30 139
Veteranenzorg

nr. 18
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 9 oktober 2006

De vaste commissie voor Defensie1 heeft op 5 september 2006 overleg gevoerd met staatssecretaris Van der Knaap van Defensie over:

– de brief van de staatssecretaris van Defensie d.d. 7 juni 2006 houdende de aanbieding van de notitie Veteranenbeleid 2006 (30 139, nr. 16).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA) benadrukt het belang van een goed veteranenbeleid, niet alleen om uiting te geven aan de maatschappelijke waardering voor veteranen, maar ook uit hoofde van de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris als werkgever. In dat licht is het positief dat in de nota Veteranenbeleid staat dat financiën nooit een beperking kunnen zijn voor het bieden van zorg en nazorg aan personeel, voor, tijdens en na uitzending.

In de nota staat ook dat alle militairen de mogelijkheid krijgen om deel te nemen aan een uitzendconferentie, georganiseerd op Beukbergen. «De mogelijkheid krijgen» is echter niet genoeg. Geestelijke voorbereiding op uitzending moet verplicht zijn; naast fysieke voorbereiding is mentale voorbereiding cruciaal. Bij die conferentie wordt ingegaan op dilemma’s tussen gevoel en verstand, bijvoorbeeld ten aanzien van de zingeving van de missie.

Het ministerie van Defensie hanteert als definitie van een veteraan: alle militairen die uitgezonden zijn geweest in crisisbeheersingsoperaties, vanaf het moment dat zij de actieve dienst verlaten. Luitenant-generaal b.d. Ter Veer deed in het advies Veteranenzorg de suggestie om alle militairen na uitzending aan te merken als veteraan, maar de staatssecretaris sluit zich daar niet bij aan. Hij baseert zich op onderzoeksrapporten van het Veteraneninstituut en de vakbonden. Is de staatssecretaris bereid om deze rapporten naar de Kamer te sturen zodat de leden zelf een oordeel kunnen vormen over de argumenten die daarin staan? Mag ervan uit worden gegaan dat de verbeterpunten ten aanzien van actief dienende militairen die uitgezonden zijn geweest, onverkort worden doorgevoerd? Wat is het standpunt van de staatssecretaris over Surinamers die voorheen als veteraan werden aangemerkt maar met de verzelfstandiging van Suriname, en het verlies van het Nederlands burgerschap, ook de status van veteraan verloren?

De Veteranendag was een groot succes. De reacties van de aanwezigen waren voornamelijk positief. De nationale Veteranendag in Den Haag moet de basis vormen voor de veteranendagen die elders in het land gehouden worden. De activiteiten in de regio’s op dit punt waren tamelijk wisselend. Vorig jaar is de staatssecretaris gevraagd om de Commissarissen van de Koningin een coördinerende rol in dezen te laten spelen om wat betreft activiteiten overlappingen en witte vlekken in de regio te voorkomen.

Bij de uittreding uit actieve dienst worden militairen gewezen op het bestaan van de Veteranenpas. Deze moet actiever onder de aandacht worden gebracht. De staatssecretaris heeft eerder gesproken over het automatisch verstrekken van de Veteranenpas. Waarom is hij van mening veranderd?

Het is positief dat het 44e pantserinfanteriebataljon als voorbeeld wordt genoemd van het betrokken houden van veteranen bij Defensie. Dit voorbeeld wordt aan andere bataljons voorgelegd met de melding dat Defensie dergelijke initiatieven steunt.

Vanaf 1 december aanstaande heeft Defensie toegang tot de gemeentelijke basisadministratie om het veteranenbestand te vullen en te actualiseren. Defensie beschikt vanaf dat moment dus over alle naam- en adresgegevens van veteranen. Is het dan mogelijk om een rangschikking te maken op uitzending? Is het vervolgens mogelijk om, gelijk het verzoek van de veteranenverenigingen, eenmalig een categorie aan te schrijven om veteranen in kennis te stellen van de activiteiten van de specifieke verenigingen?

De veteranenverenigingen doen goed werk op het punt van ontmoetingsmogelijkheden, steun aan collega’s in moeilijke tijden en informatie over taken die zij destijds hebben uitgevoerd. Hun financiële positie is echter vaak niet rooskleurig, ook omdat zij niet gesubsidieerd worden. Soms ontvangen zij een donatie, al dan niet afkomstig uit een nalatenschap van een lid. Het is zuur dat zij vervolgens een deel daarvan moeten afstaan aan de Belastingdienst. Is de staatssecretaris bereid om bij de minister van Financiën te bedingen dat veteranenverenigingen onder hetzelfde belastingregime vallen als verenigingen en stichtingen tot algemeen nut zodat zij worden vrijgesteld van successierecht?

