30 139 Veteranenzorg

Nr. 137 HERDRUK1 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 10 juli 2014

De vaste commissie voor Defensie heeft op 23 juni 2014 overleg gevoerd met Minister Hennis-Plasschaert van Defensie over:

  • de brief van de Minister van Defensie van 21 mei 2014 houdende de Veteranennota 2013–2014 (Kamerstuk 30 139, nr. 134);

  • de brief van de Minister van Defensie van 28 maart 2014 houdende een reactie op de brief van de heer Knoops van 25 september 2013 aan de vaste commissie voor Defensie over de gevolgen van de uitspraak in de zaak-Maat voor andere veteranen (Kamerstuk 30 139, nr. 129);

  • de brief van de Minister van Defensie van 2 juni 2014 houdende een reactie op de uitzending van Nieuwsuur over de problemen van Afghaanse tolken in Nederlandse dienst, gedurende de ISAF-missie in de Afghaanse provincie Uruzgan (Kamerstuk 30 139, nr. 135);

  • de brief van de Minister van Defensie van 20 juni 2014 inzake Afghaanse tolken en regeling tolken Mali (Kamerstuk 29 521, nr. 249);

  • de brief van de Minister van Defensie van 20 juni 2014 inzake de gevolgen van de hervorming langdurige zorg voor de veteranenzorg (Kamerstuk 30 139, nr. 136).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie, Ten Broeke

De griffier van de vaste commissie voor Defensie, Van Leiden

Voorzitter: Ten Broeke

Griffier: Mittendorff

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Bosman, Ten Broeke, Bruins Slot, Jasper van Dijk, Eijsink en De Roon,

en Minister Hennis-Plasschaert van Defensie.

Aanvang 10.00 uur.

De voorzitter: Ik open dit notaoverleg over het veteranenbeleid en de Veteranennota. Ik heet de Minister en haar ambtenaren van harte welkom, net als allen die de moeite hebben genomen om hier vandaag aanwezig te zijn en de woordvoerders van de verschillende fracties. Er zijn vastgestelde spreektijden. Als sprekersvolgorde hanteren we de volgorde die gebruikelijk is bij begrotingsbehandelingen. In dit geval betekent dat dat we beginnen met mevrouw Bruins Slot.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Veteranen verdienen erkenning en waardering van de samenleving. Het CDA is trots op veteranen. Dit jaar is er weer een Veteranendag in Den Haag en in vele andere plaatsen. Dat is belangrijk. Zo kunnen we de Nederlandse samenleving laten zien wie er allemaal in verre landen, vaak onder zware omstandigheden, als militairen hebben gewerkt. De herdenking van D-day liet dat ook goed zien. In tegenstelling tot wat mensen soms denken, heeft Nederland een behoorlijk groot aandeel gehad in de bevrijding van West-Europa. In een interview zei de heer Stritzko, een voormalige vliegtuigmonteur die heeft gediend op een vliegbasis ten zuiden van Londen, dat hij bedenkingen had om af te reizen naar Normandië. Hij zei: «Ik vind het jammer dat Nederland nu pas aan dit soort dingen begint. Veel van mijn maatjes hebben hier niets meer aan, zijn al verdwenen. Die erkenning, die interesse, dat bedoel ik. In Nederland is het pas begonnen met het instituut voor veteranen van jongens en meisjes die meededen aan acties voor de Verenigde Naties.»

Stritzko heeft gelijk. Die zichtbaarheid van veteranen is enorm belangrijk. Ten eerste omdat dit het belang van de krijgsmacht laat zien. Ten tweede omdat veteranen eenmaal terug in Nederland een belangrijke bijdrage leveren aan het koesteren en waarderen van vrijheid. Zij hebben namelijk in andere landen gezien hoe het kan misgaan in een samenleving en welke ontwrichtende effecten dat heeft op het leven van mensen en de toekomst van kinderen. Veteranen zijn de beste vertolkers van de boodschap dat je zuinig moet zijn op vrijheid.

Het is goed om hier te benadrukken dat het met het merendeel van de veteranen goed gaat. Zij zijn óf nog actief bij defensie, óf ze hebben inmiddels een functie in het bedrijfsleven, bij maatschappelijke organisaties of de overheid. Zij zetten daarbij hun unieke opgedane vaardigheden en ervaringen in.

Twee jaar geleden is de Veteranenwet in de Eerste Kamer aangenomen. Op 1 juli 2014 treden de wet en het Veteranenbesluit eindelijk in werking. Zorgvuldigheid is goed, maar voor het CDA was het inmiddels wel tijd. Met de opening van het Veteranenloket is een belangrijke stap voorwaarts gezet. Mijn fractie heeft gezien dat er de afgelopen maanden en jaren door partijen hard is gewerkt aan de uitvoering.

De Minister geeft in haar brief aan dat de regeling voor een volledige schadevergoeding en de ereschuldregeling naar verwachting ook op 1 juli in werking zullen treden. Gaat dit lukken, ja of nee?

Het is opvallend dat de Minister in haar brief vooruitloopt op de discussie over de nieuwe invulling van 4 en 5 mei. De Minister geeft alvast een schot voor de boeg met haar opmerking dat Veteranendag niet geschikt is voor het herdenken van militairen die na de Tweede Wereldoorlog zijn gesneuveld. Kan het CDA dit als een kabinetstandpunt beschouwen? De Staatssecretaris van VWS komt pas dit najaar met zijn definitieve standpuntbepaling.

Met veel plezier heeft het CDA gezien dat de Minister het defilé in Wageningen op 5 mei heeft afgenomen. De 5 meiviering in Wageningen neemt een waardevolle positie in. Dat is een prima ontwikkeling. Hoe ziet de Minister de toekomst van Wageningen voor zich?

Het CDA vindt dat veteranen niet de dupe mogen worden van veranderde aanspraken op zorg. De Minister heeft in overleg met VWS een aantal goede stappen voorwaarts gezet. Wij maken ons echter nog wel zorgen over een aantal zaken. Dan gaat het voornamelijk om de financiering van de gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg. De gespecialiseerde ggz binnen het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen kent hogere zorgkosten dan de reguliere ggz. Zorgverzekeraars hebben ook een zorgplicht voor veteranen, maar zoals het er nu naar uitziet, moet Defensie steeds de meerkosten betalen. Die zullen stijgen door de veranderingen in de zorg. Het CDA vindt het dan ook van belang dat Defensie heldere afspraken maakt met de zorgverzekeraars over de vraag waar de rekening straks terechtkomt. Graag een reactie van de Minister.

De infrastructuur van het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen (LVZ) is ook belangrijk voor het uitwisselen van kennis en informatie. Alle organisaties die betrokken zijn bij het LZV hebben te maken met bezuinigingen. Het zou erg jammer zijn als de samenwerking daaronder gaat lijden. Hoe wordt ervoor gezorgd dat deze samenwerking binnen het LZV in stand blijft, ondanks bezuinigingen?

De Minister weet het, zelf ben ik ook veteraan. Ik heb me eigenlijk nooit gerealiseerd dat van de meer dan 115.000 veteranen er slechts zo'n 5.000 vrouw zijn. Een klein deel daarvan heeft een hulpvraag. Tijdens een gesprek met een vrouwelijke veteraan kwam ik erachter dat het vrouw-zijn problemen oplevert in de hulpverlening. Het is lastig om voor hen maatwerk in de zorg te leveren. Het gaat dan met name om de geestelijke gezondheidszorg. Ook de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek (RZO) signaleerde dat de geboden ondersteuning en hulp aan vrouwelijke veteranen mogelijk niet geheel aansluiten bij de zorgbehoefte. De Minister laat hiernaar wetenschappelijk onderzoek doen. Dat is prima. Wanneer is dit onderzoek klaar? Vrouwen blijken op dit moment dus tegen problemen aan te lopen. Dat onderzoek lost de huidige problemen niet op. Waar kunnen vrouwen terecht die geen passende hulpverlening krijgen?

We hebben een brief ontvangen van de Veteranenombudsman. Die maakt zich zorgen over de klachtenafhandeling bij Defensie. Hij schrijft dat er sprake is van een sterke juridisering en dat er te weinig wordt uitgegaan van contact tussen burger en overheid zoals bij de politie. Er ontbreekt «een sense of urgency bij Defensie», aldus de Veteranenombudsman. Het CDA vindt dit een alarmerend geluid. Wat gaat de Minister doen om ervoor te zorgen dat de klachtenafhandeling uit de sfeer van juridisering komt en er sprake is van een goed contact tussen overheid en oud-militairen?

Op internet las ik een prachtige blog van de United States Secretary of Labor Thomas Perez, waarin hij schrijft over het eren van veteranen door ze in dienst te nemen. In het Engels klinkt het altijd veel mooier: to honor veterans by hiring veterans. Het verschil met Nederland is groot, getuige het bericht dat ik laatst op Facebook las. Ik heb enige navraag in mijn omgeving gedaan en wat ik nu ga vertellen, gebeurt vaker. Een medewerker van het UWV heeft een veteraan verzocht om zijn uitzendingen uit zijn cv te verwijderen. Ik zie een aantal mensen in de zaal knikken. Waarom? Volgens het bericht op Facebook zei de UWV-medewerker: militairen die terugkomen van een uitzending, zijn een beetje gestoord. Ik stond perplex. Ik vind het echt bizar. Het lijkt mij goed om uit te zoeken of dit daadwerkelijk gebeurt en of dit ook vaker gebeurt. Ik krijg signalen en ik zie een aantal mensen met kennis van zaken bevestigend knikken. Wil de Minister contact opnemen met haar collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om dit uit te zoeken? Dit zou een buitengewoon slecht signaal zijn van het UWV. Als dit een gedachte is die leeft onder werkgevers, dan is dat een slechte zaak.

Zichtbaarheid van veteranen is belangrijk. Het CDA vindt dat veteranen voor hun werk op missies maatschappelijke erkenning en waardering verdienen. Daar dragen veteranen zelf ook aan bij. Zo delen ze in het project Veteranen voor de klas hun ervaringen met jongeren, een prachtig en succesvol project. Ik hoop dat het succes van dit project niet wordt belemmerd door de beschikbare financiering. Misschien kan de Minister daarover nog iets meer zeggen. Het mooie van dit project is dat het leidt tot wederzijds begrip. Dat laat zien dat veteranen belangrijke boodschappers zijn van het belang van vrijheid en vooral ook van een sterke krijgsmacht.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik heb heel goed naar mevrouw Bruins Slot geluisterd. Ik weet hoezeer zij betrokken is bij de gespecialiseerde ggz. Afgelopen vrijdag hebben we daarover nog een brief ontvangen. De PvdA deelt de zorgen. Ik hoop dat we een en ander niet in het politieke gaan trekken, maar de genoemde brief eindigt met de opmerking dat de ministers van Defensie en van VWS er bij de zorgverzekeraars op aan zullen dringen dat deze hun verantwoordelijkheid blijven nakomen. Dat is nogal multi-interpretabel. Mevrouw Bruins Slot had het over heldere afspraken. Kan zij dat iets meer toelichten?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik dank mevrouw Eijsink voor haar vraag. De PvdA heeft zeker gedeelde belangen met het CDA als het gaat om goede zorg. Er is geld beschikbaar voor normale gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg. Veteranen hebben een bijzondere zorgvraag. Meestal brengt dat extra kosten met zich. Die extra kosten komen bovenop de financiering die verzekeraars hiervoor normaal gesproken beschikbaar stellen. De vraag is of deze zorg valt onder de bijzondere zorgplicht van de Minister of onder de zorgplicht van zorgverzekeraars. Ik heb de indruk dat zorgverzekeraars op dit moment te makkelijk hun handen hiervan aftrekken. Zij hebben ook een bepaalde mate van zorgplicht. Ik zeg het even stevig. Ik verwacht dat de Minister hierover iets meer kan zeggen. We moeten op zoek gaan naar een goede balans, waarbij er sprake is van gedeelde verantwoordelijkheden. Hierbij helpen heldere afspraken over wie wat betaalt. Het is wel nodig dat de Minister van VWS nauw betrokken is. Zij staat «met haar poten midden in het zorgveld» en kan goed schakelen met de zorgverzekeraars.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Dat deel ik volledig. In goed overleg is afgesproken dat het Ministerie van VWS eventuele meerkosten van de voorzieningenregeling in verband met de wijzigingen vergoedt aan Defensie, zo lees ik in de brief. Hoe ziet mevrouw Bruins Slot dit voor zich? Zoiets mag wat ons betreft beslist niet ten laste komen van de Defensiebegroting. Het is immers een gezamenlijke zorg. Aan welke systematiek denkt mevrouw Bruins Slot?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik zie dat als een verantwoordelijkheid van het kabinet. Niet alle lasten hoeven bij Defensie terecht te komen. De regeling waarover mevrouw Eijsink het heeft, is volgens mij een regeling in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Dat is een belangrijke stap voorwaarts. Er zijn heel veel ontwikkelingen binnen het zorgveld. Daardoor is het lastiger om aanspraak te maken op de benodigde zorg. Dat staat los van deze regeling. Het is goed als de Minister hiervoor speciale aandacht heeft en dat er op korte termijn heldere afspraken worden gemaakt met de Minister van VWS en met de zorgverzekeraars.

De heer Bosman (VVD): Voorzitter. Mijn inbreng zal kort zijn. Niet omdat ik mijn waardering voor en erkenning van veteranen niet breed wil uitmeten. De erkenning van en waardering voor de veteraan en eigenlijk voor iedere militair die in actieve dienst is, is vanzelfsprekend. Ik sluit me dan ook aan bij de woorden van collega Bruins Slot. Onze veteranen verdienen alle erkenning en waardering.

Dat zien we ook terug in deze nota. Ik ben erg tevreden met deze nota. Ook de Ombudsman was erg tevreden met de nota. Die is duidelijk en bevat goede toekomstplannen. Ik zie het als een kantelmoment. Daar waar de Kamer heel actief betrokken is geweest bij de totstandkoming van de Veteranenwet en het -besluit, volgt nu het proces waarin de professionals van Defensie, van de zorg en van de veteranenorganisaties deze zaak naar zich toe moeten trekken om hem tot een succes te maken en om vanuit hun kennis en kunde invulling te geven aan de uitvoering, zonder dat de Kamer iedere keer een vinger aan de pols houdt. Dit is ook een proces van loslaten, denk ik. We moeten de professionals alle ruimte geen.

De opening van het Veteranenloket op 11 juni was een mooi moment. De zorg voor veteranen is hiermee weer een stukje verbeterd. Gaat alles meteen goed? Nee. Zal het in de toekomst nog eens fout gaan? Ja. Is dat reden om op dit niveau vragen te stellen? Het moet een lerende organisatie worden. Soms hebben we daarover weleens zorgen bij Defensie, maar ik ga ervan uit dat Defensie een steeds beter lerende organisatie wordt, een organisatie die leert van haar fouten en luistert naar haar omgeving, of het nu een Ombudsman is of mensen uit het werkveld. Daarnaast zijn er de enquêtes. Dat alles moet ertoe leiden dat de zorg verbetert.

Ik blijf nog wel met een groot zorgpunt zitten, namelijk de juridisering waarover collega Bruins Slot al sprak. Het gaat om de menselijke maat. Iedere veteraan is een individu met een eigen zorgvraag en eigen problematiek. Ik ben er geen voorstander van om alles te clusteren en één regeling te maken voor iedereen met hetzelfde probleem. Zoiets bestaat niet. Mensen hebben te maken met individuele omstandigheden. Het is van belang om zo snel mogelijk met hen tot een overeenkomst te komen, om bij wijze van spreken «met de benen op tafel» de zaak te bespreken zonder daarbij meteen de juridische kant op te zoeken. Je moet tot een vergelijk komen op basis van de vraag hoever we met zijn allen kunnen gaan. Ik begrijp dat het van twee kanten moet komen. Als vroegtijdig tot een vergelijk kan worden gekomen, kunnen veel problemen worden voorkomen. Hoe langer een proces voortduurt, hoe harder de standpunten zullen worden. Hoe meer juridisering, hoe moeilijker het wordt om tot een overeenkomst te komen. Net als collega Bruins Slot wil ik benadrukken dat juridisering de laatste stap zou moeten zijn. Daarvoor moet alles in het werk worden gesteld om tot een overeenkomst te komen. Ik wil graag van de Minister weten in hoeverre zij deze stappen kan zetten in de organisatie en in hoeverre de organisatie hiervoor openstaat.

Ik ben trots op al onze militairen. We hebben een prachtige herdenking van D-day gehad. Ik kijk uit naar de komende Veteranendag op 28 juni.

De voorzitter: Dank u wel, mijnheer Bosman. Het woord is aan de heer Jasper van Dijk.

De heer Jasper van Dijk (SP): Excuus dat ik wat later was, maar we hebben het goed opgelost.

Voorzitter. In 2014 worden belangrijke stappen gezet voor veteranen. Op 1 juli treedt het Veteranenbesluit in werking en 11 juni jongstleden werd het Veteranenloket geopend. Er komt een volledige schadevergoedingsregeling voor oorlogsslachtoffers en de ereschuldregeling treedt in werking. Goed nieuws. We horen graag de laatste stand van zaken.

Ik heb nog een aantal punten voor dit overleg, te beginnen bij de zorg na een missie. Dat is een cruciaal punt. Graag de reactie van de Minister op het artikel in de Volkskrant van 26 april jongstleden met de kop «Je bent veilig terug, waar zeik je nog over». Dat artikel gaat over onder anderen Ivo van der Weele. Wat veteranenzorg betreft is het een pijnlijk stuk. Ivo diende in Afghanistan en maakte een aantal heftige gevechten mee. Vanwege paniekaanvallen en kenmerken van PTSS wordt hij eerder teruggestuurd. Als hij thuiskomt in Nederland is er geen hulpverlener aanwezig, ondanks de belofte dat daarvoor werd gezorgd. 17% van de veteranen in een vergelijkbare positie blijkt geen of weinig nazorg te krijgen. Na een halfjaar komen er vragenlijsten, maar slechts de helft van de veteranen vult die lijst in. Het thuisfront antwoordt in slechts 20% van de gevallen. Je krijgt wel een of twee herinneringen, maar daar blijft het ook bij.

Het gaat nog verder. Ivo krijgt een gesprek met een psychologe. Die zegt: ik zie dat je het moeilijk hebt, maar je komt er zelf wel uit. Hij komt er helemaal niet uit, ook niet als hij later een baan krijgt buiten Defensie. Therapie neemt veel tijd in beslag, waardoor hij zijn baan verliest. Nu zit hij al een jaar afgekeurd thuis. Hij drinkt en hij slikt veel medicijnen, waaronder antidepressiva. Hij hoopt met een rechtszaak een schadevergoeding af te dwingen. Ivo zegt: ik heb van Defensie nog nooit een excuus gehoord en dat zal naar alle waarschijnlijkheid ook niet komen. Graag een reactie van de Minister.

Er komen nog meer veteranen met vergelijkbare verhalen aan het woord, zoals Boris, die zeer gewelddadig is als hij terugkomt na zijn missie. Hij is ook zorgmijder. Na de missie gaan militairen twee dagen naar Kreta om bij te komen en eventueel psychische hulp te krijgen. Maar zo makkelijk gaat dat niet, zo kun je in het stuk lezen. Je gaat als militair geen gesprek met een psycholoog aanvragen, «want je bent natuurlijk geen mietje». Bovendien kun je eindelijk bierdrinken, dat is natuurlijk veel leuker. Zo gaan deze jongens terug naar huis zonder passende hulp.

Defensie is om een reactie gevraagd door de Volkskrant. Defensie heeft laten weten: het merendeel van de militairen ervaart de zorg als goed, maar er is altijd een kleine groep individuen die zorg mijdt; we kunnen hen niet dwingen hulp te zoeken. Dat is precies het punt. Met de meerderheid gaat het altijd goed, maar het gaat nu net om die kleine groep waarmee het niet goed gaat. Het is aan de Minister om deze groep zo goed mogelijk te bereiken. Graag een reactie. Hoe zit het met de veteranen die weggaan bij Defensie? Klopt het dat Defensie nauwelijks bijhoudt hoe het met hen gaat, zoals de heer Debie van de Vakbond voor Burger en Militair defensiepersoneel (VBM) zegt? Van de 20.000 Afghanistanveteranen zijn er nu 6.000 weg bij Defensie. Weet Defensie waar deze mensen zijn en hoe het met hen gaat?

Ten aanzien van de vragenlijsten komt de Minister eind 2014 met een nieuwe werkwijze. Ik heb de Veteranennota gelezen. We wachten een en ander af, maar we zien dat het nu niet goed verloopt. Slechts 50% vult de vragenlijsten in.

Mijn volgende punt betreft PTSS. Klopt het dat PTSS-klachten, die zich pas na vele jaren manifesteren, niet behandeld worden doordat sprake is van een verjaringstermijn? Ik las dat in De Telegraaf van 15 juni. «Veel militairen voelen zich slecht behandeld door Defensie, die niets voor hen doet als ze ná de verjaringstermijn van vijf jaren PTSS-klachten blijken te hebben», aldus advocaat Knoops in het desbetreffende krantenartikel. Graag een reactie.

De bij Defensie opgedane ervaringen kunnen als voorbeeld dienen voor soortgelijke problematiek bij andere geüniformeerde beroepen. Met name bij de geestelijke gezondheidszorg zijn duidelijke overeenkomsten te vinden. In zijn studie «PTTS bij de politie» wijst professor Gersons op de aanpak zoals die bij Defensie wordt gevolgd. Hoewel de inzet en de risico's verschillen, is een gezamenlijke aanpak van onderzoek naar en de behandeling van PTSS waardevol. Deelt de Minister deze mening? Kan zij dezelfde aanpak bij de politie aanbevelen?

Dank voor de brief van 28 maart naar aanleiding van de oproep van advocaat Knoops inzake de Dutchbat 3-militairen. Het gaat in de eerste plaats om de klacht van tien oud-militairen, vergelijkbaar met de zaak Dave Maat. Deze militairen willen een regeling om een langdurige procedure te voorkomen. De Minister wil daar niet aan, zij verkiest een individuele aanpak. Advocaat Knoops riep vorig jaar al op om te erkennen dat de nazorg gebrekkig is geweest. Hij heeft ook een petitie hierover aangeboden. De Minister zegt dat de capaciteit van de juridische dienstverlening wordt uitgebreid. De mening van de Minister verschilt van die van de advocaat. Knoops wijst op 65 gewezen militairen die nog niet als PTSS-patiënten zijn erkend. De Minister zegt dat die gevallen haar niet bekend zijn. Moet zij hierover dan niet juist meer informatie vergaren in het kader van goed veteranenbeleid? Graag een reactie.

