waarbij ik mij kortheidshalve kan aansluiten. Het is heel goed dat de Minister nu verdere stappen onderneemt. Ik hoop dat zij vooral gezamenlijk met de veteranen van Dutchbat wil oplopen, want dat is ook van belang om onderling begrip te houden.

Ik kom tot een afronding. De veteraan is niks zonder zijn thuisfront. Zij zijn vaak steun en toeverlaat. Ook het thuisfront is op uitzending als de militair op uitzending is. Hun betrokkenheid is van belang, ook na de uitzending. Ik begrijp dat er een herziening plaatsvindt van de Regeling reüniefaciliteiten veteranen. Is het mogelijk om voortaan ook de partners onder deze regeling te laten vallen, als een blijk van erkenning en waardering voor hun betrokkenheid?

Voorzitter. Zaterdag is het weer Nederlandse Veteranendag. Het CDA vindt dit een mooie dag van erkenning van en waardering voor de Nederlandse veteraan. Ik zal zelf ook weer mijn kwartiermuts op doen van de gele rijders en meelopen met het defilé. Ik verheug mij daar enorm op.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Wat u als laatste zei, kan ik mij heel goed voorstellen. Dan is het woord aan de heer Krol, die namens 50PLUS het woord krijgt.

De heer Krol (50PLUS):

Voorzitter. Allereerst wil ik de Minister en natuurlijk de mensen die eraan gewerkt hebben complimenteren met de uitvoering van de nota. Hij is helder, overzichtelijk en verfrissend. Ook inhoudelijk is 50PLUS positief over de nota. Deze maakt goed duidelijk dat er in Nederland in de afgelopen jaren belangrijke stappen zijn gezet om de zorg voor en de belangen van onze veteranen beter te regelen. Wat vindt de Minister van de suggestie van de RZO om een keer in de twee jaar met een beleidsrijke veteranennota te komen met een langetermijnhorizon?

Het is goed dat er op verschillende fronten onderzoek plaatsvindt naar mogelijke verbeteringen. Op een aantal punten zijn die wenselijk, zo bleek ook gisteren in het overleg met vertegenwoordigers van de veteranen. Daarbij gaat het onder andere om de manier waarop de veteranenzorg nu is georganiseerd en de fricties die ontstaan als veteranen buiten de militaire organisatie komen. Gaat de Minister op dat laatste punt op korte termijn actie ondernemen?

Diezelfde vraag stel ik als het gaat om de kritiek op de nazorgvragenlijst. Het is goed dat er onderzoek wordt gedaan naar de problemen die een deel van de veteranen van de missie Dutchbat III nog steeds ondervindt. Het is jammer dat dit pas na twintig jaar gebeurt. 50PLUS hoopt dat sneller duidelijk wordt welke behoeften er zijn bij de militairen die in dit verband geopereerd hebben. Het is goed dat dit onderzoek breed wordt opgezet en zo nodig naar andere groepen kan worden uitgebreid.

Over andere groepen gesproken: 50PLUS steunt het voorstel van de RZO om meer samen te werken met andere beroepsgroepen, met name met de politie. De fractie van 50PLUS is positief over de aandacht in de nota voor het thuisfront, door mijn buurvrouw ook al genoemd, al moet misschien duidelijker worden wie hier precies mee bedoeld worden. Goed dat de aandacht daarbij vooral uitgaat naar meer informatie tijdens de missie over het verloop ervan en beter contact als de missie is afgelopen.

Tot slot nog een vraag over de klachtenbehandeling. Volgens de Veteranenombudsman worden die te veel bekeken vanuit het eigen perspectief en te formeel benaderd. Er is volgens hem nog steeds te weinig persoonlijk contact en Defensie behandelt de klachten nog steeds onvoldoende voortvarend. Verder is het niet altijd mogelijk dat mondelinge klachten worden geregistreerd. Kan de Minister hierop reageren? Heeft zij inmiddels al met de ombudsman gesproken?

Ook ik ben blij dat het zaterdag Veteranendag is. Ik kan zelf helaas niet meelopen, maar ik zit aan de kant en ik beloof u dat ik mijn buurvrouw van harte ga toejuichen.

De voorzitter:

Zeer veel dank voor uw inbreng, meneer Krol. Ik geef het woord aan mevrouw Belhaj, namens D66. Gaat uw gang.

Mevrouw Belhaj (D66):

Voorzitter, dank. D66 heeft buitengewoon veel waardering voor onze veteranen. Mannen en vrouwen bij Defensie die hebben gediend voor vrede en veiligheid, verdienen ons respect. Wij zijn hen dat verschuldigd en D66 is dan ook blij dat Nederland jaarlijks waardering uitspreekt voor onze veteranen tijdens de Nederlandse Veteranendag, waar de heer Krol ook met iedereen meeklapt; hoe leuk kan het worden.

Afgelopen jaren waren er diverse positieve ontwikkelingen. Zo is op initiatief van de Kamer de Veteranenwet tot stand gekomen. Kamerbreed, met verschillende politieke partijen, is dat initiatief gesteund. Andere positieve ontwikkelingen zijn de realisatie van het Veteranenloket en de aanstelling van de Veteranenombudsman. Ik ben ook blij dat er in de afgelopen jaren veel stappen zijn gezet bij het veteranenbeleid. Toch is er ruimte voor verbetering, waar ik graag op in wil gaan.

Veteranen die niet passen binnen het zorgmodel van Defensie, vallen nu nog te vaak volledig buiten de boot. Het is vechten tegen de bierkaai. Aanvragen voor Militair Invaliditeitspensioen en de afwikkeling van schaderegelingen duren te lang en zijn te omslachtig. Door de complexe regelgeving waarbij procedures soms worden vertraagd en te veel actoren met tegengestelde belangen tegenwerkende stappen nemen, is het proces een soort oorlog waar de veteraan het slachtoffer van wordt.

D66 is van mening dat dit proces efficiënt moet worden ingericht, met transparantie en zorgvuldigheid als uitgangspunt, en dat de veteraan te allen tijde centraal dient te staan. Concreet betekent dit dat schaderegelingen moeten aanvangen in een vroeg stadium, om onnodig leed en schade zo veel mogelijk te voorkomen of in ieder geval te beperken.

Ook kan het proces ongecompliceerder worden ingericht. Te vaak moeten veteranen nog worden gekeurd door verschillende instanties, met tegenstrijdige keuringsuitkomsten. Zo wordt de veteraan meerdere malen medisch gekeurd door Defensie, voordat überhaupt de schaderegeling kan aanvangen, en dan wordt toch nog extern advies aangevraagd, met alle gevolgen van dien. Graag een reactie van de Minister. Is zij het met mij eens dat onze veteranen niet overbodig belast moeten worden met externe medische keuringen?

Ook het maximale budget van € 7.500 voor rechtsbijstand doet geen recht aan de complexe en tijdrovende trajecten waar veteranen zich doorheen moeten vechten. Het ontoereikende bedrag voor rechtsbijstand staat ver van de praktijk. Is de Minister bereid om te kijken naar de rechtspositionele regeling waar het vastgestelde bedrag van € 7.500 onder valt?

De behandeling van klachten van veteranen door Defensie verdient geen schoonheidsprijs. De Veteranenombudsman is daarover heel duidelijk in zijn recente onderzoek. Te veel klachten van veteranen blijven liggen en hierdoor ontstaat de indruk dat Defensie niet leert van de klachten voor de toekomst. Er is dan ook geen verbetering te zien sinds de invoering van de nieuwe klachtenregeling Defensie, in juli 2016.

Dit is ook terug te zien in het aantal klachten. Afgelopen jaar was er sprake van 152 klachten, een stijging van meer dan 25% ten opzichte van het jaar daarvoor. Dat is slecht voor het imago van Defensie. Dat is jammer, want alle goede bedoelingen en de terechte focus op het personeel in de Defensienota worden dan tenietgedaan.

D66 is van mening dat de overheid verantwoordelijkheid dient te nemen voor onze veteranen. Het is namelijk dezelfde overheid die ten dienste van Nederland besluit tot het uitzenden van onze militairen. Ik verzoek de Minister dan ook om de organisatie zo in te richten dat er bereidheid is om klachten adequaat af te handelen. De Veteranenombudsman constateert dat verschillende krijgsmachtonderdelen hun zaken niet op orde hebben. Hierdoor is de centrale klachtencoördinator niet in staat om verandering te brengen. Sturing vanaf de top is nodig. Is de Minister bereid hiernaar te kijken?

Voorzitter. D66 vindt het belangrijk dat er begrip, waardering en erkenning is in de samenleving voor onze veteranen. Zo zouden wij graag willen dat veteranen de mogelijkheid krijgen om hun militaire uniform te dragen tijdens veteranenevenementen en dat er aandacht is voor moral injury, omdat het recht doet aan de ervaringen die veteranen tijdens uitzendingen opdoen. Ik zal waarschijnlijk twee moties indienen in de tweede termijn.

Voorzitter, dit was mijn inbreng.

De voorzitter:

Hartelijk dank voor uw inbreng. Dan gaan we door. Ik geef het woord aan mevrouw Diks, die namens GroenLinks het woord voert.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Een veteraan is formeel gezien een voormalig militair of een voormalig gemilitariseerde burger met de Nederlandse nationaliteit, die het Koninkrijk heeft gediend onder oorlogsomstandigheden of tijdens vredesoperaties. Het zijn de mensen die met gevaar voor eigen lijf en leden zijn opgekomen voor de veiligheid van ons allen en voor de bescherming van kwetsbaren over de hele wereld. Ze hebben onze samenleving gedragen in hun tijden van dienst, wat ons de ereschuld geeft om hen op onze beurt te dragen, zeker als ze door gevolg van hun inzet in moeilijkheden komen. Voor hen heeft ook GroenLinks het grootste respect.

Voorzitter. Ik doe het niet zo vaak, maar ik ga vandaag beginnen met een welgemeend compliment aan de Minister. Ze kijkt al heel verbaasd, zie ik, maar het gaat goed komen! Niet lang geleden spraken we elkaar namelijk over de zorg aan nabestaanden en dreigde het een klein beetje ongezellig te worden. Slachtoffers en nabestaanden werden vanuit Defensie door advocaten benaderd, excuses werden niet of met grote moeite gemaakt en Defensie wilde amper verantwoordelijkheid erkennen, uit angst voor schadeclaims. De hele Kamer steunde vervolgens mijn motie om nabestaanden empathischer te benaderen. Het was daarom een opluchting om in de media berichten te lezen over dat de nabestaanden van de omgekomen militairen in Mali en het schietincident in Ossendrecht een verbeterd aanbod hadden gekregen. Maar misschien vond ik het eigenlijk nog wel belangrijk dat de Minister dat aanbod zelf had gedaan. Dank daarvoor. Een betere verbinding helpt immers ook bij een betere verwerking. Het zou goed zijn als die nieuwe lijn, die empathische lijn, breed doorgetrokken zou worden in het veteranenbeleid.

Zo beveelt de RZO in haar brief van 12 oktober vorig jaar aan dat Defensie niet terughoudend moet zijn in het aanbieden van excuses waar dit van toepassing is, zodat veteranen ook echt voelen dat Defensie verantwoordelijkheid neemt voor wat hen is overkomen. Is de Minister bereid om te kijken hoe deze nieuwe houding verder vorm kan krijgen in het veteranenbeleid? Het gaat om klachten – eerdere sprekers hadden het daar ook al over – en bijvoorbeeld ook om de regeling volledige schadevergoeding en de bijzondere invaliditeitsverhoging. Ik voel namelijk groot ongemak bij de signalen van meerdere veteranen dat de definitieve vaststelling en daarmee de uitbetaling van de uitkering worden vertraagd omdat het systeem voorschrijft dat eerst de zogenoemde medische eindtoestand helder moet zijn.

Het leven van een veteraan staat natuurlijk niet stil zolang het proces van de afhandeling loopt. Zoals de Raad voor Zorg en Onderzoek ook zo mooi schrijft, speelt ook de beleving van rechtvaardigheid een belangrijke rol. Ziet de Minister dat ook zo? En is zij bereid om op systeemniveau te kijken hoe dit proces met respect voor de beleving van de veteraan versneld kan worden of in ieder geval zo snel mogelijk doorlopen kan worden? Het zou bovendien behulpzaam kunnen zijn voor zowel de snelheid van het proces als de mate waarin een veteraan zich gehoord voelt, als er zo min mogelijk getouwtrek over de schaderegeling plaatsvindt tussen advocaten. Is de Minister bereid te kijken in hoeverre de beoordelingen en vaststellingen voor deze regelingen gedejuridiseerd kunnen worden? Als immers onomstotelijk vaststaat dat er een relatie is tussen de werkzaamheden en de schade, het werkverband en de schade, dan moet er toch snel tot afhandeling en uitbetaling overgegaan kunnen worden? Graag een reactie hierop.

Voorzitter. Bij het overleg over Defensiepersoneel vorige maand gaf ik al aan dat GroenLinks graag toe zou werken naar een meer PTSS-vriendelijke samenleving, dat we het niet alleen meer gaan begrijpen maar ook sneller leren herkennen en er beter mee om leren gaan. Ik heb toen ook een motie ingediend die vroeg om een landelijke campagne voor PTSS. Die heb ik vervolgens op verzoek van de Staatssecretaris aangehouden, omdat ze aangaf hierover overleg met haar collega's van VWS, BZK en JenV nodig te hebben. PTSS raakt immers niet alleen militairen of mensen met een geüniformeerd beroep. Kan de Minister aangeven op welke termijn zij denkt dat dit overleg kan plaatsvinden en wil zij de Kamer informeren over de uitkomsten?

Voorzitter. Meer nadruk voor zorg voor het thuisfront is erg belangrijk. Uit de nota blijkt helder dat de thuisfrontcheck in de praktijk geen meerwaarde heeft en juist tot meer belasting leidt. Beter werkt meer informatie tijdens de missie en vooral na thuiskomst. Het was mooi om in de Veteranennota te lezen dat er een pilot heeft plaatsgevonden met terugkeergesprekken met uitgezonden militairen waarbij de partner ook aanwezig is. Volgens het ministerie zelf levert dit veel meer diepgaande informatie op en geeft dit ook een beter zicht op het persoonlijk functioneren van de militair binnen het gezin. Zeker niet onbelangrijk hierbij is dat het zowel de militair als het thuisfront meer erkenning geeft, zeker ook als tijdens dit gesprek de waardering voor de inzet wordt uitgesproken. De Minister schrijft dat de pilot succesvol was en wordt verbreed. Kan zij daar iets meer over zeggen? Worden deze gesprekken nu standaard voor alle uitgezonden militairen en hun partners ingevuld? GroenLinks zou daar in ieder geval een warm voorstander van zijn.

De Minister schrijft ook dat het thuisfront na de uitzending het contact met Defensie mist en niet goed weet waar men aan moet kloppen wanneer het niet goed gaat met de militair.

De voorzitter:

Mevrouw Diks, u heeft nog twee minuten. Ik dacht: ik wijs u er even op.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Dank u wel. Ik begon al sneller te spreken, want ik dacht dat ik al aan het einde van mijn spreektijd was. En ik dacht: dat kan toch haast niet?

In de nota staat namelijk dat Defensie daar nu invulling aan gaat geven. Kan zo'n exitgesprek daar allicht bij helpen? Ik zie zo voor me dat bij een dergelijk gesprek meteen informatie kan worden verstrekt aan de partner over hoe Defensie in de toekomst te bereiken is en op welke signalen, bijvoorbeeld PTSS, gelet moet worden. Zou dat mogelijk zijn? Graag een reactie hierop.

Voorzitter, tot slot. Grote geesten hebben grote gedachten, dacht ik maar even, want de heer Van den Bosch van de VVD begon er ook al over. Gisteren werd ons in het rondetafelgesprek duidelijk gemaakt dat het per gemeente sterk verschilt welke aandacht er voor veteranen is. Een voorbeeld is of ze wel of niet bij een Wmo-loket terechtkunnen. Zou de Minister in gesprek willen gaan met de VNG om te kijken of zij samen met hen een handreiking zou kunnen opstellen met betrekking tot veteranen, zodat ook gemeenten waarin de aandacht voor veteranen nu nog ontbreekt of minimaal is, hiervoor een extra zetje krijgen? Ik hoor graag haar reactie hierop.

Dank u wel.

De voorzitter:

Hartelijk dank, mevrouw Diks. Dan gaan we door en geef ik het woord aan mevrouw Karabulut, die namens de SP het woord zal voeren.

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. In Nederland zijn 111.700 veteranen. Dat is een leger van mensen die in de afgelopen 75 jaar in het Nederlands leger hebben gediend. Van hen zijn 25.500 mensen nog steeds werkzaam in de krijgsmacht. Zij kunnen ieder moment opnieuw worden uitgezonden. Ze hebben ofwel rechtstreeks in een oorlog gevochten, ze zijn in ernstigere omstandigheden terechtgekomen dan verwacht en gevreesd of ze zijn naar veel minder gevaarlijke gebieden gestuurd om politiewerk te doen. Ruim 100.000 mensen en hun naasten hebben hierdoor een rechtstreekse band gekregen met internationale politiek of de persoonlijke gevolgen daarvan.

Inmiddels, sinds 2001, leven we in een tijdperk van permanente oorlog. Altijd is er wel ergens een Nederlands detachement, groot of klein, in verre landen actief. De groep veteranen zal bij ongewijzigd beleid groeien. Een goed veteranenbeleid is daarom van het grootste belang.

Ruim 100.000 mensen hebben actieve persoonlijke herinneringen aan oorlogsomstandigheden. Dat is naast de groep oorlogsvluchtelingen in ons land de enige groep Nederlanders sinds de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog. Dat is een belangrijke groep burgers die de gevolgen van buitenlandse en defensiepolitiek met zich meedraagt, in gunstige of ongunstige zin. Een goed veteranenbeleid is dus van het grootste belang voor de hele samenleving, zeker als we weten dat 5% van de veteranen met PTSS-verschijnselen kampt. Wij geloven erin dat de regering goede bedoelingen heeft. Dat hebben de Minister en de Staatssecretaris ook eerder getoond.

Ik vond het rondetafelgesprek met veteranen dat gisteren plaatsvond, indrukwekkend. Dat was heel erg verhelderend, zeker omdat ik nog niet zo heel lang woordvoerder defensie ben. Respect voor hen, respect voor de inzet. En vervolgens zie je – wat collega's voor mij ook benoemden – dat er toch weer sprake is van een diepe kloof tussen theorie en praktijk. Er zijn goede bedoelingen, er zijn zeker goede stappen gezet, er is een goede wet, maar in de praktijk loopt het niet. Vanuit mijn woordvoerderschap sociale zaken heb ik toch de stellige indruk dat het heel vaak ook te maken heeft met bureaucratische regelingen enerzijds en met de can-domentaliteit, of in dit geval het ontbreken daarvan, binnen de Defensieorganisatie anderzijds.

Ik wil een aantal voorbeelden noemen. Ik noem bij de schaderegeling de brengplicht in plaats van de haalplicht. Dat blijkt een groot probleem te zijn. De «één man, één plan»-gedachte blijkt heel erg lastig. Mensen hebben allerlei bureaucratische beslommeringen om te krijgen waar zij recht op hebben. Kan dit gewijzigd worden in een brengplicht, vraag ik de Minister.

Ook is mij duidelijk geworden dat het afhankelijk is van het krijgsmachtonderdeel waar je recht op hebt, bijvoorbeeld als het gaat om re-integratie, ondersteuning en opleiding. Ik denk dat dit niet de bedoeling kan zijn. Kan de Minister hierop ingaan? Waar speelt dit en is het inderdaad een idee om dit door te lichten en de regelingen te uniformeren, zodat er geen willekeur optreedt? De eenloketgedachte is gisteren ook een oproep van de veteranen geweest. Zij moeten langs allerlei verschillende loketten bij de overheid om te krijgen waar zij recht op hebben. Graag een reactie. Wat steekt bij de uitvoering van de Regeling volledige schadevergoeding is dat veteranen die al meermaals gekeurd zijn bij de afhandeling en de vaststelling van die schade, ook nog eens door een commercieel bureau gekeurd moeten worden. Er moet althans een stempel op. Dat strookt volgens mij niet met de gedachte van de Veteranenwet en is ook onnodig, omdat Defensie zelf ook artsen in dienst heeft. Kan dit anders?

Ik wil de Minister vragen hoe het staat met het aanpassen en het herzien van het PTSS-protocol naar aanleiding van een eerder uitgebracht advies. Op welke wijze wil zij de «moral injury»-problematiek, die in de praktijk ook leidt tot problemen vanwege onvoldoende herkenning, verwerken in welke regeling dan ook? Wij hebben ook gehoord dat daar nog wetenschappelijk onderzoek naar verricht wordt. Dat is belangrijk, maar tegelijkertijd moet de bestaande praktijk natuurlijk wel aansluiten.