Mevrouw Eijsink (PvdA) spreekt mede namens de fractie van de LPF. Zij complimenteert de staatssecretaris met de geslaagde Veteranendag van 29 juni 2006. Zij gaat ervan uit dat eventuele wensen voor volgend jaar worden meegenomen in de evaluatie van de afgelopen Veteranendag.

Het veteranenbeleid heeft in de afgelopen jaren een goede ontwikkeling doorgemaakt, hetgeen onder meer blijkt uit de notitie Veteranenbeleid. Deze is de uitkomst van een verzameling van toegezegde beloftes. De theorie van het papier komt echter niet altijd overeen met de praktijk. Jaarlijks zou dan ook in de bijgewerkte veteranennota een bijgewerkt overzicht moeten worden gegeven van de stand van zaken, inclusief tijdschema, uit te voeren moties en inzicht in het budget. Daarvan is in de voorliggende nota slechts ten dele sprake. Op die manier kan bijvoorbeeld de vooruitgang worden bezien in het toegezegde stappenplan met betrekking tot LOK (Lichamelijk Onverklaarbare Klachten). Op welke wijze wil de staatssecretaris de jaarlijkse notitie verder implementeren en monitoren?

Op het punt van de zorgplicht versus de aansprakelijkheid staat op pagina 11: «En als in VN-verband wordt geopereerd, dan is deze organisatie verantwoordelijk en aansprakelijk voor de daar gemaakte fouten of ontstane tekortkomingen. Voor alle duidelijkheid, het al of niet aanwezig zijn van schuldaansprakelijkheid doet niets af aan mijn zorgplicht zoals hiervoor vermeld.» De staatssecretaris gaat bij «schuldaansprakelijkheid» uit van een aan de werkgever toe te rekenen tekortkoming, waardoor de werknemer schade lijdt. Dat uitgangspunt wordt ook gebruikt in het civielrecht. De Centrale Raad van Beroep hanteert echter een eigen jurisprudentie en heeft daarbij menigmaal uitspraken van de Hoge Raad gepasseerd. Het is daarom beter om het «toe te rekenen»-aspect ruimer te interpreteren dan in het civielrecht gebruikelijk is. Als een uitgezonden militair buiten zijn schuld ernstig gewond zou raken in een verkeersongeval, dan zou hij de andere partij op eigen kosten en eigen initiatief aansprakelijk moeten stellen. Dat is buitengewoon onwenselijk omdat meermaals door verschillende partijen is benadrukt dat voor Nederlandse militairen tijdens hun uitzending op adequate wijze gezorgd moet worden. De staatssecretaris zou in een dergelijk geval de verantwoordelijkheid op zich moeten nemen, ook als die derde partij de VN of de Navo betreft. Concreet compenseert hij de militair voor de opgelopen schade, conform artikel 115 AMAR, en vervolgens verhaalt hij de kosten daarvan op de derde partij.

Overigens is de rechtsbijstandsregeling die op een militair van toepassing is te inadequaat voor een doeltreffende procedure in het buitenland. Vaak moeten stukken vertaald worden en zijn medische onderzoeken aan de orde, waardoor een procedure al snel te duur wordt. Is de staatssecretaris bereid om de gebrekkige rechtsbijstandsregeling te verbeteren? Steunt Defensie op dit moment individuele situaties waarbij rechtszaken zijn aangespannen tegen de VN of de Navo?