Ik dit kader heb ik ook een e-mail gekregen van een veteraan die door de Minister wordt erkend als dienstslachtoffer. Hij heeft een MIP aangevraagd bij het ABP, maar dat kreeg hij niet.

De voorzitter: We moeten proberen om afkortingen zo veel mogelijk te beperken. Er zijn veel mensen die meeluisteren. Misschien kunt u het even toelichten.

De heer Jasper van Dijk (SP): Hij heeft een militair invaliditeitspensioen aangevraagd bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, maar hij kreeg geen respons van het ABP, terwijl hij wel een slachtofferpas heeft van Defensie. Vervolgens is hij naar de BNMO gegaan. Waar die afkorting voor staat, weet ik niet precies; u moet mij even helpen.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dank. De BNMO zegt geen capaciteit te hebben om mijnheer te helpen. Hiermee valt hij tussen wal en schip. Ik kan mij voorstellen dat ik de Minister hiermee overval. Ze kan de informatie van mij krijgen. Ik krijg, ongetwijfeld net als mijn collega's, regelmatig dit soort mails van veteranen die zich nogal hulpeloos voelen en tussen wal en schip vallen.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik herken meteen wat de heer Van Dijk hier zegt. In de nota staat dat de BNMO ondersteuning krijgt van Defensie als het gaat om zaken die al jaren liggen. Hierover hebben we ook overlegd afgelopen januari en maart. Ik wil graag van de heer Van Dijk weten wat hij van de Minister verwacht. Ik ken de brief van de heer Knoops uiteraard ook. De heer Van Dijk verwijst naar tal van situaties die de Minister zou moeten uitzoeken. Ik probeer mij voor te stellen hoe dat dan moet. We hebben nu een loket. Er zijn regels. We proberen het zo praktisch mogelijk te maken voor veteranen en hun relaties. We moeten nu stappen zetten en tegen mensen zeggen: dit hebben we voor u georganiseerd. Daar moet het naartoe. Tijdens het lezen van de nota vroeg ik me af of wij er anders niet debet aan zijn dat mensen tussen wal en schip vallen. Wij zijn ervoor verantwoordelijk om het systeem ook te laten werken zoals we dat bedacht hebben. Anders wordt nooit duidelijk hoe het loket werkt, wie we kunnen aanspreken en wie er verantwoordelijk is. Hoe ziet de heer Van Dijk dit voor zich? Ik weet dat zijn bedoelingen net zo oprecht zijn als die van ieder van ons hier.

De heer Jasper van Dijk (SP): Mevrouw Eijsink heeft een punt. Toen ik mijn tekst schreef het afgelopen weekend, was ik mij ervan bewust dat het mij, als mede-indiener van de Veteranenwet, zelf ook aangaat. De Minister is nu uitvoerder geworden van die prachtige Veteranenwet. Ik ben mij bewust van het verschil tussen papier en praktijk. Volgens mij noemen we allemaal punten in dat verband. We zeggen dat de Veteranenwet mooi is – op papier ziet die er ook hartstikke mooi uit – maar dat we wel steeds moeten kijken naar de praktijk. Mevrouw Eijsink heeft ongetwijfeld het stuk in de Volkskrant van 26 april ook gelezen. Dat gaat natuurlijk over de afgelopen periode en we hopen allemaal dat er nu, met de opening van het Veteranenloket en alle andere zaken, verbetering komt, maar dat neemt niet weg dat we zowel onszelf als de Minister kritisch moeten bevragen over de praktijk. Er zijn veteranen die geen goede zorg krijgen. Daar moeten we niet omheen draaien, ook niet als we een mooie wet hebben.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik neem aan dat de heer Van Dijk met «eromheen draaien» niet bedoelt dat we er met zijn allen omheen draaien. Ik geloof niet dat dat het geval is. De heer Van Dijk legt individuele situaties voor, mede op basis van het artikel. Ik ben ervan overtuigd dat Defensie dit heeft gelezen en ook actie heeft ondernomen. We hebben immers gevraagd om een proactieve houding. Ik ben het volstrekt met de heer Van Dijk eens dat alles wat zorg nodig heeft, benoemd moet worden. Dat moet blijven gebeuren, dan houden wij elkaar ook scherp. Ik probeer mijn vraag nog scherper te formuleren. Is de heer Van Dijk van mening dat de Minister die individuele situaties iedere keer tot zich moet nemen? Dan blijven veteranen ons benaderen met individuele situaties en dan laten we weer de situatie ontstaan dat het sneller gaat als je de volksvertegenwoordiging benadert. Dat mag altijd en dat kan ook altijd, maar we hebben nu een systeem dat staat. Dat moet ook de kans krijgen om te wasdom te komen. Uiteraard moet iedere individuele situatie de aandacht hebben die ze verdient, maar wel binnen het systeem.

De heer Jasper van Dijk (SP): Indien mogelijk moeten we de wet zo goed mogelijk zijn werk laten doen. Dat neemt niet weg dat het veteranenbeleid dusdanig complex is dat er altijd gevallen kunnen zijn waarover discussie moet worden gevoerd. Volgens mij is het juist mijn rol als volksvertegenwoordiger om die zaken aan de orde te stellen. Dat hoeft zeker niet in ieder geval, maar er is altijd een grijs gebied. Neem de vaststelling van PTSS of de vragenlijsten. De Minister heeft hiertoe voorstellen gedaan en straks zullen we horen hoe ze dit punt wil verbeteren. Je moet per geval beoordelen wat aan de orde gesteld moet worden, laat ik het zo zeggen.

De heer Bosman (VVD): Ik heb er moeite mee dat de Kamer dan wel even de individuele gevallen gaat afhandelen in een discussie met de Minister. Het systeem is essentieel. Als individuele gevallen de toon zetten, dan moet je daar ook wat mee. Daar moet dan ook regelgeving uit volgen. Moeten we de regelgeving aanpassen op basis van individuele gevallen?

De heer Jasper van Dijk (SP): We voeren vandaag een debat over het veteranenbeleid en de Veteranennota. Als wij er allemaal van overtuigd zijn dat de Veteranenwet functioneert en dat het allemaal naar behoren gaat, dan hoeven wij in feite geen debat meer te voeren. Wij zullen altijd gevallen tegenkomen die discussie oproepen. Dan is het aan ons om te bezien of de Veteranenwet goed functioneert, en individuele gevallen kunnen daarbij juist heel behulpzaam zijn. Ik wil al mijn collega's aanbevelen om na te gaan of in voldoende mate goede zorg wordt geboden.

De heer Bosman (VVD): Als het illustratief is voor een grotere groep, deel ik de mening van de heer Van Dijk. Maar ik heb er grote moeite mee om individuele gevallen ter beoordeling naar voren te schuiven.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dat is uw goed recht. U zegt zelf al dat één geval illustratief kan zijn voor meer gevallen. Volgens mij is de casus van de heer Knoops over de Dutchbatgevallen dat ook. De heer Knoops zegt hierover: ik heb tien gevallen die vergelijkbaar zijn met die van de heer Maat. De Minister zegt dat dit niet het geval is. Dat is een discussie. Wat is vergelijkbaar? Wanneer is een regeling op haar plek? Ik vind het zinvol om daarover de discussie aan te gaan.

Zoals bekend, is er sprake van een onevenredig hoog aantal zelfmoorden onder Amerikaanse oorlogsveteranen. Is er sprake van vergelijkbare aantallen in Nederland? Kan de Minister een overzicht geven van zelfmoordcijfers onder veteranen, ook in verband met Afghaanse missies? Is de zorg voor de veteranen na de uitzending erop gericht om dit specifieke probleem op te vangen, ook in relatie tot de vragenlijsten?

Ik kom op de Afghaanse tolken. De Minister erkent in haar brief dat er fouten zijn gemaakt bij de opvang van de 25 tolken. In juli volgen de eerste reparaties van de rechtspositie, waaronder herstelbetalingen. Kan de Minister een laatste update geven? Zij belooft beterschap bij toekomstige missies, zoals de missie in Mali. De veiligheid van de troepen is in belangrijke mate afhankelijk van de tolken, dus hopen we dat er lessen zijn getrokken voor toekomstige operaties.

Trouw publiceerde afgelopen maart een artikel waarin wordt gesteld dat Defensie zich zorgen maakt over het lidmaatschap van haar personeel van criminele motorfietsverenigingen, bikers. Speelt dit probleem ook bij veteranen?

Wat de herdenking betreft sluit ik mij aan bij de vraag van mevrouw Bruins Slot.

Verder heb ik nog een vraag over de vlag van Nieuw-Guinea. Die zou niet gebruikt mogen worden op Veteranendag. Heeft de Minister dit gehoord en, zo ja, hoe denkt zij daarover?

Tot slot een opmerking die een beetje buiten de orde van dit debat valt, maar het was vanochtend wel in het nieuws. Er is sprake van een nieuwe missie naar Afghanistan. Los van de politieke wenselijkheid ervan, vraag ik de Minister of zij daarvoor capaciteit heeft.

De voorzitter: We zullen zien of daar ook een antwoord op komt. Dank u, mijnheer Van Dijk. U hebt bijna tien minuten gesproken, daarmee houdt u voor uw tweede termijn vier minuten over. Het woord is aan mevrouw Eijsink. Wegens omstandigheden kan de heer Sjoerdsma van de D66-fractie dit debat niet bijwonen. Hij heeft mij laten weten dat zijn bijdrage mede wordt vormgegeven door mevrouw Eijsink. Ik hoop dat dat geen verrassing voor haar is. Anders zou ik die zetels er gewoon bijrekenen, als ik haar was.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Ik zal met veel plezier ook de inbreng namens de fractie van D66 doen. Ik heb er weet van en ik heb goed overlegd met collega Sjoerdsma.

Complimenten zijn op zijn plaats voor de Veteranennota 2013–2014. Er is getracht – ik zal niet zeggen «voor het eerst» – om een volledig beeld te geven en het raakt heel veel issues. De nota is informatief, samenhangend en, ook dat mag gezegd, heel fraai vormgegeven. De samenwerking met de militaire vakbonden is, naar ik heb horen verluiden, beter verlopen dan andere jaren. Ook dat is niet onbelangrijk.

Met de Veteranennota wordt door de Minister van Defensie jaarlijks verantwoording afgelegd aan de Kamer over de uitwerking van het veteranenbeleid. De controle is aan de Kamer. Terecht plaatst de Minister dit beleid in een algemeen maatschappelijk kader. Het zijn echter niet alleen de militairen die namens de samenleving actief zijn voor vrede en veiligheid. Onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie worden verschillende beroepsgroepen uitgezonden. Ik denk daarbij aan brandweer en politie. Ook nationaal zetten geüniformeerden, waaronder onze eigen militairen, zich dagelijks in voor vrede en veiligheid.

Ik heb nog wel een paar vragen. Je moet namelijk ook altijd vooruitdenken. Mijn eerste vraag gaat over de geharmoniseerde aanpak voor alle risicoberoepen. De Minister schrijft daarover in haar reactie op een advies van de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek. De RZO geeft duidelijk aan dat er verder nagedacht zou moeten worden over hoe een en ander verder moet worden bediscussieerd en besproken, met daarbij dan wel – dat steunt de Partij van de Arbeid – aandacht voor eigen uniformiteit en eigen cultuur binnen de organisaties. Maar de gespecialiseerde ggz-zorg – ik breng nu even een aantal dingen bij elkaar als het gaat om financiën – heeft er natuurlijk ook mee te maken. Collega Bruins Slot kaartte het ook al even aan. We moeten ook kijken hoe middelen ingezet kunnen worden, welke middelen we hebben en hoe die efficiënt, maar ook met kennis van zaken – ik denk aan het maatschappelijk werk van stichting de Basis – verder uitgebreid kunnen worden. In het RZO-advies staat ook dat er nog verdere discussie gaat komen. Ik verneem graag van de Minister hoe hier verder mee moet worden omgegaan en of zij de Kamer daarover op termijn kan informeren. Ik zou daarvoor echter niet willen wachten tot de volgende Veteranennota. Ik verwacht geen uitvoerige beleidsdoorzichten, maar de volgende Veteranennota komt pas volgend jaar juni en dat duurt voor mijn fractie te lang. Ik verwijs ook even naar de motie-Berndsen/Marcouch, gesteund door alle fracties in de Kamer, over de politie. Dat betreft dus de andere geüniformeerde beroepen en met name de onderzoeken naar de PTSS.

Wij hebben in de Kamer veel discussie over de inzet van reservisten de komende jaren binnen Defensie als nieuw beleid of als beleid dat voortgezet kan worden. Welke regelingen in de rechtspositie voor actief dienenden gelden ook voor reservisten als het gaat om ons veteranenbeleid? Kortom, krijgen zij hetzelfde palet als de actief dienenden? Ik verwijs hiervoor naar het rapport-Pols, want daarin wordt dit in een veel breder verband neergezet. Welke paletregelingen voor veteranen – voor, tijdens en na missies – zijn er ook voor de reservisten? Ik vraag dit met het oog op de toekomst, want als we reservisten in willen zetten, betekent dat ook dat we heel goed na moeten denken over het veteranenbeleid. Dat hebben we eerder in de Kamer besproken, maar wat mij betreft moet er nog een hoofdstuk over komen in de Veteranennota van volgend jaar. Wordt een reservist bijvoorbeeld besproken in het sociaal medisch team? Reservisten zijn natuurlijk extreem flexibele arbeidskrachten. Hoe gaan werknemers daarmee om en hoe gaat het bijvoorbeeld met de ziektekostenverzekering van de werknemers? Dat zijn allemaal vragen die ook bij de reservisten horen, zeker ook als het gaat om hun inzet voor, tijdens en na missies.

We hebben nu voor de postactieven en voor de veteranen op papier een prima beleid neergezet. Dat moet nog verder worden uitgewerkt. Voor een deel gebeurt dat al. Dat is allemaal mensenwerk, maar het gaat gebeuren. Daar ben ik van overtuigd. Dan is natuurlijk de vraag hoe de warme overdracht plaatsvindt van de actief dienende, dus de militair, de veteraan van morgen, naar de postactieven. Kortom, hoe zitten de regelgeving en het dossier in elkaar? Wat wordt er overgedragen? We hebben het iedere keer over de warme overdracht, maar die interne overdracht is natuurlijk ook van groot belang, want daar kan al veel tussen wal en schip vallen. Ik wil graag van de Minister horen hoe die warme overdracht eruit gaat zien. Voor de veteraan krijgen we een soort van handboek met alle maatregelen, dat nog verder uitgewerkt gaat worden. De Kamer kan daar straks dan beter op controleren. Voor de actief dienende is er natuurlijk het palet intern, maar die warme overdacht was juist de reden waarom in de motie de veteraan van actief naar postactief is gegaan, om hem goed te kunnen blijven volgen en om niemand tussen wal en schip te laten vallen.

Het Veteranenloket is twee weken geleden geopend. Collega Bosman en ik waren daarbij. Het is fantastisch om te zien hoe dat eruit gaat zien. We hebben daar met zijn tweeën spontaan de medewerkers van het Veteranenloket uitgenodigd om bij ons op bezoek te komen. Ik zou de collega's willen uitnodigen om daar ook bij aanwezig te zijn, want die mensen hebben de eerste week al zo'n duizend telefoontjes gehad. Die gingen van rijp naar groen, zou ik willen zeggen. Die telefoontjes waren heel verschillend. Ik zou de Minister willen vragen wat er van die telefoontjes gaat naar de nulde lijn, wat naar maatschappelijk werk en hoe het verder wordt uitgekristalliseerd. De prestatie-indicatoren, aan de hand waarvan de Kamer straks kan kijken of het werkt, zijn natuurlijk ook van belang.

Ik kom nu op een belangrijk punt, dat ook in de evaluatie staat van het Landelijk Zorgsysteem Veteranen, namelijk de verwachtingen. Er staat ook een prachtige definitie in van de hele cirkel. Je begint bij het collegiaal netwerk, dan ga je naar de nulde lijn, vervolgens kom je in het systeem en uiteindelijk heb je het over de gespecialiseerde zorg, re-integratie et cetera. Dat is dus de hele cirkel. Hoe krijgen we daar straks als Kamer wat meer inzicht in? Het is terecht dat de Minister daar zelf een opmerking over maakt in haar reactie op de evaluatie van het LZV. Onderaan op pagina 58 zegt zij: ik moet ook heel goed kijken welke verwachting ik wel of niet waar kan maken. Graag een reactie van de Minister hierop, want daar valt of staat natuurlijk ook mee wat kan en welke mogelijkheden er zijn, maar ook welke beperkingen er zijn.

Ik heb al even het collegiaal netwerk genoemd. Dat is van groot belang. Ik heb begrepen dat dat binnen de KMar en binnen de landmacht – correct me if I'm wrong – goed uitgewerkt is. Het collegiale netwerk is natuurlijk ongelofelijk belangrijk, maar in de Veteranennota vind ik het een beetje mager benoemd. Zou dat wat uitvoeriger kunnen en wat meer aandacht kunnen krijgen? Van het collegiaal netwerk ga je naar de nulde lijn. Over de nulde lijn schrijft de Minister – dat hebben we al eerder besproken in de Kamer – dat er nog geen zorgen hoeven te zijn over het vfonds, dat hiervoor heel ondersteunend is. We hebben een prachtige bijlage gehad met alle bijdragen van het vfonds en het hele veteranennetwerk. Ik ben nog niet ongerust, maar ik wil wel graag van de Minister weten of zij ons daar in januari volgend jaar over kan informeren. Als we wachten tot juni volgend jaar en het vfonds zou toch zeggen «het spijt mij, maar wij maken andere keuzes en wij gaan het vanaf 2016 niet meer financieren», dan zijn we een beetje laat. Ik wil de Minister dan ook vragen om ook op dat punt de Kamer eerder te informeren over de stand van zaken. Nogmaals, ik leg niet een ongerustheid neer, maar ik leg wel de vraag neer: hoe verder?

Mijn complimenten voor het Veteranen Platform, want dat gaat, voor zover ik dat meekrijg via de organisaties, echt heel goed.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik vind het een goed punt van mevrouw Eijsink dat een borging van de financiering van de nuldelijnsondersteuning noodzakelijk is en dat het belangrijk is om daar snel helderheid over te hebben. Maar voor mij laat mevrouw Eijsink nog een beetje in het midden hangen wanneer zij die informatie graag wil hebben en of ze alleen een oplossing ziet via deze Minister of dat zij vindt dat er ook gekeken kan worden naar andere financieringsbronnen.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik heb niet bedoeld het in het midden te laten. Het is meer dat ik de Minister even tijd en ruimte wil geven om te kijken of zij de Kamer in december kan informeren – we weten allemaal dat er begrotingen zijn – of dat het vfonds al een begroting en plannen heeft voor 2016 of 2015. Dat laat ik graag aan de Minister over.

De tweede vraag was waar de middelen vandaan moeten komen. Als we de evaluatie van het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen, gedaan door de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek, en de adviezen 18 en 19 een beetje samenvatten, dan zeggen die toch ook dat als je van collegiaal naar nulde lijn naar gespecialiseerd naar het Veteranenloket gaat, het een in die ketenzorg niet meer zonder het ander kan. Als we die keten goed zijn werk willen laten doen, moet daar geld voor zijn. Maar op welke wijze zouden daar dan middelen voor naar voren moeten komen? De nulde lijn is ingezet als een soort zelfdragend systeem. Dat was althans de bedoeling bij aanvang, maar de vraag is of het wel, hopelijk voor een deel, zelfdragend kan worden en, zo niet, waar dan middelen vandaan moeten komen om het dragend te maken. Dan komt ook om de hoek zetten dat het Veteranen Platform een georganiseerde organisatie is waar veteranen zich bij kunnen aansluiten, maar dat steeds meer veteranen zich op een volstrekt andere manier organiseren. Ik denk aan de Dutch Military Veterans op Facebook. Er zitten zo'n duizend veteranen op Facebook. Die zijn niet aangesloten bij het Veteranen Platform. Ze doen echter wel mee met het defilé van aanstaande zaterdag. Jonge veteranen organiseren zich heel anders en gaan hun eigen weg. Het is daarom van belang om te weten hoe de nulde lijn wordt gefinancierd, dragend en waar nodig ondersteund. Verder moeten het Veteranen Platform en de organisaties die daarbij zijn aangesloten, ook in stand blijven.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Als ik mevrouw Eijsink goed begrijp gaat het dus om het financieren van de structuur en niet zozeer van alle activiteiten. En dat alleen om ervoor te kunnen zorgen dat dat landelijk netwerk er staat en je die structuur goed kunt borgen. Daarvoor is waarschijnlijk een gedeeltelijke financiering nodig. Heb ik haar zo goed begrepen?

Mevrouw Eijsink (PvdA): Dat is een uitstekende verwoording van wat ik bedoel. Als je de structuur en de bouwstenen in het grote geheel mist, dan heb je een probleem. Dan zal er altijd iets nodig zijn. Het gaat wellicht niet om grote bedragen, maar dat netwerk moet wel blijven bestaan, want de nulde lijn is en blijft vrijwilligerswerk. Dan hebben mensen af en toe reiskosten en zijn er organisatiekosten enzovoort. Het is seed money en dat hoeft niet al te veel te zijn.

Voorzitter. Ik sprak al even over de nulde lijn en het Veteranen Platform. De Minister merkt daarover op dat organisaties eigenlijk zelf hun financiën moeten gaan zoeken. Hoe staat zij daar dan tegenover? Het gaat namelijk niet om grote subsidievormen, maar om apparaatskosten en die kunnen we veteranen niet zelf laten betalen. Bij de nulde lijn ligt het iets anders, maar hier moeten we echt naar gaan kijken. Ik verwijs op dit punt ook naar de Veteranenwet, want daarbij is dit punt uitgediscussieerd. Het is seed money. We gaan geen grote gebouwen aanschaffen, maar we gaan ondersteunen, zodat mensen bij elkaar kunnen komen. Ik krijg hier graag een reactie op.

Ik heb begrepen dat nog niet alle veteranen Checkpoint ontvangen. Ik krijg ook hier graag een reactie op.

We hebben het in meerdere gesprekken met de Minister al gehad over de nazorgvragenlijsten. Als ik kijk wat hierover in de nota staat en als ik zie – het is eerder aangehaald door collega's, maar we hebben er in februari of maart ook over gesproken – dat slechts 50% van de veteranen die lijsten invult, dan zou ik ervoor willen pleiten om naar een vorm van enige druk zonder dwang te gaan. Het kan niet zo zijn dat er in de Veteranenwet rechten en plichten staan en dat veteranen niet de lijsten invullen. Ik heb ook gesproken met velen die zeggen dat je ze niet kunt dwingen. Dat is allemaal waar en ik heb het ook niet over sancties, want dan ga je de negatieve kant op, maar ik heb het wel over moraliteit, over moreel besef. Soms is het lastig om daarover te spreken, maar de PvdA-fractie is ervan overtuigd dat het gewoon moet. Waarom? We hebben te maken met beperkte financiële middelen en we moeten goed kunnen volgen wat onze militairen nodig hebben. Dat betekent ook dat we die stap moeten gaan zetten. Daarom spreek ik over enige druk zonder dwang. De Minister geeft zelf aan hoe ze dat mogelijk ziet.