Voorzitter. Dan een heel ander punt. Dit is Checkpoint, een blad voor veteranen dat is uitgebracht door een kleine ondernemer. Dat is helemaal de bedoeling, de gedachte achter het Defensiebeleid. En wie schetst mijn verbazing dat degene die dit uitbracht, dat niet meer mag doen omdat het Europees aanbesteed moest worden. En dan denk ik: hele grote wapenaankopen hoeven we niet aan te besteden, en dit wel? Ik kan me de verontwaardiging bij de Minister voorstellen, want ik kon het ook niet geloven. Vervolgens heeft de uitgever van dit blad getoetst en onder veteranen onderzocht hoe dit valt. En die zijn zeer tevreden. Nou ja, ik zou graag een reactie van de Minister willen.

De voorzitter:

U heeft nog twee minuten.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dan kom ik op de laatste twee punten. Ik kan aansluiten bij de collega's voor mij. Dat betreft de lokale Veteranen Inloophuizen en de klachtenafhandeling die gewoon nog niet loopt, met redelijk harde conclusies van de Veteranenombudsman.

Dank u wel.

De voorzitter:

Zeer veel dank voor uw inbreng. Dan gaan we door en geef ik het woord aan de heer Stoffer namens de SGP.

De heer Stoffer (SGP):

Voorzitter. Dank u wel. Ik geloof dat ik drie minuten heb. Dat klopt?

De voorzitter:

Ja.

De heer Stoffer (SGP):

Voor de SGP-fractie moeten personeel, materieel en veiligheid centraal staan. Optimale zorg voor onze veteranen, de mannen en vrouwen die voor Nederland door het vuur gingen, maken daar een cruciaal onderdeel van uit. Het is goed om te lezen dat het kabinet de drie doelen van erkenning, waardering en bijzondere zorg centraal stelt in het veteranenbeleid en dat het de inzet van dit kabinet is om onze militairen ook na bewezen diensten te begeleiden, te steunen en te eren.

We hebben twee concrete vragen aan de Minister. Er is zojuist al aan gerefereerd, maar ook wij krijgen soms signalen dat veteranen die bijzondere zorg nodig hebben, bijvoorbeeld vanwege PTSS, onnodig jarenlang moeten procederen met Defensie over een schadevergoeding, en dat zelfs de landsadvocaat, ingesteld om namens Defensie te bemiddelen, uiteindelijk weinig in te brengen heeft. Zojuist is er al aan gerefereerd, maar ook onze vraag is of de Minister op deze signalen zou kunnen reflecteren.

De tweede vraag die wij hebben, is de volgende. In het kader van de bijzondere zorgplicht gaat de Veteranennota onder andere in op de Diensten Geestelijke Verzorging. Binnen de DGV bieden op dit moment vier geestelijk verzorgers ondersteuning aan postactieve veteranen. Onze vraag is dan of dit genoeg mensen zijn om aan de vraag en de behoefte te voldoen en of de Minister dit item expliciet wil meenemen bij de toekomstplannen voor het bestendigen van nuldelijnsondersteuning.

Tot slot. De voornemens van dit kabinet inzake bijvoorbeeld Dutchbat 3- en ISAF-veteranen, het optimaliseren van het bestuur en het ontwikkelen van preventieve medische programma's stemmen mij hoopvol. Wij wensen de Minister dan ook veel wijsheid toe bij de verdere uitwerking.

Dank u wel.

De voorzitter:

Hartelijk dank, mijnheer Stoffer. Ik geef tot slot namens de Kamer het woord aan de heer Kerstens van de Partij van de Arbeid.

De heer Kerstens (PvdA):

Voorzitter. Ik heb in totaal een minuut of vijf, dus ik zou een seintje van uw kant na een minuut of drieënhalf wel op prijs stellen.

Zaterdag is het Veteranendag, vandaag bespreken we de Veteranennota en gisteren organiseerde de Kamer daar een rondetafelgesprek over. Zoals een van de gasten daar zei: hij ziet er mooi uit, met plaatjes en zo, maar eigenlijk zegt die niet zo veel. Gelukkig deden de gasten tijdens het rondetafelgesprek dat wel. Zo hoorden we aangrijpende verhalen van veteranen, simpel gezegd over het grote verschil tussen theorie en de praktijk, de werkelijkheid. Maar we hoorden ook voorstellen tot verbetering van die praktijk. Sommige collega's hebben daar al iets over gezegd.

Voorzitter. Het is ontzettend belangrijk dat veteranen de laatste jaren steeds prominenter op de agenda zijn komen te staan. Zo komen we stap voor stap steeds dichterbij de erkenning, waardering en zorg die onze veteranen verdienen, van Defensie als werkgever dan wel oud-werkgever, maar eigenlijk van ons allemaal, van de hele samenleving en niet in de laatste plaats van ons, de politiek. We komen steeds dichterbij, maar we zijn er nog niet. Dat bleek zeker ook toen ik afgelopen zaterdag in Heelsum, vlakbij Arnhem, de hele avond doorbracht in het veteranen inloophuis Arnhem en omstreken, waar Patrick, zelf veteraan, samen met zijn echtgenote Francis en bijna 30 andere vrijwilligers, met passie en met kennis van zaken inmiddels twaalf veteranen opvangt. Als er meer plek zou zijn, zouden dat er makkelijk twee keer zoveel zijn. Veteranen kloppen daar soms letterlijk midden in de nacht aan, met alleen een plastic tas waar alles inzit wat ze hebben. Deze veteranen kunnen nergens anders terecht. Met hulp van Patrick en zijn vrijwilligers krijgen mensen hun leven weer op de rit: even tot rust komen en dan samen aan de slag. Zo sprak ik een veteraan die, na een lang verblijf in het inloophuis, weer zelfstandig gaat wonen. Een ander had net afgelopen weekend zijn kinderen voor het eerst te logeren. Het inloophuis draait volledig op de inzet van vrijwilligers, zonder een cent subsidie. Dat ze in een ontzettende behoefte voorzien, is helder. Een behoefte waar blijkbaar niet elders in de veteranenzorg in wordt voorzien, zo werd ook gisteren bij het rondetafelgesprek erkend. De Ombudsman heeft eerder een pleidooi gehouden voor het overeind houden van de reguliere inloophuizen. Ik sluit me aan bij wat mevrouw Bruins Slot daar net over zei. Ik koppel daar zelf een voorstel aan voor wat betreft het Veteranen Inloophuis Arnhem. Dat is uniek in zijn soort en voorziet echt in een behoefte.

Voorzitter. Ik zei net dat erkenning, waardering en zorg voor veteranen een zaak is van ons allemaal. En toch is het Defensie dat daar soms alleen voor lijkt op te draaien. Heeft de Minister het hier weleens met haar collega's in het kabinet over? Of bijvoorbeeld met de Nederlandse defensie-industrie? Zou het niet mooi en logisch zijn als die laatste bijvoorbeeld bepaalde veteranenprojecten zou ondersteunen?

Ten slotte wil ik me, gelet op de tijd, aansluiten bij wat collega's hebben gezegd over het rapport van de Ombudsman, over het niet-serieus nemen van klachten van veteranen en daarmee het niet-serieus nemen van veteranen zelf, over de noodzaak van een gesprek met de VNG om te kijken hoe gemeenten met veteranen omgaan en over het eerder aanvangen van een schaderegeling, zodat er snel een financieel vangnet komt dat voorkomt dat veteranen die toch al in de problemen zitten, in nog veel grotere problemen komen.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Kerstens. U gaf me niet kans om het sein «drieënhalve minuut» te geven, want zover was u nog niet. Allen hartelijk dank voor uw inbreng. Ik denk dat een korte schorsing sowieso nodig is om door de vragen heen te lopen, maar we kunnen dat combineren met een wat langere schorsing, zodat we iets kunnen eten. Het voorstel zou dan zijn om een halfuur te schorsen. Ik hoor 18.30 uur. Als iedereen zich daarin kan vinden, schors ik de vergadering tot stipt 18.30 uur.

De vergadering wordt van 17.51 uur tot 18.34 uur geschorst.

De voorzitter:

Het is iets later dan we hadden afgesproken, maar dat gaat de feestvreugde niet wegnemen. We gaan naar de beantwoording door de Minister in de eerste termijn. Ik geef haar graag het woord.

Minister Bijleveld:

Dank u wel, voorzitter. Ik ga een paar dingen in zijn algemeenheid zeggen en dan wil ik, in volgorde van de sprekers, de gestelde vragen beantwoorden. Ik realiseer me dat een aantal mensen dezelfde vragen hebben gesteld. Als ik dat antwoord geef, zal ik opletten of er nog iets aanvullends te zeggen is, naast wat ik heb opgeschreven.

Ik wil op voorhand zeggen dat het voor mij, net als voor een aantal woordvoerders, de eerste keer is dat ik over de Veteranennota spreek. Die ziet er inderdaad heel anders uit dan in de afgelopen jaren. Ik vond het mooi dat een aantal van u daar ook complimenten over gaf en die geef ik graag door aan de mensen die er heel hard aan hebben gewerkt. Hij lijkt een beetje meer op de Defensienota, die ook is aangepakt, en je kunt vrij concreet zien wat er is gebeurd en wat er is gedaan. En daar gaat het uiteindelijk om.

Ik ben het voor een belangrijk deel eens met wat u allemaal hebt ingebracht. Ik wil dat samenvatten als: het raamwerk staat. Daar is hard aan gewerkt door u en uw voorgangers. We moeten nu steeds de uitvoering verbeteren, aansluiten bij de evaluatie en steeds verdergaande stappen nemen. Vrijwel iedereen heeft iets gezegd over een aantal zorgen, die zijn ontstaan naar aanleiding van de hoorzitting. Ik neem die zorgen heel serieus. Ik heb zelf in de afgelopen tijd en de afgelopen weken met veel veteranen gesproken, ook individueel. Een aantal van u heeft dat ook voor het eerst gedaan. In algemene zin wil ik zeggen dat ik het proces en de wijze waarop met de veteranen wordt omgegaan zal laten checken. Dat is het punt dat mevrouw Diks inbracht, maar een aantal anderen noemde dat ook op andere manieren. De menselijke maat is ontzettend van belang.

U had mij gevraagd om met de nabestaanden van het ongeval in Kidal te spreken en te bekijken welk aanbod kon worden gedaan. Ik heb toen gezegd dat ik dat zou doen als de nabestaanden van de ongevallen in Kidal en Ossendrecht dat wilden. Ik ben oprecht blij dat ik daarover in het gesprek overeenstemming met hen heb bereikt. Ik heb gezien hoe belangrijk het is om gewoon met elkaar te praten. Die les heb ik in ieder geval genoemd in de evaluatie van dat traject, maar die bij dit traject ook kan worden meegenomen.

Eens even kijken. Vooraf wilde ik nog zeggen dat ik het gebruik om voor Veteranendag met elkaar te spreken over de Veteranennota, een mooi en goed gebruik vind. Ik zal mij met enthousiasme blijven inzetten voor de thema's erkenning, waardering en zorg. Ik heb in ieder geval mevrouw Diks gezien bij het door het LZV georganiseerde internationale congres. Ik heb daar gezien hoe belangrijk het element zorg is in het kader van de waardering voor veteranen. Goede zorg op de goede manier is ontzettend van belang.

Ten slotte in algemene zin: het is heel belangrijk dat we de evaluatie serieus hebben genomen en die serieus uitwerken in de Veteranennota. Ik wil allen die er de afgelopen tijd aan hebben gewerkt om daarmee vaart te maken, complimenteren. Er is gewerkt aan de verbetering van de keten in het Veteranenloket. We kijken steeds weer naar nieuwe verbeteringen. Het is ook mooi dat het Nationaal Fonds Ereschuld voor militairen met een handicap, trauma of andere aandoening door uitzending naar een missiegebied bestaat. In het regeerakkoord hebben we 20 miljoen aan het fonds kunnen toevoegen. Die belangrijke stappen zijn gezet.

Voor de rest heb ik in algemene zin nu genoeg gezegd, voorzitter. Er is serieus gewerkt aan wat uit de evaluatie is gebleken en wat in het regeerakkoord is opgeschreven. Ik heb er zelf bewust voor gekozen om mij als Minister met veteranen en het veteranenbeleid bezig te houden, ofschoon ik geen personeelsvoorziening doe, zoals u weet. Dat doe ik, omdat ik het met u eens ben dat veteranen niets dan lof verdienen. Mijnheer Van den Bosch begon ermee dat te zeggen en dat hebt u eigenlijk allemaal gezegd. Dat vond ik mooi. We kunnen het veteranenbeleid in Nederland wel degelijk nog verbeteren in de samenleving. Daarom is het ook zo mooi dat u dat vandaag eigenlijk allemaal, misschien op een net iets andere manier, hebt gezegd. Dat is mooi aan de vooravond van Veteranendag.

Dan kom ik bij de vragen van mijnheer Van den Bosch. Ik loop het hele rijtje af, voorzitter, en ik begin met hem, want hij was de beginnende spreker. Hoe staat het met de hele verbetering van de governance? Dat was een van de eerste vragen. Er is het afgelopen jaar heel hard gewerkt aan de contouren van de nieuwe governance, de bestuurlijke organisatie voor de uitvoering van het veteranenbeleid. Ik vind het overigens ook mooi dat een aantal mensen van hen op de tribune zitten. Het gaat dan om de organisaties die daarmee zijn belast. Er zijn verschillende scenario's onderzocht voor een nieuwe inrichting van de governance. Eén was: geen verandering. Twee was: alle taken onderbrengen bij Defensie. Drie was: verbetering van de bestaande situatie. Vier was: alle organisaties onderbrengen bij één nieuwe organisatie. Er is gekozen voor een combinatie van de scenario's drie en vier, dus het verbeteren van het bestaande en het bekijken van de mogelijkheid om er meer één organisatie van te maken. Het streven daarbij is om vanaf 1 januari 2021 de uitvoering van alle aspecten op het gebied van erkenning, waardering en zorg zo veel mogelijk te beleggen bij één organisatie. De manier waarop we dat doen, heeft tot nu toe brede steun van de stakeholders en, via het Veteranen Platform, ook de steun van de veteraan als klant, om het zo maar te zeggen. De komende twee jaar gaan we werken aan de transitie naar de nieuwe situatie. Er komen daarbij heel veel details kijken. Ik zal u daar in de volgende Veteranennota weer over informeren. Met de nieuwe structuur wordt invulling gegeven aan de duurzame financiering van het veteranenbeleid. Mevrouw Bruins Slot zei daar ook iets over. De geldstromen worden, naar ik hoop, overzichtelijker te volgen.

Dan had u, mijnheer Van den Bosch, het idee dat «één man, één plan» niet meer zou gelden, maar dat geldt nog wel degelijk. Dat is nog steeds het uitgangspunt. Er is nog steeds één aanspreekpunt voor veteranen die problemen hebben. In de nota heb ik aangegeven dat de formatie van de zorgcoördinatie eind 2017 verder is uitgebreid naar 38,5 fte's. Bij de start van het hele veteranenbeleid in 2014 waren er dat nog 20. Het is dus vrijwel een verdubbeling. Het uitgangspunt «één man, één vrouw – dat is dus de zorgvrager of de veteraan – één zorgplan» geldt nog steeds en zal ook blijven bestaan. En het is ook nog steeds het uitgangspunt dat er één zorgcoördinator aan een veteraan wordt gekoppeld. Door de uitbreiding van het aantal zorgcoördinatoren heeft er wel een verdeling van de casus plaatsgevonden. Misschien dat daar uw vraag uit is ontstaan. Daardoor zijn sommige veteranen van zorgcoördinator gewisseld. Maar er is één centraal toegangsloket tot de zorg. Dat is het veteranenloket. Daar is dus niets aan gewijzigd. Natuurlijk zullen we steeds bekijken welke verbeteringen er moeten komen.

De voorzitter:

Mevrouw de Minister, een interruptie vindt plaats, van mevrouw Bruins Slot.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Dit punt heb ik ook aangebracht. De Minister zegt dat er meer zorgcoördinatoren zijn. Dat heb ik in de Veteranennota ook gelezen. Maar wij kregen vanuit het rondetafelgesprek de input dat dit betekende dat de caseload nog steeds van 65 naar 95 ging, als ik het goed onthouden heb. Er is dus misschien een uitbreiding, maar doordat er meer zaken zijn, hebben mensen uiteindelijk nog steeds een enorme hoeveelheid aan werk op hun bordje liggen. Is dat zo? Kloppen die getallen? Of is daar inmiddels iets ten goede in veranderd?

Minister Bijleveld:

Ik kan uit mijn hoofd niet zeggen of het aantal zaken klopt. Maar de caseload is best zwaar. Er moet best veel gebeuren, ondanks de uitbreiding. Dit valt ook onder het punt dat ik aan begin noemde en dit is één van de zorgen die wij delen. Ik denk wel dat de verbetering die er is geweest, gewoon belangrijk is. Er is wel degelijk gewerkt aan meer regie door de veteranen zelf. Dat was ook een punt dat meneer Van den Bosch naar voren bracht. Dat betekent herkenbare invloed voor de veteranen zelf op het proces en op de route naar het herstel. Dat is ook van belang. Ik denk dat de zorg uiteindelijk pas voldoende is als die leidt tot meer mogelijkheden om de hulp niet alleen te richten op het behandelen van de ziekte, maar ook op het verbeteren van de algehele gezondheidssituatie van mensen. Dat biedt de veteranen ook de kans om de beschikbare voorzieningen optimaal te benutten. De zorgcoördinator kijkt daar ook heel nadrukkelijk naar. Voorzieningen als het Veteranenportaal en de structurele inbreng van ervaringen en kennis in de zorgketen helpen daar ook bij.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Ik merk dat de Minister alweer...

Minister Bijleveld:

Dat helpt ook. Er zitten dus twee kanten aan. De veteraan zelf heeft meer regie en de casecoördinator. Wij denken dat er een relatief stabiele situatie gaat ontstaan rondom die casecoördinatie en dat dit naar normale proporties zou moeten leiden. Het blijft een aandachtspunt en wij monitoren dat ook, maar die twee kanten zitten er dus nadrukkelijk aan. Mocht nu blijken dat het toch te zwaar is... U hebt een aantal individuele mensen gesproken, maar u moet natuurlijk uiteindelijk naar het totaal kijken. Ik herken wel een aantal van de voorbeelden die u hebt aangehaald, maar ik herken niet alle voorbeelden die u aanhaalde. Dus we zullen dat ook gewoon monitoren en kijken of het goed genoeg is. Zo kijk ik er op dit moment naar.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Dat de Minister eigenlijk ruimte laat om verder te kijken voor het geval dat blijkt dat de uitbreiding niet voldoende is, is fijn, want de discussie over de zorgcoördinatoren – sommige van mijn collega's herkennen die volgens mij ook – is een discussie die we al een paar jaar met elkaar aan het voeren zijn. Daarom is het ook een heel goede stap dat de Minister ervoor gekozen heeft om hem meer aan het werk te zetten. Als je die zorgcoördinatoren zelf spreekt, dan merk je dat zij met hart en ziel dat werk doen, maar soms ook echt tegen de klippen oplopen, omdat ze gewoon niet meer tijd in een week hebben. Ze zouden misschien wel meer willen doen, maar die ruimte is er gewoon niet. Mijn vraag aan de Minister is of zij ons in ieder geval in de komende Veteranennota kan laten weten hoe dat verder is gegaan en hoe het met die caseload zit. Als de Minister nu zegt: wij moeten nu eerst kijken hoe die uitbreiding landt, kan ik mij daar wat bij voorstellen, maar ik zou daar wel weer een terugkoppeling op willen krijgen, want het was een heel helder signaal dat wij kregen en dit is natuurlijk iets wat al jaren achter elkaar speelt.

Minister Bijleveld:

Dat lijkt mij geen probleem. Ik heb begrepen dat het rapportagesysteem jaarlijks zo is dat we én terugkijken, én vooruitkijken in de Veteranennota. Dus we kunnen dat zeker doen. Ik vind sowieso dat we het moeten monitoren, omdat het uiteindelijk – daarom ben ik er ook niet voor niks mee begonnen – altijd gaat om het verbeteren van een op zich goed werkend systeem. Daar zijn we het allemaal over eens. Dat zullen we gewoon in de volgende Veteranennota doen.