De motie-Eijsink/Veenendaal (30 139, nr. 5) betreft het streven om tot één loket voor veteranen en dienstslachtoffers te komen, voornamelijk omdat het UWV niet klantgericht naar deze doelgroep kan optreden en ook geen verbetering van de benadering en behandeling kan garanderen. Veteranen en militairen hebben veel commentaar op de keuringen van het UWV omdat geen begrip wordt getoond voor bijzonder letsel zoals PTSS-klachten. Bovendien wil het UWV zelf niet verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van alle bovenwettelijke uitkeringen in combinatie met de reguliere uitkeringen omdat dat niet past binnen de werkzaamheden. De staatssecretaris heeft toen toegezegd, alle keuringen, uitkeringen en voorzieningen onder te brengen bij ABP BRD, inclusief MIP- en WIA-keuring. In de nota van 7 juni staat dat deze éénloketfunctie op 1 januari gereed dient te zijn. Volgens recente berichten schijnt het UWV echter niet akkoord te gaan met het uitbesteden van de WIA-keuring aan het ABP. Om die reden zou toch gedacht worden aan het laten uitvoeren van MIP- en WIA-keuringen door het UWV, om zodoende alsnog te komen tot één loket. Enerzijds is die gedachtegang, gelet op de voorgeschiedenis, onbegrijpelijk en anderzijds is de uitvoering van regelingen, uitkeringen en voorzieningen ondergebracht bij het ABP zodat (oud-)militairen in de praktijk toch te maken krijgen met twee loketten. Daarbij wordt de motie dus niet uitgevoerd. Kan de staatssecretaris bevestigen dat het welzijn van de veteraan centraal moet staan bij besluitvorming?

In het worst case scenario moet gedeeltelijk een beroep worden gedaan op de civiele hulpverlening. Beschikt deze echter over voldoende expertise om veteranen en hun familieleden te behandelen? Op welke manier deelt Defensie de eigen expertise met civiele instanties? Hoeveel familieleden en partners van veteranen doen een beroep op hulpverlening? Is daarvoor binnen Defensie voldoende capaciteit beschikbaar? Hoeveel jonge veteranen zijn in het afgelopen jaar gekeurd in het kader van de WAO/WIA-uitkering? Hoeveel van hen zijn afgekeurd? Op grond van welke criteria zijn zij afgekeurd?

De vorderingen met het veteranenregistratiesysteem zijn zeer positief te noemen, hoewel het negen jaar geduurd heeft voordat het werd opgezet. Het is echter vreemd dat over het beleid en het beheer rond het systeem geen uitspraken zijn gedaan. Het human resource center van Defensie in Enschede moet een belangrijke rol hierin spelen, maar de werkzaamheden van die dienst zijn van een heel andere aard. In de nota staat op pagina 24 dat door actieve informatieverstrekking contact wordt gehouden met de veteraan, waarbij ook de bekendheid met de zorgmogelijkheden wordt bevorderd. Het doel van het systeem is echter om tot interactie te komen en veteranen te ondersteunen. Op welke manier voert het human resource center in Enschede de werkzaamheden uit? Wie is daarvoor verantwoordelijk? Worden andere organisaties, zoals het Veteraneninstituut en het BRMO, erbij betrokken?

Mevrouw Veenendaal (VVD) sluit zich aan bij hetgeen gezegd is over de Veteranenpas, de aansprakelijkheid van militairen bij uitzending en de motie-Eijsink/Veenendaal.

De koppeling van het veteranenregistratiesysteem met de gemeentelijke basisadministratie is erg belangrijk. Kan de staatssecretaris bevestigen dat de registratie van veteranen, vanaf de missie naar Libanon, voor eind 2006 een feit zal zijn?

In de nota staat dat gewerkt wordt aan de herinrichting van de militaire geestelijke gezondheidszorg. Eind 2006 zou een krijgsmachtbrede organisatie voor zorgverlening zijn ingericht. Schriftelijke vragen hierover die voor het zomerreces zijn ingediend, zijn echter nog niet beantwoord. Hoe staat het met de invoering van de nieuwe structuur van de geestelijke gezondheidszorg voor militairen? Hoeveel extra capaciteit wordt daarvoor toegevoegd aan de bestaande geestelijke gezondheidszorg? Hoe wordt deze capaciteit verdeeld over de vier locaties van de militaire GGZ? Deze vragen raken aan de budgettering en dienen daarom spoedig beantwoord te worden. In paragraaf 4.4.1 staat dat de capaciteit van de militaire geestelijke gezondheidszorg voldoende is om de benodigde zorg te bieden aan actief dienende militairen en aan veteranen die om hulp vragen bij Defensie voor psychische problemen na uitzending. Dat is echter pas te beoordelen na beantwoording van de vragen.

Kortgeleden is de staatssecretaris akkoord gegaan met de wensen van de Kamer ten aanzien van voorzieningen voor LOK. Zo wordt de termijn tussen het begin van de klachten en het einde van de uitzending verlengd van één jaar naar twee jaar. Ook over de aanpassingen van de materiële zorgpakketten voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers zijn belangrijke toezeggingen gedaan, zoals het instellen van een uitvoeringsloket. Met het UWV en het ABP wordt daarover onderhandeld. Wat is de stand van zaken op dit punt? Worden de resultaten van de onderhandelingen neergelegd in een uitvoeringsprotocol?