Ik zou de Minister een stapje verder willen laten gaan en vraag haar om het in het dossier van de militair te vermelden. De Minister zegt nu dat het moet worden besproken, dat de commandant er nog een keer naar moet vragen en dat dat al een enorme inspanning is. Er kunnen allerlei redenen zijn waarom de militair weinig behoefte heeft om het te doen, of het niet wil, of het laat liggen of wat dan ook. Maar dan moet dat ook maar worden vermeld. We hebben waarschijnlijk geen sanctiemogelijkheden, maar we moeten misschien tot de mensen door laten dringen waarom we deze regels maken en dat het echt van belang is dat men zelf ook een inbreng heeft. Dat geldt ook voor de relaties, want ook dat is te mager. We hebben erover gesproken en dit hoort erbij. Het zal niet altijd gemakkelijk zijn om iets op papier te zetten. Dat zal heus wel lastig zijn, maar het hoort er wel bij. Graag een reactie van de Minister. Het sociaal-medisch team is natuurlijk ook een plek voor nazorg. Ook daar kan het nog besproken worden.

Ik vind de klachten die genoemd worden – dat is punt twee over de nazorg – verontrustend. We hebben bij deze nota veel plaatjes, tabellen en grafieken gekregen. Die zijn heel belangrijk, maar ik zou graag nog iets meer kunnen lezen. Ik zou graag iets meer willen weten over wat ermee bedoeld wordt. In het overzicht bijzondere zorg van veteranen, bladzijde 44 van de bijlage bij de nota, staat bij 2013: lichamelijk letsel 394. Dat kunnen verschillende letselschadeclaims en procedures zijn. Waar ik wel een vraag over heb, is het aantal stuitingen. Dat zijn 357. Ik ga er niet op in wat dat zijn, want dat hebben we hier al vaker besproken. Kan de Minister daar eens op ingaan? Met andere woorden, volgende keer graag wat meer tekst bij het plaatje.

Dan de evaluatie van het PTSS-protocol. Ik ben blij met wat de Minister daarover opmerkt, ook naar aanleiding van wat de RZO hierover schrijft. Ik wil ook complimenten geven aan de RZO en aan de inmiddels vertrokken voorzitter, mevrouw Tiesinga. En een welkom aan de nieuwe voorzitter, de heer Rosenthal. RZO heeft een controlefunctie en is van belang voor ons als Kamer. De Minister schrijft in haar reactie op de LZV-rapporten dat het PTSS-protocol geëvalueerd zal worden. Daar ben ik heel blij mee, want afgelopen jaar was het toch wel een beetje trekken en duwen. We hadden de evaluatie van Groningen, maar dat was een procedurele evaluatie. Ik ben blij dat de Minister dat nu toezegt. Ik wil wel graag weten op welke wijze de Kamer hier verder over geïnformeerd wordt.

Ook ik heb vernomen welke opmerkingen de Veteranenombudsman heeft gemaakt. Ik heb hierover een vraag aan de Minister en die betreft de restschade. Die is per 1 juli van kracht. We hebben tot 1 juli 2007 de ereschuld gehad. Nu gaan we dus de restschade beoordelen. Hebben we daarmee alle mogelijke situaties goed afgedekt? De bedoeling van de restschade was natuurlijk: alsjeblieft, hou op met juridiseren, alsjeblieft, hou op met procederen, alsjeblieft, laat het sneller gaan. De heer Van Dijk heeft al een opmerking gemaakt over hetgeen dat staat in de brief van de heer Knoops aan de Kamer. Ik ga niet in op de 65 situaties, want die ken ik niet en die worden ook niet verder geïllustreerd. Het is echter wel van belang om te weten of zaken sneller kunnen, met iets meer empathie zou ik ook willen zeggen. Ik heb de indruk dat binnen het ministerie de afdeling empathie en de afdeling juridische zaken nog wel eens uit elkaar lopen.

Ik zie dat ik nog vijf minuten heb.

De voorzitter: De afspraak was dat ik u nu even een signaal zou geven.

Mevrouw Eijsink (PvdA): U zou mij een signaal zou geven als ik nog tien minuten zou hebben.

De voorzitter: Mijn excuus, dan heb ik het verkeerd begrepen.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Heb ik ook de vijf minuten van D66 er nog bij?

De voorzitter: Zo werkt het niet.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Maar even serieus, u zou mij waarschuwen als ik nog tien minuten had. Wilt u even overleggen?

De voorzitter: Dat levert geen extra tijd op. Ik heb een fout gemaakt en dan ben ik wel bereid om coulance toe te passen, maar u krijgt er geen minuten bij. Uiteindelijk bent u zelf verantwoordelijk voor uw spreektijd.

We gaan eerst even naar de heer Van Dijk, want die heeft een vraag. Ik zal daarna kijken wat ik voor u kan doen, mevrouw Eijsink.

De heer Jasper van Dijk (SP): Mijn vraag gaat over de brief van 28 maart met de reactie van de Minister op de brief van de heer Knoops. Het klopt dat een versnelling van de bezwaarschriftenprocedure een mogelijke verbetering zou kunnen zijn. Er is echter nog een mogelijkheid. Daar hoor ik graag de reactie van mevrouw Eijsink op. Je zou een selectie kunnen maken van zaken die vergelijkbaar zijn met die van de heer Maat, opdat deze gevallen naar een schikkingstraject verplaatst kunnen worden, waardoor je een langdurige procedure voorkomt. Wat vindt mevrouw Eijsink daarvan?

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik ben even aan het nadenken, want als je hier wat over zegt, heeft dat juridisch een soort impact. Ik ben daarom zorgvuldig aan het nadenken welke woorden ik zal gebruiken. Ik ben geen jurist en ik vind dan ook dat de heer Van Dijk een lastige vraag stelt. De vraag is overigens niet lastig in die zin dat de procedures gewoon sneller moeten. Ik denk dat als wij met zijn allen vinden dat wanneer veteranen, wanneer mensen – dat geldt namelijk voor iedereen, denk ik – in de problemen komen, dat snel en kundig moet worden opgelost. Dat is wat iedereen wil en ik ben ervan overtuigd dat niemand dat moedwillig tegenwerkt. Maar zoals ik net al zei, zijn de afdeling empathie en de afdeling juridische zaken volgens mij wat lastig bij elkaar te brengen. Maar als je die bij elkaar zet, is er misschien wel een soort middenweg te vinden. Ik begrijp wel dat juristen op hun qui-vive zijn, omdat als ze het in een situatie goedkeuren, het in de volgende ook zo zal gaan. Daar heb ik wel begrip voor, maar ik wil toch naar die empathie en de snelheid toe, want dat hebben we ook in de Veteranenwet toegezegd. Het kan niet zo zijn dat je jarenlang moet wachten.

Dan kom ik op een ander punt, namelijk het DienstenCentrum Re-integratie (DCR). Daar wachten nog meer dan 800 mensen Zij zijn nog bezig in het traject. Dat is heel veel. Daar geldt dus hetzelfde voor. Enige snelheid is geboden om mensen actief in het proces te krijgen. Met iemand die thuis zit, kan het nooit beter gaan, dan wanneer hij werkt en collega's heeft bij wie hij zich senang kan voelen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Over de versnelling van de procedure zijn we het snel eens. Het is natuurlijk hartstikke goed als dat zou kunnen. Ik wijs mevrouw Eijsink er echter nogmaals op dat er ook nog de optie is tot het introduceren van een selectie van zaken die vergelijkbare elementen hebben met de zaak van de heer Maat. Die gevallen zouden dan naar een schikkingstraject verplaatst kunnen worden. Wellicht dat we daar nog naar kunnen kijken.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik wil best zo ver gaan om te zeggen dat ik me meer dan in die brief verdiept heb. De heer Van Dijk zegt dat er vergelijkbare elementen zijn. Ik heb me verdiept in de twee andere situaties waar dit over gaat. Ik kan me nu niet uitspreken over de overeenkomsten daartussen. Het gaat mij te ver om dat hier te doen. Dat vind ik ook niet terecht. Over de zaak van de heer Maat hebben we een jaar gesproken en daar heb ik al tien jaar over gesproken. Ik ben ongelofelijk blij dat het vorig jaar opgelost is. Ik vind echter niet dat ik kan zeggen dat het allemaal vergelijkbaar is, omdat dat verwachtingen schept die wij hier niet kunnen waarmaken.

De voorzitter: Mevrouw Eijsink vervolgt haar betoog.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik zie dat u aangeeft dat ik nog vier minuten heb.

Als het gaat om de hervorming van de langdurige zorg voor de veteranenzorg staat onderaan de brief dat Defensie er vanuit de wettelijke zorg voor veteranen, indien nodig, voor zal zorgen dat voorzieningen die niet of niet meer volledig worden toegekend, aanvullend vergoed zullen worden. Dan is natuurlijk wel de vraag, en die is cruciaal, wat «indien nodig» betekent. Dat is een heel brede containerbegrip. Dat is ook weer een valkuil, ook als het gaat om het Veteranenloket en de cirkel die we gehad hebben. Het is de vraag hoe we dat gaan doen. Ik begrijp dat het uitgewerkt moet worden, maar het speelt hier vandaag en nu. Het is dus geen toekomst, maar het speelt nu.

Nog even een opmerking over de Patriot-uitzending in Turkije. Ik kreeg een e-mail van een mevrouw van wie de man al een paar keer uitgezonden is geweest. Zij vroeg of niet nog beter gekeken kan worden naar de zorg tijdens de uitzending, want die betreft een zeer specifieke situatie. De vakbonden hebben er wel of niet mee ingestemd dat de uitzending zou gaan zoals die gaat, maar ik zou daar graag nog een reactie op horen van de Minister.

Mijn laatste opmerking betreft de geestelijke verzorging. Op bladzijden 18 en 19 van de nota staat dat in 2013 39% van de uitgezonden militairen deel heeft genomen aan een uitzendconferentie. Dat was in 2012 47%. De Minister heeft eerder toegezegd deze daling te zullen onderzoeken en te bezien welke maatregelen genomen zouden kunnen worden. Is daar al iets over bekend? Ik wil de Minister ook vragen hoe het staat met het onderzoek dat eerder toegezegd is.

Ik wil nog een paar opmerkingen maken. Ik ben blij met de toezegging van de Minister over Wageningen. Ik heb uit de speech die zij in Wageningen heeft gegeven, begrepen dat Wageningen de ondersteuning van Defensie blijft krijgen, materieel gezien, zoals het altijd was. Wij hebben daar jaren geleden moties over gehad. Dat weten mevrouw Bruins Slot en anderen ook nog wel. Ik was dan ook heel blij met de reactie van de Minister. Wat mij betreft gaan we hierover dan ook geen moties indienen. Het is een fantastische toezegging. Dank daarvoor.

Wat 4 en 5 mei betreft, ben ik ook wel nieuwsgierig naar de reactie van de Minister. Ik denk niet dat er enige discrepantie zit met wat in de Veteranennota staat, maar die discussie speelt natuurlijk ook en daar ligt wel enige pijn.

Over de tolken is al het nodig gezegd. Ik sluit mij aan bij eerdere opmerkingen hierover van collega's voor mij. Er is op dit moment een onderzoek naar zelfmoorden gaande. Ik vraag me alleen af waarom het Veteranen Platform daar niet bij betrokken is.

Voorzitter. Heel veel dank voor uw coulance. Mede namens D66 sluit ik mijn bijdrage in eerste termijn af.

De voorzitter: Ook dank aan uw collega's, want die moesten dat ook toestaan.

Ten slotte is het woord aan de laatste spreker deze ochtend en dat is de heer De Roon.

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. In Nederland leven op dit moment ruim 115.000 veteranen. Dat zijn allemaal mannen en vrouwen die zich onder allerlei moeilijke omstandigheden hebben ingezet voor vrede en veiligheid waar ook ter wereld. Ook mijn fractie, de PVV, is hen daarvoor natuurlijk dankbaar. Met veel plezier zal ik dan ook vandaag naar aanleiding van de Veteranennota van de Minister en de andere brieven die zij aan de Kamer heeft gezonden en die ook op agenda staan, wat zeggen over het veteranenbeleid in Nederland. Ik zal daarbij stapsgewijs een aantal onderwerpen bespreken. Ik begin met de kwaliteit van de veteranenzorg. Ten tweede wil ik spreken over de erkenning van en de waardering voor veteranen. Ten derde kom ik te spreken over het scholenproject Verhalen van Veteranen. Tot slot zal ik wat zeggen over de Afghaanse tolken.

De veteranenzorg in Nederland behoort tot de beste van de wereld, schrijft de Minister ons. Als dat zo is, is gepaste trots zeker op zijn plaats. Maar tegelijkertijd is het wel van belang dat Defensie blijft doorpakken en op dit punt niet verslapt als het om de uitvoering gaat. De Minister zal het daar zeker mee eens zijn. De veteranenzorg moet niet alleen tot de beste van de wereld blijven behoren, maar moet ook van wereldklasse blijven. De PVV is verheugd over de recente opening van het Veteranenloket in Doorn, want veteranen moeten te allen tijde ergens terecht kunnen met hun zorgvragen. Dat loket wil hen die mogelijkheid bieden. De Minister geeft terecht aan dat ondanks het hoge niveau van de Nederlandse veteranenzorg er in concrete gevallen altijd wat mis kan gaan. Dat begrijpt ook iedereen, want het blijft mensenwerk. Maar gelukkig zijn er voor dat Veteranenloket doelstellingen geformuleerd en prestatie-indicatoren opgesteld om daarmee de kwaliteit van wat daar geleverd wordt ook te kunnen bewaken.

De PVV is blij met dat controlemechanisme, maar wij vragen de Minister wel of het niet verstandiger is om over zes maanden in plaats van over een jaar al te komen met een tussenevaluatie. Want juist in die aanloopfase van zes maanden zal blijken wat er eventueel niet goed gaat. Dan kunnen dergelijke onvolkomenheden en tekortkomingen bij de hulpverlening tijdiger worden gesignaleerd en worden verholpen. Ik vraag de Minister dan ook of zij een mogelijkheid ziet om nog eind van dit jaar een tussentijdse evaluatie naar de Kamer te sturen. Om het Veteranenloket tot een succes te maken, is het niet alleen prettig maar ook noodzakelijk dat de opgestelde doestellingen en prestatie-indicatoren worden gehaald. Graag een reactie van de Minister op dit punt.

Dan kom ik bij het tweede punt van mijn betoog, de erkenning van en waardering voor de veteranen. De PVV heeft deze twee zaken, net als anderen in de Kamer, hoog in het vaandel staan, want mensen die zich hebben ingezet voor het vaderland verdienen naast goede zorg, ook zeker erkenning en waardering daarvoor. De Minister constateert dat de veteranen in Nederland zich door de samenleving steeds meer gewaardeerd voelen, maar tegelijkertijd komt in de Veteranennota naar voren dat de bekendheid met militaire missies in de Nederlandse samenleving afneemt. Dat is toch zorgwekkend. Op den duur kan die afnemende bekendheid van missies, zo schrijft de Minister, ook zijn weerslag vinden op de erkenning van en waardering voor veteranen. Hoe denkt de Minister met dit risico om te gaan?

De afnemende bekendheid met Nederlandse missies vormt voor zover ik nu uit de stukken kan afleiden, geen aanleiding tot wijziging van beleid. Dat vindt mijn fractie toch wel opmerkelijk. Wij snappen, in tegenstelling tot de Minister, wel degelijk waarom de bekendheid van militaire missies in de Nederlandse samenleving afneemt. Nederlanders zijn immuun geworden voor missies waarvan zij het nut en de noodzaak niet inzien en hechten daar dus weinig waarde aan en volgen dan ook niet wat er gebeurt. Dat leidt dan weer tot afnemende waardering voor missies. De Minister waarschuwt er zelf al voor dat dat op den duur ook gaat leiden tot fors minder erkenning en waardering voor veteranen. Dat kan ook weer zijn weerslag hebben op het gevoelen van welzijn onder die veteranen. Als ze geen waardering en erkenning krijgen voor wat ze hebben gedaan, dan doet dat afbreuk aan hoe ze zich later voelen over wat ze eigenlijk hebben gedaan. Ik vraag de Minister daarom om het beleid met betrekking tot missies wel te wijzigen, want als we geen missies doen waar de Nederlandse bevolking in grote getalen helemaal niet achter staat, dan zou dat een betere zaak zijn. Dat zou ons dan niet alleen minder geld kosten, maar het zou ook leiden tot minder zorgbehoevende veteranen. Waarom ziet de Minister geen reden om haar beleid te wijzigen?

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik heb goed geluisterd naar de heer De Roon. Ik vroeg net al even aan de Minister om te kijken naar wat de tabellen en de plaatjes weergeven. Het is wat lastig om in een debat te verwijzen naar tabellen, maar ik heb hier een tabel die op pagina 39 staat, voor mij liggen. De duiding die de heer De Roon geeft, kan ik puur op basis van wat ik hier voor mij heb liggen, niet volgen. Ik zou de heer De Roon daarom heel graag willen vragen hoe hij dan dezelfde cijfers die ik hier voor mij heb liggen, duidt. Daar ben ik gewoon nieuwsgierig naar. Als de heer De Roon zou zeggen dat de Minister het nog beter moet omschrijven, dan zou ik het daar mogelijk mee eens kunnen zijn. Maar ik zie hier geen cijfers voor afnemende maatschappelijke waardering voor veteranen. Hebben wij het dan wel over hetzelfde?

De heer De Roon (PVV): Ik wijs er alleen maar op dat als de belangstelling voor missies afneemt, als de burgers dus niet op de hoogte zijn van wat er eigenlijk in zo'n missie gebeurt en wat er ook met die mensen gebeurt, dat er uiteindelijk toe kan leiden dat de waardering voor die missies wegvalt en dat er dan ook minder belangstelling en wellicht ook minder erkenning en waardering zal zijn voor de mensen die daarin gediend hebben. Dat lijkt mij op zich logisch.

Als mevrouw Eijsink zegt dat dat niet blijkt uit de cijfers, dan mag ik misschien – ik wilde dat in mijn betoog inbouwen – even wijzen op de missie in Afghanistan. Laten we daaruit het Uruzgan-project nemen. Dat had inderdaad een enorme bekendheid onder de Nederlandse burgers. Ik denk dat we het daar wel over eens kunnen zijn. Maar de waardering voor die missie is vrijwel altijd, op twee maanden na, beneden de 50% gebleven en soms zelfs ver daaronder. Als dan het standpunt, zo begreep ik toch uit de nota van de Minister, zou zijn dat afnemende belangstelling voor missies uiteindelijk ook kan leiden tot minder aandacht voor de veteranen, dan maak ik mij wel zorgen. Daarom vraag ik de Minister wat zij gaat doen nu zij weer 100 mensen gaat uitzenden naar Afghanistan – dat is althans het voornemen dat bekend is geworden – om de bekendheid met die missie onder de Nederlandse bevolking te vergroten en te peilen wat de Nederlandse bevolking daar nu eigenlijk van vindt, zodat we straks niet met weer een missie zitten waar allerlei mensen beschadigd uit terugkomen.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Als ik het goed begrijp, spreekt de heer De Roon over waardering voor missies en waardering voor veteranen. Uit onderzoeken van de Stichting Nederlandse Veteranendag en andere veteraneninstituten, zoals het onderzoek van 3 april vorig jaar, blijkt niet dat er sprake zou zijn van een afname. Ik luister echter goed naar de heer De Roon en ik hoor de woorden «kan ertoe leiden dat». Dat is dus een constatering dat het mogelijk is. Maakt de heer De Roon zich nu zorgen over de missie zelf of over de veteranen die daaraan deelnemen? De waardering voor veteranen neemt, zo blijkt uit onderzoek, gelukkig nog niet af. Daar moet overigens wel blijvend hard aan gewerkt worden. Zaterdag is er gelukkig weer een Veteranendag. Maar dat die waardering afneemt, is voor mij niet duidelijk uit de cijfers van de Minister.

De heer De Roon (PVV): Ik maak mij zorgen over beide. Het moet in onze samenleving toch zo zijn dat als wij militairen naar het buitenland sturen, naar gevaarlijke situaties, dat een groot draagvlak heeft onder onze bevolking? Ik maak mij in dat opzicht dan ook zorgen over de missies. Het zijn vaak missies waar mijn fractie het niet mee eens is, maar toch maak ik mij daar zorgen over. In de tweede plaats maak ik mij er ook zorgen over wat dat dan uiteindelijk oplevert voor de veteranen, ok als het gaat om erkenning en waardering. Als de bevolking de missie niet draagt of niet goed kent en hem daarom niet draagt, dan ligt het toch voor de hand om te verwachten dat dan op enig moment ook de erkenning en waardering voor de inzet van mensen zou kunnen afnemen. Meer heb ik niet willen betogen. Ik hoop dat ik dat hiermee voldoende heb verduidelijkt. Ik zie mevrouw Eijsink knikken.

Ik ga verder met mijn betoog. De PVV wil zich in dit notaoverleg sterk maken voor het scholenproject, waarbij veteranen hun verhalen over hun missie-ervaringen voor schoolklassen vertellen. Respect voor onze krijgsmacht en vaderlandsliefde moeten door dat scholenproject gevoed worden. We zijn blij met de resultaten en we danken de Minister voor het overzicht daarvan in de Veteranennota. Ik wil ook van de gelegenheid gebruik maken om nu de vele vrijwilligers in het Veteraneninstituut dat zich hiervoor inzet, te bedanken voor die inzet bij dat mooie en succesvolle project. Mijn fractie vraagt de Minister om het scholenproject Verhalen van Veteranen blijvend en niet slechts tijdelijk te ondersteunen. Het feit dat in maart 2014 al evenveel gastoptredens bij scholen zijn geboekt als in het hele schooljaar 2012–2013 is natuurlijk fantastisch en die vaart moet erin gehouden worden. De PVV zou wel graag zien dat dat scholenproject juist op scholen met veel islamitische leerlingen goed wordt gefaciliteerd. Ziet de Minister mogelijkheden om juist deze scholen en juist deze leerlingen met dat scholenproject beter te bereiken? In hoeverre worden islamitische leerlingen op dit moment bereikt? Kan de Minister ons daar iets over vertellen?