Ik was bezig met een ander antwoord. De regie van de veteraan zelf hoort er ook voor een belangrijk deel bij. Er zitten meerdere kanten aan het verhaal, dat wilde ik daar eigenlijk maar aan toevoegen. Dat zeiden eigenlijk alle leden en de heer Van den Bosch zei het ook. Natuurlijk moet er de beste zorg komen, maar dat doen we ook door in civiel-militaire samenwerking hooggekwalificeerde professionals in te zetten. We kijken daar op een brede manier naar en proberen continue om stappen te zetten in de kwaliteitsverbetering en in het efficiënter maken van het geheel. Je kunt ook niet oneindig mensen toevoegen. Dat is de andere kant ervan. Je moet ook kijken hoe het efficiënter kan. Als we terugkomen op het eerste punt en naar die governance kijken, denk ik dat we ook de lessons learned uit dit type traject meenemen. In die combinatie zou het, denk ik, goed kunnen gaan.

Dan hadden we nog de vraag van de heer Van den Bosch hoe ik aankijk tegen de AVG in het kader van de veteranenzorg. Nou ja, de AVG is natuurlijk van toepassing op de veteranenzorg. Dat kan op gespannen voet komen te staan met de ex-werkgeverspositie van Defensie. Bezien moeten we hoe we daar in concrete gevallen mee willen omgaan. Ik denk zelf dat we hierin moeten zoeken naar zo pragmatisch mogelijke oplossingen en ik heb het idee dat u dat zomaar zou kunnen steunen.

Dan begon u over onze hobby uit het verleden, want we hebben in het verleden hetzelfde werk gedaan: sommige gemeenten hebben een lokaal veteranenbeleid, maar niet allemaal. Ik ben zelf op een aantal lokale veteranendagen geweest, want die zijn niet allemaal in de aanloop naar de nationale Veteranendag. Dat wordt in gemeenten in het hele land verschillend georganiseerd. Ik ben van plan in de loop van het jaar vier, vijf lokale veteranendagen te bezoeken. Dat heb ik nu al twee keer gedaan en dan zie je dat dat verschillend wordt gedaan. Er zijn ook heel verschillende initiatieven op lokaal vlak. Het Veteraneninstituut is natuurlijk beschikbaar om informatie en advies te geven en om gemeenten daarbij te helpen, maar ik ben best bereid om het gesprek met de VNG aan te gaan. Mevrouw Diks zij daar ook iets over. Zij had het over een handreiking. Die vraag heb ik dan hiermee ook gelijk beantwoord. Ik weet uit een vorig leven dat de VNG altijd heel nuttige handreikingen maakt voor gemeenten. Ik kan mij best voorstellen dat we in gezamenlijkheid daar eens naar kijken, misschien ook wel samen met derden, bijvoorbeeld het Veteraneninstituut. Ik kan me voorstellen dat ik dat gesprek aanga en dat we ook kijken wat we lokaal meer kunnen doen. Ik vind wel dat het niet de taak van het Rijk is om gemeenten te financieren om overal inloophuizen te openen et cetera. Ik ga straks nog in op de specifieke vragen die daarover gesteld zijn. Ook daarover kunnen we natuurlijk wel in gesprek gaan met de VNG, want dat was een van de vragen die u ook stelde, of we niet best practices zouden kunnen delen.

De voorzitter:

Dank u wel. Een interruptie van de heer Van den Bosch van de VVD.

De heer Van den Bosch (VVD):

Deze vraag over de VNG hebben we vorig jaar ook gesteld. Misschien zou het handig zijn, zonder nou te veel werk bij de Minister neer te leggen, dat de Minister ons informeert over de uitkomst daarvan. Als het niet lekker loopt, kunnen wij als Kamer eventueel nog meehelpen. Zo zie ik dat meer. Ja?

Minister Bijleveld:

Prima.

De voorzitter:

Gaat u door met uw beantwoording.

Minister Bijleveld:

Dat zal ik doen. Dan hoort u daarover. U vroeg ook nog naar de Wmo. Er zijn daarin verschillen per gemeente. Hoe ga ik ervoor zorgen dat ze allemaal dezelfde voorzieningen aanbieden? De essentie van de Wmo is dat het maatwerk is van gemeenten. Dat weet u ongetwijfeld ook nog. De Wet maatschappelijke ondersteuning is van 2015 en legt gemeenten de taak op om kwetsbare en hulpbehoevende groepen te compenseren en daarnaar te kijken. Veteranen zijn in eerste instantie gewoon Nederlandse burgers en de Wmo is daarom ook een voorliggende voorziening als het gaat om de Veteranenwet. Gemeenten moeten zich houden aan regels en in principe worden verschillen per gemeente voor de veteranen achteraf gecorrigeerd door aanvullende voorzieningen vanuit Defensie. Zo zit het systeem in elkaar. Is er bijvoorbeeld een verschil in de eigen bijdrage voor een traplift, dan wordt dat gecorrigeerd doordat de eigen bijdrage dan wordt vergoed vanuit Defensie. Dus daar zijn wel correctiemechanismen op en dat is, denk ik, ook goed om te weten.

Tot slotte had u een vraag over PTSS.

De voorzitter:

Er is nog een interruptie van de zijde van de Kamer, mevrouw Karabulut.

Mevrouw Karabulut (SP):

Of moet ik wachten tot ik aan de beurt ben?

De voorzitter:

Als u een vraagt heeft over dit onderwerp, zou ik het nu maar doen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat lijkt me inderdaad handiger. Dit is precies een probleem dat ook tijdens het rondetafelgesprek werd benoemd: wij moeten daar achteraan, wij moeten achteraf alles corrigeren, soms lukt dat wel, soms niet. Zouden we de boel kunnen omdraaien? Kan er één loket komen waar die aanvragen worden ingediend en vervolgens afgehandeld? Dan krijgen mensen, één, waar ze recht op hebben, zonder dat dit, twee, allerlei bureaucratische rompslomp en wellicht schulden oplevert. Overigens een algemeen probleem dat te maken heeft met de decentralisatie, maar...

Minister Bijleveld:

U hebt er natuurlijk zelf met elkaar voor gekozen om het allemaal te decentraliseren, en dan bedoel ik «u» in zijn algemeenheid, zonder een partij aan te spreken. U hebt ervoor gekozen om de wetgeving zo te maken dat gemeenten juist gericht verschillen konden maken, om maatwerk te kunnen leveren. Dit is wel echt. Het gaat om de Wmo-kant. Dat is de voorliggende voorziening. Daarom hebben wij er omgekeerd voor gekozen om dat via de Defensiekant aan te vullen. Ik zie niet hoe je dat anders zou kunnen doen, want je moet eerst naar de voorliggende voorziening kijken. Iets anders zie ik in dit geval en op dit onderwerp, kijkend naar de Wmo, eigenlijk niet tot de mogelijkheden behoren. Want wat wij doen, is aanvullend op wat de gemeenten doen. Het is in dit geval niet zo dat wij de voorliggende voorziening zijn.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat snap ik. Tegelijkertijd is er een verschil, namelijk de zorgplicht en de regeling die er is vanuit de gedachte dat iedereen moet krijgen waar hij of zij recht op heeft. Dit kan vast niet nu opgelost worden, maar tijdens de rondetafel kwam heel duidelijk naar voren dat er verschillen zijn en dat dit niet altijd goed wordt afgehandeld. Daarbij ging het niet alleen om de Wmo, maar bijvoorbeeld ook om kinderopvang en dergelijke. Misschien kan de Minister inventariseren en in kaart brengen welke problemen er op al die vlakken spelen en kan ze vervolgens aan ons terugkoppelen om te kijken of er toch bepaalde stappen richting verbetering gezet kunnen worden.

Minister Bijleveld:

Ik leg eerst uit hoe we het nu doen. Als we signalen krijgen – meestal via de zorgcoördinator of via de belangenbehartigers; het kan natuurlijk ook direct van de veteranen komen, omdat die regiekant er ook is – dat er sprake is van financiële problematiek, kan Defensie bovenop de bestaande en toegekende voorzieningen zoals het invaliditeitspensioen en het arbeidsongeschiktheidspensioen al een voorschot op de later vast te stellen schadevergoeding toekennen, want die is er ook nog vanuit Defensie. Dat hebben we in de afgelopen jaren ook meermaals gedaan. Daarom zei ik zojuist al dat ik het exemplarische gehalte van het door u aangehaalde voorbeeld niet helemaal herken. We proberen daar juist heel gericht aan te werken. Door dat systeem van de coördinatoren krijg je ook financiële rust. Uiteindelijk gaat het er natuurlijk om dat als mensen te maken hebben met schulden, ze niet meer kunnen werken aan hun re-integratie, hun herstel et cetera. Je ziet dat dat vaak de situatie is. We proberen dit dus al te doen via de zorgcoördinatoren en de belangenbehartigers. Ik zal nog weleens even met iedereen kijken of daar iets anders voor is, maar als er voorliggende voorzieningen zijn, kunnen we daar niet zomaar aan voorbijgaan. Dan moet je toch altijd eerst daarnaar kijken. We proberen dit dus echt heel nadrukkelijk al op maat in beeld te krijgen. Mijn algemene punt is: waar we dit kunnen verbeteren, proberen we dit ook steeds op maat te verbeteren. Dat is dus wat we nu doen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Even voor de duidelijkheid: is dit een toezegging dat de Minister nog eens gaat inventariseren, gaat kijken in alle regelingen, problemen tegen het licht gaat houden en bij ons terugkomt?

Minister Bijleveld:

Ik ga niet alle regelingen inventariseren, want de regelingen zijn bekend. Ik ben sowieso van plan om ook eens met een aantal zorgcoördinatoren te praten om te kijken of de door u aangehaalde problematiek van individuele mensen zo grootschalig is dat we daar anders naar zouden moeten kijken. Dat signaal komt bij ons eigenlijk niet zo nadrukkelijk naar voren, want ik denk dat een heleboel zaken juist via de zorgcoördinatoren wel heel goed en gericht bij veteranen terechtkomen. Zo kijk ik daar nu dus naar. Ik zal dat gesprek dus gewoon zelf aangaan.

De voorzitter:

De Minister vervolgt haar betoog, nadat ik heb opgemerkt dat dit in feite een interruptie in drieën was, terwijl wij interrupties in tweeën hadden afgesproken. Dat zeg ik dus voor de volgende keer.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat was niet zo.

De voorzitter:

Dit is dan de vierde keer. Dank u wel.

Mevrouw Karabulut (SP):

Nou, het was een toezegging. Ik had die ook kunnen laten lopen, maar dan doe we onszelf tekort.

De voorzitter:

Dat is ook waar.

Mevrouw Karabulut (SP):

Het was dus geen vervolgvraag maar een verduidelijking.

De voorzitter:

Ik probeerde het op een charmante manier te brengen, zodat we niet achter elkaar... Goed, ik zal het de volgende keer gewoon kort en krachtig zeggen: het is klaar. De Minister vervolgt haar betoog.

Minister Bijleveld:

Als u maar geen ruzie gaat maken over de interrupties.

Ik was gebleven bij het PTSS-protocol. Dat was volgens mij vrijwel de laatste vraag van de heer Van den Bosch. Hij zei dat het lijkt alsof er niets gebeurt en vroeg hoe het met de voortgang staat en waarom het zo lang duurt voordat we resultaat zien. Die vraag is door meerdere mensen gesteld. De werkzaamheden die worden verricht, zijn voor de buitenwereld niet altijd zichtbaar, maar er wordt heel hard aan gewerkt. De voorstellen van de begeleidingscommissie zijn niet zomaar in één keer door te voeren. Ze vragen nog onderzoek, overleg en afstemming met partijen. Op dit moment worden samen met de keten- en uitvoeringspartners al veertien deelmaatregelen uitgewerkt. Sommige zijn al ingepland en vergen ook protocollaire aanpassingen. De verwachting is dat een aanzienlijk deel van de verbetermaatregelen echt dit jaar wordt doorgevoerd. Voor de meest complexe maatregel, de aanpassing van het schattingsinstrument – daar sprak een aantal van u ook over – moet nog nader onderzoek worden uitgevoerd. Dat gebeurt door de onderzoeksgroep in Groningen. Een aantal voorstellen heeft niet alleen impact op het PTSS-protocol, maar heeft ook consequenties voor de lichamelijke klachten in dienstverband. Die vergen meer onderzoek of aanpassingen van de Militaire Ambtenarenwet; dat is soms nodig. Die voorstellen zullen daarom ook wat langer op zich laten wachten, maar wat we kunnen invoeren, zullen we zo snel mogelijk invoeren. Dan weet u de stand van zaken.

Met betrekking tot het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen (LZV) maak ik uit de gesprekken – ook de gesprekken die ik met de mensen daar voer – op dat er een kwalitatief heel goede zorg wordt geleverd. Ik ga ervan uit dat u dat ook heeft gezien als u met hen spreekt. Als er mensen buiten de boot vallen – dat was ook een punt van de heer Van den Bosch – dan proberen we echt een gerichte maatwerkoplossing te zoeken. Daar heeft het LZV ook heel actief oog voor.

U was positief over de Invictus Games. Ik zal dat punt meenemen bij de beantwoording van de vragen van mevrouw Bruins Slot, want het is een motie van mevrouw Bruins Slot, maar ook ik ben blij. Ja, die motie is door u allemaal gesteund. U koppelde de openingstijden van de sportfaciliteiten hieraan. Die vraag zal ik dus bij u beantwoorden. De openingstijden van de sportfaciliteiten zijn in het kader van de bezuinigingen de afgelopen jaren uit financiële overwegingen beperkt tot werktijden, maar we kunnen er wel over nadenken om gedurende de werktijden de faciliteiten ook voor veteranen open te stellen. Dat lijkt mij geen probleem. Het lijkt mij dus dat dat zou moeten kunnen. Ja, mevrouw Bruins Slot kan dan gewoon bij Defensie komen sporten. Als er een uitbreiding van de openingsuren komt, zullen wij ook aan de veteranen denken. Dat ligt nu niet meteen voor de hand, maar we kunnen de veteranen wel de mogelijkheid bieden.

Uw laatste punt was het idee om een veteraan te adopteren. Ja, het waren heel veel vragen, voorzitter; ik kan er ook niks aan doen, maar dit was volgens mij wel de laatste vraag. De vraag was om het Nationaal Fonds Ereschuld open te stellen voor anderen. Ik geloof dat ook iemand anders vroeg of private partijen daaraan kunnen bijdragen. Wij doen die 20 miljoen extra. Ik wil uiteraard weleens onderzoeken of het tot de mogelijkheden behoort om het fonds open te stellen voor andere, private partijen. Dat zal ik met plezier laten onderzoeken. Toen ik u hoorde praten, dacht ik wel dat hier ongetwijfeld complexe fiscale problematiek aan gekoppeld is, maar dat hoort u dan wel. Dat blijkt dan ongetwijfeld uit het onderzoek, maar ik zal hier aan het eind van dit jaar bij u op terugkomen. Laten we bij de begrotingsbehandeling eens kijken of we hier dan op terug kunnen komen.

Dan meneer Van Dijk. Zoals u weet, ben ik het niet altijd met u eens, maar ik was het vandaag heel erg met u eens, ook met uw opmerking over het hele element van samenwerken, doorzettingsvermogen en resultaatgerichtheid, die maken dat mensen goed staan. Het is ook belangrijk dat we waardering voor hen hebben.

U had een punt over de Veteranenpas. Er zijn in totaal 111.700 veteranen en 88.827 veteranen hebben een Veteranenpas. Dat is dus best veel, maar u zei dat daar nog niet zo veel bedrijven aan gekoppeld zijn; zo vat ik uw punt op. Zoals u weet, ben ik nog niet zo lang geleden bij mijn collega Mattis in de Verenigde Staten op bezoek ben geweest. Daar heb ik gezien dat daar veel meer bedrijven aan de Veteranenpas gekoppeld zijn. Wij zullen met de Stichting Onbekende Helden in gesprek gaan om te kijken of ze dit kan uitbreiden, want die stichting vraagt bedrijven om mee te doen aan de activiteiten rond de Veteranenpas. In de Verenigde Staten krijgen alle veteranen in de winkels gewoon concrete korting als ze die pas laten zien; daar zal mevrouw Bruins Slot ook wel weer blij mee zijn.

Meneer Van Dijk had ook punten over het vergroten van het bewustzijn en de waardering voor veteranen. Ik steun eigenlijk alle initiatieven, want ik heb ook gezien hoe belangrijk het is om dat bewustzijn en die waardering voor veteranen te vergroten. Dat beperkt zich wat mij betreft inderdaad niet tot de veteranendagen. Sterker nog, ik vind dat eigenlijk veel te weinig. Het gaat over zaken als Veteraan in de Klas – dat is van belang; dat zijn echt hele goede dingen – en lezingen van veteranen in bedrijven. Als mensen daarnaar luisteren, ervaren ze pas wat mensen zelf hebben gedaan en hebben meegemaakt. Mevrouw Karabulut zei net ook al iets over wat zij hoort in gesprekken met mensen. Ik waardeer eigenlijk al dat soort zaken. Ook het Nationaal Militair Museum besteedt op verschillende manieren doorlopend aandacht aan veteranen. Wij houden ons aanbevolen voor ideeën om daar meer aan te doen.

Dan waren er nog vragen over de klachtenafhandeling en de Ombudsman. Het idee was: elke klacht is een gratis advies. Toen ik in een ander leven nog kroonlid bij de SER was, heb ik daar ook een keer een advies over geschreven, met een cadeautje op de voorkant, om elke klacht als een cadeau te zien en als gratis advies. Ik denk dat de klachtenbehandeling inderdaad nog steeds beter kan, ondanks dat er stappen zijn gezet. Ik herken niet alle punten van de Ombudsman, ook omdat niet alle aangehaalde zaken zijn gericht op Defensie als bedrijf. Het gaat soms ook over een gemeente. Het gaat over een heel breed spectrum. We hebben al vele maatregelen genomen om de klachtenafhandeling te verbeteren. Ik erken wel dat dit, ondanks de gezette stappen, nog beter moet. Dat zit hem ook weer een beetje in het punt dat ik aan het begin aanhaalde: met meer gevoel en meer empathie. Ondanks de gezette stappen zullen we nog verder kijken naar verbetering. We hebben een externe partij gevraagd om de evaluatie van de klachtenbehandeling uit te voeren. Een van de dingen waarnaar we kijken, is de doorzettingsmacht van de klachtencoördinatie.

De voorzitter:

Er is een interruptie. Mevrouw Bruins Slot, aan u het woord.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Goed dat er een externe evaluatie komt om te kijken waar er kan worden verbeterd en dat de doorzettingsmacht van de klachtencoördinator centraal staat. Natuurlijk is er ook de bejegening. De Minister zegt het heel goed: dat is de basis om ervoor te zorgen dat klachten verdwijnen, omdat je eindelijk eens een keer gehoord wordt. Dit is natuurlijk een onderwerp dat al best een paar jaar terugkomt in de Kamer. Mijn vraag is wanneer die externe evaluatie gereed is. Kan de Minister daarna een brief naar de Kamer sturen met de vervolgstappen die genomen worden?

Minister Bijleveld:

Ik check even wanneer het gereed is. Ik kom daar straks op terug, want ik weet het niet uit mijn hoofd.

Dan had de heer Van Dijk...

De voorzitter:

Pardon, er is ook een interruptie van mevrouw Belhaj.

Mevrouw Belhaj (D66):

We hebben onderzocht hoeveel klachten er zijn. Er zijn meer klachten. We gaan dat nu weer evalueren. Dan word ik... Volgens mij wil de Minister nog iets zeggen, maar ik dacht: als ze dan komt met die evaluatie, lijkt het mij ook fijn om daaraan gekoppeld meteen een plan van aanpak te hebben. We moeten daar niet eerst over gaan praten en zeggen: «Goh, hoe komt dat? Minister, zou u alstublieft dit en dit willen doen om het op te lossen?» Dus als u die brief naar de Kamer stuurt, vraag ik u om dan ook meteen te komen met een plan van aanpak, zodat we weten welke oplossingsrichtingen u voorziet.

Minister Bijleveld:

Ik ga dus niet naar de klachten kijken, maar we gaan naar het proces kijken om dat te verbeteren. Dat is helemaal helder. Als er aanleiding is om het te verbeteren, is het helder dat we dat gaan doen. Dat zal dan meteen worden meegenomen, want het is een onzinnige activiteit om een onderzoek te doen en dat niet mee te nemen. We pakken dat dan dus reëel op.

Op het punt van mevrouw Bruins Slot kom ik zo terug, maar ik wil nog wel even het volgende zeggen. Bij heel veel klachten gaat het er natuurlijk uiteindelijk om dat je gehoord wilt worden. Een aantal van u zei dat ook. Alleen het gesprek aangaan is soms al belangrijk om een klacht te voorkomen en mensen aan de hand te nemen. Dat hoort er dan ook bij.

De voorzitter:

Ik zag op het vorige punt nog een vervolgvraag, maar nu van de heer Kerstens.