De uitvoering van de motie-Eijsink/Veenendaal (30 139, nr. 6) betreft het sluiten van een convenant met militaire bonden en veteranenorganisaties over de normen van zorg en nazorg. In de nota staat niet dat hierover afspraken zijn gemaakt. Welke verklaring kan de staatssecretaris daarvoor geven?

Antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris stemt in met de suggestie om in de jaarlijks op te stellen notitie over veteranen en veteranenzorg kerngetallen op te nemen. Op die manier is monitoring eenvoudiger hetgeen het overleg met de Kamer ten goede komt. Hij dankt de leden voor de positieve woorden over de nationale Veteranendag. Hopelijk is daarmee een traditie in gang gezet waarmee respect wordt getoond aan iedereen die door de Nederlandse regering is uitgezonden. De Veteranendag wordt geëvalueerd en in januari of februari wordt het programma voor de volgende Veteranendag aangeboden. Wat betreft de coördinatie van de nationale en regionale activiteiten in dit kader kan de VNG waarschijnlijk een betere rol spelen dan de Commissaris van de Koningin, ook omdat de voorzitter van de VNG tevens lid is van het bestuur van de nationale Veteranendag. Afstemming is in elk geval noodzakelijk zodat het succes van de nationale activiteiten niet ten koste gaat van het succes van regionale activiteiten.

Troepen die worden uitgezonden, worden niet alleen opgeleid in praktische militaire vaardigheden, maar ook in zingevingsvraagstukken. Het betreft een verplicht onderdeel van het opleidingsprogramma. Aan individuele militairen van onder meer de Landmacht worden cursussen op Beukbergen aangeboden. Beukbergen mag hierin echter niet het alleenrecht krijgen en de cursussen vormen daarom geen regulier onderdeel van de opleiding.

Het Kennis- en onderzoekscentrum is nagegaan wat in de rest van de wereld de positie van veteranen is. Er zijn geen landen die het begrip «veteraan» ook gebruiken voor actief dienende militairen. Het Veteranenplatform heeft bovendien opgemerkt dat de status en titel «veteraan» moet gelden voor degenen die actief onder oorlogsomstandigheden hebben gediend of aan vredesbeheersingsoperaties hebben deelgenomen. Het standpunt van de vakorganisaties verschilt hiervan. Uit door hen gehouden enquêtes blijkt dat leden na uitzending naar het buitenland als veteraan willen worden aangemerkt, ook als zij nog als actief militair werkzaam zijn. Dat standpunt staat dus haaks op dat van het Veteranenplatform. In dit kader is het met name belangrijk dat militairen die uitgezonden zijn geweest, gewaardeerd worden voor het werk dat zij daar verricht hebben. Zij krijgen niet alleen een onderscheiding na afloop van de uitzending, maar ook wordt hun de mogelijkheid geboden om op lotgenotenavonden aanwezig te zijn. Verder is voor hen een actieve rol weggelegd op de Veteranendag. De status van veteraan moet echter voorbehouden blijven aan de militairen die niet meer in actieve dienst zijn. Desgevraagd merkt de staatssecretaris op dat het hem niet bekend is waarom leden van vakorganisaties hechten aan de titel «veteraan». Hij gaat ervan uit dat vakorganisaties op de achterliggende redenen ingaan in het contact met de Kamer.

Met de Veteranenpas werd door de decentrale Defensieorganisatie te laconiek omgegaan. De Veteranenpas zou actief moeten worden uitgedeeld bij uitdiensttreding, maar dat gebeurde niet altijd. Kortgeleden is daarom door de centrale Defensiestaf nog eens gewezen op de verplichting, de Veteranenpas uit te reiken. Met het Veteranenplatform wordt contact opgenomen over het alsnog verstrekken van de pas aan veteranen die deze nog niet hebben ontvangen.

De veteranenregistratie wordt in december 2006 afgerond. De adressen zijn dan geregistreerd van veteranen die hebben gediend in alle missies vanaf Libanon. Met het Veteraneninstituut moet dan een protocol worden afgesproken omtrent de bewaking van die registratie. Daarbij is een aantal privacyregels aan de orde. Defensie zal een brief doen uitgaan aan alle geregistreerden om hen te wijzen op het bestaan van de veteranenorganisatie die actief is op het gebied dat op hen van toepassing is. De veteranenregistratie wordt uitgevoerd met een specifiek doel, namelijk het beschikbaar hebben van adressen voor het verstrekken van specifieke informatie. Met het overdragen van het beheer van de registratie wordt niet het beleid verlegd.