Onder de islamitische bevolking ontbreekt de belangstelling voor 4 en 5 mei en bloeit het antisemitisme op. Het zou de PVV dan ook niet verbazen als juist bij deze bevolkingsgroep de erkenning van en waardering voor veteranen te wensen overlaat. Daarom zou ik graag van de Minister vernemen hoe zij denkt dit te kunnen aanpakken. Ik vraag ook aan de Minister waarom het scholenproject eigenlijk geen verplicht onderdeel van de lesprogramma's van de scholen is. Daar kunnen goede redenen voor zijn en die kan ik ook proberen te verzinnen, maar ik hoor die liever van de kant van de regering.

De heer Bosman (VVD): Ik luister goed naar de heer De Roon, maar volgens mij wordt hier een veronderstelling neergelegd met het verzoek aan de Minister om die te bevestigen. Ik denk dat het verstandig is dat, als Kamerleden vinden dat er iets aan de hand is, ze met gefundeerde meningen komen en onderzoek waarop die gebaseerd zijn. Maar de veronderstelling: «de kans is groot dat mensen daar minder aandacht voor hebben», vind ik ongepast. Ik vind het ook zeker niet handig om die veronderstelling in een debat naar voren te brengen en dan ook nog aan de Minister te vragen of zij die kan uitleggen. Ik hoor graag van de heer De Roon waar hij zijn informatie vandaan haalt en op welke informatie zijn veronderstelling gebaseerd is.

De heer De Roon (PVV): Voor de verhalen over toenemend antisemitisme moet de heer Bosman bij de maatschappelijke organisaties zijn die zich met antisemitisme bezighouden en die daar ook over rapporteren. Ik heb die rapporten nu niet bij me; ik dacht eigenlijk dat het een feit van algemene bekendheid was.

Ik dacht ook dat het gebrek aan belangstelling voor iets als 4 en 5 mei onder juist het islamitische bevolkingsdeel welbekend was. Laat ik dan gewoon verwijzen naar wat zich heeft afgespeeld in Amsterdam, waar jongens met een islamitische achtergrond met de herdenkingskransen van 4 en 5 mei aan het voetballen zijn geweest. Ik neem aan dat iedereen hier dat vreselijk vindt en dat dergelijk gedrag een reden kan zijn om nog even na te denken over de vraag of onze overheid juist de islamitische leerlingen wel bereikt als het gaat om erkenning van en waardering voor veteranen en begrip voor de redenen waarom mensen zijn omgekomen op allerlei strijdtonelen. Ik heb het onderzoek waar de woordvoerder van de VVD nu naar vraagt niet, want volgens mij is dat onderzoek er nooit geweest. Wij hebben het in ieder geval niet kunnen vinden. Wij vragen dus aan de Minister hoe zij aankijkt tegen dit punt en of zij een reden ziet om zich hier wat meer in te verdiepen en wellicht ook nog om er iets aan te doen. Dat is het enige, en ik denk dat het heel legitiem is om dit hier te vragen.

De heer Bosman (VVD): De heer De Roon mag natuurlijk alles vragen. Hij is immers Kamerlid. Ik vind het echter ongepast om dat zonder fundering te doen, om gewoon ins Blaue hinein maar wat te vragen en daarbij gemakzuchtig zaken aan elkaar te koppelen. Ik ben het absoluut met hem eens dat het vreselijke incidenten betreft, maar ik ben het er niet mee eens om dat koppelen aan de overweging dat er daardoor minder erkenning en waardering zou zijn voor de veteranen. Daar hebben we het namelijk over. U zegt gewoon te verwachten dat er waarschijnlijk minder erkenning en waardering is voor de veteranen onder die bevolkingsgroep, mijnheer De Roon. Ik vind dat ongepast. U generaliseert op een verschrikkelijke manier. U hebt geen fundering voor uw opmerking; u noemt geen onderzoek, maar vraagt wel aan de Minister om het uit te leggen. Ik vind dat ongepast. Ik vind het ook niet terecht jegens de Minister. Ik u vraag nogmaals of u uw uitspraak kunt funderen met daadwerkelijk onderzoek.

De heer De Roon (PVV): Het is soms moeilijk om goed te luisteren. Ik constateer dat nu bij de woordvoerder van de VVD, want ik heb niet gezegd dat ik dat zou «verwachten» dat er minder erkenning en waardering is. Ik heb gezegd dat het de PVV niet zou verbazen als juist bij deze bevolkingsgroep – ik heb het dan over de islamitische jongeren – de erkenning van en waardering voor veteranen te wensen overlaat. Dat is niet hetzelfde als wat u zei, mijnheer Bosman, namelijk een «verwachting». Ik zeg dat het me niet zou verbazen. Dat betekent dus niet dat ik heb gezegd «ik verwacht het». Als ik zou hebben gezegd dat ik het verwacht, was uw vraag om onderbouwing terecht. Iets verwachten is niet exact hetzelfde als zeggen: het zal me niet verbazen als het zo is. Ik vraag juist aan de Minister om te reageren op mijn woorden en te zeggen hoe zij dit ziet. Meer is het niet, maar je moet er ook niet meer van willen maken, zoals de woordvoerder van de VVD nu probeert.

De heer Jasper van Dijk (SP): De heer De Roon deed de Minister de suggestie om aandacht voor dit onderwerp – herdenking, erkenning, waardering voor veteranen – in het lesprogramma te verplichten. Wat is het voorstel van de PVV precies?

De heer De Roon (PVV): Op dit moment is er nog geen voorstel van de PVV. Ook voor u geldt: goed luisteren. Het enige wat ik heb gevraagd is waarom het scholenproject niet verplicht is. Wat is daar de reden voor? Heeft de regering er een reden voor? Er zal ongetwijfeld over zijn nagedacht. Dat is wat ik wil weten, meer niet.

De heer Jasper van Dijk (SP): Het is dus slechts een vraag? Het is geen voorstel van de PVV? Aandacht voor dit lesprogramma hoeft dus niet verplicht te worden van de PVV?

De heer De Roon (PVV): Het zou kunnen zijn dat ik op enig moment, nadat ik meer hierover heb gehoord van de Minister namens de regering, tot de conclusie kom dat het verplicht zou moeten worden. Als u het mij nu op de man af vraagt, zeg ik u dat ik daartoe geneigd ben. Maar nogmaals, ik heb ook gezegd dat er heel goede redenen kunnen zijn om het niet te doen. Die redenen ken ik echter op dit moment niet en daarom heb ik ernaar gevraagd.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Iedereen aan deze tafel is het, denk ik, eens met de heer De Roon dat het scholenproject geweldig is. Er hebben 495 gastoptredens plaatsgevonden en alleen al het afgelopen jaar zijn er meer dan 14.000 leerlingen bereikt. Dat is natuurlijk fantastisch. Zoals blijkt uit de verhalen die we erover lezen en de mensen die we erover spreken, denken de veteranen die dit doen niet na over de vraag welke leerlingen zij voor zich hebben als zij voor de klas staan. Zij kijken naar jongens en meisjes, naar pubers, en zij zien hoe die reageren op hun verhalen over alles wat zij hebben meegemaakt. Zij denken niet na over de vraag of zij iemand uit protestantse, katholieke of islamitische hoek voor zich hebben. Daar gaat dit project niet over.

Ik heb wél goed geluisterd naar de heer De Roon. Ik heb zelfs meegeschreven. Hij had het over islamitische leerlingen. Ik heb vijftien jaar voor de klas gestaan en ik heb nog nooit over «islamitische leerlingen» gesproken, noch over «katholieke leerlingen» of «protestante leerlingen». Het gaat om de boodschap van de veteranen die we inzetten. Ik vind de opmerking van de heer De Roon geen recht doen aan de man of de vrouw die met zijn of haar emoties en ervaring aan dit project meedoet. Ik wil de heer De Roon vragen om hier toch eens op te reageren, want zijn letterlijke woorden waren dat het hem «niet zou verbazen» en dat het «te wensen overlaat». Daarmee worden deze kinderen, deze pubers, maar met name ook de veteranen die hun verhalen en emoties delen voor de klas, tekortgedaan. Zou de heer De Roon daar eens op willen reageren?

De heer De Roon (PVV): Ik neem aan dat ook bij de collega's hier aan tafel bekend is dat islamitische leerlingen op scholen weigeren om zelfs maar te luisteren naar verhalen over de Tweede Wereldoorlog en de Jodenvervolging. Gezien die houding denk ik dat het heel goed is om als het over de Tweede Wereldoorlog gaat, juist die islamitische leerlingen beter te bereiken en duidelijker te maken wat er allemaal gebeurd is. Dat doen onze veteranen voor een deel. Zij kunnen dat vanuit hun eigen ervaring beter vertellen. Daarmee wil ik niet zeggen dat door het veteranenproject de afkeer van de islamitische leerlingen voor dit soort onderwerpen opgelost zal zijn, maar je moet de investering willen overwegen. Dat is wat ik probeer duidelijk te maken.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik begrijp het oprecht niet. «De investering willen overwegen»? Dit krijgt een aandacht die niet nodig is. Daar waar het op scholen is gebeurd en de media heeft gehaald – daar verwijst de heer De Roon naar – hebben leerkrachten het opgelost en gesproken met wie?. Ik heb mij hier de afgelopen jaren ook in verdiept. De Kamer zou dit niet moeten bepalen. Er zijn andere situaties in het land waar leerlingen wel of niet luisteren, wel of niet meedoen, er is zo veel inventiviteit en dan krijgt dit de nadruk … Ik wil echt uitspreken dat ik dat heel erg jammer vind, en ook niet nodig en niet goed jegens de veteranen en al die kinderen die zeer onder de indruk zijn van alles wat ze wel meekrijgen in de lessen.

De heer De Roon (PVV): De nadruk die dit hier vanochtend krijgt, wordt niet door mij veroorzaakt. Die wordt door de collega's veroorzaakt, die er nu al tien minuten lang over willen praten met mij. Het enige wat ik heb gevraagd aan de Minister is hoe zij hierover denkt, of zij ernaar gekeken heeft, of zij denkt dat er mogelijkheden zijn om dit te verbeteren wat betreft de islamitische leerlingen. Als de Minister daar een antwoord op geeft, zal ik zien hoe we daarmee verder zouden moeten willen omgaan wat de PVV betreft.

De voorzitter: Dank u wel. Ik zie dat er geen verdere vragen zijn op dit punt. U hebt zeven minuten van uw spreektijd gebruikt. Is er nog een moment waarop u een voorwaarschuwing wilt hebben?

De heer De Roon (PVV): Nee hoor, voorzitter, dat hoeft niet. Dank u wel.

De voorzitter: Mag ik u dan vragen hoe lang u nog nodig denkt te hebben voor uw eerste termijn?

De heer De Roon (PVV): Misschien nog vier minuten. Ik ga verder, als u mij dat toestaat.

De voorzitter: Dat sta ik u van harte toe.

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. De Minister heeft vorig jaar in de aanvullende Veteranennota geschreven dat het de ambitie van het Veteraneninstituut is om in 2017 10% van alle basisscholen en middelbare scholen aan het project te laten meedoen. Dat is een flink aantal scholen, maar wat ons betreft geldt in dit geval: hoe meer, hoe beter. Hoewel de middelbare scholen blijkens de nota moeilijker te bereiken zijn, is mijn fractie blij dat vertegenwoordigers van het scholenproject door een persoonlijke benadering van de scholen in het voortgezet onderwijs toch proberen om die scholen beter te bereiken. Zou de Minister in een volgende nota aan de Kamer willen aangeven in hoeverre de ambitie wordt verwezenlijkt om 10% van de scholen te laten meedoen aan het scholenproject? Het is een ambitie, maar we moeten weten of het daadwerkelijk gaat lukken.

Uit wat de Minister ons heeft gerapporteerd over het scholenproject blijkt dat er goede resultaten zijn behaald. Ik heb nu echter de indruk dat dit vooral de basisscholen betreft. Daar komt het veteranenproject kennelijk veel beter binnen dan bij de middelbare scholen. Dit terwijl juist in de middelbareschoolleeftijd de persoonlijkheid en het wereldbeeld van jonge mensen wordt gevormd. Het is juist in die leeftijd dat je de jeugd op deze onderwerpen zou moeten willen bereiken. Ik vraag de Minister om daar nog eens goed naar te kijken en ons duidelijk te maken of het lukt. Ik wil daar voortdurende rapportage over in een volgende nota. Kan de Minister ons dat toezeggen?

Ik kom te spreken over de Afghaanse tolken, naar aanleiding van een uitzending van Nieuwsuur. Wij betreuren de gebrekkige zorg die de Afghaanse tolken hebben ontvangen – of misschien moet je zeggen: die zij helemaal niet hebben ontvangen – na hun inzet voor de ISAF-missie in Uruzgan. Dat er een kapitale blunder is gemaakt, het prijsgeven van de identiteit van enkele van deze tolken, spreekt al helemaal van onzorgvuldig handelen. Professionaliteit was op dit punt ver te zoeken bij Defensie. De PVV hoopt dat de Minister de verbeteringen die zij voorstelt in haar brief van 2 juni doorvoert en dat de tolken naar behoren worden gecompenseerd daar waar zij psychische of lichamelijke schade hebben opgelopen.

Compensatie gaat echter te ver daar waar Defensie Mekkareizen aanbiedt om zich gekrenkt voelende islamitische tolken tegemoet te komen. Uit de uitzending van Nieuwsuur blijkt dat een hoge generaal bij Defensie Mekkareizen aanbeveelt en ook de facturen van Mekkareizen betaalt. Wij vinden het heel logisch dat Afghaanse tolken adequaat worden gecompenseerd, maar wij kunnen ons niet goed vinden in het idee dat Defensie niet alleen Mekkareizen aanbeveelt maar zelfs expliciet de facturen ervan vergoedt. Wij willen daarom weten in hoeveel gevallen er Mekkareizen zijn gesponsord door Defensie. Gebeurt dat alleen bij Afghaanse tolken of worden ook in andere gevallen, Defensiebreed, reizen gesponsord naar het hart van de islamitische haatideologie? Graag hoor ik ook op dit punt een reactie van de Minister.

De vergadering wordt van 11.28 uur tot 11.43 uur geschorst.

De voorzitter: Ik verzoek iedereen om weer plaats te nemen en de gesprekken te staken. Ik geef het woord aan de Minister voor de eerste termijn van de kant van de regering. We hebben afgesproken dat we om 12.45 uur zullen schorsen voor de lunch.

Minister Hennis-Plasschaert: Voorzitter. Bedankt voor de gestelde vragen en de aardige opmerkingen die zijn gemaakt over de nota. Vorig jaar hadden we een andersoortig overleg, met een andere tone of voice, dus ik ben blij dat we nu ietwat meer aan de verwachtingen van de Kamer hebben kunnen voldoen.

Een aantal leden heeft het al gezegd: de eindstreep is in zicht. Daarmee doel ik natuurlijk op het wetgevingstraject van de Veteranenwet. Na de behandeling van het Veteranenbesluit met de Kamer op 6 maart 2014 is het Veteranenbesluit door de Koning voor advies aangeboden aan de Raad van State. Aan de hand van het advies van de Raad van State, ontvangen op 7 mei, heeft er nog een kleine technische bijstelling van het besluit plaatsgevonden. Het Veteranenbesluit is inmiddels door de Koning getekend. Ik heb heel mooi nieuws: dit besluit treedt niet op 1 juli in werking, maar aanstaande zaterdag al, op Veteranendag. We konden dit niet eerder zeggen, omdat het nog spannend was of we het gingen halen, maar dit is de laatste informatie.

Op 26 mei jl. hebben we het advies van de Raad van State ontvangen over de AMvB betreffende de volledige schadevergoedingsregeling. Dit advies betrof slechts enkele redactionele opmerkingen, waardoor de inwerkingtreding van deze regeling rond 1 juli wordt verwacht. Niet aanstaande zaterdag, dus, maar in ieder geval daar vlakbij.

Hiermee komt dat heel belangrijke wetgevingstraject waar de Kamer zelf de grote aanjager van was, tot een goed einde. Inderdaad, zoals gezegd, aan mij de taak om erop toe te zien dat de Veteranenwet en het Veteranenbesluit door ons niet alleen naar de letter maar ook zo veel mogelijk naar de geest zullen worden uitgevoerd.

Dit betekent ook iets voor de Kamer. De heer Bosman sprak er al over. Eigenlijk zei hij wat mevrouw Eijsink de vorige keer ook zei. Ik heb dat destijds genoteerd en herhaal het nu: loslaten, de tijd geven en tot bloei laten komen, en de Kamer terug naar de controlerende taak. Mevrouw Eijsink stelde echter ook, en de heer Bosman zegt dit ook met zoveel woorden, dat de Kamer daartoe wel in staat moet worden gesteld. Het is daarom dat wij al in deze Veteranennota een begin hebben willen maken met zo concreet mogelijk te zijn en een en ander in samenhang met de adviezen van de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek (RZO) te beschrijven. Dat zullen we verder vormgeven, zodat we in 2016 het veteranenbeleid zo veel mogelijk aan de hand van effecten, doelstellingen en meetbare resultaten kunnen beschrijven in de Veteranennota.

De Kamer is op de hoogte van het feit dat in het tussenliggende jaar, 2015, een nota zal verschijnen waarin de gewenste effecten zullen worden beschreven, evenals de doelstellingen die daaraan worden gekoppeld. Daarmee kan de Kamer het beleid helemaal volgen en desnoods ingrijpen, bijsturen of Defensie uitleggen waarom het anders moet als de Kamer dat noodzakelijk acht. Kortom, op grond van de effecten, doelstellingen en resultaten die worden opgenomen in de Veteranennota ben ik er echt van overtuigd dat de Kamer goed uitgerust is om de voortgang van het veteranenbeleid te toetsen.

Er zijn veel vragen gesteld, die ik een voor een zal aflopen. Als ik dat niet haal voor de lunch, heb ik volgens mij vanmiddag nog voldoende tijd gereserveerd. Ik ga de lijst af in volgorde der sprekers, dat is wel zo overzichtelijk. Als het goed is, wordt iedereen zo bediend.

Mevrouw Bruins Slot vroeg of de volledige schadevergoedingsregeling wel per 1 juli in werking zal treden. Het antwoord daarop is ja. Nogmaals, ik ben echt heel blij dat we dit rondom aanstaande Veteranendag, de tiende, hebben kunnen concentreren.

Mevrouw Bruins Slot maar zeker ook mevrouw Eijsink sprak heel mooi over Wageningen en over toezeggingen die ik op dat punt heb gedaan. Ik ben met heel veel plezier in Wageningen aanwezig geweest. Het is een prachtig evenement, waar we niet aan voorbij kunnen gaan. Het is waardevol en het is ook goed voor de erkenning van en waardering voor onze bevrijders, de veteranen uit de Tweede Wereldoorlog. Ik heb er fantastische mensen ontmoet en indrukwekkende verhalen gehoord. De leden weten heel goed dat er een toezegging loopt betreffende Defensiesteun voor het evenement tot en met 2015. Wij hebben eerder al aangegeven, volgens mij is dat door mijn ambtsvoorganger gebeurd, dat het plan in eerste instantie was om in 2016 met die steun te stoppen. Ik ben goed daarover in gesprek. Wel is het zo dat we het Nationaal Comité Herdenking Capitulaties 1945 Wageningen ook hebben gevraagd om na te denken over de vraag hoe we dat evenement in de toekomst kunnen voortzetten en over een eventuele participatie daarin van Defensie. Daarover voeren we het gesprek met elkaar. Dat is dus de toezegging, mocht mevrouw Eijsink daarnaar verwijzen, maar ik wil heel graag de toekomstvisie van het comité afwachten en nu niet te zeer op de zaken vooruitlopen. Maar gelooft u mij, het defilé in Wageningen is zeer de moeite waard en staat hoog op mijn lijstje van erkenning en waardering.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik dank de Minister voor in ieder geval deze toezegging. Ik denk dat het volgende wel van belang is, niet alleen voor mijzelf, maar naar ik aanneem ook voor mevrouw Bruins Slot. Als de evaluatie zou uitwijzen dat er zaken niet meer nodig zijn of als Defensie zegt niet te gaan voldoen aan het verzoek, zou ik het op prijs stellen als de Minister de Kamer zo snel mogelijk daarover informeert. Bij een eerdere motie van de kant van de Kamer is namelijk duidelijk geworden dat de Kamer er wel aan hecht en dat de Kamer dit wel degelijk ziet als een onderdeel van het beleid, uiteraard binnen de mogelijkheden van Defensie, daar is alle begrip voor. Het kan echter niet zo zijn dat we volgend jaar een nota ontvangen waarin een ander besluit staat, waarin de Kamer niet is meegenomen. Mag ik de toezegging van de Minister zo verstaan dat zij zegt dat zij de Kamer per direct op de hoogte zal stellen? De Minister begrijpt immers dat wij de rapporten ook zullen ontvangen. Laten we het daarom in alle openheid doen. Mocht er een mogelijkheid zijn om daar nog even over te spreken, laten we dat dan ook gezamenlijk doen. Ik kijk ook even naar mevrouw Bruins Slot, voorzitter, omdat dit ook haar eerste punt betreft.

Minister Hennis-Plasschaert: Zeker. Ik heb ook helemaal niet de behoefte om iets achter gesloten deuren en in volledige geheimzinnigheid tot stand te brengen. Ik zal dus zeker hierover communiceren met de Kamer, ook omdat ik weet hoezeer de Kamer hecht aan Wageningen en het defilé aldaar.

Een aantal leden, onder wie zeker ook mevrouw Bruins Slot, wil weten hoe het precies zit met de financiering van de gespecialiseerde ggz. Defensie bevordert actief de samenwerking binnen het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen (LZV) en is in het verleden bijgesprongen toen een belangrijke instelling het systeem dreigde te verlaten. Dat zullen we blijven doen. We gaan samen met VWS in gesprek met de zorgverzekeraars en zullen daarin de meerwaarde en de kracht van het LZV binnen de ggz heel duidelijk naar voren brengen. Een van de krachtige punten van het LZV is zorg dicht bij huis en een goede samenwerking met de eerste lijn. Mevrouw Eijsink verwees zeer terecht naar de cirkeltjes die wij met u gedeeld hebben. Het is niet alleen goed voor de kwaliteit maar ook efficiënt. Het is aan de zorgverzekeraars om passende zorg te bekostigen, maar ik realiseer mij goed dat het niet vanzelfsprekend is en dat er een enorme inzet wordt verwacht van zowel Defensie als VWS. We zullen daar samen moeten optrekken. Daarbij komt dat we ook moeten opletten dat Defensie niet alle petten tegelijkertijd hoeft op te zetten. Ik heb dit al vaker gezegd. We hebben VWS er hard bij nodig. De contacten over en weer tussen Staatssecretaris Van Rijn en mijzelf zijn goed, evenals de contacten op ambtelijk niveau.