De heer Kerstens (PvdA):

Ik hoor de Minister net zeggen: «als er aanleiding is om de klachtenprocedure te verbeteren». Ik was zelf in de veronderstelling dat die aanleiding er al is en dat die aanleiding heel helder aan het papier is toevertrouwd door de Ombudsman, zowel recent als in 2016. In zijn recente rapport heeft hij het alleen nog wat steviger aangezet, omdat hij zichzelf ook niet echt serieus genomen voelde als het gaat om wat er is gebeurd met zijn aanbevelingen uit 2016. Een van de collega's heeft in de eerste termijn gevraagd of het gesprek met de Ombudsman inmiddels heeft plaatsgevonden naar aanleiding van zijn meest recente rapport. Wellicht kunt u ons een beetje geruststellen door te zeggen dat u de indruk had dat de Ombudsman na dat gesprek tevreden was.

Minister Bijleveld:

Eén: ik had van tevoren al met de Ombudsman gesproken en hij had mij daar niets over verteld. Twee: de Ombudsman heeft over dit rapport ook niet met onze leiding gesproken. Het verdere gesprek ga ik binnenkort voeren, want ik ben ook wel benieuwd waarom hij het dan zo heeft opgeschreven en het niet heeft aangegeven. Dat hoort u dan ongetwijfeld op enig moment. Als het gaat om de gezette stappen, heb ik gezegd dat ik erken dat de gezette stappen nog verder verbeterd kunnen worden – zo heb ik het letterlijk gezegd – en dat we daarvoor een externe partij hebben gevraagd. De vraag was vervolgens wanneer die partij dan klaar is. Mevrouw Bruins Slot krijgt daar zo nog een antwoord op. Ik heb dat dus gewoon erkend; daar is geen misverstand over. Ik had al met de Ombudsman gesproken en ik ga naar aanleiding van dat rapport nog een keer met de Ombudsman spreken. In de Veteranennota hebt u kunnen zien dat ik ook het bedrag voor de Veteranenombudsman heb verhoogd, zodat hij nog beter zijn werk kan doen. In die zin is daar dus geen misverstand over. Ik zal proberen om er achter te komen waarom dat nu is. Ik heb u net al toegezegd – dat vond ik heel helder – dat ik zal aangeven wanneer dat komt en dat we de verbeteringen dan ook gelijk zullen meenemen. De datum komt nog.

De voorzitter:

Die krijgen we dan zo. Er is toch nog een korte slotvraag van de heer Kerstens.

De heer Kerstens (PvdA):

Ik moet het uiteindelijk natuurlijk toch als vraag formuleren. Maar als ik het rapport van de Ombudsman lees en de vrij stevige opmerkingen zie die hij daar plaatste over hoe serieus hij zelf naar zijn gevoel werd genomen... Hij deed rappel na rappel, telefoons werden niet beantwoord, brieven werden niet beantwoord en dergelijke. Ik hoor de Minister nu zeggen dat er van de zijde van de Ombudsman niet aangegeven zou zijn dat hij met een onderzoek bezig was. Ik denk dat een gesprek zeker op zijn plek is, niet alleen om vervolgens aan de Kamer mede te delen wat er gebeurt met de aanbevelingen van de Ombudsman, maar toch ook om te horen of de lucht een beetje is opgeklaard tussen Defensie en de Ombudsman. Dat lijkt me wel nodig, als ik beide partijen onafhankelijk van elkaar verslag hoor doen van hoe ze de afgelopen periode rondom het onderzoek hebben beleefd.

Minister Bijleveld:

Voor alle helderheid: ik heb zelf gewoon een kennismakingsgesprek gehad met de Ombudsman. Toen heeft hij daar niet op geduid. Ik kan niet kijken naar wat er in het verleden is gebeurd, dus ik kijk nu even naar wat ik nu heb gezien. Ik ben er acht maanden. Ik heb het niet helemaal uitgerekend, maar zoiets is het: acht à negen maanden. In het rapport gaat het om een aantal specifieke klachten. Daarover is door de mensen van het Bureau Nationale ombudsman in die zin niet gesproken met de mensen die zich met het veteranenbeleid bezighouden. Ik zal dat gewoon kortsluiten, dan weet u dat. Desalniettemin neem ik de klachten serieus en heb ik ze ook opgepakt. Ook het klachtenafhandelingsproces neem ik serieus. De Ombudsman is natuurlijk tweedelijnsklachtenrecht. Ik vind dat in eerste instantie het eerstelijnsklachtrecht, dat van onszelf, op orde moet zijn. Daar kijk ik in eerste instantie naar, want ik wil eerlijk gezegd net zoals u voorkomen dat mensen in een tweedelijnsklachtenprocedure komen. Mijn hele idee is dus dat we het eerstelijnsklachtenrecht goed maken. Daar waren mijn antwoorden op gericht.

Dan het antwoord op de vraag van mevrouw Bruins Slot. De evaluatie gaat beginnen en de verwachting is dat ze eind dit jaar klaar is. Ook de ervaringen van mevrouw Giebels worden daarin meegenomen. De huidige opmerkingen van de Ombudsman in dit rapport, waarover ik dus nog met hem ga praten, worden ook meengenomen. Het komt dus aan het eind van het jaar. Zoals ik al had gezegd, zal ik u daar dan een aparte brief over schrijven.

Eens even kijken.

De voorzitter:

Ja, dit is hét moment om het betoog te vervolgen. Het woord is aan u.

Minister Bijleveld:

Ik denk zo voldoende over het klachtenafhandelingstraject te hebben gezegd.

Dan is er het punt van meneer Van Dijk: wat doet Defensie eigenlijk om frustratie en secundaire victimisatie als gevolg van het PTSS-protocol te voorkomen? Defensie wil in geen geval dat het compensatiesysteem het herstel van de veteranen in de weg staat. Dat heb ik net ook al gezegd. Ik vind dat zelf ook echt een belangrijk punt. Dat merk je ook in alle gesprekken. Alle partners in het keuringsproces zijn zich wel heel erg bewust van het risico van frustratie en het secundaire effect. Om te waarborgen dat de veteraan zijn verhaal kan doen en zich gehoord voelt, hebben de behandelaars in de eerste lijn tijdens het spreekurencontact, anders dan buiten Defensie, ruim de tijd voor de militair. Dat is echt heel anders: er wordt ruim de tijd voor genomen. De veteraan krijgt ook in de tweede lijn de ruimte om zijn verhaal uitgebreid te vertellen. Ten slotte krijgt de veteraan bij de beoordelingsprocedure, het MGO, de mogelijkheid om zijn hele carrière, alle hoogte- en dieptepunten van zijn diensttijd, te bespreken. Voor het rechtvaardigheidsgevoel van de veteraan is het belangrijk om – ik weet niet in hoeverre u zelf allemaal weleens met veteranen hebt gesproken – aan waarheidsvinding te doen. Dat is een heel belangrijk element. Dat moet heel zorgvuldig gebeuren. Dat staat soms op gespannen voet met de doorlooptijd. Dat is de lastigheid. Het traject zelf kost veel tijd. Er wordt gestreefd naar een zo kort mogelijke doorlooptijd, zonder in te boeten op de kwaliteit van het onderzoek. Voor veteranen die gedurende het proces in de financiële problemen dreigen te komen is er altijd een voorlopige voorziening, waardoor zij dan weer voldoende financiële armslag krijgen. Ik heb daar ook met de mensen over gesproken. Dat wordt echt heel serieus opgepakt.

Wat de hulphonden betreft: het klopt helemaal dat dit onderzoek medio 2018 afgerond zou moeten zijn. Toen vroeg ik, net zoals u: dat is toch ongeveer nu? De exacte datum was nog niet bekend, maar ik ga ervan uit dat dat ongeveer eind september is. Ik denk inderdaad dat het heel erg van belang is dat het onderzoek snel afgerond is.

Mevrouw Bruins Slot begon met een interessant punt. Ze zei dat ze trots was op de veteranen en ook op de bijdrage die zij leveren aan de samenleving. Zij wees daarbij op de zoektocht door veteranen naar Anne Faber. Ik heb daar ook met mensen van het Veteraneninstituut over gesproken. Ik ben zelf ook erg onder de indruk geraakt van het werk dat veteranen verzetten in de samenleving. Ik heb dat in mijn nieuwjaarstoespraak voor ons personeel opgeschreven. Daarom vond ik het wel mooi dat u daarmee begon, omdat je wel ziet dat de passie van de mensen voor hun vak als zij actief dienen, eigenlijk ook heel maatschappelijk is als ze de dienst hebben verlaten. De actie waar het om ging, was inderdaad geen Defensieactie, maar een initiatief van de veteranen zelf. Het Veteraneninstituut ondersteunt ze ook daar waar nodig.

Dan de Invictus Games. Ik ben ook heel blij dat het gelukt is. 2020 is inderdaad een mooi jaar, zoals u zei. Wat ga ik dan zelf doen? Wij zijn een van de founding partners in het Invictus Games 2020-gebeuren. Wij zijn dus ook zeer nauw betrokken bij de hele organisatie. Wij zullen in-kind bijdragen aan een aantal taakvelden. Ik denk nu aan security, aan transport, aan geneeskundige ondersteuning, nation liaisons, vipsbegeleiding, protocol, militaire muziek en command and control. Inmiddels hebben we al vier mensen van Defensie vrijgesteld om zitting te nemen in het organiserend comité. Dat is een veel grotere organisatie dan je zou denken. Natuurlijk zullen ook veteranen zelf actief betrokken zijn. De Commandant der Strijdkrachten is twee weken geleden ook aanwezig geweest bij de presentatie van het Invictus-team dat naar Australië gaat. De eerstvolgende Invictus Games die georganiseerd worden, zijn die van 2020 in Nederland. Ook het Veteraneninstituut is inmiddels bij de organisatie betrokken. We hebben er dus al heel actief aan gewerkt. Dat moet ook, om het goed voor elkaar te krijgen.

Dan had u nog een vraag over het thuisfront, want dat hoort er ook bij. Bij de Invictus Games in zijn algemeenheid worden naast de sporters ook de familieleden betrokken. Dat maakt de organisatie ook best complex. Naast de sporters van de teams worden dus ook de familieleden uitgenodigd. Als wij de Invictus Games organiseren, vind ik het wel een goed idee om het thuisfront, familie, vrienden en trainers, meer centraal te stellen dan al gebeurt. Ik denk zelf dat het een heel integrerend evenement kan zijn, dat voor heel veel draagvlak voor veteranen kan zorgen als wij het met elkaar goed organiseren. Het maken van een onvergetelijk evenement, ook voor familie en vrienden, is een van de zaken die door de foundation wordt meegegeven. Alle suggesties van uw kant zijn natuurlijk welkom, maar wij zullen het echt zo opzetten.

De voorzitter:

Er is een vraag van mevrouw Bruins Slot.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Dank voor de waarderende woorden van de Minister. Dank ook dat zij de Defensieorganisatie breed laat meewerken aan de organisatie van de Invictus Games. Mijn tweede vraag was net iets anders. Bij de organisatie van dit soort evenementen zie je dat de professionals er op een gegeven moment mee aan de haal gaan en gaan werken aan de organisatie van het evenement Invictus Games. Maar we hebben nu sporters, begeleiders en familieleden die de afgelopen jaren heel veel ervaring hebben opgedaan door zelf aanwezig te zijn op de Invictus Games. Mijn vraag is om hen heel actief te betrekken bij de organisatie. Richt een klankbordgroep in. Zorg ervoor dat een groep familieleden, sporters en begeleiders steeds advies kan uitbrengen of dit is zoals zij het willen zien. Waarom zeg ik dat in het bijzonder? Toen de organisatie in Amerika was, heb ik weleens terug gehoord dat het niet meer draaide om de sporters. Ik denk dat als je hen aan het begin zo goed mogelijk erbij betrekt – het is natuurlijk ook typisch Nederlands om dat te doen – je iets bouwt waaraan zij ook behoefte hebben.

Minister Bijleveld:

Ik heb al geheel in de geest van mevrouw Bruins Slot gesproken in de gesprekken die ik heb gevoerd met het organiserend comité, de stichting die is geformeerd. Er is ook een klankbordgroep geformeerd. Het moet geen evenement zijn dat over de hoofden van de sporters heen gaat, maar het moet een evenement voor en door de sporters zijn. Geheel vanuit mijzelf, maar naar ik begrijp wel in uw geest, heb ik dat ingebracht. Ik heb ook aangegeven dat het een Nederlands evenement moet zijn in die zin dat het moet aansluiten bij de «met de voeten op de grond»-aanpak die wij in Nederland hebben. Ik ben niet in Amerika geweest, maar ik zou me zomaar kunnen voorstellen dat dat groots en meeslepend werd georganiseerd met allerlei mensen waarop de sporters op dat moment niet zaten te wachten. We zullen dit dus zeker in uw geest meenemen. Er is ook nog tijd genoeg om dat op te zetten, want we beginnen er pas aan.

Ik ga er even van uit dat ik de capaciteit van het Veteranenloket net voldoende heb aangegeven. Ik kom zo nog terug op de financieringsvraag, want die heb ik nog wel liggen. Ik heb al wel gezegd dat ik met de gemeenten in gesprek zal gaan.

Dan was er nog een vraag over financiering. Deel ik dat dat belangrijk is? Laat ik die vraag eerst beantwoorden. Ik vind het heel belangrijk dat er ook lokaal maatschappelijke erkenning is voor veteranen en dat er ook lokale financiering is. Dat vind ik van belang. U zei dat de financiering van het vfonds afloopt. Dat is inderdaad zo. Dat komt doordat het vfonds op projectbasis financiert. Blijkbaar hebben ze dat een jaar of vier gedaan. Ik weet niet of dat precies de termijn is, maar zo zitten ze erin. Ik heb geen signalen dat er inloophuizen zouden verdwijnen. Mijn informatie is juist omgekeerd, namelijk dat er in de afgelopen tijd veel meer zijn bijgekomen. Maar uw zorg neem ik serieus en zal ik gewoon bij dat gesprek wat ik al heb toegezegd, meenemen. Daar zal ik tegelijk het Veteranenfonds bij betrekken om te kijken hoe dat nou precies georganiseerd is. U begreep wel dat ik dat niet meteen wil overnemen, want ik denk niet dat het een rijkstaak is. Daar hebt u groot gelijk in. Maar ik snap wel dat toekomstbestendige financiering voor dit soort zaken – zo zei u het – belangrijk is. Dat zal ik gewoon meenemen in de net al door mij toegezegde gesprekken om te zien of dat een probleem is. Ik weet namelijk niet of het een probleem is. Als het een probleem is, kunnen we dat meenemen.

U had nog een vraag over de nuldelijnsondersteuning. Is daarvoor op dit moment structurele financiering? De nuldelijnsondersteuning van het Veteranenplatform wordt conform het convenant uit 2016 dit jaar nog gesubsidieerd. Vooruitlopend op het aflopen van het convenant eind 2018 zijn we dat aan het evalueren. Uit de evaluatie moet blijken wat nodig is om het na 2018 voort te zetten. Op basis daarvan zullen we ook kijken welke kosten daarvan verbonden zijn. Net zoals mijn voorganger – u hebt de zin precies voorgelezen, begreep ik – zullen wij er linksom of rechtsom voor zorgen dat het geregeld wordt. Maar dat proces is dus aan de gang.

Dan had u nog een vraag over de RZO. Anders sprekers vroegen dat ook, dus dat sla ik over. Hoe zorgen we voor een snellere afhandeling van dossiers en uitspraken over de medische eindtoestand? De bepaling van de medische eindtoestand voor een veteraan gaat net als bij de WAO: de dan bestaande beperkingen zijn heel erg belangrijk voor het Militair Invaliditeitspensioen (MIP). Dat geeft aan – dat heb ik net tegen de heer Van Dijk gezegd – hoe belangrijk het is om daar goed naar te kijken, ook in het belang van de veteraan. Het gaat om een hele zorgvuldige aanpak, wat helaas soms tijd kost. Maar we zitten er heel nadrukkelijk in dat het nooit ten koste mag gaan van de veteraan. Er moet zo snel mogelijk duidelijkheid komen, ook voor de financiële aspecten. Ik ben al ingegaan op het PTSS-protocol. Er wordt gekeken naar de mogelijkheden om de administratieve lasten en verplichtingen voor de veteranen, de zorgverleners en de betrokken instanties te verminderen. Ik hoop echt oprecht met u dat dat tijdswinst oplevert. Maar soms is het echt nodig om een goed afschattingspercentage te hebben, want dat is weer heel erg van belang voor het pensioen wat dan gaat gelden.

De voorzitter:

Uw laatste opmerking deed wat vingers in de lucht vliegen, te beginnen die van mevrouw Belhaj. Ik geef haar dus het woord.

Mevrouw Belhaj (D66):

Hier ging de Minister iets te hard, want dit is toch wel een cruciaal gedeelte, als het gaat over wellicht onnodige vertraging. Dat je je medische keuring heel zorgvuldig wilt doen is goed, maar om dan vervolgens een extern bureau in te horen om nog een keer een soort keuring te doen, dat leidt heb ik begrepen tot enorm veel vertragingen. Ik heb het niet over een of twee, maar over honderden gevallen. Twee: het kan zo zijn dat de medische keuring intern zegt dat iemand posttraumatische stress heeft, terwijl een extern bureau zegt dat dat niet aan de orde is, waarna een soort Catch-22 ontstaat over de vraag in welke mate iemand nu wel of niet die ziekte heeft. Ik zou toch graag willen dat de Minister daar serieus op ingaat. In welke mate is het nuttig om dat op deze wijze te blijven doen?

Minister Bijleveld:

We gebruiken bij dat hele keuringstraject helemaal geen externe bureaus. Dat zijn allemaal artsen van onszelf. Wel bij de schadekant, maar dat is een ander punt.

Ik was toegekomen aan het afschatten van het invaliditeitspensioen. Zal ik de schadekant gelijk meenemen? Daar maken we soms wel gebruik van externe adviesbureaus. Ik zal toelichten waarom we dat doen. Dat zijn letselschadejuristen van Defensie die medisch advies vragen. Dat is dus iets anders dan de keuringskant voor invaliditeit. Daarnaast kunnen mensen schade hebben. Wij hebben zelf letselschadejuristen, die dan medisch advies moeten hebben, wat ze vragen aan een extern bureau om te kunnen beoordelen of de gestelde klachten en beperkingen en daarmee de schade het gevolg zijn van de vastgestelde dienstverbandaandoening. Zo zit het in elkaar. Dat medisch advies is noodzakelijk om inzicht te krijgen in de situatie van de veteraan en om te kijken wat de schade was. De inzet van die medische adviseurs dient om de medische situatie en de causaliteit duidelijk te krijgen. Daarop kan dan de schade worden vastgesteld. Het is op dit moment gewoon onwerkbaar en onwenselijk als de huidige artsen van Defensie, die in het hele proces eerst een rol hebben gespeeld over het invaliditeitspensioen, ook aan deze kant meedoen. Dat is een rare combinatie die niet kan. Dus daarom zijn zij extern. Maar ik ben wel bereid om te kijken of daar meer snelheid, zoals u vroeg, in kan komen. Bij het bepalen van militaire invaliditeit gebruiken we zoals gezegd geen externe bureaus. Alleen bij het bepalen van de restschade gebeurt dat. Ik kan kijken of daarin meer snelheid kan komen, zodat daarin een stap wordt gezet.

De voorzitter:

Daarop nog een vraag van mevrouw Diks.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Ik waardeer het dat u in ieder geval wilt proberen om dat proces te versnellen. Wat we gisteren en eerder overigens ook al hebben meegekregen is het volgende. Koud gezegd: Defensie moet natuurlijk zelf ook tot een zekere beoordeling overgaan. Vervolgens gaat u extern toetsen in hoeverre die beoordeling van de schade redelijk is. Dat klinkt als je het zo zegt oké, maar wat we hebben gehoord is dat dat ook wel tot een heel vervelend getouwtrek kan leiden, dat vervolgens ook weer tot nadere schade bij de veteranen leidt. Dat getouwtrek komt natuurlijk het herstel en de rechtvaardigheidsbeleving van de veteranen niet ten goede. Zou u daaraan ook nog aandacht kunnen besteden?

Minister Bijleveld:

Ik vat dit maar even onder de «menselijke maat»-kant, die ik aan het begin heb aangegeven. Want het gaat er uiteindelijk wel om dat we daarin de menselijke maat zoeken. Daarvan heb ik gezegd: ik zal er met de zorgcoördinatoren eens over praten om te zien of ze dat herkennen. Toen ik dat net vroeg aan onze mensen, herkenden ze dat niet zo nadrukkelijk. Maar ik zal dat punt in de gesprekken met de zorgcoördinatoren meenemen om daar zelf beter achter te kunnen kijken. Maar het kan ook best zijn dat zo'n individueel geval vaak heel problematiek laat zien, terwijl dat geen algemeen probleem is.