Bij het vrijwaren van successierecht op nalatenschap geldt voor de Belastingdienst het oogmerk van een vereniging. Als belangenbehartiging het oogmerk is van een vereniging, dan is vrijwaring niet mogelijk. Als een vereniging het algemeen nut als oogmerk heeft, dan is vrijwaring van successierecht wel mogelijk. De staatssecretaris zegt toe met de minister van Financiën hierover in overleg te treden.

De vragen over de zorgplicht van Defensie en de aansprakelijkheid van militairen in het buitenland kunnen niet zonder meer beantwoord worden. De staatssecretaris zegt toe in een brief op deze vragen in te gaan, zodat de antwoorden een gedegen juridische basis krijgen. In een volgend debat kan het onderwerp vervolgens apart worden besproken. Het stuk kan binnen een maand, wellicht bij de begroting, naar de Kamer worden gestuurd.

De minister van SZW heeft ingestemd met het tot stand brengen van een éénloketfunctie voor veteranen wat uitkeringen betreft. Het is duidelijk dat de Kamer daarbij de voorkeur geeft aan uitvoering daarvan door het ABP. Dat zal dan ook het uitgangspunt zijn. Als het niet mogelijk blijkt om deze functie bij het ABP onder te brengen, dan zal de Kamer daarover worden geïnformeerd.

In november of december 2006 moet de reorganisatie van de militaire geestelijke gezondheidszorg zijn afgerond. Op dat moment moeten de vier regionale units, de staf en het kenniscentrum beschikbaar zijn. Vervolgens komt de specificering aan de orde. De Kamer wordt voor 1 december geïnformeerd over de status van de dan gerealiseerde en nieuw in te voeren geestelijke gezondheidszorg.

De specifieke vragen van mevrouw Veenendaal worden schriftelijk beantwoord.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA) meent dat de mogelijkheden en voordelen van de vorming in Beukbergen actiever door de commandanten moeten worden aangeboden. Die vorming is met name gespitst op de persoonlijkheid en de gevoelens van militairen, niet op de militaire vaardigheden. Is de staatssecretaris bereid om hierover te overleggen met de geestelijke gezondheidszorg en de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht en schriftelijk op dit punt terug te komen?

Mevrouw Eijsink (PvdA) vraagt of het visiedocument dat de staatssecretaris jaarlijks naar de Kamer wil sturen steeds in mei kan worden gepresenteerd, zodat het voorafgaand aan de jaarlijkse Veteranendag kan worden besproken.

Het is teleurstellend dat de vragen over de zorgplicht en aansprakelijkheid van Defensie ten aanzien van uitgezonden militairen niet direct zijn beantwoord. De staatssecretaris had kunnen voorzien dat deze zouden worden gesteld. Is de staatssecretaris het met de meerderheid van de Kamer eens, los van de juridische aspecten, dat de Nederlandse overheid aansprakelijkheidsaangelegenheden van militairen in het buitenland moet overnemen? Dit punt moet in elk geval aan de orde komen in de door de staatssecretaris toegezegde brief.

Aan de hand van het registratiesysteem kunnen veteranen worden geïnformeerd over ontwikkelingen die voor hen van belang zijn. Het doel van het systeem was echter breder, namelijk om hen zonodig op te sporen of het thuisfront te benaderen. Hoe wordt daarmee omgegaan?

Mevrouw Veenendaal (VVD) maakt uit het antwoord van de staatssecretaris op dat het punt van de aansprakelijkheid rond militairen bij de begrotingsbehandeling kan worden betrokken. In die zin is het goed dat het onderwerp in een aparte brief aan de orde komt.

Het is goed dat het registratiesysteem volgens planning wordt afgerond. Vervolgens moet een plan worden opgesteld voor het gebruik daarvan.

De staatssecretaris zegt toe dat het besproken visiedocument jaarlijks in mei naar de Kamer wordt gestuurd.

De activiteiten van Beukbergen zijn goed bekend. De interesse daarin onder militairen is echter wisselend. Het is contraproductief om militairen daar tegen hun zin naartoe te sturen. Overigens komen zingevingsvraagstukken elders in de militaire opleiding wel aan de orde, maar deze zijn niet direct verbonden aan Beukbergen. Op verzoek van mevrouw Aasted Madsen zegt de staatssecretaris toe om in het overzicht aan de Kamer aan te geven hoeveel procent van de militairen van de uitzending naar Uruzgan de opleiding in Beukbergen hebben gevolgd.