Als u aan mij vraagt of we het al helemaal klemvast hebben, is het antwoord, in alle eerlijkheid, nee. Als we dat punt wel hebben bereikt, zal het terugkoppelen naar de Kamer. Dit is echter wel de inzet en ik ga er ook van uit dat het ons gaat lukken. Wij hebben het juiste verhaal bij de veteraan, en de veteraan verdient de juiste zorg op het juiste moment. Zorgverzekeraars hebben daar ook hun verantwoordelijkheid te nemen. Aarzel dus niet om dit niet alleen nu aan de orde te stellen, maar ook in uw andere debatten, bijvoorbeeld met VWS. Zoals gezegd, interdepartementaal zijn de contacten goed.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik zie de inzet van de Minister. Er zijn natuurlijk twee grote ontwikkelingen die van invloed zijn hierop. Aan de ene kant is dat het feit dat de op behandelingen gerichte langdurige geestelijke gezondheidszorg naar de Zorgverzekeringswet gaat, aan de andere kant is dat de ontwikkeling dat vanaf 1 januari 2015 zorgverzekeraars zorg die geleverd wordt door instellingen die niet-gecontracteerd zijn niet hoeven te vergoeden. Als een zorgverzekeraar de LZV-instellingen niet gecontracteerd heeft, kan die voortaan de verzekerde de gehele rekening laten betalen. Daar kunnen onwenselijke gevolgen uit voortvloeien. Ziet de Minister een mogelijkheid om in ieder geval voor 1 januari 2015 een aantal afspraken met VWS en de zorgverzekeraars te maken en de Kamer daarover te informeren?

Minister Hennis-Plasschaert: Naar mijn inschatting zal dit najaar cruciaal zijn. Wij zullen de Kamer voor het einde van dit jaar informeren. Voor het toezeggingenlijstje: ik kom er z.s.m. op terug, in ieder geval voor het einde van het jaar.

Er is terecht gewezen op de trage klachtenafhandeling. De Ombudsman heeft inderdaad hierover aan de bel getrokken. Overigens zijn de contacten over een weer tussen Defensie en de Ombudsman goed. We hebben na de reorganisatie van de bestuursstaf en de inrichting van het Veteranenloket ervoor gekozen om de procedures voor het afhandelen van klachten van veteranen aan te passen. Klachten bleven namelijk te lang liggen. Sinds vorige maand worden alle burgerbrieven centraal geregistreerd. Dat betekent dat er veel eerder een contactmoment is met de klager. Dat scheelt enorm, omdat de klager zich gehoord wil voelen en bevestiging van ontvangst wil krijgen. We zullen daarop blijven sturen. Het spreekt voor zich dat het ministerie soms heel veel post ontvangt, maar in dit kader vind ik dat de Ombudsman een terechte opmerking heeft gemaakt en dat Defensie de procedures zo moet aanpassen dat die klachten zo veel mogelijk tot het verleden behoren.

Mevrouw Bruins Slot gaf een voorbeeld van een Facebookbericht waar ik echt van schrok. Ik kende het bericht niet en hoop ook dat het niet waar is, maar ik vermoed zomaar dat het weleens waar zou kunnen zijn. Ik zal hierover onmiddellijk, vandaag nog, contact zoeken met mijn collega van SZW om uit te zoeken wat hiervan waar is, niet zozeer deze individuele zaak, maar de signalering is natuurlijk al slecht genoeg. We moeten dit uitzoeken. Dit kan natuurlijk niet. Dit is onbestaanbaar. Laat ik het maar even hierbij houden, maar ik zoek zo snel mogelijk contact met mijn collega van SZW.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik heb een procedurele vraag. Kan de Minister ons daarover berichten? Misschien ligt er ook wel informatie bij het Veteraneninstituut, dat zou ook weleens soortgelijke signalen binnen kunnen krijgen. Dan is het goed om die informatie te bundelen en daarmee naar de Minister van SZW te gaan. Het zou fijn zijn als de Kamer in ieder geval geïnformeerd kan worden over de vraag of de signalen herkend worden en welke vervolgacties er eventueel worden ondernomen.

Minister Hennis-Plasschaert: Natuurlijk zal ik de Kamer informeren over dit onderwerp. Vraag me nu alleen niet om een termijn, want ik wil dat zorgvuldig wordt uitgezocht wat hier gaande is en of we dit breed herkennen. Ik kan dus niet beloven dat de Kamer precies voor de start van haar zomerreces een brief ontvangt, maar zij zal een brief ontvangen.

De heer Bosman (VVD): Er zitten twee kanten aan deze zaak. Er is een werkgeverskant en een bedrijvenkant. Het ligt er een beetje aan wat er waar is aan het verhaal. Als het echt zo is dat bedrijven zeggen: «dat wil ik liever niet, want daar maak ik mij zorgen over», moeten we misschien ook die kant, VNO-NCW en MKB-Nederland, vragen hoe zij dit communiceren naar hun achterban.

Minister Hennis-Plasschaert: Eens. Ik neem dit mee. Ik zal het zo breed mogelijk bekijken, van alle kanten. Gezien het feit dat veel bedrijven zich enorm hardmaken voor een uitbreiding van het reservistenbeleid en juist iedere keer mij en anderen vertellen hoe relevant het is om een veteraan in je organisatie te hebben, iemand die verrijkt is door bijzondere ervaringen en met een discipline die zeer welkom wordt geacht in het bedrijfsleven, verbaast dit bericht mij, zoals opgebracht door mevrouw Bruins Slot. Hoe dan ook, ik zal het zo veel mogelijk meenemen.

Ik kom nu alvast even te spreken over het scholenproject. Ik kom later nog op dit onderwerp terug, als ik de vragen van de heer De Roon behandel. In het algemeen echter kan ik alvast tegen mevrouw Bruins Slot maar ook tegen de heer De Roon zeggen dat ik, net als zij, grote waarde hecht aan het succes van het scholenproject. De verhalen van de veteranen en de kennisoverdracht doen er namelijk toe. Ik heb het zelf een keer gezien op een school en ik ken een andere school die er druk mee bezig is. Juist in het kader van de kennisoverdracht maakt de veteraan voor de klas het verschil.

De uitvoering van het scholenproject ligt bij het Veteraneninstituut, daarmee vertel ik de leden niets nieuws. Voor zover ik weet, is de financiering geen beperking. We houden die uiteraard wel goed in de gaten. Ik waak ervoor om iedere keer opnieuw alvast de portemonnee te trekken. We hebben bij Defensie helaas niet een geldboom voor de deur staan. De financiering mag echter geen beperking zijn; ook ik wil dat het scholenproject de juiste prioriteit krijgt. Daarover zal ik ook communiceren met het Veteraneninstituut.

Er is gesproken over letselschade, de juridisering, het zo snel mogelijk komen tot een overeenkomst. De heer Bosman sprak hierover, maar eigenlijk deden alle leden dat. De nieuwe procedure, in het kader van de regeling betreffende de volledige schadevergoeding, is erop gericht om zo snel mogelijk tot overeenstemming te komen, in goed overleg met betrokkenen, dus de betrokken veteraan en eventueel zijn of haar raadsman. Als blijkt dat er niet direct tot overeenstemming kan worden gekomen, is de regeling erop gericht dat je een gang kunt maken naar een onafhankelijke commissie, juist om zo veel mogelijk die eindeloos slepende juridische procedures te voorkomen. Ook ik heb daar echt een hekel aan. Ik ben geschrokken van wat juridisering soms doet met mensen, niet alleen de direct betrokkene, de veteraan, maar ook met de mensen die er iedere dag weer hard aan werken.

Ik ben er dus zeer op gebrand om weg te blijven van verdere juridisering. Op de vraag of ik die kan voorkomen, is het antwoord echter nee. Ik kan mijn best doen om de juridisering zo beperkt mogelijk te houden, maar het is een illusie te denken dat juridische procedures in de toekomst zullen zijn uitgesloten. Het is echter ook voor mij van belang om goed op het netvlies te hebben dat het anders kan. Ik vermoed zomaar dat we met de schadevergoedingsregeling goede stappen kunnen gaan zetten. Een aantal leden sprak over sneller, sneller, sneller wat betreft de procedure. Daar ben ik het mee eens; hoe sneller hoe beter. Tegelijkertijd is Defensie niet de enige partij. Er kan soms vertraging aan de andere kant ontstaan. Ook daarover moeten we eerlijk zijn. Daarmee schuif ik het stokje niet door, noch zeg ik dat Defensie nooit schuldig is, maar we zijn niet de enige partij als er sprake is van een trage of langdurige procedure.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Even een vraag ter verduidelijking. De Minister bespreekt de vragen in de volgorde van de inbrengen van de Kamerleden, maar af en toe lopen er zaken door elkaar. Dat lijkt me ook vrij logisch. Is de Minister nu echter per onderwerp aan het beantwoorden, dwars door de inbrengen van de collega's heen? Ik kan mij daar alles bij voorstellen, maar ik moet het wel weten om te kunnen bepalen wanneer ik mijn vragen moet stellen. Ik heb ik namelijk een vraag op dit punt.

De voorzitter: Dan zou ik die gewoon stellen. Niet beantwoorden hoor, dat moet de Minister doen.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Dank u wel, voorzitter.

Ik heb een vraag over de juridisering. Ik begrijp heel goed dat de Minister zegt dat er meerdere partijen bij betrokken zijn. We hebben echter ook gesproken over de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers (BNMO). Die wordt op dit moment ondersteund door Defensie om deze zaak, waar we al jaren over spreken, te kunnen versnellen. Welke ambitie hebben we? Er is de ereschuld. Dat is goed verlopen tot op heden. Nu komt ook de restschade in beeld, per 1 juli, dus de gevallen van 1 juli 2007 tot nu. Op welk moment kunnen we welke ambitie hebben om te zeggen: ook dat moet nu afgewikkeld worden? Dan begin je echt weer een volgende fase. Let wel: er zat zeven jaar tussen de restschuld en de ereschuld. We hadden op 1 juli 2007 nooit kunnen bedenken dat we daar zeven jaar over zouden gaan doen. Dat wil ik onder de aandacht brengen, om te weten te komen welke ambitie we hebben, gezien de voortschrijdende inzichten.

Minister Hennis-Plasschaert: We zijn begonnen met het uitvoeren van de ereschuld, ook omdat we niet de capaciteit hadden om alles tegelijkertijd te doen. Mijn ambtsvoorganger heeft toen besloten om eerst de ereschuld in de steigers te zetten. Nu gaan we hiermee aan de slag. Ik heb er geen tijdspanne aan verbonden, anders dan «zo snel mogelijk». Ik ben even aan het zoeken wat mevrouw Eijsink wil. Hans Hillen is hiermee begonnen, naar ik meen in 2012 want eerst moest de financiering bij elkaar worden gezocht. In twee jaar zijn dus zo goed als alle zaken betreffende de ereschuld afgerond. Nu gaan we aan de slag met de schadevergoedingsregeling. Ik hoop dat in hetzelfde tijdspad te kunnen doen.

Mevrouw Eijsink (PvdA): De ereschuld is relatief snel verlopen, maar parallel daaraan spraken we allang over de restschade. Het traject was allang ingezet, bijvoorbeeld in de besprekingen met vakbonden. Ik wil daarom toch pleiten om hier niet ook zeven jaar over te doen. Dat is ook vast niet de intentie van de Minister. Ik wil graag een sneller tijdpad voor het afhandelen van de BNMO-zaken. De inzet is er vanuit Defensie. Ook voor de restschade moeten we heel snel een pad opgaan om tot afwerking te komen. Volgens mij hebben we daar allemaal baat bij, in eerste instantie de veteraan, de militair, over wie het gaat.

Minister Hennis-Plasschaert: Eens. Ik was niet van plan om er zeven jaar over te doen. Overigens zullen er wel steeds nieuwe zaken bijkomen, dat moeten we goed op het netvlies houden. We hebben extra steun toegezegd aan BNMO in de vorm van reservisten, juristen. Dat is nu de praktijk. Er zijn zo extra handjes gecreëerd. Aan ons zal het niet liggen wat betreft de ambitie om meer versnelling in het proces te krijgen. Volgens mij zijn we het dus helemaal met elkaar eens. Ik ben geenszins van plan om er zeven jaar over te doen.

Voorzitter. Mevrouw Eijsink sprak over meer empathie binnen de organisatie en over het soms grote verschil tussen de juristen en anderen. Uiteindelijk spreekt Defensie altijd met één mond. Ik vind het vervelend om er labeltjes aan te hangen, maar ik herken wel wat er wordt gezegd. Zodra iets in het juridische wordt getrokken, kan het buitengewoon kil en onaangenaam worden en zit het ijs nog net niet op de muren, maar als je tegelijkertijd ook het gesprek met elkaar voert, bestaat er veel meer begrip over en weer. Daar doe ik dan ook mijn uiterste best voor, maar de leden zullen begrijpen dat ik niet iedereen zelf kan spreken. Daar waar het kan, zal ik het echter niet nalaten.

De heer Van Dijk vroeg hoe we de kleine groep bereiken waarmee het niet goed gaat. Met de meerderheid van de veteranen gaat het goed. Veruit de meeste veteranen komen terug en geven aan zich verrijkt te voelen door hun indrukwekkende, bijzondere, en soms ook heftige ervaringen. Er zijn echter altijd mensen met wie het niet goed gaat. Zij hebben álle recht op goede zorg, niet alleen voor en tijdens de uitzendingen maar zeer zeker ook erna en ver erna. Wij blijven ons ervoor inspannen om iedereen te bereiken. Er is nog een heleboel op te merken over de nazorgvragenlijst, maar deze is in ieder geval een belangrijk instrument. Sinds 2010 wordt iedere militair die de dienst verlaat, verplicht onderworpen aan een geneeskundig onderzoek waarbij een specifiek onderdeel is de nazorg naar aanleiding van uitzendingen, inclusief die nazorgvragenlijst. Daarmee heeft de groep die de dienst verlaat sinds 2010 in ieder geval structurele aandacht.

Wat betreft de nazorgvragenlijst heb ik eerder al aangegeven dat ik voor de veteraan die nog in dienst is de lijnmanager meer wil betrekken bij de nazorg. Zo zal ook de eenheidscommandant worden geïnformeerd als een militair ook na rappel de nazorgvragenlijst niet heeft ingevuld.

Mevrouw Eijsink vroeg of hierover een melding kan worden gemaakt in het dossier van de militair. Dat zou een optie kunnen zijn. We zijn op dit moment aan het kijken hoe we de lijst steeds beter kunnen verankeren. De vraag is hoe dat dan moet en welke gevolgen je eraan verbindt. Bij dezen doe ik de toezegging om er serieus naar te kijken, het niet weg te wuiven en er bij de Kamer op een later moment op terug te komen. Uiteindelijk willen we allemaal dat de nazorgvragenlijst zo effectief mogelijk is in de zorg die Defensie kan en wil bieden.

Ik zeg tegen de heer Van Dijk dat daarnaast volop wordt geïnvesteerd in de nuldelijnsondersteuning binnen en buiten Defensie. Ook wordt met behulp van het Veteranenloket de drempel tot zorg wat mij betreft zo laag mogelijk gehouden. We hebben enorm geïnvesteerd in de toegankelijkheid van die zorg.

De heer Van Dijk sprak over een verjaringstermijn van vijf jaar voor hulpverlening. Daar schrok ik van. Ik denk dat een paar dingen op één hoop gegooid worden.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik ga nog even in op het vorige punt. Ik heb het stuk van de Volkskrant van 26 april genoemd. Daarin stond het geval van de heer Van der Weele die geen hulpverlening kreeg toen hij terugkwam naar Nederland. Uit onderzoek blijkt dat 17% van de veteranen in een vergelijkbare positie geen of weinig nazorg krijgt. De heer Debie zegt dat met name de mensen die weggaan bij Defensie niet goed gevolgd worden. Heeft de Minister naar aanleiding van dit artikel iets ondernomen of heeft ze het voor kennisgeving aangenomen?

Minister Hennis-Plasschaert: In alle eerlijkheid: ik heb het artikel toen waarschijnlijk gelezen, maar ik weet niet meer precies waar ik was op 26 april. Ieder artikel waarin dergelijke opmerkingen staan, gaat bij ons het apparaat in en dan wordt natuurlijk bekeken wat wij daarmee kunnen doen. De heer Jasper van Dijk vraagt mij naar mijn persoonlijke afwegingen, maar ik weet niet waar ik was op 26 april. Bovendien heb ik het artikel nu niet voor mij liggen. Ieder artikel waarin staat dat de nazorg niet op orde is en dat veteranen in nood zijn, wordt direct meegenomen in de lijn. Als u het mij toestaat, voorzitter, wil ik wel opmerken dat ik het niet verstandig vind om nu op de individuele casus van Ivo of Boris te reageren. Dat doet echter niets af aan het feit dat de zorgen serieus genomen worden en opgepakt zijn.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik snap heel goed dat de Minister dat niet wil. Ze hoeft ook niet te vertellen waar ze op 26 april was. Dat snap ik allemaal heel goed. Het punt is alleen dat er in het stuk een aantal algemene zaken wordt geconstateerd, bijvoorbeeld door de heer Debie. Hij zegt: als mensen bij Defensie weggaan, worden ze niet goed gevolgd. Het gaat mij dus even niet om die individuele gevallen; dat snap ik. De Minister zegt dat het allemaal meegaat in het apparaat. Ik vroeg of het inderdaad serieus wordt opgepakt. Kan de Minister daar iets meer over zeggen dan alleen dat het wordt meegenomen in het apparaat?

Minister Hennis-Plasschaert: Zeker. Net gaf ik al aan wat er bijvoorbeeld sinds 2010 gebeurt bij uitdiensttreding. Wij proberen alle veteranen te registreren. Ze zitten in het systeem en zijn daarmee te volgen. Deze dingen zijn de laatste tijd opgestart. Wij hebben dus nog geen perfect systeem waarmee wij zicht hebben op alle veteranen. Zo is het nog niet. Wij zijn het nu zo veel mogelijk op orde aan het brengen en zorgen er in ieder geval voor dat het systeem toekomstvast en toekomstgericht is. Ik kan de opmerking van de heer Debie op dit moment niet zo plaatsen, maar ik spreek hem met enige regelmaat. Ik zal dus zeker navragen wat hij precies bedoelt. Hem kennende, maakt hij van zijn hart geen moordkuil tijdens het sectoroverleg.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Begrijp ik het goed dat de Minister nu alle vragen over de nazorg beantwoord heeft? Ik probeer dit even inzichtelijk te krijgen.

Minister Hennis-Plasschaert: Ja.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Oké, dan wil ik hier graag nog vragen over stellen. Mijn eerste vraag ging niet alleen over wat de Minister doet. De Minister heeft toegezegd dat zij goed zal bekijken of dit inderdaad geborgd kan worden in het dossier. Ik heb dat «enige druk zonder dwang» genoemd. Begrijp ik de Minister goed dat zij dat onderschrijft?

Als ik kijk naar wat er ingevuld is – de lijsten en het percentage – en ik dat naast de vierde bijlage, de rapportage van de nazorgvragenlijst leg, is dat wel zorgelijk. Ik kijk naar het percentage – dit betreft met name ISAF – dat invult, naar wat hier staat en naar de zaken die wij tegenkomen, maar ik krijg er geen beeld en geluid bij over wat er nu met deze uitkomsten gedaan wordt. Ik verwijs naar de uitkomsten van de wel ingevulde vragenlijsten, de percentages, op bladzijde 46. Ik zou daar graag meer over horen. Daar gaat het over geëxternaliseerd probleemgedrag, depressieve gevoelens en overmatig drankgebruik. Dat zijn toch percentages voortkomend uit de beperkt ingevulde lijsten die wel aandacht behoeven? Ik verneem graag hoe dat gaat. Deze twee vragen had ik al eerder gesteld.

Minister Hennis-Plasschaert: Natuurlijk behoeft dit aandacht, want wij doen iets met de nazorgvragenlijsten. Daar wordt op ingespeeld. Als mevrouw Eijsink precies wil weten hoe het in de praktijk gaat, kom ik daar even op terug in tweede termijn. Is dat de vraag?

De voorzitter: Dat is volgens mij de vraag, maar misschien is het voor de beantwoording, desnoods in tweede termijn, goed als mevrouw Eijsink het nog een keer specificeert. Dan is er geen onduidelijkheid over wat de vraag precies is. Kan de Minister zelf toelichten welke aanvulling ze nog denkt nodig te hebben?

Minister Hennis-Plasschaert: Ik wil precies horen wat mevrouw Eijsink wil horen.

De voorzitter: Kunt u de vraag nog eens stellen?

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik wil graag tekst en uitleg hebben bij de vierde bijlage, namelijk de rapportage nazorgvragenlijsten, dus over de wel ingevulde lijsten en de zorgen die daaruit voortkomen. Hoe wordt daarmee omgegaan? Dat is in feite de controle van de Kamer. Wat gaan wij daarmee doen? De vragenlijst is een instrument voor de zorg voor onze veteranen. Ik hoor graag van de Minister wat dit betekent voor de inzet. Die vragenlijst blijft mij zorgen baren, want slechts een klein percentage vult die in. Welke gevolgen trekt de Minister hier nu uit voor het niet ingevulde?

Minister Hennis-Plasschaert: Ik denk dat het goed is als ik daar in tweede termijn op terugkom, want dan kan ik zelf ook nog even rustig naar die bijlage kijken.

De voorzitter: Wij arresteren dit even voor de tweede termijn.

Minister Hennis-Plasschaert: De heer Jasper van Dijk vroeg naar de verjaringstermijn van vijf jaar voor hulpverlening. Ik schrok daar in eerste instantie even van, want ik vroeg mij af waar dit nu weer vandaan kwam. Hulpverlening kan immers nooit verjaren, net zo goed als de roep om hulp niet zomaar kan verjaren. Volgens mij worden hier een paar zaken door elkaar gehaald. Allereerst zijn er geldelijke vorderingen op de overheid. Die kunnen na vijf jaar verjaren als men geen verzoek heeft ingediend. Als men geen beroep doet op een regeling die voorhanden is, kan dat een rol spelen bij procedures over schade. Dit geldt echter niet voor de zorgplicht. Iemand die zorg nodig heeft, kan altijd bij ons terecht. Daarvoor hebben wij nu juist het Veteranenloket ingesteld. De PTSS-hulpvraag kan nooit verjaren wat mij betreft. Ik hoop dat ik de heer Van Dijk hiermee enigszins heb gerustgesteld.

