Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 december 2015
Hierbij informeer ik u over de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 14 december
jl., waarin Defensie aansprakelijk wordt gesteld voor de schade van een militair die
uitgezonden is geweest naar Libanon.
Sinds de invoering van de Ereschuldregeling in 2012 zijn aan ruim 2.300 veteranen
die voor 2007 uit dienst zijn gegaan uitkeringen van maximaal € 125.000 toegekend.
Voor de veteranen die na 1 januari 2007 uit dienst zijn gegaan, is de regeling Volledige
Schadevergoeding in het leven geroepen. Deze regelingen komen bovenop de Militaire
Invaliditeitspensioenen, mogelijke arbeidsongeschiktheidspensioenen, speciale voorzieningen
en vergoedingen voor militaire oorlogs-en dienstslachtoffers, en de nodige zorg en
begeleiding via het Veteranenloket. Op dit moment zijn zaken in behandeling van oud-militairen
die, in aanvulling op bestaande voorzieningen en de volledige of gedeeltelijke Ereschuld,
een aanvullende schadevergoeding claimen. Dit geldt ook voor de voorliggende zaak.
De veteraan in kwestie heeft van 29 juli 1981 tot 20 januari 1982 als dienstplichtig
militair van het UNIFIL-bataljon deelgenomen aan de vredesmissie in Libanon. Vanaf
26 februari 1982 ging hij met groot verlof. Na de uitzending ontwikkelde de veteraan
klachten, en is posttraumatische stressstoornis (PTSS) vastgesteld. De Centrale Raad
van Beroep oordeelt dat Defensie niet heeft aangetoond dat het toenmalige Defensiestelsel
van zorg voor, tijdens en na de uitzending, daadwerkelijk aan de veteraan is aangeboden.
Daarnaast oordeelt de Centrale Raad van Beroep dat de veteraan tot 2007 – toen alle
Libanon-veteranen alsnog zijn benaderd – geen nazorg is geboden terwijl er aanwijzingen
waren dat de zorg ontoereikend was geweest.
Defensie zal met inachtneming van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep een
nieuw besluit nemen op het bezwaar, zoals bepaald in de uitspraak. De uitspraak wordt
verder bestudeerd om de mogelijke gevolgen voor overige bezwaarschriften en schadevergoedingsprocedures
nader te bepalen.
Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren over het vervolg.
De Minister van Defensie,
J.A. Hennis-Plasschaert