De voorzitter:

Mevrouw Diks met een slotvraag op dit punt.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik hoor wat u zegt en ik begrijp het ook. Nogmaals, mijn waardering dat u dat zelf in ogenschouw wilt nemen. U gaat met de zorgcoördinatoren praten. Ik denk dat het ook goed is om met de vertegenwoordigers van de veteranen hierover te praten, want uit die hoek is dit punt nadrukkelijk naar voren gekomen. Graag wat breder oppakken, alstublieft.

Minister Bijleveld:

Als u mij laat weten met wie u hebt gesproken, zal ik daarnaar kijken.

De voorzitter:

Dan tot slot mevrouw Karabulut.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik vind dit wel al iets te makkelijk. Want het gaat om mensen die al eerder zijn gekeurd, waarbij PTSS is vastgesteld. Maar het loopt vertraging op, omdat zo'n extern commercieel bureau ingeschakeld wordt, terwijl Defensie zelf medici in dienst heeft waardoor de klachtbehandeling, maar ook de schaderegeling stil komt te liggen. Waarom stopt de Minister niet met dat externe commerciële advies, omdat dat een commercieel belang dient, in plaats van dat van de veteraan?

Minister Bijleveld:

PTSS is een voorbeeld, maar het kan net zo goed een andere klacht zijn. Het gekke is dat het in het verleden nou juist omgekeerd was. Toen had Defensie bij die letselschade eigen medische adviseurs die ernaar keken. Toen was de kritiek juist dat dit eigen, interne medische adviseurs waren en dat zij de situatie van de veteranen daardoor niet onbevangen zouden beoordelen. Deze medisch adviseurs zijn dus ooit bewust verdwenen, mede omdat dat beter zou worden bediend door de «markt» van bedrijfsartsen, of wie dat dan ook beoordelen. Het is dus juist omgekeerd. Misschien is dit een beetje een golfbeweging, want u benadrukt nu weer de andere kant van de golf. Zo is het gegaan. Ik heb al toegezegd dat ik gewoon achter dit traject ga kijken. Ik zal ook gaan bekijken of versnelling mogelijk is. In ieder geval mag er niemand door in de problemen komen. Dat is dan de andere kant die eraan zit.

Mevrouw Karabulut (SP):

Als we dan toch aan het golven en deinen zijn, zou ik de veteraan willen volgen. Dan zouden we het kunnen omdraaien, zeker waar het gaat om mensen die al gekeurd zijn en dat zelf wensen. Je zou het daarbij intern kunnen houden, en de mogelijkheid kunnen behouden dat wanneer iemand dat wenst, een extern adviseur wordt ingeschakeld. Dat lijkt mij dan een hele praktische oplossing.

Minister Bijleveld:

Het gaat nu even niet over wanneer iemand dat wens, want het gaat dus om de letselschadejuristen van ons. Die vragen extern advies. Ik heb u aangegeven waarom de golf zo tot stand is gekomen. En ik heb ook al gezegd dat ik bij degene die dat bij u heeft aangekaart, zal vragen waarom dat is aangekaart. Laten we dat dan eerst eens even doen, en dan kijken of de golf misschien anders zou moeten gaan. Maar ik vind dit eigenlijk op zich wel een goed systeem, en dat blijft voorlopig zo. Je laat externen er ook nog een keer naar kijken, om juist niet in de valkuil te komen waarbij je zelf maar bepaalt wat dan de schade is. Daar is immers ook vaak veel commentaar op.

We gaan verder met de reüniefaciliteiten voor veteranen. Daarbij had mevrouw Bruins Slot iets gevraagd over de partners van veteranen. Het is inderdaad mogelijk om die faciliteiten voor hen open te stellen. Dat betekent natuurlijk wel dat ik het budget voor deze regeling moet verhogen. We hebben echter niet méér geld, dus bij een gelijkblijvend budget gaat het faciliteitenniveau dan natuurlijk ietsje omlaag. Als ik dat zou moeten doen, moet ik daar wel degelijk met het Veteranen Platform en de bonden over spreken. Ik weet niet precies of zij hier ook voor zijn. Het is dus wel mogelijk, maar dan moeten we natuurlijk ook naar de kant van de faciliteiten kijken. We zullen er dus gewoon eens naar kijken of dat een wens is die breder leeft.

Dan ben ik bij de vragen van meneer Krol. Hij maakte veel complimenten over de nota en ook over de leesbaarheid ervan. Dat heb ik in dezelfde woorden overgebracht aan de mensen die daaraan gewerkt hebben.

Hij vroeg vervolgens of er niet een meer beleidsrijke langetermijnnota zou moeten komen. Ik heb in deze nota dus gekozen voor een terugblik en een vooruitblik. Dat is al anders dan het was. En ik ga in deze nota ook in op de doelstellingen die we hebben, dus: erkenning, waardering en zorg. Ik blik terug, en ik kijk vooruit op de verbeteringen die we kunnen inzetten. Ik vind het dus eigenlijk niet een beleidsarm document. Ik heb ook niet het idee dat u dat wilde zeggen. Ik heb meer het idee dat u zei: nou ja, zou u niet ook vooruit willen kijken naar de wat lange termijn? We spreken ieder jaar over deze nota. Ik zou het zo willen oplossen dat we bijvoorbeeld eens in de twee jaar, dus twee keer in een periode, een doorkijk voor de iets langere termijn zouden kunnen geven. Dan zouden we bijvoorbeeld volgend jaar vooruit kunnen kijken naar de ietsje langere termijn.

Over de klachtenafhandeling heb ik volgens mij al voldoende gesproken. De heer Krol had het ook over de nazorgvragenlijst. Daar heb ik zelf overigens ook eens naar gekeken. Ik heb eens even gekeken wat mensen dan moeten invullen. Voor een deel krijgt het thuisfront dit ook. Dat levert best wel nuttige en bruikbare informatie op. Om de respons op de lijst te vergroten, zijn er al diverse maatregelen genomen. Zo is de toegankelijkheid en duidelijkheid van de lijst vergroot. Er is ook een nieuwe folder toegevoegd bij de uitnodiging voor het onderzoek, met meer aandacht voor de vertrouwelijkheid. Dat heeft er ook toe geleid dat de respons is gestegen van 45% in 2016 naar 57% in 2017. Dus er zit wel degelijk een ontwikkeling in.

De heer Krol vroeg, als ik het goed begrepen heb, ook nog: wat is in de Veteranennota je «thuisfront»? In de Veteranenwet staat een definitie van de relatie, namelijk: partner, kinderen, ouders, broers en zussen. Dat staat er over de relatie; het thuisfront is niet nader gedefinieerd. Het thuisfront betreft dan meestal ook dezelfde mensen als onder «relatie» wordt bedoeld. Bij een missie van nu, dus een hedendaagse missie, zijn er altijd thuisfrontdagen, thuisfrontcomités. Ik weet niet of u al weleens een thuisfrontdag hebt bezocht. Ik was zelf bijvoorbeeld bij de Missie MAX-thuisfrontdag vlak voor kerst. Ik weet niet of dit reclame is. Daar heb ik ook gezien hoe belangrijk dat is. We hebben besloten om militairen niet te beperken in de keuze van wat tijdens een missie het thuisfront is. Een militair kan er dus bijvoorbeeld ook voor kiezen om een goede vriend als «thuisfront» op te geven. We leggen dit dus wel vrij ruim uit bij dat type thuisfrontdagen. Maar uitsluitend de relatie zoals bedoeld in de Veteranenwet komt onder voorwaarden in aanmerking voor de nazorg. Daar leggen we dus wel een beperking in. We doen dat dus breed voor de thuisfrontdagen, maar voor de wet en de nazorg beperken we het tot wat de relatie is.

De heer Krol sprak ook nog over het samenwerken met andere beroepsgroepen. Op zich kijken we ook goed naar de kant van de politie. Bij die thuiskomdagen wordt bijvoorbeeld ook de politie betrokken als het gaat om de missie-inzet. U hebt namelijk in de brief die we de Kamer nu hebben gestuurd over de komende missies, kunnen lezen dat er ook politie-inzet wordt gepleegd. Die politie pakken we dan ook mee in de thuisfrontdagen. Bij die dag in december was bijvoorbeeld ook Erik Akerboom aanwezig, omdat daar ook mensen van de politie aanwezig waren. We pakken dat dus wel breed op in de samenwerking.

Mevrouw Belhaj begon ook met haar respect uit te spreken voor wat de mannen en vrouwen overal doen. Zij zei ook: er zijn heel veel stappen gezet. Ik heb denk ik net in de interrupties genoeg gezegd over het rapport van de Veteranenombudsman. Ik heb ook gezegd hoe ik kijk naar die verbeteringen in de afhandeling.

Mevrouw Belhaj vroeg mij daaropvolgend, meer aandacht te besteden aan moral injury. U vroeg eigenlijk: speelt Defensie daar voldoende op in? Ik zal gewoon eens aangeven wat we daar precies mee doen, want ik vind dit wel een belangrijk onderwerp. Militairen krijgen tijdens hun werk, en vooral tijdens uitzendingen, te maken met dood, met geweld, met terreur. Ze zitten natuurlijk altijd in ingewikkelde situaties. Ze zijn opgeleid om met deze ingrijpende ervaringen adequaat om te gaan, maar dat lukt natuurlijk niet altijd. Soms zijn de omstandigheden extreem of is de betrokken militair kwetsbaar – dat kan natuurlijk ook – zodat dit tot ingrijpende of traumatische ervaringen leidt. Ik denk dat het goed is om te weten dat het begrip «moral injury» op dit moment nog geen algemeen wetenschappelijk gevalideerde definitie kent. Het wordt voor een complex van klachten gebruikt. Soms gaat het om intense schuld en schaamte. Soms worden psychische problemen die tot PTSS kunnen leiden daaronder gebracht. Dat brengt een risico op begripsverwarring met zich mee.

Als ik kijk naar de activiteiten die wij als ministerie ondernemen, vraagt dit onderwerp voor Defensie op dit moment om verheldering van de definitie en bevordering van het bewustzijn onder Defensiemedewerkers voor wie dit relevant is. Dat doen we op verschillende manieren. Het is bijvoorbeeld een onderwerp bij onderzoek en onderwijs aan de Faculteit Militaire Wetenschappen van de NLDA, waardoor commandanten hier ook kennis over kunnen opbouwen. Het is natuurlijk vooral belangrijk dat commandanten dit ook zien. Het is onderwerp van studie, kennisdeling en publicatie bij de Diensten voor Geestelijke Verzorging, waar de heer Stoffer een vraag over stelde. Binnen de civiel-militaire samenwerking van het LZV wordt momenteel een onderzoeksvoorstel behandeld voor een meerjarige studie bij militairen en veteranen, gericht op de analyse van het concept moral injury, de epidemiologie, de behandelmogelijkheden en het behandelprotocol in het professionele domein. Daarnaast is het sinds een aantal jaren een terugkerend thema bij de jaarlijkse LZV-contactdagen voor professionals in de keten.

Ondanks het feit dat het begrip nog nadere uitwerking vergt, hebben we dus al heel veel zaken om het te voorkomen of ermee te leren omgaan. Dat geldt voor de bedrijfsmaatschappelijk werkers en de geestelijk verzorger in een-op-eengesprekken. Er zijn bijvoorbeeld yogalessen voor Defensiemedewerkers en er wordt op dit moment een hele toolkit voor leidinggevenden ontwikkeld over hoe en wat bij moral injury. Er wordt eigenlijk best veel aandacht aan besteed.

Ik krijg net iets aangereikt over de laatste vraag van de heer Krol over het dragen van het uniform tijdens veteranenevenementen. Die andere vraag zal ik ook beantwoorden. De vraag ging over het dragen van het uniform door oud-militairen. Huidige militairen kunnen natuurlijk gewoon hun uniform dragen. In de Defensienota hebben we besloten dat dat kan. Het dragen van het uniform tijdens veteranenevenementen zullen we opnieuw bekijken. Nu is er namelijk een regel die zegt dat je vijftien jaar actief dienend moet zijn geweest voordat je het uniform mag dragen. Ik wist niet dat die regel er was, dus ik heb daar net een vraag over gesteld. Het antwoord wordt mij net aangereikt. Dit gaan we opnieuw bekijken. Ik kan me voorstellen dat die vijftien jaar bijvoorbeeld zal vervallen. In het kader van de Defensienota hebben we toch al met elkaar gesproken over schrapsessies van regels.

Ik moet er wel heel nadrukkelijk bij zeggen, zodra iedereen zich dat realiseert: als het uniform wordt gedragen, horen daar ook verplichtingen bij. Dat betekent dat er bijvoorbeeld geen alcohol kan worden gedronken op het Malieveld of bij andere evenementen. Die verplichtingen horen daar heel nadrukkelijk bij. Ook geen cafébezoek met uniform als men alcohol drinkt. Dat soort dingen horen bij het dragen van het uniform. Als ik dat ga wijzigen, horen dat soort dingen daarbij. Ik hoop dat u het daarmee eens bent. Ik wil geen militairen aantreffen die in het uniform dingen doen die wij niet verwachten van mensen die in uniform rondlopen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Een korte vraag. Dan is het toch gewoon een keuze van de veteraan hoe hij dat wil invullen en of hij zelf wel of geen biertje pakt?

Minister Bijleveld:

Dat is prima. Dat vind ik ook, maar dit hoort erbij als men het uniform draagt.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Overigens kan ik me voldoende borrels herinneren met militairen die gewoon een uniform aanhadden.

Minister Bijleveld:

Het gaat niet om een biertje. Het gaat om beschonken rondlopen, zal ik maar zeggen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Dan is het duidelijk. Dan gaat het om onbetamelijk gedrag dat het uniform niet kan dragen, maar niet om het feit dat er één of twee biertjes worden gedronken.

Minister Bijleveld:

Nee, maar ik heb dit wel even toegevoegd omdat het belangrijk is dat er verplichtingen bij horen. Dat moet iedereen zich realiseren. Ik ben erg voor het dragen van het uniform. U hebt daar vanuit de Kamer ook voor gepleit, op allerlei plekken. Ik ben blij dat ik dat vandaag de dag zie toenemen, omdat ik denk dat het bijdraagt aan het draagvlak voor Defensie. Daar horen echter ook verplichtingen bij. Dat is het enige wat ik wilde benadrukken.

Mevrouw Belhaj had nog een vraag over het budget voor de rechtsbijstand. Haar vraag was of dat meer dan € 7.500 was. Dat is namelijk het huidige budget. De reden voor het maximumbedrag van € 7.500 is het bijzondere karakter van deze regeling. De regeling biedt als rechtspositionele regeling een heel laagdrempelige mogelijkheid tot het vorderen van een schadevergoeding. Met het aanbrengen van een generieke maximering van de kosten van rechtsbijstand in het uurtarief én in het totaalbedrag wordt geborgd dat eenieder belang heeft bij een normaal en voorspoedig verloop van de procedure. De hoogte van het bedrag is bij het ontwerp van de regeling in overleg met de vakbonden vastgesteld.

Bij de evaluatie van de regeling over volledige schadevergoeding zal de hoogte van het bedrag ook worden geëvalueerd. Daarbij zal onder andere worden gekeken naar de tijd die de belangenbehartigers besteedden aan de behandeling van zaken. Daar moet natuurlijk een relatie tussen zitten. Het is, denk ik, goed om te weten dat in de huidige regeling al een hardheidsclausule om te kunnen afwijken van het maximumbedrag. Tot op heden hebben maar heel weinig veteranen en hun belangenbehartigers een beroep op de hardheidsclausule gedaan. Ik ga er dus van uit dat de regeling in zijn algemeenheid toereikend is en in die zin ook voldoet aan wat we met de regeling voor ogen hadden.

Mevrouw Belhaj (D66):

Ik begrijp dat de Minister aangeeft dat zij vindt of denkt dat dit eigenlijk wel op orde is. Hier heb je ook weer het gekke dilemma dat mensen die weten dat dit het maximale bedrag is daardoor soms niet meer uren zullen vragen van degene die hen juridisch bijstaat. U zegt dat mensen nu altijd uitkomen met € 7.500. Dat lijkt mij heel logisch, omdat heel veel mensen denken: als ik die € 7.500 heb opgemaakt, houdt het op en dan moet ik het zelf betalen. Het tweede wat hierbij een rol speelt, is dat veel van die mensen niet zelfstandig een voorschot kunnen geven en dat veel advocaten of mensen die deze veteranen juridisch bijstaan ook nog eens zelf dat voorschot moeten geven. Er kan dus soms een noodzaak zijn om het tijdelijk op te schorten, als de uren wel gemaakt worden maar de rekening niet betaald wordt. Ik zou het fijn vinden als de Minister wil kijken of de rekeningen meteen betaald kunnen worden op het moment dat er werkelijk sprake is van declarabele uren, en ik zou graag willen dat ze aan mensen vraagt of ze zich hebben laten belemmeren om meer juridisch advies te krijgen omdat ze die € 7.500 hebben bereikt. Sorry voor de lange interruptie.

Minister Bijleveld:

Ik snap het punt. Het gaat om een rechtspositionele regeling. We moeten dit niet verwarren met een hele juridische rechtsgang. Het gaat erom dat we tot een laagdrempelige rechtspositionele regeling komen. Daar is deze regeling voor gemaakt en dat is de regeling waaraan het maximumbedrag is verbonden. Dat is destijds met de vakbonden zo vastgesteld, juist ook om het laagdrempelig te laten zijn. Er zit al een hardheidsclausule in de regeling. Ik heb u gezegd dat we bij de evaluatie zullen kijken of de hoogte van de vergoeding toereikend is. Er wordt dus niet heel vaak een beroep op de hardheidsclausule gedaan, terwijl die er wel is. Onze bedoeling is echt om een laagdrempelige regeling te behouden. Het gaat hier dus niet om een enorme juridische rechtsgang. Als we kijken naar de regeling en als blijkt dat het iets hoger zou moeten zijn, denk ik dat dat misschien geen probleem zal zijn. Voor mij geeft het niet doen van een beroep op een hardheidsclausule eigenlijk aan dat de regeling redelijk goed is.

De voorzitter:

Voor het laatst op dit punt, mevrouw Belhaj.

Mevrouw Belhaj (D66):

Als iets goed is, is het goed. Dan wordt iedereen in de Kamer altijd blij. Maar ik zou u wel willen vragen om echt goed te kijken en te vragen aan mensen wat die belemmering is. Die hardheidsclausule is, denk ik, bij veel mensen niet bekend. Je kunt ook gewoon de maximalisering opheffen. Ik snap die laagdrempeligheid eigenlijk niet. Wat maakt het nou laagdrempelig dat je hem gemaximaliseerd hebt op 7.500? Voor wie is dat laagdrempelig?

Minister Bijleveld:

Het gaat er hier om dat er een rechtspositionele regeling gecreëerd wordt. Het gaat niet om een enorme juridische procesgang. Het gaat om bijstand voor mensen. Het gaat erom dat we, zonder dat ze allemaal naar de rechter gaan, een regeling met elkaar creëren. Daar is het voor. Dat is iets heel anders dan dat een advocaat uren schrijft als je naar de rechtbank gaat et cetera. Het gaat erom dat je met elkaar zo snel mogelijk tot iets komt. Dat is het idee van deze regeling. Voor beide kanten is dat goed, want dan heb je meer snelheid in het traject. Zo is het gemaakt.

Dan had mevrouw Belhaj volgens mij nog één vraag. Veteranen die niet binnen het zorgmodel passen zouden buiten de boot vallen. Hoe dacht ik dat zo veel mogelijk te voorkomen? Ik heb ernaar gekeken. Ik denk dat het proces van het Veteranenloket tot de zorg binnen het landelijk zorgsysteem voor veteranen eigenlijk een heel zorgvuldig ingericht proces is dat steeds verder wordt verbeterd. Het is ook heel zorgvuldig ingericht. Het moet voldoen aan wet- en regelgeving. Tussen de verschillende ketenpartners die bij keuring en beoordeling een rol spelen vindt ook steeds afstemming plaats. Dus als het goed is kan niemand buiten de boot vallen en zouden we dat via het Veteranenloket moeten horen. Mochten daar individuele gevallen van zijn, dan zullen we daar natuurlijk altijd in alle gevallen naar kijken.

Dan ben ik bij mevrouw Diks. Hartelijk dank voor uw complimenten aan het begin. Ik heb de gesprekken met de mensen waar het om ging met liefde gevoerd. Het waren best emotionele en niet altijd gemakkelijke gesprekken die we met elkaar hadden. Zonder dat ik verder over de gesprekken iets inhoudelijks zeg of zeg wat er uit is gekomen – dat hebben we met elkaar afgesproken – is het denk ik goed dat de Kamer weet dat ik er in ieder geval van heb opgestoken dat het goed is om veel sneller, aan het begin, van mens tot mens met elkaar te spreken. Dat is een van de leerpunten die we naar aanleiding van deze casus hebben meegenomen in het verbeteren van ons traject.