De heer Van Dijk, mevrouw Eijsink en anderen stelden vragen over de geüniformeerde beroepen. Ik zei net al dat Defensie vaak veel petten op krijgt en dat het goed is om naar ieders verantwoordelijkheid te kijken. Defensie verleent daar waar mogelijk medewerking bij de samenwerking ten aanzien van geüniformeerde beroepen. De Minister van Defensie gaat echter niet over de politie. Laat dat gezegd zijn. In de zorg voor andere geüniformeerde beroepen bestaan natuurlijk parallellen, zeker als het gaat om de geestelijke gezondheidszorg van veteranen of van de politieman of -vrouw. Ik weet dat er op dit moment gesprekken gaande zijn tussen de MGGZ en de politie over inhoudelijke samenwerking. Die gesprekken moeten wij even afwachten, ook omdat de inzet, de identiteit en de ervaringen toch van elkaar verschillen. Ik ben ervan overtuigd dat wij heel veel aan elkaar kunnen hebben, maar het is wel een ander vak. Wij zullen aan de hand van de zaken waar nu naar gekeken wordt, beoordelen of de samenwerking tussen politie en Defensie een meerwaarde oplevert en in hoeverre die samenwerking moet worden vormgegeven. Ik ben ervan overtuigd dat de politie gebaat is bij een toenemende aandacht voor het fenomeen «PTSS». Ik weet dit uit mijn vorige leven als Kamerlid toen ik politiewoordvoerder was. Let wel: hier zijn meerdere departementen in het spel. Ik zal dus zeker openstaan voor die samenwerking, maar ik hoop ook dat de Kamerleden, zeker als er wordt verwezen naar een motie van mevrouw Berndsen en de heer Marcouch, zich aan het juiste loket melden.

Mevrouw Eijsink (PvdA): In het Veteraneninstituut zitten alle organisaties die aanvullend aan elkaar zijn wat betreft geüniformeerde beroepen. In de evaluatie van het LZV (Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen), waarin eerder negentien organisaties zaten en nu nog maar twaalf, lees ik heel duidelijk dat de conclusie is: succesvol maar kwetsbaar. Voor het LZV, voor de financiële middelen, voor het doordenken over de wijze waarop je moet omgaan met geüniformeerde beroepen, moet er dus mogelijk een discussie komen over harmonisatie – hoewel dat misschien een heel groot woord is – of in ieder geval veel meer samenwerking. Er zou bijvoorbeeld samengewerkt kunnen worden op het vlak van maatschappelijk werk. Ik luister goed naar de Minister en naar haar intenties. Ik begrijp heel goed dat ieder uniform zijn eigen betekenis, waarde en emotie heeft. Ik zou graag iets meer ambitie willen horen om dit vorm te geven, zeker naar aanleiding van de evaluatie van het LZV. Misschien is die ambitie er wel, maar hoor ik die niet goed genoeg. Het LZV is immers succesvol maar heel kwetsbaar. Ik bedenk die woorden niet; die staan hier. Het LZV is kwetsbaar op het vlak van de financiën, op dat van de bestuurlijke structuur en eveneens op het terrein van de hele ketenzorg. Dit betekent dat er versterking nodig is. Mevrouw Bruins Slot sprak daar ook over. Het gaat mij dan met name om gespecialiseerde zorg die wij verder in kunnen zetten. Dan verwijs ik niet eens naar de middelen van het vfonds (het Nationaal Fonds voor Vrede, Vrijheid en Veteranenzorg) die ook overal in deze zorg zitten en die de verbindingen zeker noodzakelijk maken.

Minister Hennis-Plasschaert: In antwoord op vragen van mevrouw Bruins Slot gaf ik net al aan dat Defensie niet zal aarzelen om het been bij te trekken of wat dan ook om ervoor te zorgen dat het LZV in goede samenhang blijft voortbestaan. Als het breder trekken naar andere geüniformeerde beroepen interessant is en een optie of mogelijkheid daarvoor is, zal ik niet aarzelen. Ik wacht nu echter even op de uitkomst van de gesprekken die op dit moment gevoerd worden en op de Minister van V en J die over de politie gaat. Hij gaat immers over de politie en niet ik. Ik hecht eraan om dit te onderstrepen voordat ik hier verwachtingen schep die ik vervolgens niet ga waarmaken. Dus alles op zijn tijd en stap voor stap. Ik heb net duidelijk aangegeven hoe ik hierin sta en wat mijn streven is. Het LZV is inderdaad succesvol. Waar nodig, moeten wij dit zeker versterken al dan niet met de uitbreiding van andere geüniformeerde beroepen; maar even geduld nog, alstublieft.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Geduld is inderdaad een mooie eigenschap. Ik oefen mij daar nog dagelijks in. Hoe ziet de Minister dit alles voor zich? Ik begrijp heel goed dat dit stapje voor stapje gaat. Ik leg echter gewoon de zorgen neer die ik niet alléén bedenk, maar die in de rapporten van het LZV en van het vfonds staan. Die zorgen hebben te maken met alle ketenzorg die er voor de veteranen is. Ja, ik snap het allemaal en ik deel de zorgen. En ja, ik wil dit best de tijd geven, maar ik wil het niet te veel tijd geven en ik wil straks niet achteraan lopen als het vfonds bepaalde delen van de zorg niet meer gaat verzorgen. Het vfonds zit namelijk ook erg in de politiezorg. Het kan niet zo zijn dat wij straks achteraan lopen. De keten is dus wel degelijk de geüniformeerde beroepen. Kan de Minister misschien aangeven of de Kamer eind dit jaar een tussenstand krijgt over de gesprekken? Wij proberen, waar nodig, iedereen te stimuleren en misschien heeft de Minister van V en J wat meer stimulans van ons gezamenlijk nodig. Dat weet ik niet.

Minister Hennis-Plasschaert: Met mevrouw Eijsink oefen ik dagelijks in het bewaren van mijn geduld. Dat delen wij alvast. Ik zal dit nog even bespreken met mijn collega van V en J. Ik durf hier geen termijn aan te verbinden. Ik wil graag toezeggen dat ik de Kamer voor het einde van het jaar informeer, maar als dat niet reëel is, ben ik weer bezig met het sturen van tien uitstelbrieven. Laat mij dit dus even checken. Vervolgens laat ik via de griffier weten wat de verwachting in dezen is. Zullen wij het zo afspreken?

De voorzitter: We hebben dat genoteerd.

Minister Hennis-Plasschaert: De heer Van Dijk sprak over 65 gewezen militairen die nog niet als PTSS-patiënten zouden zijn erkend. Defensie doet er volgens mij alles aan om zo laagdrempelig mogelijk te zijn, maar het is en blijft mensenwerk. De heer Bosman merkte dit mooi op en ik heb dat ook gezegd tijdens de opening van het Veteranenloket. Ik sluit niet uit dat er nooit meer fouten worden gemaakt. Die worden geheid gemaakt. Het is dus van belang om dat lerend vermogen vast te houden. Wij zullen moeten blijven leren in het belang van de veteranen. Laat ik dat gezegd hebben. Als er fouten gemaakt worden, moeten wij daar eerlijk over zijn en transparant over communiceren. 65 militairen hebben zich tot de heer Knoops gewend. Ik weet op dit moment alleen dat er namens die 65 geen verzoek is ingediend. Voor mij is het dan lastig om te weten over wie wij het hebben. Misschien zijn zij al bij Defensie in procedure, maar weten wij niet om welke namen het gaat. Dergelijke uitspraken zijn ingewikkeld. Ik heb dit onlangs eerder gezien bij een ander dossier. Toen zeiden de bonden dat zij nog veel dossiers op tafel hadden liggen. Als die dossiers niet naar mij komen, wordt het voor mij heel lastig acteren.

Ik probeer niet in casuïstiek te verzanden, maar ik ga nu toch even in op het specifieke voorbeeld van het Militair InvaliditeitsPensioen (MIP), dat werd aangevraagd bij het ABP. Destijds kreeg men geen respons van het ABP. Hoe voorkomen wij dat de veteraan nu ook tussen wal en schip belandt? Dat is eigenlijk de vraag. Bij het ABP zijn het afgelopen jaar 340 aanvragen behandeld voor een Militair InvaliditeitsPensioen. De afhandeling van deze vragen wordt gemonitord door het ABP zorgloket. De zorgcoördinator van het Veteranenloket kan en moet dit dan procesmatig in goede banen leiden. Ik zal nagaan op welke wijze de beslissing over een Militair InvaliditeitsPensioen beter kan worden gecommuniceerd met betrokkenen. Het kan ook zijn dat onvrede over een besluit tot een bepaald gevoel en bepaalde uitingen heeft geleid. Ik heb begrepen dat er over het algemeen helder en to the point wordt gecommuniceerd met de nodige begeleiding. Nogmaals, het gaat mijn niet om deze specifieke casus, maar ik laat wel meer in het algemeen nagaan hoe dit alles precies gecommuniceerd wordt en of de betrokkene de handvatten krijgt om zich te wenden tot het juiste loket. Krijgt hij begeleiding om te berusten in een bepaalde beslissing of om beroep aan te tekenen en dat soort zaken?

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik dank de Minister voor die toezegging, als ik die goed begrijp. Kan de Minister zeggen wat ze nu precies aan ons gaat laten weten? Krijgen wij dit op een rijtje en wanneer?

Minister Hennis-Plasschaert: Het is precies zoals ik het zeg. Er wordt een aanvraag voor MIP ingediend. Vervolgens wordt die afgewezen en dan vindt er communicatie plaats. Ik zal bekijken hoe die communicatie plaatsvindt met betrokkenen en welke handvatten zij krijgen aangereikt. Ik denk dat het goed is als ik de Kamer daar ook even van op de hoogte stel, zodat wij de individuele gevallen in een bredere context kunnen plaatsen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dan is het voor de griffier heel fijn als hij een termijn erbij kan zetten.

De voorzitter: Zo is het. Ik dank de heer Van Dijk dat hij ons zo behulpzaam is.

Minister Hennis-Plasschaert: Dat wordt zeker september. De Kamer heeft immers een lang zomerreces voor de boeg. Overigens gun ik dat iedereen van harte.

De voorzitter: De toezegging is genoteerd.

Minister Hennis-Plasschaert: Nu ga ik in op de zelfmoordcijfers onder veteranen. Ik heb eerder aan de Kamer laten weten dat het RIVM een onderzoek uitvoert naar de aspecten rondom suïcide bij veteranen. Het resultaat van dit onderzoek komt later dan verwacht, namelijk in de tweede helft van 2015. Vooralsnog bestaan er geen indicaties dat de aantallen in Nederland van dezelfde orde zijn als die in de Verenigde Staten, maar dit heeft natuurlijk wel onze aandacht. Dit blijft een buitengewoon gevoelig onderwerp. Wij zitten hier bovenop en laten dit onderzoek uitvoeren. Er zijn echter geen indicaties dat het zo erg is als in de VS.

Ik weet niet meer wie verwees naar de VS. Oh ja, dat was mevrouw Bruins Slot. Zij maakte een heel mooie opmerking. Hoewel er heel mooie woorden worden uitgesproken – zeker in het Engels; die komen bij mij ook altijd binnen – moeten wij ook reëel zijn. Laten wij ook bekijken wat er daadwerkelijk al voor de veteranen geregeld is. Ik was blij dat de heer De Roon zei dat Nederland op dit moment echt vooroploopt met het invullen en vormgeven van zijn veteranenzorg. Sterker nog, de Amerikanen komen nu bij ons vragen hoe het precies georganiseerd is. De woorden die mevrouw Bruins Slot uitsprak, komen bij mij binnen, maar uiteindelijk moeten wij goed kijken naar wat er daadwerkelijk geregeld is.

Nu ga ik in op de tolken en de herstelbetalingen. Vorige week zijn de laatste gesprekken gevoerd met de Afghaanse tolken die problemen hebben ondervonden. Ik denk dat wij voldoende duidelijk hebben gemaakt waar het over gaat bij de zogenoemde «rechtspositionele tekortkomingen». Al deze tekortkomingen worden gerepareerd. Dat heb ik de Kamer al laten weten. Er wordt hard gewerkt om de tolken die nadeel hebben ondervonden, in de maand juli te compenseren. Als het gaat om een vergoeding voor geleden schade, moet er worden gewacht op de medische eindtoestand. Helaas is dat niet anders. Vervolgens zal dat worden gedaan in lijn met de regeling voor volledige schadevergoeding. Bij de inzet van de tolken in Mali besteden wij hier veel meer aandacht aan in het traject van de voorbereiding en bij de zorg tijdens en na de uitzending. Daarmee proberen wij dergelijke problemen te voorkomen. Dat heb ik al vaker met de Kamer gewisseld. Ik heb toegezegd dat ik daarover in verband met Mali specifiek, uitgebreid zal rapporteren in de volgende MINUSMA-rapportage.

De heer De Roon vroeg of het standaardbeleid is dat er reizen naar Mekka worden gemaakt. Nee, geenszins. Als je probeert tot overeenstemming te komen over de enorme fouten en missers die er zijn gemaakt, is maatwerk soms noodzakelijk. Dan kun je een grote zak met geld op tafel neerzetten of je kunt proberen om de persoon zo goed mogelijk te bedienen. Dat kan bijvoorbeeld zijn door een gezin een welverdiende vakantie te geven. Ik geef nu een voorbeeld. Je kunt iemand ook de mogelijkheid geven om een bepaalde opleiding te volgen. Er is één keer sprake geweest van een reis naar Mekka. Dit is echter zeker geen standaardbeleid en zoiets ben ik ook geenszins van plan. Ik zeg dit ter geruststelling van de heer De Roon.

De heer Van Dijk vroeg naar het lidmaatschap van de 1%MC, dus naar de one percenters. Toeren op de motor is heerlijk. Dat gun ik iedereen van harte, zeker als het mooi weer is. Dat moet iedereen vooral doen. Ik denk dat het goed is om nogmaals te benadrukken dat niet iedereen die het heerlijk vindt om te toeren op de motor als vanzelfsprekend lid is van een outlaw bikerclub. Dat is het grootste misverstand in het publieke debat. Ik hecht eraan om dit nog even te benadrukken. Tegelijkertijd loopt iemand die lid is van een outlaw bikerclub in de kijker. Justitie heeft niet voor niets veel werk aan een hoeveelheid van zaken op dat vlak. Waar strafrechtelijke grenzen worden overschreden, moet worden opgetreden. Van een verbod op lidmaatschappen is geen sprake.

De heer Van Dijk vroeg ook naar de Nieuw-Guineaveteranen. Hierover is in het verleden al het nodige gezegd en geschreven. De leiding van Defensie was toen helder. Het verbieden van een vlag zit er in Nederland echt niet in. Een bepaalde vlag heeft hier ook een andere politieke lading dan in een ander land, misschien. Laten wij dit nu niet onnodig opspelen.

Er is een comité dat gaat over de Veteranendag. Ik ga daar als Minister niet over. Dat comité heeft een jaar geleden al gezegd dat tijdens het defilé ten behoeve van de uitstraling en de aanwezigheid van de Koning – dat staat dus los van de Nieuw-Guineaveteranen – alleen de regimentsvlaggen gevoerd mogen worden. Op het Malieveld mag alles gevoerd worden, inclusief de vlag waarover wij het hier in het bijzonder hebben, namelijk de Morgenstervlag. Pas op het Malieveld zijn dus alle vlaggen toegestaan. De verenigingen hebben hiermee ingestemd en staan hierachter. Ten behoeve van de uitstraling, het plaatje, en de aanwezigheid van de Koning heeft het comité dus besloten dat tijdens het defilé alleen regimentsvlaggen mogen worden gevoerd. Wat mij betreft is er dus geen probleem en geen sprake van het verbod op een vlag.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik kijk naar de heer Van Dijk, omdat het zijn vraag was.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik dank de Minister voor de verduidelijking. Weten de Nieuw-Guineaveteranen dit wel en zijn ze hiermee tevredengesteld? Weet de Minister dat? Ik heb namelijk een boze boodschap gekregen. Zij waren niet blij dat ze niet met die vlag zouden mogen lopen. De Minister heeft nu verhelderd hoe het precies zit. Er is onderscheid tussen de regels voor het Malieveld en het defilé. Weet de Minister of zij dit ook weten en of zij hiermee gerust zijn gesteld?

Minister Hennis-Plasschaert: Ik heb gisteravond even contact gehad met de vereniging. Ik weet dat een aantal Kamerleden aandacht voor dit onderwerp heeft gevraagd. Het gesprek heeft plaatsgevonden met het bestuur van de vereniging en niet met alle individuele leden van de vereniging. Het is goed dat deze week nog een keer een gesprek plaatsvindt, zodat iedereen gerustgesteld kan worden, omdat er geen sprake is van een verbod. Op het Malieveld geldt voor iedereen dezelfde regel. Daar mogen alle vlaggen gewoon getoond en gevoerd worden. De uitzondering geldt alleen voor het defilé. Het is voor mij heel lastig om de communicatie tussen bestuur en leden te beoordelen. Dit is hoe ik het van verschillende kanten heb teruggekoppeld gekregen. Ik weet dat dit een zaak is die de volle aandacht heeft van de heer Van Dijk en zijn collega's. Deze week, voorafgaand aan de Veteranendag, zal nogmaals overleg plaatsvinden. Het kan immers niet zo zijn dat dit leidt tot onnodige onrust. Iedere veteraan moet die dag geëerd en onderscheiden worden. Het zou jammer zijn als dit zou leiden tot een smet op de dag.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik dank de Minister voor het antwoord. Wij moeten dus even dat overleg afwachten. Laten wij hopen dat er iets goeds uitkomt.

Minister Hennis-Plasschaert: Let wel: de rol van de Minister is hierin minimaal. Eigenlijk speelt de Minister hier geen rol in. Het comité geeft namelijk de invulling aan de Veteranendag. Het comité hecht net als ik aan een heel mooie dag voor iedereen, een eervolle dag die in het teken van erkenning en waardering staat. Het comité gaat het gesprek voeren. Na de gesprekken die mijn mensen en ik hebben gehad met het comité, ga ik ervan uit dat iedereen voldoende gerustgesteld zal zijn en zich gehoord zal voelen voorafgaand aan de Veteranendag.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Voor mijn eigen perceptie en voor de duidelijkheid heb ik nog een vraag. Als ik de Minister goed begrijp, bepaalt het Comité Nederlandse Veteranendag alle regels voor het defilé en voor de dag zelf. Dat staat in de statuten van het comité. De Kamer kent die en ook de uitwerking hiervan. Als ik het verder goed begrijp heeft het Comité Nederlandse Veteranendag dus vanaf nu aangegeven dat tijdens het defilé alleen de regimentsvlag gevoerd mag worden. Wanneer is die regel ingegaan?

Minister Hennis-Plasschaert: Die vraag moet mevrouw Eijsink eigenlijk aan het comité stellen. Ik heb gisteravond van het comité begrepen dat het gesprek daarover intern direct na de vorige Veteranendag is begonnen. Wanneer de gesprekken tussen de verenigingen en het comité hebben plaatsgevonden, weet ik echt niet. Dit is in ieder geval al lang geleden in gang gezet.

De voorzitter: Mevrouw Eijsink, laatste keer.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik begrijp goed dat de Minister zegt dat wij bij het nationaal comité moeten zijn. Het zou wel goed zijn voor de Kamer om precies te weten welke regels er gelden en welke veranderingen die mogelijk ondergaan hebben. Wij kunnen daar immers ook naar gevraagd worden. Wij zullen bezien of wij die informatie op een andere wijze kunnen verkrijgen. Als ik het goed formuleer, heeft de regering hier geen enkele invloed op en bepaalt het Comité Nederlandse Veteranendag dit.

Minister Hennis-Plasschaert: De boodschap van het comité is buitengewoon helder. Tijdens het defilé mogen alleen regimentsvlaggen worden gevoerd ten behoeve van de uitstraling, de totaalplaat en de aanwezigheid van de Koning. Op het Malieveld is alles toegestaan. Volgens mij is dat reglement helder en to the point.

Mevrouw Eijsink vroeg naar de nazorg voor reservisten. Die nazorg is in principe gelijk aan de nazorg voor militairen in werkelijke dienst. De zorgplicht van Defensie strekt zich namelijk uit over alle veteranen, dus ook over de reservisten. Het is natuurlijk wel waar dat het in de praktijk nakomen van de zorg voor de reservisten best gecompliceerd is, als zij de dienst hebben verlaten en weer bij een civiele werkgever aan het werk zijn. Daar hoeven wij niet ingewikkeld over te doen. Ik denk dat mevrouw Eijsink daarop doelt. Om te voorzien in de behoefte van de reservist die veteraan is, is in 2009 een koepelorganisatie opgericht, de Stichting Reservisten Veteranen Nederland (SRVN). Deze is aangesloten bij het Veteranen Platform. De voorzitter ervan is bestuurslid van het Veteranen Platform. De reservist zal voor alle onderdelen van het nazorgtraject worden benaderd, maar de realiteit is wel dat de zorgplicht lastig wordt als de reservist besluit om hier geen gehoor aan te geven. Dit heeft echter mijn aandacht. In dat opzicht deel ik de vragen van mevrouw Eijsink. Ik zal dit zeker meenemen in de verdere uitwerking van het reservistenbeleid. Ik kom er sowieso op terug in de uitwerking van de volgende Veteranennota. Heb ik nu de silver bullet? Kunnen wij alle problemen constateren als een reservist terug is bij zijn civiele werkgever? Nee, wij hebben uiteindelijk altijd medewerking nodig. Dit heeft echter onze volle aandacht. Wij zullen dit dan ook meenemen in de uitwerking van het reservistenbeleid. Ik kom er sowieso op terug in de nota.

De voorzitter: Is het nog niet duidelijk, mevrouw Eijsink? Ik geef u een derde keer binnen één interruptie de gelegenheid tot een vraag, omdat dit onduidelijk was.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Het spijt me, maar dit is een volstrekt ander onderwerp. Ik heb nog geen vragen gesteld over de reservisten. Ik begrijp dat de Minister de antwoorden nu per onderwerp geeft. Ik heb eerder gevraagd hoe wij dit behandelen; wij zijn nu dus bij de reservisten.

De voorzitter: Goed, dan daarover nu al een interruptie, begrijp ik.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ja, omdat de Minister zegt dat ze dit afgehandeld heeft. Ik probeer een systeem te bedenken.