Op het punt van de aansprakelijkheid van militairen in het buitenland wordt een aparte brief opgesteld om alle voors en tegens, ook in juridische zin, duidelijk op te sommen. Het standpunt van het kabinet in dezen verschilt tot nu toe van dat van de Kamer. Mogelijk kunnen met een grondige analyse de meningsverschillen worden overbrugd.

Het definitief tot stand brengen van een éénloketfunctie voor veteranen bij het ABP vereist nader overleg met de minister van SZW. De steun van de Kamer is daarbij onontbeerlijk, ondanks de coöperatieve houding van de minister van SZW.

Het belang van het registratiesysteem voor het volgen van veteranen, teneinde hen tijdig te kunnen informeren, staat buiten kijf. Aan hen moet zorg kunnen worden geboden als zij dat nodig hebben. Bovendien moeten zij geïnformeerd kunnen worden over ontwikkelingen die samenhangen met een bepaalde uitzending, bijvoorbeeld als ontdekt wordt dat veteranen mogelijk in contact zijn gekomen met gevaarlijke stoffen.

Na de reorganisatie van de geestelijke gezondheidszorg wordt het traject van afspraken met bonden over arbeidsvoorwaarden en dergelijke in gang gezet. Overigens worden die afspraken alleen met bonden gemaakt, niet met individuen. De staatssecretaris is het niet eens met de stelling van mevrouw Veenendaal dat eerst afspraken moeten worden gemaakt over nazorg alvorens de reorganisatie wordt afgerond. Allereerst moet de structuur van de militaire gezondheidszorg worden vastgesteld alvorens protocollen worden opgesteld. In de notitie die in december verschijnt wordt op dit punt een tijdspad opgenomen. Overigens betreft het een continu proces, waarbij vraag en aanbod steeds op elkaar moeten worden aangepast. Om de twee maanden worden daarover afspraken gemaakt tussen organisatie en vakbonden.

Toezeggingen

– In de jaarlijkse notitie Veteranenzorg, die steeds voor 1 juni beschikbaar wordt gesteld, worden financiële kerngetallen alsmede de stand van zaken opgenomen. In de eerstvolgende rapportage wordt tevens opgenomen op welke wijze actief dienende militairen die eerder uitgezonden zijn geweest, betrokken zijn geweest bij activiteiten voor veteranen.

– De resultaten van het onderzoek van het Kennis- en Onderzoekscentrum over de definitie van «veteraan» worden naar de Kamer gestuurd.

– De Kamer ontvangt voor 5 oktober 2006 een notitie over de juridische aspecten van de zorgplicht van de overheid versus de aansprakelijkheid van militairen.

– De Kamer ontvangt schriftelijk antwoord op een aantal technische vragen.

– De Kamer ontvangt voor 1 december 2006 nadere informatie over de reorganisatie van de geestelijke gezondheidszorg, een zogenaamde «startnotitie», waarin het percentage is opgenomen van het aantal militairen dat naar Uruzgan wordt uitgezonden en dat op Beukbergen een sessie heeft gevolgd.

De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie,

Albayrak

De griffier van de vaste commissie voor Defensie,

De Lange


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Klaas de Vries (PvdA), Bakker (D66), Koenders (PvdA), Van Beek (VVD), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), voorzitter, Balemans (VVD), Van Baalen (VVD), Snijder-Hazelhoff (VVD), Van Winsen (CDA), Mastwijk (CDA), Herben (LPF), ondervoorzitter, Duyvendak (GroenLinks), Kortenhorst (CDA), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Van Velzen (SP), Algra (CDA), Haverkamp (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Straub (PvdA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Hermans (LPF), Brinkel (CDA) en Szabó (VVD).

Plv. leden: Van Dam (PvdA), Van der Laan (D66), Waalkens (PvdA), Lenards (VVD), Halsema (GroenLinks), Fierens (PvdA), Meijer (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Oplaat (VVD), De Haan (CDA), Smilde (CDA), Van den Brink (LPF), Vendrik (GroenLinks), Knops (CDA), Van der Staaij (SGP), De Wit (SP), Jan de Vries (CDA), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Tichelaar (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Jonker (CDA) en Veenendaal (VVD).

Naar boven