Dan had u een vraag over die landelijke campagne over PTSS en uw aangehouden motie in het overleg met de Staatssecretaris over personeel. U vroeg op welke termijn dat gesprek met andere bewindspersonen zou plaatsvinden. Dat zal in het derde kwartaal zijn. Ik wilde op dit punt één punt maken. In algemene zin is een landelijke campagne die zich richt op een bredere bewustwording en eerdere herkenning van symptomen en kenmerken van PTSS en hoe hiermee om te gaan een goede zaak. Ik neem aan dat dat ook in het algemeen overleg aan de orde is geweest. Ik heb het niet bekeken, maar daar ga ik even van uit. Eerdere campagnes van Samen Sterk Zonder Stigma, gericht op informeren en het destigmatiseren van de algemene psychische problematiek en de ggz, hebben dat al aangetoond. Ik denk wel degelijk dat die campagnes het zouden kunnen vergemakkelijken, maar tegelijkertijd moet er bij groepen waarbij sprake is van een beroepsgerelateerd risico gewaakt worden voor onbedoelde stigmatisering. Dat is de ingewikkelde kant. Dat punt wilde ik zelf hier wel maken. Die gaat over mijn kant van het werk. Ik weet niet of dat in het algemeen overleg aan de orde is geweest. Er zou ook van uit kunnen gaan dat werken bij Defensie een grotere kans op PTSS met zich meebrengt. Dat zou ik echt heel vervelend vinden. Ik zou daarom ook willen zeggen dat we ons moeten blijven realiseren dat de kans op PTSS bij militairen aantoonbaar kleiner is dan bij een algemene Nederlander in de bevolking. Dat wilde ik in dit AO in ieder geval gezegd hebben. Het is goed dat we dat ook allemaal weten. We maken ons allemaal zorgen over de mensen die het hebben. Ik heb er een aantal gesproken. Ik denk dat het goed is dat we ons dat ook realiseren. Als er zo'n campagne komt, zal er wat mij betreft veel integraler naar moeten worden gekeken. Ik wilde dit punt in het kader van de veteranen vanuit mijn kant wel in uw richting maken.

De voorzitter:

Toch nog een punt daar. Mevrouw Diks.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Natuurlijk is het zeker niet de bedoeling om de relatie onmiddellijk tussen PTSS en werken bij Defensie te leggen, maar we zien dat PTSS juist ook naar voren kan komen bij mensen die jaren geleden uitgezonden zijn geweest. Dat was nou de clou, volgens mij. Maar ik kom hier zelf uiteindelijk ook nog bij u op terug. Het was juist de clou dat het, als je net thuis komt, bij iedereen, zoals ik het altijd uitdruk, nog in de frontale kwab. Als je ander gedrag gaat vertonen, zou het dan iets met die uitzending te maken kunnen hebben? Was je twintig jaar geleden in Bosnië, dan denkt je huidige werkgever natuurlijk niet dat het daar iets mee te maken heeft. Dat denken je omgeving en jij zelf waarschijnlijk ook niet. Je ziet dan dat het constateren dat het toch PTSS traag gaat. Dan kun je veel dieper in de problemen raken, omdat het heel lang duurt voor je aan behandeling of actie kan beginnen. Ik kom hier nog op terug.

Minister Bijleveld:

Ik herken het punt dat mevrouw Diks naar voren haalt wel. Ik las toevallig in het blaadje Vrouw van De Telegraaf in het weekend over zo'n geval. Dat was een vrouwelijke veteraan. Die heb ik gewoon bij mij op kantoor uitgenodigd. Ik heb over zo'n type geval gesproken met iemand, want ik wilde weleens niet alleen over dat punt lezen, maar ook daarachter kijken. Het punt dat u aanhaalt kan zeker voorkomen. Dan is onderkenning ook niet altijd gemakkelijk, omdat het jaren later is. Dat punt herken ik dus, maar ik wilde hier wel even in zijn algemeenheid het punt maken dat bij Nederlandse militairen, dus ook uitgezonden militairen, er minder kans is, omdat dit mensen zijn die in hun DNA al zo opgeleid zijn dat het gewoon minder voorkomt, ondanks de tragische gevallen die ik natuurlijk ook met u heb gezien.

U had het ook nog over de Veteranenombudsman. Dat heb ik voldoende beantwoord, denk ik. Ik heb ook al over het thuisfront gesproken in antwoord op anderen. Ook over de terugkeergesprekken en de verschillende in gemeenten heb ik al antwoord gegeven. Ik heb uw suggestie over de handreiking beantwoord bij het antwoord op vragen van de heer Van den Bosch. Die zal ik in die zin meenemen.

Dan mevrouw Karabulut. Ook met u ben ik het voor het merendeel van wat u gezegd hebt eens. Dat is niet altijd in de debatten zo. Dat vond ik wel mooi om te zien. Ik denk dat het mooi is om te zien dat die veteranen en wat ze meemaken in hun werk ons allemaal ter harte gaan. U haalde nog eens het punt aan dat die heel actieve persoonlijke herinneringen natuurlijk wel degelijk wat doen met mensen en dat goed veteranenbeleid dan van belang is voor de hele samenleving. Ik kan het daar alleen maar heel erg mee eens zijn.

Dan vroeg u of er verschillen zijn tussen operationele commandanten. Ik ben al op een aantal van de punten ingegaan. Er worden re-integratiemaatregelen aangeboden. Re-integratie is natuurlijk altijd maatwerk. Dat maakt het ingewikkeld; dat kent u ook van het terrein van Sociale Zaken. Afhankelijk van de aard van de ziekte of het gebrek wordt iedere keer gekeken naar de mogelijkheden om de betrokkene intern of extern te laten re-integreren. Daar zijn tal van instrumenten voor beschikbaar die ingezet kunnen worden. Voor militairen zijn er nog extra instrumenten beschikbaar, zoals begeleiding naar zelfstandig ondernemen en meerjarige opleidingen. Daarnaast kunnen de verschillende operationele commandanten dispensatie verlenen. Ook dat is weer maatwerk en wordt per individueel geval beoordeeld. De militair die om bepaalde redenen zijn loopbaan als militair niet kan vervolgen en gezond genoeg is om te werken, wordt geholpen naar een passende functie buiten of als burger bij Defensie. Dat komt ook voor. Ik heb een aantal mensen gesproken die uiteindelijk als burger bij Defensie zijn gaan werken. Ik heb bijvoorbeeld ook iemand gesproken die zei: ik kon wel als burger bij Defensie werken, maar ik vond dat werk voor mijzelf niks, want ik had een heel ander leven achter mij en ik ben toen mijn eigen bedrijf begonnen. Dat komt dus ook voor. Als de militair liever vertrekt en niet in die civiele functie wil werken, dan wordt er gezorgd voor begeleiding en bemiddeling door Employability en Reservisten. Alle uitstromende medewerkers die de dienst verlaten, krijgen naar mijn idee overal dezelfde behandeling. Daar zie ik geen verschil in. Er is misschien verschil in wat er per operationele commandant kan worden aangeboden. Maar als men naar buiten gaat, is er volgens mij geen verschil in wat er wordt aangeboden.

Een heel deel van uw inbreng ging over de kloof tussen theorie en praktijk en over de bureaucratie. Het lijkt wel of de can-domentaliteit daar ontbreekt. Ik heb daar al bij anderen op gereageerd. Misschien kan ik daar nu nog aan toevoegen dat het ingewikkelde is dat de hele zorgketen uit verschillende instanties bestaat. Het gaat om de geneeskundige zorg, maar ook de financiële verantwoordelijkheid en de sociaal-maatschappelijke hulpverlening. Constante factor zijn de veteraan, het thuisfront en de zorgcoördinatoren. Ik ben het helemaal met u eens dat we moeten proberen om het aantal verschillende bureaus zo beperkt mogelijk te houden. Als we in het vervolg kijken naar de stroomlijning van de maatregelen, naar de manier waarop we het willen organiseren, dan zal minder bureaucratie en het sneller kunnen leveren waar mensen recht op hebben onze eerste prioriteit moeten zijn.

Het punt van de meerdere keuringen heb ik net al beantwoord. Mevrouw Karabulut heeft daar ook over geïnterrumpeerd.

De voorzitter:

Toch nog even kort het woord aan mevrouw Karabulut voor een vraag.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik ben blij dat de Minister gaat kijken naar de bureaucratie en het sneller brengen van regelingen, maar mijn heel concrete vraag komt voor uit het rondetafelgesprek dat we hebben gehad met veteranen en organisaties. Zij zeggen dat het systeem omgekeerd zou moeten worden. Zij moeten nu halen waar zij recht op hebben. Dat gaat heel moeizaam, maar eigenlijk zou het zo moeten werken dat Defensie dat brengt. Soms gebeurt dat, maar dat blijkt in sommige gevallen sterk afhankelijk van de maatschappelijk werker; ik weet niet precies hoe die mensen worden genoemd. Kan de Minister daar nog even op reageren?

Minister Bijleveld:

Ik neem dit signaal serieus. Er zijn heel veel verschillende zaken die aangeboden kunnen worden in zo'n traject. De veteraan en het thuisfront moeten natuurlijk in het middelpunt staan. Er is geen menukaart waar een soort willekeurige keuze uit gemaakt kan worden, maar er kan ook niet zomaar zorg worden opgedrongen. Dat zijn de twee uitersten waarnaar je moet kijken. Uiteindelijk moet het passen bij wat iemand nodig heeft. Dat moet je regelen. Zoals ik net heb gezegd, zullen we kijken welke verbetering daar nog in mogelijk is. We zijn het erover eens dat het systeem op zich goed is, dat er regelingen genoeg zijn en dat de regelingen die noodzakelijk zijn voor de betreffende veteraan daar ook terecht moeten komen. Met het idee van één man, één plan moet je daar kunnen komen.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Karabulut.

Mevrouw Karabulut (SP):

Op welke manier gaat de Minister ons wanneer informeren over wat dat onderzoek of het kijken heeft opgeleverd?

Minister Bijleveld:

Ik heb aan het begin al gezegd dat ik er eens met de zorgcoördinatoren over ging praten en dat ik in de begroting daarop terug zou komen, dus dat we daar een paragraafje aan wijden. Het lijkt mij dat dat zou moeten kunnen. Of meerdere paragrafen, al naar gelang... O, we zullen dat voor de begrotingsbehandeling doen. Dat is wel terecht, want dan kunt u er ook iets relevants mee doen bij de begrotingsbehandeling als dat nodig zou zijn.

Dan had u nog een vraag over Checkpoint. Natuurlijk ken ik het blad. Het is mij meerdere malen aangereikt. Ik ben blij dat u het allemaal leest. U zei dat het gaat wisselen. Dat kwam mij niet bekend voor, dus ik moest het navragen. Ik denk overigens dat het blad zoals het gemaakt wordt – het Veteraneninstituut is erbij betrokken en er schrijven allerlei mensen aan – in een behoefte voorziet. Dat hoor ik ook van mensen. Het is inderdaad aanbesteed, maar niet met de doelstelling om het eerdere verband te verbreken. Er is inderdaad een aanbesteding geweest, omdat de afgesproken termijnen waren verlopen. Het aanbestedingsbedrag gaat over het bedrag dat conform de richtlijnen van de subsidieverstrekker – dat zijn wij, Defensie – moet worden uitgezet. Er is een externe onafhankelijke deskundige gekozen voor een Europese aanbestedingsprocedure. De aanbestedingsprocedure is beoordeeld op inhoud en financiën en de aanbesteding is op basis van inhoud en vormgevingscriteria gegund aan een partij. Alle partijen die daaraan hebben meegedaan, hebben een gelijke kans gehad. Het is inderdaad niet de vorige partij geworden. Zo zit het in elkaar. Mooier kan ik het ook niet maken. Het traject is zo gelopen.

Ik ga naar meneer Stoffer van de SGP, die nog eens het belang aangaf van de drieslag erkenning, waardering en bijzondere zorg. U had een specifieke vraag die nog niet bij de anderen aan de orde is geweest over de Dienst Geestelijke Verzorging en de vier zorgverleners voor veteranen. U vroeg of dat in de praktijk voldoende is. Ik heb het eens nagevraagd en in de praktijk blijkt dat ruim voldoende te zijn. Naast de vier vaste geestelijke verzorgers is er ook nog een grote pool van vrijwillige geestelijke verzorgers die ingezet kunnen worden en die werkzaam zijn bij het Veteraneninstituut. Er is geen enkel probleem.

U wees ook nog eens op het feit, zoals anderen ook hebben gedaan, dat er naar Dutchbat III wordt gekeken. Ik vind dat zelf ook van erg groot belang. Ik heb in mijn agenda afspraken met de mensen van Dutchbat staan om in de komende weken met henzelf te spreken over het vervolg van het traject. Ik denk dat het proces dat we hebben doorlopen, heel goed is geweest. Dat wordt ook erkend door de mensen van Dutchbat. Het is heel belangrijk dat we in de komende tijd met elkaar werken aan de erkenning waar ook voor een belangrijk deel zo lang op is gewacht. Ik denk dat het heel belangrijk is dat de heer Stoffer dat nog eens aanhaalde.

De heer Stoffer had nog een vraag die ik niet helemaal kon plaatsen. De heer Stoffer zei dat zelfs de landsadvocaat moest bemiddelen bij de klachtenregeling en dat hij daar moeite mee zou hebben. Mij is niet helemaal bekend waar dat over ging.

De heer Stoffer (SGP):

Mag ik dat toelichten, voorzitter?

De voorzitter:

Van mij wel. Gaat uw gang.

De heer Stoffer (SGP):

Er heeft ons één geval bereikt waar dit in speelde. Het is misschien niet exemplarisch, maar het leek erop dat de landsadvocaat bepaalde toezeggingen deed die later weer ingetrokken werden. U hoeft wat mij betreft niet uitgebreid te reageren nu. Dat kan ook later.

Minister Bijleveld:

Ik herken het niet, maar laten we het bilateraal oppakken. Wij herkenden het niet en konden het niet goed plaatsen. Ik dacht: ik vraag het gewoon. Ik ben blij dat dit mocht van de voorzitter. We zullen dat bilateraal oppakken. Daarmee heb ik de vraag van de heer Stoffer gehad.

Ik heb alleen nog de vragen van de heer Kerstens over de inloophuizen in hun algemeenheid. Ik heb al gezegd in antwoorden op de sprekers voor hem dat ik de inloophuizen zoals die er zijn, heel erg van belang vind. Ik vind het ook belangrijk dat de gemeenten daaraan werken. Sommige draaien helemaal zonder subsidie. Die in Arnhem draait helemaal zonder subsidie en draait volgens prima en goed. Ik ben overigens zelf niet bekend met het inloophuis in Arnhem. De inloophuizen voorzien wel degelijk allemaal in een behoefte. Als het gaat om de toekomstbestendigheid van de financiering heb ik al in antwoord op de vragen van mevrouw Bruins Slot, de heer Van den Bosch en anderen gezegd dat we daarnaar gaan kijken. Ik ken de specifieke situatie in Arnhem niet, maar ik zal meekijken, want dat past dan bij de al gegeven antwoorden.

De heer Kerstens (PvdA):

Ik heb me wat betreft de algemene situatie van de inloophuizen aangesloten bij mevrouw Bruins Slot. Daar heeft u op geantwoord. Ik heb specifiek op de situatie van het veteraneninloophuis in Arnhem gewezen, omdat dat anders is dan andere. Bij de andere inloophuizen gaat het om dagbesteding, het in gesprek kunnen gaan met iemand die weet wat je hebt meegemaakt en waar je mogelijk behoefte aan hebt. Hier wordt echt opvang geregeld. Op dit moment zijn er twaalf veteranen – jong, oud, man, vrouw – die daar gewoon onderdak hebben. Dat onderdak kunnen zij elders niet krijgen, in ieder geval niet in de veteranenzorgketen, tenzij ze er zo ernstig aan toe zijn dat ze naar de VIBU moeten, de speciale eenheid daarvoor. Het gaat dan om veteranen die bij wijze van spreken als ze bij een regulier inloophuis zijn geweest, na een, twee, drie dagen toch de deur gewezen wordt omdat er niet langer voorzieningen voor zijn. Dat is een voorziening in Heelsum, vlak bij Arnhem. U bent overigens van harte uitgenodigd om daar eens een kijkje te komen nemen. Dat geldt overigens voor alle collega's. De koffie staat klaar, kreeg ik net via een WhatsAppberichtje door vanuit Heelsum. Dat is dus een instelling die iets levert wat niet regulier in die veteranenzorgketen zit, maar waar blijkbaar wel heel veel behoefte aan is. Daarom heb ik dit zo specifiek bij de Minister onder de aandacht gebracht.

De voorzitter:

Dank voor deze nadere toelichting.

Minister Bijleveld:

Zoals ik al zei, kende ik de situatie in Heelsum, bij Arnhem, niet. Ik kom daar overigens wel heel regelmatig langs. We zullen er eens even specifiek naar laten kijken. Wellicht kan ik er op weg naar huis ook een keer stoppen. Dat is misschien niet het grootste probleem. Alleen is dit wel een heel drukke tijd, deze week. Maar we zullen er specifiek naar laten kijken, want ik ken de situatie niet.

De heer Kerstens (PvdA):

Het is niet zo dat als de koffie vandaag niet genuttigd wordt, die een volgende keer niet klaar zou staan, hoor.

Minister Bijleveld:

Zo is het. Koffie kun je altijd zetten, naar mijn idee. Dat lijkt mij inderdaad moeten kunnen.

De voorzitter:

Tot slot, denk ik.

Minister Bijleveld:

Ja. De vangnetvragen had ik al beantwoord.

De heer Kerstens had nog het punt om de defensie-industrie ook daarbij te betrekken. Dat loopt volgens mij gewoon mee in het andere traject. Als we breder kijken naar de financiering en de toekomstbestendigheid, kunnen we daar misschien ook naar kijken.

Mij blijkt dat er een stemming is. Ik heb alle vragen beantwoord verder.

De heer Kerstens (PvdA):

Wat die laatste vragen betreft had ik u ook gevraagd...

De voorzitter:

We gaan even de vergadering schorsen, want er moet gestemd worden over een ordevoorstel. Dat is zo klaar. We schorsen de vergadering voor een paar minuten.

De vergadering wordt van 20.21 uur tot 20.46 uur geschorst.

De voorzitter:

Na een kort intermezzo gaan wij verder. Voor de schorsing hebben wij de eerste termijn van de Minister afgerond. Wij gaan dus beginnen aan de tweede termijn van de zijde van de Kamer. We hebben een uitgebreide beantwoording gekregen, waarvoor dank. Ik denk ook dat het onderwerp dat rechtvaardigt. Ik ga u allen opnieuw het woord geven en daarbij geef ik aan hoeveel tijd u nog heeft volgens de klok. Laat dat niet een oproep zijn om die tijd helemaal vol te maken, want dat hoeft niet. Ik heb inmiddels begrepen – het is de eerste keer dat ik een notaoverleg voorzit – dat er ook moties ingediend kunnen worden. Die moeten dan wel in die tijd voorgelezen worden. Ik ga het niet direct afhameren, maar het zou wel prettig zijn als een eventuele motie in die termijn in zijn geheel voorgelezen is. Laten we toch op de geschatte eindtijd mikken.

Dat zijn veel te veel woorden van de voorzitter, dus ik geef gauw het woord aan de heer Van den Bosch, die nog vijf minuten heeft, op de klok, zoals gezegd, maar hij hoeft het niet op te maken. Het woord is aan de heer Van den Bosch van de VVD.

De heer Van den Bosch (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Ik wil de Minister bedanken voor haar openhartigheid en duidelijkheid. Er waren zoveel toezeggingen dat ik het bijna niet meer bij kon houden. Zo'n positieve instelling is altijd fijn om te horen als volksvertegenwoordiger. Dat wil ik toch maar meegeven. Dat wil niet zeggen dat ik niet nog een paar moties indien, omdat ik sommige dingen toch wil vastleggen. Je moet zuinig zijn met moties, vind ik, maar soms is het toch handig om dingen vast te leggen, al is het maar omdat het anders te veel wordt. Ik dank haar voor de toezegging om te kijken naar die militaire basissen, al is het maar om mevrouw Bruins Slot te bedienen, dat ze naar de sportschool aan de overkant kan. Ik denk dat dit zeer gewaardeerd wordt.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Voordat dit verkeerd valt, het was een grapje natuurlijk.

De heer Van den Bosch (VVD):

O, dat was een grapje.

De voorzitter:

Dat was ook een grap van de heer Van den Bosch. Hij gaat verder, want zijn tijd loopt door.