De voorzitter: Prima.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik dank de Minister voor de antwoorden. Mijn vragen gingen iets verder. Wat de Minister zegt, klopt. In principe is het lastig om de zorgplicht na te komen. Dat is lastig, maar de Minister heeft aandacht ervoor. Volgens mij is de Kamer al jaren bezig, de Minister voorop, met steun van de fractie van de Partij van de Arbeid, om reservisten in te zetten voor ons beleid, voor uitzending en voor alles dus. Dat betekent ook dat je met vereende krachten gaat bekijken hoe je de nazorg – voor, tijdens en na – voor onze reservisten in werking stelt. Wat de Minister zegt, klopt. Het staat echter nergens beschreven. De Kamer heeft er vanaf 2009 om gevraagd. Beschreven staat dat die nazorg precies hetzelfde is. Er staat echter nergens beschreven welke verantwoordelijkheid men neemt voor de reservisten. Voor de post-actieven hebben wij het nu geregeld. Voor de actieven is er ook een systeem, maar niet voor de reservisten. De Minister kan de Kamer daarover informeren in de Reservistennota. Ik heb ook verwezen naar het rapport-Pols. Kan de Minister het bij wijze van spreken niet eind van dit jaar laten weten? De Veteranennota komt hier echt te laat voor. Wij zetten met vereende krachten het reservistenbeleid in. Wij voeren het uit en zetten stappen. Dus ik vind het te laat als het pas in de Veteranennota komt. Ik zou hierop graag een reactie van de Minister willen.

Minister Hennis-Plasschaert: Kort samengevat herhaal ik wat ik net heb gezegd, namelijk dat de nazorg voor reservisten gelijk is aan de nazorg voor militairen in werkelijke dienst. In de werkelijkheid is er een aantal knelpunten bijvoorbeeld als de reservist na de uitzending weer werkt bij zijn civiele werkgever, als wij hem niet kunnen bereiken en als de reservist niet reageert op verzoeken van Defensie om te reageren op bepaalde nazorgtrajecten. Dan wordt het lastig en dat heeft mijn aandacht. Daar zal ik op ingaan in de Reservistennota, zoals ik net al zei, en zeer zeker ook in de volgende Veteranennota. Mijn antwoord op de vraag van mevrouw Eijsink is dus ja. Er is echter niet zoiets als een apart stelsel voor de nazorg voor de reservist. De nazorg is in principe gelijk aan de nazorg die geboden wordt aan militairen in actieve dienst.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Hoor ik de Minister zeggen dat voor de actief dienenden juridisch hetzelfde geldt als voor de reservisten? Dat is van groot belang. Wij spreken hier over juridisch vastgelegde maatregelen en aannames. Betekent dit dat hetzelfde pallet als dat van de actief dienenden voor alle mogelijke vormen, ook voor degenen die 15, 25 of 35 dagen of twee maanden worden uitgezonden, hetzelfde is? Betekent dit dat het rapport-Pols hiermee in breed verband onderstreept wordt? Die vragen heb ik ook in mijn eerste termijn gesteld. In mijn eerste termijn heb ik de vragen hetzelfde gesteld als nu en ik zou het heel fijn vinden als ik daar wel een antwoord op krijg. Als de Minister zegt dat er geen verder beleid nodig is, omdat wij dit allemaal hebben, heb ik dat te accepteren. Dan juich ik bij wijze van spreken. Ik wil dan echter wel duidelijk weten of de rechtspositie van reservisten in alle maten, dus of zij nu 10, 20, 30 of 40 dagen uitgezonden zijn, en de nazorg exact hetzelfde zijn, voor hen en voor hun thuisfront. En krijgen de werkgevers dezelfde verplichting als andere werkgevers en dezelfde nazorg, bijvoorbeeld dat de huisartsen op de hoogte zijn et cetera?

Minister Hennis-Plasschaert: De nazorg die wordt geboden, is iets anders dan de rechtspositie van de reservisten. De rechtspositie van een reservist is anders dan die van de militair in werkelijke dienst. De nazorg – daar had ik het net over – die aan de militair in werkelijke dienst wordt geboden is in principe gelijk aan de nazorg voor de reservist. Mevrouw Eijsink spreekt nu over 10, 20, 30 of 50 dagen, maar ik weet dat niet uit mijn hoofd. Ik gaf net aan dat ik erop terugkom in de Reservistennota. Ik kom er ook op terug in de volgende Veteranennota. De nazorg aan iemand die is uitgezonden – of het nu gaat om een militair in werkelijke dienst of een reservist – doet ertoe. Die maakt het verschil. Ze kunnen allemaal dezelfde trauma's oplopen of met dezelfde bijzondere ervaringen terugkomen. Die nazorg is voor mij net zo van belang als voor mevrouw Eijsink. Ik kom dus terug op die 10, 20, 30 of 40 dagen. Nogmaals – ik herhaal – er is geen reden om te veronderstellen dat de nazorg voor een reservist van een andere orde zou zijn dan de nazorg voor een militair in werkelijke dienst. Die is gewoon gelijk.

Mevrouw Eijsink vroeg naar het voorzieningenniveau voor een militair in werkelijke dienst en voor een postactieve militair. Ook die zorg is gewoon gelijk. Ik onderschrijf het belang van een warme overdracht tussen de re-integratiebegeleider van DCR naar de zorgcoördinator van het ABP. Deze overdracht moet vervolgens zeker stellen dat de verandering van status van de militair geen problemen oplevert voor de voorzieningen waar hij of zij gebruik van zal maken. Daar zit de zorg. Het kan niet zo zijn dat daar in een keer een wijziging in plaatsvindt en dat betrokkenen daar last van ondervinden. In het Veteranenloket is deze overdracht inmiddels als een aparte procedure opgenomen. Wij zullen daar strak op monitoren. Ik hecht net als mevrouw Eijsink veel waarde aan die warme overdracht.

Nu ga ik in op de nuldelijnsondersteuning en het zelf zoeken van financiën. Wij zijn het erover eens dat de nuldelijnsondersteuning een belangrijk element is in de veteranenzorg, in het bijzonder bij de signalering van problemen. Voor de financiering van dit project stelt het vfonds tot 2016 in beginsel € 250.000 per jaar beschikbaar. Ik herhaal dit, ook al staat dit overal opgetekend. De samenwerking van het vfonds en het Veteranen Platform is gericht op het tot stand brengen van een landelijk dekkend genormeerd nuldelijnsondersteuningssysteem van de veteranenvereniging en een financieel zelfstandig opererend samenwerkingsverband van veteranenontmoetingscentra in 2015. Ik heb al verschillende keren met de Kamer gedeeld dat ik dit nauwlettend zal volgen en dat ik net als de Kamer veel waarde hecht aan de nuldelijnsondersteuning. Als in de aanloop naar 2016 blijkt dat de haalbaarheid van deze doelstelling onder druk komt te staan, zal ik mijn verantwoordelijkheid hierin nemen. Ik heb daarover overleg met het Veteranen Platform en met het veteranenfonds. Ik wil echter ook dat het duidelijk is dat ik niet zonder meer de apparaatskosten van de veteranenverenigingen zal gaan betalen. Nogmaals, het is heel makkelijk om steeds naar Defensie te kijken voor een hoeveelheid van zaken, van schadeloosstellingen tot reüniefaciliteiten en ga zo maar door. Er is echter een grens aan wat Defensie kan ophoesten. Als wij onze creativiteit kunnen aanwenden om de kosten voor Defensie tot een minimum te beperken: heel graag. Ik moet nu afronden van de voorzitter, maar ik heb gezegd dat ik dit nauwlettend zal volgen. Ik kom hierop terug. Mevrouw Eijsink vroeg of ik in januari alvast een soort tussenstand wil geven. Daartoe ben ik gaarne bereid. Ik ga echt niet wachten tot het allerlaatste moment. Ik wil de Kamer meenemen in de afwegingen die worden gemaakt, maar ik hoop dat de Kamer met mij van mening is dat het goed is dat wij alle mogelijkheden zorgvuldig aflopen alvorens te besluiten dat Defensie het dus maar even betaalt. Het vfonds heeft ook duidelijk aangegeven dat er geen sprake is van afbouwen zonder overleg. Alles wordt dus in alle openheid en in goed overleg doorlopen.

De voorzitter: Op dat laatste punt een laatste interruptie van mevrouw Eijsink.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Als ik het goed begrijp, kan afbouwen ook in goed overleg. Dan kan het vfonds dus alsnog afgebouwd worden. Ik dank de Minister dus voor de toezegging dat de Kamer op de hoogte wordt gehouden.

Ik heb nog een opmerking over de apparaatskosten van diverse organisaties binnen het Veteranen Platform. Ik begrijp goed dat de Minister niet vindt dat Defensie of dé overheid het allemaal zouden moeten betalen. Naar aanleiding van de Veteranennota hebben wij echter wel gezegd dat er vanuit de overheid enige financiële mogelijkheid zou moeten zijn om te organiseren en bij elkaar te komen. Dat wil niet zeggen dat alles en iedereen er een beroep op zou moeten kunnen doen, maar ik zou de Minister willen vragen om dat mee te nemen in de door haar toegezegde brief. Daar komt nog een belangrijk punt bij: uit de tabellen van het aantal veteranen blijkt dat er de komende jaren minder veteranen zullen zijn. Dat heeft uiteraard te maken met leeftijd, maar het aantal veteranen is ook gekoppeld aan de financiering van de organisaties. Die financiering zou daardoor kunnen verminderen, maar de problematiek wordt niet minder, eerder complexer, zoals de Minister in januari dit jaar ook al zelf aan de Kamer schreef. Ik vraag de Minister om dit mee te nemen in haar brief aan de Kamer. Het een heeft uiteraard met het ander te maken. «Minder leden, minder veteranen, complexere problemen» wil niet zeggen dat er, zoals in de nota staat, in sommige situaties geen middelen nodig zijn voor apparaatskosten.

Minister Hennis-Plasschaert: Ik ben daar graag toe bereid.

De voorzitter: Mooi. Met deze constructieve uitspraak is het moment aangebroken om te schorsen voor de lunch.

De vergadering wordt van 12.48 uur tot 13.30 uur geschorst.

De voorzitter: We gaan verder met de beantwoording van de Minister in eerste termijn.

Minister Hennis-Plasschaert: Voorzitter. Volgens Mevrouw Eijsink zouden niet alle veteranen Checkpoint ontvangen. Elke veteraan kan Checkpoint digitaal lezen en aanvragen. Het initiatief ligt weliswaar bij de veteraan zelf, maar in principe is het toegankelijk voor iedereen.

Mevrouw Eijsink vroeg ook op welke wijze de Kamer geïnformeerd wordt over de evaluatie van het PTSS-protocol. Dat is een terechte vraag. Inmiddels is bij de leden bekend dat met de centrales van overheidspersoneel is afgesproken om het bestaande PTSS-protocol te evalueren. Momenteel vindt met de centrales van overheidspersoneel overleg plaats over een plan van aanpak voor deze evaluatie. De evaluatie van het protocol zal naar verwachting in de periode tussen september 2014 en april 2015 plaatsvinden. Het evalueren van het protocol gaat over de twee zaken die ik in een brief heb uiteengezet. De eerste is de evaluatie van de schattingsmethodiek en een nadere validatie daarvan. Dit is in zekere zin een vervolg op de onderzoeken van 2011. De tweede is een ervaringenonderzoek naar de toepassing van het PTSS-protocol, waarbij onderzoek wordt gedaan naar de ervaring van de cliënten, verzekeringsartsen en behandelaars met het protocol. Het gaat daarbij om het interpreteren van de criteria en de uiteindelijke hoogte van het invaliditeitspercentage voor het Militair InvaliditeitsPensioen, het MIP. Het gaat echter ook om het bestaan van verschil van inzicht tussen verzekeringsartsen en behandelaars van PTSS-slachtoffers. Het onderzoek wordt aangestuurd door een onafhankelijke begeleidingscommissie. De samenstelling hiervan vindt, wederom, plaats in overleg met de centrales van overheidspersoneel. De uitkomsten van de evaluatie van het PTSS-protocol zullen via de reguliere route worden teruggekoppeld. Ik geef er de voorkeur aan om dat in de eerstvolgende Veteranennota te doen, omdat de evaluatieperiode naar verwachting keurig aansluit op het volgende publicatiemoment van de nota. De Kamer zal dus volledig worden geïnformeerd over de uitkomsten en de eventuele gevolgen hiervan.

Mevrouw Eijsink heeft ook gevraagd naar de daling van het aantal deelnemers aan uitzendconferenties. Op pagina 18, 19 staat inderdaad dat het percentage van de uit te zenden militairen dat deelneemt aan zo'n conferentie, is gedaald naar 39 in 2013. Ik hecht, net als mevrouw Eijsink, zeer veel belang aan die uitzendconferenties. In de Veteranennota heb ik aangegeven dat ik zal uitzoeken wat daarvoor de reden is. Wat daar op dit moment precies de reden voor is, heb ik nog niet helder, maar dat wordt uitgezocht. Wij proberen daar lessen uit te trekken en ervoor te zorgen dat het percentage in de toekomst weer stijgt.

Mevrouw Eijsink sprak over de vele klachten, in het bijzonder over de op pagina 44 genoemde 357 stuitingen in 2013. Zij vroeg om iets meer praatje bij dat plaatje, zodat we dat ook kunnen duiden. Ik snap goed wat zij zegt. Stuitingen zijn pro forma juridische procedures waarbij een termijn van verjaring wordt geborgd. Het aantal is de afgelopen jaren ongeveer gelijk gebleven. In deze procedures wordt vervolgens op aanvullende informatie gewacht, voordat de claim in behandeling kan worden genomen. Het zorgt er dus eigenlijk voor dat de zaak niet verjaart. De volgende keer zal ik proberen om dat erbij te zetten, zodat voor iedereen helder is waarover wij het hebben.

Mevrouw Eijsink merkte op dat het Veteranen Platform niet betrokken zou zijn bij het onderzoek naar suïcide. Er is een klankbordgroep onderzoek suïcide ingesteld, waarin de vakbonden vertegenwoordigd zijn. Daarmee is het draagvlak voor het maken van keuzes over opzet, uitvoering en rapportage ten aanzien van het onderzoek wat ons betreft goed en evenredig geborgd. Het Veteranen Platform wordt dus niet per definitie buitengesloten, maar op een gegeven moment is het goed om het onderzoek in overleg met de bonden voort te zetten.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik heb twee vragen. Mijn eerste vraag gaat over bijlage 5, Overzichten bijzondere zorg veteranen. Ik dank de Minister voor de uitleg over de stuitingen; ik had zoiets al verwacht, want ik heb door de jaren heen ervaren wat stuitingen zijn. In de kolom 2013 ten opzichte van de kolom 2012 is een toename te zien van 50% waar het gaat om lichamelijk letsel, ongevallen et cetera. Wat is de implicatie daarvan? Ik probeer de toezegging van de Minister om daar beeld en geluid bij te krijgen, iets harder te maken. Grafieken zijn op zichzelf wel goed, maar ik denk dat zowel de Minister als de Kamer er nog meer baat bij heeft als daar een verhaal onder staat, een vergelijking met hoe het in het voorgaande jaar was. Dat is waar we behoefte aan hebben. Uiteraard zijn grafieken en tabellen een middel tot dat doel. Stel dat daar veel meer ongevallen of veel meer lichamelijk onverklaarbare klachten door de jaren heen uit zouden komen. Dat aantal is bijvoorbeeld afgenomen. Het zou kunnen zijn dat Defensie met verschillende maatregelen uitstekend werk heeft verricht, maar het kan ook zijn dat het niet zozeer gaat om uitstekend werk, maar dat andere zorg specifiek nodig is. Dat kun je soms aan de aantallen aflezen.

Mijn tweede vraag gaat over het Veteranen Platform, dat niet in de klankbordgroep zit. Ik ben er wel een beetje verbaasd over. Het Veteranen Platform is namelijk het platform dat de nuldelijnsondersteuning verzorgt en dat het dichtst bij de militairen staat. Ik doe uiteraard niets af aan het belang van de vakbonden, die ook dicht bij de militairen staan, maar de nuldelijnsondersteuning zoals die nu georganiseerd is, staat toch wel heel dicht bij die militairen en hun relaties. Ik zou dus graag wat meer uitleg horen van de Minister. Het Veteranen Platform is immers het meest actief en staat het dichtst bij de veteranen en hun relaties. Kan de Minister overwegen om het Veteranen Platform erbij te betrekken?

Minister Hennis-Plasschaert: Ik zal er tussen nu en tweede termijn over nadenken of ik het het overwegen waard vind. Voor mij is het vooral van belang dat het evenredig en goed geborgd is. Dat doen wij door die klankbordgroep samen te stellen waarin de bonden zijn vertegenwoordigd. Er zijn nog veel meer instanties die je erbij zou kunnen betrekken, omdat zij zeer relevant zijn met betrekking tot suïcide, maar het onderzoek als zodanig is breed van opzet. De klankbordgroep gaat eigenlijk alleen maar om het vormgeven van de opzet. Over de uitvoering en de rapportage wordt uiteraard gesproken met het Veteranen Platform. Maar laat mij daar in tweede termijn rustig op reageren, als mevrouw Eijsink mij dat toestaat.

De voorzitter: Ik zie dat mevrouw Eijsink u dat toestaat.

Minister Hennis-Plasschaert: Daarvoor ben ik haar zeer erkentelijk. Als het gaat om de tabellen zegt mevrouw Eijsink dus eigenlijk: geef nou eens aan wat de consequenties zijn van een daling of een stijging voor het beleid; dan kunnen we vaststellen dat het beleid werkt of dat het bijgewerkt moet worden. Ik ben het daarmee eens. Dat is ook waar we in de toekomst precies naartoe willen. Ik denk dat de Kamer daar volgend jaar al goed zicht op krijgt in die tussennota. In 2016 moet die wat mij betreft perfect zijn. Het opschroeven van cijfers of juist een flinke daling daarvan moet echter te interpreteren zijn in de zin van eventuele gevolgen voor het beleid.

Mevrouw Bruins Slot en mevrouw Eijsink hebben gevraagd naar het onderzoek naar zorg voor vrouwelijke veteranen. De nieuwe voorzitter, de heer Rosenthal – die was hier vanochtend aanwezig – is zich op dit moment in overleg met het LZV en de MGGZ aan het oriënteren op de rol die de RZO met betrekking tot het wetenschappelijk onderzoek in algemene zin moet gaan vervullen. De vorige voorzitter, mevrouw Tiesinga, voerde een zeer actieve adviserende rol ten aanzien van de keuzes van uitvoerende onderzoekers. Voor het onderzoek naar vrouwelijke veteranen gaat het om een voorstel van de RZO aan het Ministerie van Defensie. Defensie moet nog een keuze maken wie dit onderzoek gaat leiden en uitvoeren. We zitten nu in de oriëntatiefase. Ik ben dus voornemens om dit door te zetten, maar ik verwacht pas in de tweede helft van 2014, dus na de zomer, enige duidelijkheid. De precieze opdracht voor het onderzoek naar vrouwelijke veteranen is derhalve nog niet geformuleerd. De opdrachtnemer is ook nog niet bekend. Uiteraard houd ik de Kamer daarvan op de hoogte, via de reguliere rapportagemomenten. Mevrouw Bruins Slot merkte op dat ook zijzelf veteraan is. Ik constateer dat het percentage vrouwen op het totale aantal veteranen beperkt is en dat dit in bepaalde gevallen een specifieke vraag met zich meebrengt. Daar kunnen we niet aan voorbijgaan.

Wat de verdere uitbreiding, uitbouw, invulling of intensivering van het veteranenbeleid betreft: het is niet zo dat wij nu klaar zijn of dat we nu in de ruststand gaan. Wij zullen altijd blijven leren, maar wij zullen ook altijd blijven bekijken hoe we het nog veel meer kunnen verbeteren. Dit is zo'n belangrijk aandachtspunt. Dit ga ik dus zeker meenemen en oppakken, maar het kost wel tijd. Het is dus niet vandaag gezegd en voor december geregeld. Ik houd de Kamer op de hoogte van de onderzoeken.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het is goed dat de Minister zegt dat hier aandacht voor nodig is en dat zij zal bekijken wat zij daar precies mee gaat doen. In mijn contacten met veteranen kom ik daarvan concrete voorbeelden tegen. Als vrouwelijke veteranen echter nu al tegen dat soort blokkades aanlopen, waar kunnen ze zich dan het beste melden? Bij het Veteranenloket of bij de zorginstelling waar ze zitten? Waar kunnen zij nu aankloppen als zij tegen dit soort belemmeringen aanlopen?

Minister Hennis-Plasschaert: Wat mij betreft is dat het loket. Ik zal nagaan of daar wel specifieke aandacht voor is en of die vraag, als hij nadrukkelijk wordt gesteld, ook als zodanig wordt herkend en erkend, en wordt meegenomen in de terugkoppeling naar betrokkenen.

Een van de aanwezige leden vroeg of het mogelijk is om al na zes maanden in plaats van na een jaar een tussenrapportage over het Veteranenloket te krijgen. Geef iets nou de kans om tot bloei te komen. Er wordt non-stop gemonitord en tussentijds wordt daar waar nodig bijgestuurd. Ik acht zes maanden veel te kort om al met een totaalindruk naar buiten te komen. Als je met zo'n evaluatie komt, wil je daar ook een analyse aan koppelen. Wacht dus even dat jaar af. Het is niet zo dat we het maar op zijn beloop laten en alles laten gebeuren. Als dingen niet goed gaan, zal er natuurlijk tussentijds worden bijgestuurd.

De heer De Roon vroeg nog om in de Veteranennota 2015 te melden of de ambitie wordt gehaald om in 2017 10% van de scholen te laten deelnemen aan het scholenproject. Natuurlijk wil ik dat, want die ambitie is niet voor niets geformuleerd. Hoe meer we daar werk van kunnen maken en hoe groter het bereik, hoe beter dat is.

Er is ook gevraagd naar de visie van Staatssecretaris Van Rijn over 4 en 5 mei en het recht doen aan slachtoffers; hoe is de afstemming daarover met VWS? De plaatsvervangend Commandant der Strijdkrachten heeft zitting in het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Volgens de berichten die mij bereiken is de afstemming met VWS hierover goed. Ik zal dit ook nog even kortsluiten met collega Van Rijn. Maar nogmaals: de contacten tussen beide ministeries zijn stevig.

De voorzitter: Voordat u aan het volgende punt begint, heeft mevrouw Bruins Slot hier nog een vraag over.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Vanavond is er voetbal. Het viel mij in de nota van de Minister op dat zij eigenlijk al een schot voor de boeg geeft in die discussie over 4 en 5 mei. Op pagina 13 van de nota schrijft zij dat het herdenken van slachtoffers van na de Tweede Wereldoorlog «de Veteranendag niet past». Los van het feit dat ik kan invoelen wat de Minister concludeert, vond ik die opmerking opvallend, aangezien de discussie over de invulling van 4 en 5 mei nog speelt en de Staatssecretaris er heel hard op aan het broeden is om in het najaar met een goede visie en met goed onderbouwde standpunten te komen. Het verbaasde mij dus dat de Minister in deze nota al een schot voor de boeg geeft en dat zij daarop geen reactie geeft.