De heer Van den Bosch (VVD):

Ik vind dat een hele mooie toezegging en daar ben ik heel tevreden over. Ik heb twee moties en die wil ik wel uitleggen aan de Minister. De eerste gaat over onze zorg over de problemen met veteranen met zorg. Laat ik met de Minister zeggen: er gaat ook heel veel goed, maar er gaan ook wel dingen verkeerd. In het vak van volksvertegenwoordiger word je ook vaak geconfronteerd met wat er slecht gaat. Los van de hoorzitting praatte ik ook met heel veel veteranen individueel in de afgelopen anderhalf jaar en ik merk dat dit wel boven de markt blijft zweven. Het moeten echt uitzonderingen zijn als het misgaat, vinden wij. Ik wil toch wat druk op de ketel zetten.

Ik kan er nog heel veel over zeggen, maar gezien de tijd doe ik dat niet. Nogmaals, het is niet zozeer dat ik denk dat de Minister niet goed bezig is, want ik denk dat de Minister en haar medewerkers er bovenop zitten, maar om toch wat druk op de ketel te houden. Ik zou het heel vervelend vinden als we over twee jaar nog steeds een behoorlijke massa mensen hebben die zich niet gelukkig voelen.

Wat is de centrale lijn daarin? Wat horen wij veel? De theorie is prima, het is ook goed opgeschreven. Soms is ook best de wens aanwezig, maar in de praktijk werkt het toch niet altijd zo. Dat is wat wij veel horen. Dat is niet zomaar in een individueel geval, want daar ga je niet op af, dat hoort ook niet, vind ik, maar ik wil dat toch kwijt. Ik ga zo die motie indienen.

De tweede motie die ik indien, is over het Nationaal Fonds Ereschuld. Ik ben heel blij dat de Minister daar heel open en positief over is, maar dat wil ik toch wel even vastgelegd hebben. Die motie ga ik nu voorlezen.

Ik eindig met een compliment aan de Minister en haar medewerkers. Ik ben ongelofelijk trots op die mooie filmpjes die er gemaakt zijn voor de Veteranendag. Die zijn echt geweldig. Compliment. Ik moet zeggen dat mijn partij ook heel goede filmpjes heeft, maar deze filmpjes zijn ook geweldig. Dat compliment wil ik toch wel even geven. Elke dag geef ik er een door op Facebook, want dat is mooi om te zien en je hoort van heel veel mensen dat dat heel mooi werkt. Het is soms ook emotioneel, zeg ik erbij. Het doet je wat. Soms zit je best een beetje met traantjes in je ogen te luisteren. Dat is belangrijk.

En nu ga ik de moties doen. Ik ga de eerste motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat veel veteranen met een behoefte aan zorg nog vaak van het kastje naar de muur worden gestuurd en de zorgplicht in de praktijk te vaak pas reactief wordt ingevuld;

overwegende dat een hoop ergernis en verdriet kan worden voorkomen door bij klachten uit te gaan van een verband met dienstverrichtingen in het verleden;

tevens overwegende dat een meer proactieve benadering in de richting van veteranen noodzakelijk is voor het tijdig kunnen bieden van adequate zorg;

verzoekt de regering met concrete voorstellen te komen om de in de Veteranenwet vastgelegde zorgplicht volledig in de praktijk te brengen en de Kamer hier binnen een jaar over te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Bosch, Belhaj, Stoffer, Diks en Kerstens.

Zij krijgt nr. 187 (30 139).

De heer Van den Bosch (VVD):

En dan de tweede motie:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering een Nationaal Fonds Ereschuld heeft opgericht, dat volledig vanuit de begroting van het Ministerie van Defensie wordt gefinancierd;

overwegende dat een eervolle behandeling van veteranen en het garanderen van goede (na)zorg voor veteranen niet alleen de overheid, maar de gehele samenleving aangaat;

constaterende dat het veteranenbeleid van deze regering erop is gericht om de maatschappelijke waardering voor de prestaties van veteranen te stimuleren;

overwegende dat de maatschappelijke betrokkenheid van zowel bedrijven als particulieren vergroot kan worden door hun de mogelijkheid te bieden via dit fonds eveneens bij te dragen aan de zorg voor onze veteranen, bijvoorbeeld door een veteraan bij wijze van spreken te «adopteren»;

verzoekt de regering te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de financiering van het Nationaal Fonds Ereschuld ook open te stellen voor derden om additioneel in te investeren, opdat dit een écht nationaal fonds kan worden, en de Kamer hier voor de behandeling van de Defensiebegroting 2019 over te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Bosch, Belhaj en Stoffer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 188 (30 139).

De heer Van den Bosch (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Binnen de vijf minuten.

De voorzitter:

Krap binnen de vijf minuten. Dank daarvoor. Dan geef ik het woord aan de heer Van Dijk, die daarvan afziet. Dan is het woord aan mevrouw Bruins Slot. U heeft op de klok nog twee minuten.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Dank. Ik wil de Minister bedanken voor de beantwoording en tevens ook van de gelegenheid gebruikmaken om alle mensen van het Veteraneninstituut, de nuldelijnsondersteuning en de ambtenaren te bedanken voor het vele goede werk dat zij afgelopen jaar weer hebben gedaan. We debatteren met de Kamer ongeveer tien jaar over de Veteranennota en er is zo ontzettend veel gebeurd. Dat is ook van belang om aan te geven.

De Minister zei terecht dat die inloophuizen een grote vlucht nemen. Ze voorzien ook in een behoefte, als het gaat om dagbesteding, lotgenoten, hulpvragen, maar ook bij het ondersteunen van activiteiten in een gemeente zoals scholenprojecten of herdenkingen. Het stoppen van de financiering van het vfonds in 2019 zal best voor een aantal inloophuizen grote gevolgen hebben. Volgens mij moet het met al die enthousiaste partijen die er zijn – gemeenten, vfonds en dergelijke – mogelijk zijn om voor een langere periode met elkaar af te spreken hoe we een soort continuïteit kunnen organiseren. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Veteranenombudsman aangeeft dat de huidige ondersteuning van inloophuizen voor veteranen het lastig maakt om toekomstgericht te werken en dat de financiering van de inloophuizen vanaf 2019 onder druk staat;

van mening dat de inloophuizen voor veteranen van grote meerwaarde zijn, omdat de huizen een laagdrempelige en aanvullende voorziening voor veteranen zijn;

verzoekt de regering om in overleg met betrokken organisaties zoals de samenwerkende veteranenontmoetingscentra, het vfonds, het Veteraneninstituut en betrokken gemeenten te werken aan een passende ondersteuning van de inloophuizen voor komende jaren en de Kamer hierover voor de begrotingsbehandeling te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bruins Slot en Kerstens. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 189 (30 139).

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

En waarom voor de begrotingsbehandeling? Omdat dat ons de gelegenheid geeft, als er onvoldoende voortgang is, om daar toch weer aandacht voor te vragen.

Dan mijn tweede, een-na-laatste punt, want ik heb nog 15 seconden. Het PTSS-protocol is heel belangrijk. Er wordt al jaren over gesproken, omdat het van belang is om direct contact met veteranen te houden en om te voorkomen dat het contact wordt verbroken. De Minister had het over het aanpassen van de Ambtenarenwet. Kan zij dat nog iets meer toelichten, ook op welke termijn dat gebeurt?

En dan nog een laatste vraag over de politie. De heer Krol sprak daar ook over. Welke stappen worden er gezet als het gaat om erkenning en waardering van politieagenten die op uitzending zijn geweest?

De voorzitter:

Hartelijk dank voor uw inbreng in tweede termijn.

Mevrouw Belhaj (D66):

Voorzitter. Ik kreeg een berichtje dat wij geacht worden onze andere taak te vervullen, namelijk om te gaan stemmen.

De voorzitter:

Ik heb nu de opmerking dat we mogelijk gaan stemmen. We zijn er scherp op. Laten we voor zover mogelijk gewoon doorgaan. Dat is ook wel zo netjes voor de mensen die erbij zijn. Meneer Krol is er niet meer. Dan geef ik het woord aan mevrouw Belhaj. Zij heeft nog vijf minuten, maar zoals gezegd, affijn, u weet het...

Mevrouw Belhaj (D66):

Voorzitter, dank. Dank voor de beantwoording van de Minister en dank aan alle mensen die zich inzetten om ervoor te zorgen dat onze veteranen het respect en de zorg krijgen die zij verdienen. Er is nog wel ruimte voor verbetering. Ik ben daar heel kritisch in geweest en dat zal ik ook blijven, net zolang totdat het beleid aansluiting vindt bij de realiteit van mensen.

Ik heb aanvullend nog een aantal moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat aandacht en erkenning van het werk dat veteranen deden en doen in het belang van Nederland zeer belangrijk is;

constaterende dat verschillende tenuevoorschriften gelden bij de verschillende krijgsmachtdelen en veteranen niet hun militaire uniform mogen dragen tijdens veteranenevenementen, tenzij ze langer dan vijftien jaar in dienst zijn geweest;

verzoekt de regering ...

De voorzitter:

Pardon, mevrouw Belhaj, ik schors de vergadering voor enkele ogenblikken.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Voor een niet-ervaren voorzitter is dit een feestje. Mevrouw Belhaj was midden in het voorlezen van haar eerste motie. Wat mij betreft gaan we dat nu afronden. Daarna kijken we of we er nog een aantal halen. Gaat uw gang.

Mevrouw Belhaj (D66):

Ik vervolg.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat aandacht en erkenning van het werk dat veteranen deden en doen in het belang van Nederland zeer belangrijk is;

constaterende dat verschillende tenuevoorschriften gelden bij de verschillende krijgsmachtdelen en veteranen niet hun militaire uniform mogen dragen tijdens veteranenevenementen, tenzij ze langer dan vijftien jaar in dienst zijn geweest;

verzoekt de regering de mogelijkheid te onderzoek om het dragen van een militaire uniform door niet actief dienende veteranen tijdens veteranenevenementen mogelijk te maken en bestaande regelingen daarvoor aan te passen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Belhaj, Bruins Slot, Diks, Van den Bosch, Karabulut, Stoffer, Kerstens, Emiel van Dijk en Krol.

Zij krijgt nr. 190 (30 139).

Dank u wel. Gaat u door. Had u nog andere zaken? Ja, dat vermoeden had ik al. Het woord is nog steeds aan u.

Mevrouw Belhaj (D66):

Voorzitter, de tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek (RZO) stelt dat de ingewikkelde en langlopende procedure voor materiële zorg vaak een negatief effect hebben op het welbevinden van een veteraan;

constaterende dat het RZO aanbeveelt om de aanpak en doorlooptijd van (beoordelings)procedures beter te laten aansluiten bij het rechtvaardigheidsgevoel van de veteraan;

constaterende dat de Minister aangeeft te streven om de aanbevelingen over te nemen van het RZO en het voorzieningenstelsel te herzien;

overwegende dat de herziening van het voorzieningenstelsel enige jaren kan duren en dat dit onwenselijk is;

verzoekt de regering spoed te betrachten bij het afhandelen van het aanpassen van het voorzieningenstelsel en maximaal gebruik te maken van de voorlopige voorziening wanneer veteranen in afwachting zijn van een definitieve toekenning,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Belhaj, Van den Bosch, Diks, Kerstens en Krol.

Zij krijgt nr. 191 (30 139).

Dank u wel. Gaat u door.

Mevrouw Belhaj (D66):

De volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat aandacht voor moral injury belangrijk is, omdat het recht doet aan de ervaringen die veteranen tijdens uitzendingen opdoen en dialoog mogelijk maakt tussen veteranen onderling en de samenleving;

constaterende dat aandacht voor moral injury de veteranen die niet medisch gediagnosticeerd zijn erkenning geeft door over hun ervaringen te praten;

overwegende dat aandacht en onderzoek naar moral injury de proactieve houding en effectiviteit van de zorg voor veteranen positief bevordert;

verzoekt de regering om onderzoek naar moral injury te stimuleren en moral injury een vast onderdeel van het curriculum van opleidingen van de Nederlandse Defensie Academie te laten gelden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Belhaj, Van den Bosch, Karabulut, Stoffer, Kerstens en Krol.

Zij krijgt nr. 192 (30 139).

Dank u wel. Had u er nog meer?

Mevrouw Belhaj (D66):

Ja, ik had er nog eentje.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat schaderegelingen erg lang kunnen duren;

constaterende dat juristen van het Ministerie van Defensie zich laten adviseren door een extern medisch adviesbureau;

constaterende dat bij het vaststellen van een aandoening met dienstverband en het toekennen van een Militair Invaliditeitspensioen feitelijk een aanvraag op basis van de regeling volledige schadevergoeding al in de rede ligt;

constaterende dat medisch advies over de causaliteit van de aandoening in relatie tot de dienstuitoefening niet nogmaals van een extern adviseur benodigd is;

verzoekt de regering te onderzoeken in welke mate het noodzakelijk is om externe medische adviseurs te betrekken bij het schaderegelingsproces en te onderzoeken of dit op een andere wijze (intern) georganiseerd kan worden, en hierover de Kamer te informeren voor november 2018,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Belhaj, Van den Bosch, Diks, Karabulut, Stoffer, Kerstens en Krol.

Zij krijgt nr. 193 (30 139).

Dank u wel. Dat is het? U heeft nog ruim een minuut over. Overigens krijg ik berichten door dat wij geacht worden te gaan stemmen. Ik schors de vergadering en zie u allen straks graag terug.

De vergadering wordt van 21.01 uur tot 21.19 uur geschorst.

De voorzitter:

Excuus voor het wat rommelige verloop, maar dat heeft te maken met stemmingen elders in het gebouw waar wij geacht worden bij aanwezig te zijn. Mevrouw Belhaj had nog een minuut van haar tijd over. Volgens mij wilde zij nog een aantal zaken ter afronding zeggen, dus ik geef haar het woord.

Mevrouw Belhaj (D66):

Voorzitter, dank. Afrondend wil ik de Minister nog vragen naar dat onderzoek over de rechtsbijstandstegemoetkoming. Wil zij de mensen vragen in welke mate het een belemmering is geweest om hun zaken verder te helpen?

Dan rest mij niets anders dan te zeggen dat ik ontzettend veel zin heb in zaterdag, Veteranendag, en vele Nederlanders met ons.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Dan gaan we over tot de tweede termijn van mevrouw Diks. Zij heeft daar nog een minuut de tijd voor.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Dat kan hopelijk ook in een minuut. Dank aan de Minister en de ondersteuning voor de beantwoording. Ik ga meteen over tot het voorlezen van twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het per gemeente erg verschilt in welke mate er aandacht is voor veteranen, bijvoorbeeld als het gaat om het organiseren van activiteiten en de toegang van veteranen tot het Wmo-loket;

verzoekt de regering in gesprek te gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om de mogelijkheden in kaart te brengen voor het verbeteren van de aandacht voor veteranen in gemeenten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Diks, Bruins Slot en Belhaj. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 194 (30 139).

Mevrouw Diks (GroenLinks):

De tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat positieve resultaten zijn behaald met een pilot waar terugkeergesprekken worden gevoerd met militairen en hun partner na afloop van een missie, waardoor onder andere beter inzichtelijk wordt met welke problemen de militair en diens gezin kampen;

overwegende dat terugkeergesprekken tevens een goede gelegenheid kunnen zijn om waardering uit te spreken voor de inzet van zowel de militair als diens partner, en om de partner te informeren over de mogelijkheden tot contact en ondersteuning bij problemen in de toekomst;

verzoekt de regering het voeren van terugkeergesprekken met uitgezonden militairen en hun partner na afloop van een missie standaard te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Diks en Stoffer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 195 (30 139).

Dank u wel. U bent daarmee door uw tijd heen. Dan gaan we over tot de tweede termijn van mevrouw Karabulut. U heeft nog anderhalve minuut. Gaat uw gang.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dank, voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat schaderegelingen onnodig worden vertraagd door lange reactietijden van de juridische afdeling van Defensie die claims van veteranen behandelt;

overwegende dat verschillende externe adviseurs worden ingeschakeld, waaronder een commercieel adviesbureau, bij de behandeling van een schadeclaim;

constaterende dat dit tot verontrusting, boosheid en frustratie onder veteranen leidt als gevolg van de onnodig lange verwerking;

verzoekt de regering de inhoudelijke behandeling van de schadeclaims te bespoedigen door niet langer te werken met externe commerciële medische adviesbureaus,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Karabulut en Stoffer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 196 (30 139).

Mevrouw Karabulut (SP):

Dan het punt over allerlei regelingen, de bureaucratie en de afhandeling. Eigenlijk de eenloketgedachte, zodat veteranen krijgen waar ze recht op hebben, zonder gefrustreerd te raken en jarenlang te moeten wachten. Hoewel er veel goed gaat, gaan er ook een aantal zaken niet goed. De Minister heeft toegezegd dat ze een aantal punten zal onderzoeken en ons zal informeren voor de begroting. Als laatste wil ik nog een vraag bij de Minister neerleggen over Checkpoint. Ik zag aan de reactie van de Minister dat zij het ook totaal absurd vindt. Ik wil toch vragen op welke wijze de mening van de veteraan en het belang van de veteraan hierbij voorop is gesteld. Want nogmaals, dit blad wordt al jarenlang naar alle tevredenheid uitgegeven. Dure wapenaankopen vallen niet onder de aanbestedingsplicht en dit wel. Ik zou daar graag nog een reactie op willen – wellicht kan dat later in een brief – ook als het gaat om de toekomst, want ik vind het heel erg zuur, temeer omdat dit gaat om het mkb en de partij die het is gegund, gewoon een grote multinational is, zo heb ik mij laten vertellen. Dank u wel.

De voorzitter:

Hartelijk dank, mevrouw Karabulut. Dan gaan we naar de heer Stoffer. U heeft ook nog anderhalve minuut. Gaat uw gang.

De heer Stoffer (SGP):

Maar die ga ik niet gebruiken, voorzitter. Ik dank de Minister voor de uitstekende antwoorden en rond hiermee mijn tweede termijn af.

De voorzitter:

Waarvoor dank van de voorzitter. Tot slot de heer Kerstens van de Partij van de Arbeid. U heeft nog twee minuten. Gaat uw gang.

De heer Kerstens (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Gelukkig gaat er veel goed, maar als ik een veteraan zou zijn die vindt dat het niet allemaal hosanna is als het gaat om de vraag hoe met hem of haar wordt omgegaan op dit moment, dan zou ik niet direct gerustgesteld zijn na vanmiddag. Ik hoop dat de Minister een stuk concreter kan worden in het najaar, als zij de Kamer op de hoogte stelt van haar bevindingen en zij mogelijk met een aantal concrete verbetervoorstellen komt. Ik heb twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de erkenning, waardering en zorg voor veteranen een verantwoordelijkheid van ons allemaal is;

verzoekt de regering te onderzoeken op welke wijze kabinetsbreed en/of door bijvoorbeeld de Nederlandse defensie-industrie meer kan worden bijgedragen aan het veteranenbeleid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kerstens. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 197 (30 139).

De heer Kerstens (PvdA):

De tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat veteranen soms worden geconfronteerd met een veelvoud aan problemen;

overwegende dat bij het weer op de rit krijgen van hun leven in voorkomende gevallen (langdurige) opvang in een op veteranen ingerichte omgeving noodzakelijk en behulpzaam is;

constaterende dat de mogelijkheid van dergelijke opvang in het reguliere veteranenbeleid ontbreekt en het Veteraneninloophuis Arnhem e.o. wel in deze behoefte voorziet;

verzoekt de regering te bezien of er mogelijkheden zijn om tot financiële en/of andersoortige steun voor dit inloophuis te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kerstens. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 198 (30 139).

De heer Kerstens (PvdA):

Ten slotte, voorzitter. Ik ben blij met de positieve reactie van de Minister op de uitnodiging die ik namens het veteranen inloophuis Arnhem heb gedaan. Ik heb straks voor haar nog het kaartje Patrick, de oprichter en zelf veteraan, die dus met 30 andere vrijwilligers dat inloophuis runt.

De voorzitter:

Zeer veel dank. Ik geef de Minister enige kans om de moties te bekijken.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik geef de Minister het woord voor haar tweede termijn en haar reactie op de ingediende moties. Het woord is aan de Minister.

Minister Bijleveld:

Dank u wel, voorzitter. Ik wilde toch beginnen met een nieuwtje. Het is misschien wel leuk om te weten dat ik net, terwijl u bij de stemmingen was, het ministerieel besluit heb ondertekend om mevrouw Angelien Eijsink in het Nationaal Comité Veteranendag op te nemen. Ik dacht: het is mooi om dat nu aan u te melden, want dan weet u dat nog net vóórdat het Veteranendag is.

Dan kom ik bij de vragen. Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat er heel veel goed gaat. Dat is denk ik goed om te zeggen. Er zijn nu wel heel veel moties, maar we hebben met elkaar ook gezegd dat er heel veel goed gaat. Het is ook goed om dat te zeggen en met elkaar steeds te werken aan de verbetering van het systeem.

Er waren nog twee vragen over, dacht ik, en de rest is allemaal in moties opgeschreven. Mevrouw Bruins Slot vroeg naar de Ambtenarenwet. De regeling invaliditeitsverhoging en de regeling militaire pensioenen vallen binnen de Militaire Ambtenarenwet, dus ik moet mezelf in die zin corrigeren: niet de wet zelf moet worden gewijzigd, maar de onderliggende regelingen moeten wellicht worden aangepast – afhankelijk van wat er uit de evaluatie komt. Het is complexe materie. We weten dat we het PTSS-protocol gaan aanpassen en we zijn daar goed naar aan het kijken. Zoals al toegezegd komen we daar bij u op terug in een brief of in de Veteranennota, omdat men nu verwacht dat het nog wel even zal duren. Het zou dus best kunnen dat het pas in begin 2019 bekend is. Dan is het misschien beter om dat in de Veteranennota mee te nemen. Het leek me goed om dat nog even te zeggen.

Dan had u nog een vraag over de erkenning en waardering van de politie. Ik heb toevallig afgelopen week de onderscheidingen voor de hulpverlening op Sint-Maarten uitgereikt. Daar waren ook politiemensen bij aanwezig. Dus dat is een vorm van waardering en erkenning voor de inzet die er is. Politiemannen en -vrouwen zullen natuurlijk nooit de positie van «veteraan» krijgen – ik denk dat het wel goed is om dat te zeggen – omdat de politie een heel andere rechtspositie heeft. Politiemensen kunnen bijvoorbeeld staken en militairen niet. Dus het is in die zin een heel andere situatie waar we mee te maken hebben. En daar ga ik ook niet over, want daar gaat de Minister van JenV over. Er is natuurlijk ook voldoende aandacht voor waardering van politiemensen, maar we moeten dat onderscheid wel even goed maken als het gaat om de inzet bij missies. Dat waren de vragen, dacht ik.

Dan ga ik gewoon de moties aflopen. Ik begin met de motie op stuk nr. 187. Ik heb moeite met wat er in de eerste constatering staat, namelijk dat veel veteranen met een behoefte aan zorg nog «vaak» van het kastje naar de muur worden gestuurd. Ik denk dat u dat toch echt niet kunt maken, meneer Van den Bosch. «Soms» zou nog kunnen. Dan mag «van het kastje naar de muur» blijven staan, maar «vaak» vind ik echt wel ingewikkeld, want dat is ook echt niet de werkelijkheid. Dus ik zou u willen vragen om dat op z'n minst aan te passen, ondanks dat dat niet het dictum is. Dat sluit namelijk echt totaal niet aan bij de manier waarop we volgens mij gezamenlijk kijken naar het goede systeem dat we hebben. Dat landelijk zorgsysteem hebben we hier natuurlijk juist voor. Ik beschouw deze motie dan maar als een aansporing om daarnaar te kijken. Ik ga er even van uit dat u mijn suggestie wel wilt overnemen in de constateringen. En als ik het zo mag interpreteren, wil ik dan het oordeel aan de Kamer laten.

Dan de motie op stuk nr. 188, ook van de heer Van den Bosch c.s. Die gaat over dat nationaal fonds: om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn. Volgens mij had ik daar al positief op gereageerd, dus ook daar laat ik het oordeel aan de Kamer.

Dan de motie op stuk nr. 189 over de inloophuizen. Het verzoek van mevrouw Bruins Slot en de heer Kerstens gaat over overleg met de betrokken organisaties. Dat sluit aan bij de manier waarop ik daarover heb geantwoord. Het is natuurlijk ook heel sympathiek om daarnaar te kijken voor de begrotingsbehandeling, dus ook bij die motie laat ik het oordeel aan de Kamer.

Dan de motie op stuk nr. 190 van mevrouw Belhaj c.s. – een heleboel ondertekenaars – over die termijn van vijftien jaar, waar ik op heb geantwoord. Ik had al het idee om daarnaar te kijken, dus ik zal even kijken welke regelingen daartoe moeten worden aangepast. Ik laat het oordeel aan de Kamer. Ik denk dat er inderdaad alleen een regeling moet worden geschrapt, als ik het zo zie uit de antwoorden. Maar het oordeel laten we aan de Kamer.

Dan de motie op stuk nr. 191 van mevrouw Belhaj over het RZO-onderzoek en over kijken of er maximaal gebruik wordt gemaakt van de voorlopige voorzieningen in afwachting van een definitieve toekenning. Ik heb u al gezegd dat ik denk dat we dat met maatwerk heel goed doen. We letten daar goed op. Ik heb in die zin geen bezwaar tegen deze motie. Het is juist ook belangrijk dat de goede zorg zo snel mogelijk geregeld wordt, dus ik laat ook bij deze motie het oordeel aan de Kamer.

Dan de motie op stuk nr. 192 over moral injury. Ik dacht dat ik geantwoord had dat we dit ook doen. Ik heb dat gedeelte juist heel uitgebreid beantwoord. Maar goed, ik heb ook niet veel bezwaar tegen wat hier staat, omdat we dat voor het merendeel al doen. Ik mag niet overnemen in deze notaoverleggen, dus dat kan niet. Ik kan dus alleen ontraden en dat wil ik nou ook weer niet doen, want dit doen we voor het merendeel. Maar ik had eigenlijk gedacht dat de motie wellicht overbodig was door de uitgebreide beantwoording en overnemen kan hier niet, dus ik laat het oordeel aan de Kamer, omdat ik geen bezwaar tegen de motie heb.

Dan de motie op stuk nr. 193 over het verzoek om te onderzoeken of dat minder kan. Ik heb u de golfbeweging uitgelegd. Onderzoek wil ik wel doen op dit punt, dus hierover wil ik het oordeel aan de Kamer laten.

Ik zag dat mevrouw Karabulut ook een ondertekenaar was van deze motie, maar ik heb wel bezwaar tegen de motie op stuk nr. 196, waarin mevrouw Karabulut en de heer Stoffer eigenlijk veel verder gaan. Als ik dingen ga onderzoeken, ga ik ze nog niet meteen afschaffen. Dus ik wil voor de motie op stuk nr. 193 het oordeel aan de Kamer laten en ik wil de motie op stuk nr. 196 dan ontraden, want die gaat over hetzelfde punt.

De motie op stuk nr. 194 over het Wmo-loket. Ik heb al gezegd dat ik best met de VNG wil praten. Overigens is het ook zo dat het Veteraneninstituut twee keer per jaar namens ons praat met de gemeenten over hoe het ervoor staat. Misschien is het goed om inderdaad een soortement van handreiking te maken, waar de VNG er wel meer van heeft. Ik weet niet of ze die wel of niet hebben, eerlijk gezegd. Ik ga er maar even van uit dat ze die niet hebben, als ik u zo hoor. Maar hier zal ik dan het oordeel aan de Kamer laten, om in ieder geval vanuit onszelf dan ook een keer een gesprek te voeren met de gemeenten.

De motie op stuk nr. 195 betreft de pilot over terugkeergesprekken. Het is inderdaad positief en dat heb ik ook geantwoord. Ik ben daar uitgebreid op ingegaan. Wat in de motie staat kan ik gewoon niet waarmaken: het voeren van een terugkeergesprek met uitgezonden militairen standaard maken. Dat gaat te ver, want dan moet ik misschien wel het aantal maatschappelijk werkers verdubbelen. Ik heb niet voor niets geantwoord dat de gesprekken die worden gevoerd best wel intensief zijn. De pilot is gewoon goed verlopen. We hebben natuurlijk een volgende pilot. Dat weet u: daar zijn we mee bezig. We hebben dat dus al uitgebreid. Dus dat doen we. Dit kan ik gewoon niet waarmaken. Dus deze motie moet ik ontraden, of u moet haar aanhouden tot de volgende pilot is geweest. U kunt eventueel ook weer een motie indienen als ik erover gerapporteerd heb.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Toch even een interruptie. Ik snap wat u zegt en ik snap ook dat we veel vragen in deze motie. U gaf zelf aan dat het wel een succesvolle methode is en dat andere methodes, zoals de thuisfrontcheck, allerlei nazorgvragenlijsten enzovoorts, minder succesvol waren. Zou u wel bereid zijn om te kijken of in plaats van die terugkeergesprekken... Kijk, het gaat mij erom dat er standaard wat wordt aangeboden. Natuurlijk worden die nazorgvragenlijsten aangeboden, maar als een groot deel van de mensen die niet invult, hoe zijn we dan op de juiste wijze met elkaar in gesprek? Daar zit ik even naar te zoeken. Toen dacht ik: misschien zijn standaard terugkeergesprekken een slimme methodiek. U zegt nu: dat is gewoon niet uitvoerbaar, want dan heb ik te veel mensen nodig. Ik zal er nog even over nadenken of ik het misschien anders kan formuleren, want ik snap wat u bedoelt. Maar ik hoop dat u ook begrijpt wat ik bedoel of graag zou willen bereiken.

Minister Bijleveld:

Ik begrijp heel goed wat u wilt bereiken. U wilt dat we een effectieve methode hebben om in contact te zijn. Het is wel zo dat het percentage van de papieren omhoog is gegaan doordat we daar uitgebreid aandacht aan hebben besteed. Dat heb ik u ook geantwoord. We zitten inmiddels boven de helft, dus dat is wel echt verbeterd. Ik heb zelf ook even gekeken naar wat de terugkeerder, de veteraan, en de familie moeten invullen. Als er iets wordt gezien, dan kan daar op geacteerd worden. Als men invult «ik heb klachten» of wat dan ook, dan wordt daar natuurlijk naar gekeken en op geacteerd. Dus in die zin is het niet zo dat het percentage niet omhoog is gegaan. Ik denk dat u zich dat moet realiseren. We hebben nu een wat uitgebreidere pilot op dit terrein. Ik zou zeggen: wacht de resultaten daar eerst eens even van af. Misschien is het in die combinatie beter, maar ik laat het aan u. Zoals het er nu staat, kan ik het niet waarmaken. Ik moet de motie dus ontraden. Het nadenken is natuurlijk geheel en al aan u; dat snap ik.

De voorzitter:

Mevrouw Diks, tot slot.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Tot slot. In het rondetafelgesprek van gisteren kregen we ook mee dat 57% die nazorgvragenlijst nu invult. Een aantal mensen doet dat niet, want deze lijsten worden zes maanden na thuiskomst verstuurd. Heel veel mensen zijn dan alweer bezig met de volgende missie, zo kregen wij mee. Zij hebben zoiets van: wij willen vooruitkijken en niet terugkijken. Dan wordt in een aantal gevallen dat gesprek niet gevoerd, waardoor als er problemen zijn ontstaan, die pas heel lang na een uitzending eventueel naar boven komen. Ik zie u ook nog even overleggen. Ik denk dat het goed is dat ik er nog even over nadenk hoe we dit precies moeten of kunnen formuleren.

Minister Bijleveld:

Het heel snel op uitzending gaan gebeurt niet meer, want er is nu uitzendbescherming. Dat was vroeger, in de tijd van Afghanistan, wel zo. Mensen gingen dan in de eerste periode snel weer weg, maar dat is nu niet zo. We kunnen wel kijken of we die termijn kunnen aanpassen. Dat sluit een beetje aan bij het vorige punt. Ik kan nu niet helemaal overzien wat dat betekent, maar dat zou misschien tegemoet kunnen komen aan het punt dat u hebt. Verder zou ik zeggen dat we de resultaten van de uitgebreidere pilot gewoon even moeten afwachten. U en ik denken er even over na, maar het oordeel over deze motie blijft voor mij hetzelfde.

Dan de motie van de heer Kerstens op stuk nr. 197 over een bijdrage van de Nederlandse defensie-industrie aan het veteranenbeleid. Ik wil het oordeel daarover aan de Kamer laten. U doelt op financiering en dat soort dingen. Daar zal ik eens met de NIDV over spreken. Dat lijkt me een goede gesprekspartner daarvoor. Ik laat het oordeel over de motie dus aan de Kamer, zoals gezegd.

De motie-Kerstens op stuk nr. 198 moet ik toch echt ontraden. Ik heb al gezegd dat ik het kaartje van u krijg. Er zullen mensen van ons naar kijken. Ik neem aan dat dit een gemeentelijk initiatief is. Als ik hiernaar kijk, dan worden we er ook verantwoordelijk voor. Dat lijkt me totaal niet de bedoeling, ondanks dat het misschien heel sympathiek is; dat kan ik mij helemaal voorstellen. Maar ik wil deze motie zoals die nu voorligt, toch echt ontraden.

De voorzitter:

Een laatste vraag op dit punt van meneer Kerstens.

De heer Kerstens (PvdA):

Dit is niet een gemeentelijk initiatief, maar een zogenaamd burgerinitiatief, dus van de mensen zelf. Ik zal het u eerlijk zeggen: ik ben er geweest en het laatste waar zij zelf behoefte aan hebben, is dat u daar verantwoordelijk voor wordt. Maar zij zouden wel graag eens een keer in overleg treden over de vraag op welke wijze zij ondersteund zouden kunnen worden. Dat is iets anders dan wanneer u er verantwoordelijk voor zult zijn.

Minister Bijleveld:

U roept mij hier op om tot mogelijkheden te komen voor financiële of andersoortige steun. Ik lees gewoon de tekst.

De heer Kerstens (PvdA):

Te bezien.

Minister Bijleveld:

Dat gaat mij gewoon echt te ver. Ik heb geen enkele beoordeling van waar het hier precies om gaat. Niemand van ons is er geweest, zoals u hebt gehoord. Dus hoe sympathiek ik dit ook vind, wil ik de motie op dit moment gewoon ontraden.

De heer Kerstens (PvdA):

Maar u gaat er wel een keer langs, zo heb ik begrepen.

Minister Bijleveld:

Zeker, want ik krijg het kaartje van u.

De heer Kerstens (PvdA):

Dat was toegezegd.

Minister Bijleveld:

Of iemand van mijn organisatie, maar ik kan er wellicht zelf ook op de terugweg een keer stoppen.

De voorzitter:

Mooi. Hiermee is een eind gekomen aan de tweede termijn van de zijde van de Minister.

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter, er is nog één onbeantwoorde vraag.

De voorzitter:

Ik was te snel, want er is nog iets blijven liggen. Mevrouw Karabulut, kort, mag ik hopen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Er is nog één vraag van mij blijven liggen die niet beantwoord is.

De voorzitter:

En welke vraag was dat?

Mevrouw Karabulut (SP):

Over het veteranenblad en de aanbesteding. In hoeverre zijn daarin de mening en de behoefte van veteranen meegenomen? Ik heb de Minister gevraagd om met een reactie daarop te komen.

Minister Bijleveld:

Ik heb een uitgebreide reactie gegeven. Ik begrijp uw reactie wel, maar ik heb daarop al een uitgebreide reactie gegeven. Die aanbesteding is geweest. Ik zal me er eens in verdiepen hoe dat precies is gegaan en hoe de veteranen daar betrokken bij zijn geweest. Daar wil ik best naar kijken, maar dat wil niet zeggen dat zo'n aanbesteding opeens gewijzigd kan worden. Dat is een proces dat naar mijn idee totaal gelopen is, tenminste zoals ik het antwoord kreeg.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat is helaas zo. Alleen vind ik het raar dat we heel dure wapensystemen niet hoeven aan te besteden, ook vanuit de gedachte om het mkb te helpen, terwijl zoiets, dat erg gedragen wordt door veteranen, wel aanbesteed wordt. Ik zou die brief met nadere toelichting van de Minister graag willen krijgen. Ik weet niet wanneer, misschien na de zomer.

De voorzitter:

Dat leek me nog een vraag aan de Minister. Dus de Minister, tot slot.

Minister Bijleveld:

Ik heb al gezegd dat ik me erin zal verdiepen. Ik zal u laten weten wat daar precies uitgekomen is. Maar ik denk niet dat er veel anders uit kan komen dan dat het proces gelopen is. Dit is aan het Veteraneninstituut. Zij gaan daar in principe over. Het is geen blad van ons, dus ik kan er niet zo heel veel aan doen, denk ik. Maar ik zal het u laten weten.

De voorzitter:

Oké, mooi. Dan zijn we nu daadwerkelijk aan het einde gekomen van de tweede termijn van de Minister. All right, dan nog enkele formaliteiten. Wij zullen volgende week dinsdag over de moties stemmen, maar dat wist u allemaal wel. Belangrijker is het lijstje dat ik hier voor mij heb liggen met een aantal toezeggingen. Die ga ik voorlezen. Ik hoop dat het allemaal goed genoteerd is.

  • De Minister van Defensie zal in de komende Veteranennota nader inzicht geven in de ontwikkeling van de caseload van de zorgcoördinatoren.

  • De Minister van Defensie zal in samenspraak met de VNG bezien hoe er lokaal kan worden omgegaan met veteranenvraagstukken en de Kamer hierover uiterlijk met de komende Veteranennota informeren, inclusief de situatie met betrekking tot de financiering.

  • De Minister van Defensie zal bij de komende begroting nader ingaan op de mogelijkheid van financiering door derden van een Nationaal Fonds Ereschuld.

  • De Minister van Defensie zal de resultaten van de externe evaluatie van het proces van de behandeling van klachten, inclusief het plan van aanpak, uiterlijk eind 2018 aan de Kamer aanbieden. Daarin zullen ook de reacties op het rapport-Giebels en op het rapport van de Veteranenombudsman worden meegenomen.

  • De Minister van Defensie zegt toe in de komende Veteranennota meer in te zullen gaan op de langere termijn en dit tweejaarlijks te zullen herhalen.

  • Ik ben er bijna.

  • De Minister van Defensie zegt toe dat zij de Kamer voor de plenaire begrotingsbehandeling zal informeren over de uitkomsten van de gesprekken met zorgcoördinatoren inzake de mogelijkheden van het meer brengen dan halen van voorzieningen. Dat hoort bij het eerste.

  • De Minister van Defensie zegt toe dat zij de Kamer uiterlijk bij de komende Veteranennota zal informeren over de noodzakelijke aanpassing van twee regelingen krachtens de Militaire Ambtenarenwet.

  • Dan de laatste toezegging aan mevrouw Karabulut over de aanbesteding van Checkpoint. Die komt eraan.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik denk niet dat dat per postduif gaat, toch? Of wel?

De voorzitter:

Mevrouw Karabulut wordt daarover geïnformeerd.

Minister Bijleveld:

Na de zomer.

De voorzitter:

Maar u informeert dan de hele commissie, neem ik aan.

Minister Bijleveld:

Ja, dat denk ik wel.

De voorzitter:

Per brief. Dan is dat de toezegging over dit onderwerp. Ik zag nog een vinger van mevrouw Belhaj. Klopt dat?

Mevrouw Belhaj (D66):

Ik kan me herinneren dat de Minister had aangegeven de rechtsbijstandtegemoetkoming te onderzoeken. Zij zou onderzoeken in welke mate dat aan de orde is.

Minister Bijleveld:

Ik heb gezegd dat wij sowieso een evaluatie van die regeling deden. Dus het is geen rechtsbijstandsregeling. Maar dat wij de evaluatie van die specifieke regeling zo deden, heb ik gezegd. Als daar iets uitkwam waardoor er dingen zouden veranderen, zouden we dat uiteraard de Kamer laten weten. Maar dat doen we gewoon in de Veteranennota, wanneer we daarop terugkomen.

De voorzitter:

Ik heb inmiddels geleerd dat dat geen officiële toezegging is. Maar het is hier natuurlijk wel beloofd, dus dat komt er straks in.

Mevrouw Belhaj (D66):

Ik dacht dat de Minister aangaf dat ze het wilde evalueren en het daarna met ons wilde delen. Dan zal blijken wat er aan de hand is. Maar nou geeft de Minister aan dat ze alleen wil delen als ze iets gaat doen. Maar...

Minister Bijleveld:

Dat kan gewoon in de Veteranennota meelopen, geen punt. Als we niets doen, hoeven we dat natuurlijk niet te laten weten. Maar ik dacht het gewoon in de Veteranennota mee te nemen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan rest mij nog één ding: sluiten. Maar dat doe ik niet dan nadat ik nog gezegd heb dat ik het interessant vond om dit allemaal te horen. Verder wijs ik er nog een keer op dat zaterdag hier in Den Haag de Veteranendag is. Daar lopen mensen mee en daar gaan mensen naar toe. Ik raad dat iedereen aan. Zeer veel dank voor de inbreng van de Kamer en de beantwoording van de Minister, en aan de kijkers hier en thuis. Ik sluit de vergadering toch nog voor 22.00 uur. Bij dezen.

Sluiting 21.55 uur.

Naar boven