Minister Hennis-Plasschaert: Het is niet mijn bedoeling geweest om een schot voor de boeg te geven. Ik vind het vervelend als nu die indruk wordt gewekt. Dit is naar beste weten opgeschreven en het is niet de bedoeling om in andermans wielen te rijden of om een schot voor de boeg te geven. Meer kan ik er eigenlijk niet over zeggen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dat lijkt mij een prima reactie van de Minister. Op zich vind ik het logisch wat de Minister heeft opgeschreven, maar het was voor mij van belang om te checken of zij al meer wist van het standpunt van de Staatssecretaris. Het was dus gewoon een constatering van de Minister.

Minister Hennis-Plasschaert: Er staat overigens: «een aantal organisaties is van mening». Maar nogmaals, ik snap heel goed wat mevrouw Bruins Slot zegt: de indruk kan worden gewekt alsof hiermee een voorschot op iets wordt genomen en alsof wij de visie van collega Van Rijn zouden willen beïnvloeden; daar is geenszins sprake van.

De heer De Roon zei dat de erkenning stijgt, maar dat de bekendheid afneemt. Hij verwees in dat verband naar de missies. Ik ken de standpunten van de heer De Roon over hoe en wanneer we onze krijgsmacht zouden moeten inzetten. Die discussie hoeven we hier niet opnieuw te gaan voeren, maar Nederland maakt deel uit van een bondgenootschap, is lid van de Europese Unie en heeft 70 jaar geleden bepaalde verantwoordelijkheden op zich genomen in het kader van de Verenigde Naties. Wij staan dus niet op onszelf en zijn niet bepaald een eilandje. Dat betekent ook dat er op dit kabinet een enorme verantwoordelijkheid rust om uit te leggen en toe te lichten waarom we bijdragen aan een bepaalde missie in het belang van Nederland en in het belang van de internationale rechtsorde. Uit het onderzoek van het Veteraneninstituut is gebleken dat, hoewel er weinig draagvlak is voor missies, de erkenning van en waardering voor de veteraan toch heel groot kan zijn. En ja, er is een relatie tussen bekendheid van de missies en de erkenning en waardering. De publiciteitscampagnes van Defensie zelf, maar ook van de Stichting Nederlandse Veteranendag, doen er dan ook toe en zullen er ook toe blijven doen. Het is van belang dat de verhalen van de veteranen, linksom of rechtsom, in de media komen. Ik kan de Kamer verklappen dat ik elke dag een kijktip krijg over wat er op de Nederlandse zenders te zien is met betrekking tot de inzet van Nederlanders in het verleden en nu. Ik constateer dat er een rijk aanbod is. Moeten we daar scherp naar blijven kijken? Natuurlijk. In dit verband is ook het scholenproject van belang. Het heeft dus onze volle aandacht en ik kan de Kamer verzekeren dat wij zullen blijven inzetten op die erkenning van en waardering voor de veteranen en de missies die gedraaid worden.

Ook is er gevraagd of met het scholenproject vooral islamitische leerlingen worden bereikt. Ik maak geen onderscheid in het geloof van betrokken leerlingen. De verhalen van veteranen in de brede zin zijn niet opgenomen in het curriculum van het voortgezet onderwijs. Een en ander kan worden ingezet bij maatschappijleer, burgerschapsvorming en/of geschiedenis. Er zijn initiatieven met VWS om deze thematiek gezamenlijk aan het onderwijs aan te bieden. Ik zal ook bezien of OCW daar een wat meer activerende rol in kan spelen. Wij stellen vast dat een steeds breder pakket met diverse thema's in gezamenlijkheid wordt aangeboden en ingepland en dat ook steeds meer scholen daarvoor openstaan. Het opnemen in het curriculum is niet zaligmakend. Soms is het ook goed om zo'n initiatief te laten ontstaan.

Mevrouw Eijsink heeft mij gevraagd om te kijken naar bijlage 4 op pagina 42 over depressieve gevoelens, overmatig alcoholgebruik et cetera. De gevolgen van de uitkomsten van de nazorglijsten zijn inderdaad in bijlage 4 opgenomen. Zo'n vragenlijst is in eerste instantie vooral gericht op het identificeren van de individuele zorgbehoefte van mensen die die lijsten hebben ingevuld, zodat we daarop kunnen inspelen. Vanaf maart van dit jaar is het pas mogelijk om die lijsten geautomatiseerd te verwerken, zodat we overzichten zoals bijlage 4 kunnen genereren. Als ik mevrouw Eijsink goed begrepen heb, vraagt zij of dit bijvoorbeeld consequenties heeft voor het beleid. Het is nu nog te vroeg om die appreciatie te geven. Ik heb al eerder aangegeven dat we op dit moment geen aanleiding zien om het beleid ten aanzien van de ISAF-veteranen te wijzigen. Wij monitoren dat natuurlijk wel. Zodra er aanleiding toe is, zullen we daarop inspelen. Het lijkt mij goed om toe te zeggen dat ik bij de eerstvolgende Veteranennota zo veel mogelijk een appreciatie geef met de eventuele gevolgen, namelijk wel of geen beleidswijziging.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik dank de Minister voor de extra tekst bij bijlage 4, Rapportage nazorg-vragenlijsten. Als ik lees dat het responspercentage voor 2012 50 is, dan neem ik aan dat bijlage 4 correspondeert met 2012. Dat staat ook aangegeven bij figuur 1 met de periodes. Als maar 50% van de actieve, dienende militairen heeft gereageerd, dan is het van belang om te weten wat dit betekent voor de 50% die niet gereageerd heeft. Daar ligt mijn zorg. Het is terecht dat de Minister opmerkt dat ze geen conclusies wil verbinden aan bijvoorbeeld een verhoogd stressniveau van 8%. De Minister heeft zojuist toegezegd dat wij de volgende keer de invulling daarvan gaan krijgen. Als je namelijk alleen zulke staatjes krijgt en niet de invulling daarvan, ga ik mij daar ook niet aan wagen. Het roept echter wel vragen bij mij op. De volgende keer moet dit dus aan elkaar gekoppeld zijn. Wat zegt het de Minister dat 50% de vragenlijst niet heeft ingevuld en we toch al over deze percentages beschikken? Over die andere 50% zou je dus ook een conclusie kunnen trekken.

Minister Hennis-Plasschaert: Ik durf geen conclusies te trekken ten aanzien van die andere 50%. Het is nadrukkelijk niet zo dat iedereen die die vragenlijst niet heeft ingevuld, zorg nodig heeft. Het gaat uiteindelijk om de mensen die aangegeven hebben dat zij zorg nodig hebben. Kortom: niet iedereen die de lijst níét heeft ingevuld, heeft zorg nodig. Ik begrijp heel goed wat mevrouw Eijsink zegt. Mede daarom ben ik met haar van mening dat we echt moeten proberen om daar steeds meer handen en voeten aan te geven, zonder het verplicht te stellen en er allerlei consequenties aan te verbinden, omdat je dan weer die negatieve insteek krijgt. Meer druk dus zonder dwang. Van het melden van het niet-invullen in een dossier heb ik gezegd dat ik ernaar zal kijken. Ik waag mij echter niet aan het verbinden van consequenties aan de percentages mensen die het niet hebben ingevuld.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Dat begrijp ik. Toch vraag ik haar met klem om in een volgende Veteranennota meer duidelijkheid te geven. Ik begrijp dat het lastig is, maar op een gegeven moment moeten we toch systemen en mogelijkheden hebben om mensen te volgen, zodat duidelijk wordt wat we kunnen doen, welke mogelijkheden er zijn om vroegtijdig hulp te bieden et cetera. Als ik de Minister goed heb verstaan, wordt er volgend jaar, waar kan, meer duidelijkheid in de nota gegeven. We hebben systemen opgezet, maar nu moeten we bezien hoe we die systemen gaan lezen ten behoeve van de mensen. We zullen jaar na jaar een analyse krijgen. Over twee jaar spreken wij verder over die nota. Als ik de Minister goed beluister, wordt er nog een soort verdiepingsslag – praatje bij het plaatje – gemaakt. De grafieken en tabellen zijn middelen tot het doel om die stap te zetten.

Minister Hennis-Plasschaert: Zeker. Ondertussen doen we er alles aan om meer mensen die lijsten te laten invullen. Defensie biedt zorg en wil die zorg ook bieden. Dan is het wel zo fijn als die zorg niet gemeden wordt, maar dat daar gebruik van wordt gemaakt. Tegelijk zijn er ook mensen die geen zorg nodig hebben en die helemaal kriegel worden van het invullen van allerlei vragenlijsten. Dat is ook een van de meest gehoorde klachten. Ze worden helemaal moe van vragenlijst op enquête op vragenlijst. Ik begrijp dat wel; desalniettemin gaat het hier ergens om. Het gaat om zorg en om signalen die pas veel later tot uiting kunnen komen. Iemand die nu denkt geen zorg nodig te hebben, kan die in een later stadium wel nodig hebben. Ik deel de zorgen van mevrouw Eijsink en doe mijn uiterste best om daar, waar mogelijk, de volgende keer beeld en geluid bij te geven.

De voorzitter: Uit de lichaamstaal van de Minister kan ik opmaken dat zij het grootste deel van de vragen meent te hebben beantwoord. Er zijn nog een paar vragen blijven liggen die de Minister voor de tweede termijn hoopt uit te zoeken. Dat lijkt mij een mooi moment om over te gaan naar de tweede termijn. We beginnen weer met mevrouw Bruins Slot van het CDA. Ik wijs haar erop dat zij nog vierenhalve minuut spreektijd over heeft.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Ik wil de Minister bedanken voor haar uitgebreide beantwoording en een aantal toezeggingen, bijvoorbeeld voor de toezegging dat zij zal kijken hoe zij in de klachten- en bezwaarschriftafhandeling de menselijke maat en de juristerij beter met elkaar kan verbinden. Verder vind ik het erg prettig dat de Minister ons nog voor 1 januari op de hoogte brengt van eventuele afspraken met VWS en de zorgverzekeraars. Ook is het erg fijn dat de Minister de geluiden gaat uitzoeken dat het UWV veteranen zou adviseren om missies van hun cv af te halen, omdat dit een negatieve uitwerking zou hebben op de werkgevers. Ik vind de suggestie van de heer Bosman daarover waardevol.

Over twee punten heb ik nog vragen. Wij hebben gesproken over het vele werk dat het vfonds doet, het Nationaal Fonds voor Vrede, Vrijheid en Veteranenzorg. Er mag wel een keer gezegd worden dat dit goed werk doet. In de nota van de Minister staat het nodige over de activiteiten van het vfonds en de rolverdeling die de Minister met het vfonds ziet. Ik heb daar twee vragen over. Ik weet dat dit soort fondsen momenteel onder druk staan. Verwacht de Minister dat het vfonds de komende jaren evenveel geld kan blijven besteden aan activiteiten voor veteranen? Blijft het totaalbudget van het vfonds kortom hetzelfde? Mijn tweede vraag hangt daarmee samen. De Minister gaf in de nota duidelijk aan dat zij haar verantwoordelijkheid zal nemen daar waar de af te bouwen subsidie voor het vfonds een overheidstaak raakt. Ik wil daar van de Minister wel wat meer duidelijkheid over krijgen. Hoe ziet zij het «raken van een overheidstaak» precies en hoe neemt zij haar verantwoordelijkheid dan? Graag krijg ik daar dus nog meer uitleg over.

Verder ben ik in mijn tijd als militair en pelotonscommandant altijd gewend geweest dat er geen onderscheid was in wat we van de militairen vroegen, of ik nou mannen of vrouwen in mijn peloton had. In mijn geval ging dat overigens om één vrouw en verder vrijwel allemaal mannen, want het was toch de artillerie. Elke militair is hetzelfde, om het zo maar te zeggen. Het voelt daarom apart om afzonderlijke aandacht voor vrouwelijke veteranen te vragen, maar ik merk toch ook in de gesprekken dat zij soms tegen andere problematiek aanlopen. De Minister zegt dat zij hier meer aandacht aan zal besteden. Kan zij in de volgende Veteranennota terugkomen op wat zij op dit punt heeft gedaan, wat er geleerd is en welke vervolgacties er zijn ondernomen?

Daarnaast hoop ik dat we weer een goede Veteranendag hebben. Ik ben er erg trots op, ook als veteraan, dat de Koning en de Minister wederom samen het defilé zullen afnemen. Ik denk dat dit een prachtige blijk is van de erkenning en waardering voor de veteranen.

De voorzitter: Ik geef het woord aan de heer Bosman van de VVD. Hij heeft nog maar liefst 21 minuten spreektijd over. Ik meld de heer Bosman, wellicht ten overvloede, dat het niet verplicht is om daarvan gebruik te maken. Dat is echter aan hem.

De heer Bosman (VVD): Maakt u zich geen zorgen, voorzitter. Soms kun je ook een kernachtig betoog houden. Daar houd ik van. Als oud-militair houd ik er ook van om te beginnen als het target bekend is.

Dank aan de Minister voor de heldere antwoorden. Ik ben blij dat Defensie dit goed oppakt en zegt dat het nu aan de professional is; niet alleen aan Defensie, maar ook aan alle zorgverleners daaromheen, die nu aan de slag gaan om deze wetgeving tot een succes te maken. Ik denk dat de Kamer er heel goed op moet letten dat zij de professional nu even de ruimte geeft. Ik ben ook heel blij dat de Minister na de vraag van de heer De Roon aangaf dat het halfjaar een jaar moet worden. Daar ben ik het helemaal mee eens. Stel dat de Kamer iedere keer om nog eens een rapportage vraagt en om dat dan driemaandelijks, halfjaarlijks of per driekwart jaar te doen. Je moet je dan afvragen in hoeverre de organisatie nog in staat is om echt bezig te zijn met het verlenen van goede zorg en het daarvan leren. Ik kijk dus uit naar de jaarlijkse rapportage. Die termijn lijkt mij ruim voldoende.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik ga nog even door op het debatje in eerste termijn. Ik snap de insteek van de heer Bosman wel, maar hij is ook een van de opstellers van de wet. In elk geval heeft de VVD de Veteranenwet mede ingediend. Niemand die eraan twijfelt dat de wet de beste bedoelingen heeft. Maar als we zien dat er zaken in de praktijk misgaan en wij daarover bijvoorbeeld in de media lezen, kan dat dan voor de heer Bosman nooit en te nimmer reden zijn om te vragen of het wel goed gaat?

De heer Bosman (VVD): Dat is eigenlijk het tweede punt van mijn inbreng. We moeten ervoor oppassen dat we gaan praten over individuele gevallen. De VVD is daar altijd heel terughoudend in. Wij maken in de Tweede Kamer wetgeving voor de populatie en wij controleren de Minister daar ook op. Er is een heel zorgsysteem ingeregeld om juist die zorg te verlenen die essentieel is en die de Kamer belangrijk vond voor de veteranen. Ik ben dan heel terughoudend om de Minister te vragen om zaken te regelen voor individuele gevallen. Collega Eijsink zei het ook al: de Kamer zou iedere keer weer de vinger in de organisatie kunnen steken en gaan duwen omdat zij meent dat het zoveel sneller zou kunnen als zij het gaat bepalen. Maar daarmee duwen we de organisatie ondersteboven en gooien we eigenlijk zand in de raderen van de zorg die essentieel is voor alle mensen die hem nodig hebben. Als het beeld wordt dat iemand een Kamerlid belt en diegene vervolgens krijgt wat hij hebben wil, omdat het Kamerlid gaat duwen in de organisatie, wil ik daarover heel erg terughoudend zijn. Sterker nog, ik ga daar niet in mee. Dat doe ik pas als individuele gevallen exemplarisch zijn voor datgene wat er structureel mis is in de hele organisatie. Maar dan gaat het, nogmaals, niet om individuele gevallen, maar om de problematiek in de hele organisatie.

Ik wil de organisatie overigens de tijd geven om te verbeteren. Als er morgen een probleem is, kan de Minister naar de Kamer geroepen worden, maar ik zeg dan: geef de organisatie even de tijd, want dat spreken we hier af om empathisch, snel en zorgvuldig zo goed mogelijke zorg te verlenen aan alle mensen die het hard nodig hebben. Daarom is nu deze stap tot het inrichten en inregelen van deze organisatie gezet.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik ga daar een heel eind in mee, maar volgens mij zit er nog wel ruimte tussen niet ingaan op individuele gevallen en helemaal niets doen. Ik wil de heer Bosman erop wijzen dat de VVD indiener is van de Veteranenwet. Volgens mij is dat juist ook een reden om er goed op te letten of het beleid goed loopt. Daarom voeren we dit beleid ook. Zonder in te gaan op elk individueel geval heeft de VVD volgens mij ook een verantwoordelijkheid voor het veteranenbeleid.

De heer Bosman (VVD): Maar dan zijn we het helemaal eens met de SP.

De heer Jasper van Dijk (SP): Het moet niet gekker worden...

De heer Bosman (VVD): De kern is om voor goed beleid te zorgen en dat beleid te controleren. De Minister komt daarom met rapportages, die de Kamer op geregelde basis voorbij zal zien komen. Als we met z'n allen moeten concluderen dat het ergens structureel misgaat, moeten we daar met de Minister over spreken. Dat kan altijd. Maar men hoeft niet op de VVD te rekenen als het gaat om nog weer meer rapportages, briefjes en ander papierwerk en bij nog weer een individueel geval.

De voorzitter: Dat is helder. Kunnen we nog wel op de VVD rekenen voor de rest van de tweede termijn?

De heer Bosman (VVD): Die zal ik afronden. Ik vind het ook belangrijk dat de Kamer iets aan zelfreflectie doet en zorgvuldig kijkt naar de eigen rol en taak, de verantwoordelijkheid van de Minister en de wijze waarop de Minister te controleren is. Maar het gaat er ook om dat de Kamer kijkt hoe ze de professionals – daar kom ik iedere keer weer bij terug – de ruimte geeft om hun werk in te vullen. De professionals verlenen immers de zorg en zitten in de zorgstructuur. Zij zijn de mensen die er echt toe doen, want zij verlenen de zorg aan alle veteranen.

Ik kom ook nog even terug op de opmerking over de vraag hoe het cv eruit zou moeten zien. Ik denk dat de Minister en het hele kabinet zouden moeten uitstralen dat iedere uitzending voor een veteraan alleen maar ter aanbeveling kan dienen, en niets anders. Daarom heb ik ook alle respect voor alle mannen en vrouwen die zijn uitgezonden en veteraan zijn.

De voorzitter: Dank u wel, mijnheer Bosman. Nu volgen we weer even de oorspronkelijke volgorde, wat we in eerste termijn niet hebben kunnen doen om nu niet nader te noemen redenen. Ik geef nu het woord aan de heer Jasper van Dijk van de SP-fractie, die voor zijn tweede termijn nog vier minuten en vijftien seconden heeft.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. De minuten die door de VVD-fractie niet zijn gebruikt, kan ik die niet krijgen?

De voorzitter: Met de VVD valt vast te onderhandelen, maar ik weet niet of de voorzitter dat op dit punt zal toestaan. Ik denk het niet eigenlijk. Ik zou daar als ik de heer Bosman was een forse prijs voor vragen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter, ik houd het ook kort. Dat er een Veteranenwet ligt, is goed en voor de daaruit voortvloeiende besluiten geldt hetzelfde. De inzet van iedereen die hierbij betrokken is, is uitstekend. Daar twijfel ik ook geen seconde aan. Dat neemt niet weg dat er nog steeds problemen kunnen zijn. Daar is dit debat volgens mij ook voor bedoeld. Als we aanwijzingen krijgen dat er problemen zijn, moeten we goed kijken of het zinvol is om die aan de orde te stellen. Daar hadden we net al een debatje over.

Ik dank de Minister voor de toezegging een brief te sturen over de procedure rond het Militair InvaliditeitsPensioen. Die wacht ik met spanning af. De Minister heeft ook gezegd dat zij nog eens met de heer Debie van de VBM in gesprek gaat over de mensen die weggaan bij Defensie. Volgens de heer Debie wordt van die mensen niet meer bijgehouden hoe het met ze gaat. Ik ben het met de Minister eens dat er juist met de Veteranenwet op wordt ingezet om die mensen wel goed te volgen. Volgens mij moeten we die spanning wegnemen, want die indruk leeft dus wel in het veld. Die term wil ik altijd vermijden, maar vooruit. In het artikel in de Volkskrant staat dat 17% van de veteranen die eerder terug zijn gekeerd, zegt weinig nazorg te krijgen. Dat is een percentage, geen individueel geval. Dat zijn volgens mij dingen die we goed in de gaten moeten houden.

Ik kom nu over de herdenking, waar mevrouw Bruins Slot ook over sprak. Op pagina 13 staat de zin: «Het feit dat tijdens deze herdenking ook slachtoffers van na WOII worden herdacht, doet niets af aan de herdenking van de slachtoffers van WOII.» Heb ik goed begrepen dat die zin niet helemaal goed weergeeft hoe het ervoor staat en dat dit niet het standpunt is? Het is volgens mij een buitengewoon gevoelige zin voor een aantal mensen. Graag opheldering daarover.

Ik kom nu op de kwestie Nieuw-Guinea. Ik heb het nog even uitgezocht. Er zijn mensen die heel erg bezorgd over het feit dat zij in het defilé niet mogen meelopen met hun vlag. Het zou slechts om één detachement gaan, dat de morgenstervlag voert. Minister Hillen heeft dat altijd verdedigd. Deze Minister zegt dat zij niet over het comité gaat en dat het Hillens besluiten zijn. Ik wijs haar erop dat haar ambtsvoorganger zich er dus wel over uitsprak, volgens deze mensen die in Nieuw-Guinea zijn geweest.

De voorzitter: Dank u wel, mijnheer Van Dijk. Die minuten van de VVD had u in elk geval niet nodig. U bent ruimschoots binnen de tijd gebleven. Ik geef nu in deze tweede termijn van de Kamer ten slotte het woord aan mevrouw Eijsink van de PvdA-fractie. Zij heeft nog precies 9 minuten en 40 seconden voor haar tweede termijn.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Dank voor uw coulance. Die waardeer ik zeer. Mede namens de D66-fractie heel veel dank aan de Minister voor de beantwoording van en reacties op de vele vragen.

We bespreken vandaag de Veteranennota, die een groeidocument is. Alle toezeggingen en alles wat we met de Minister hebben besproken, zou ik graag in dat licht willen zien. Wat we bespreken met elkaar en de onderwerpen die we aanraken, vormen natuurlijk heel vaak een verdieping. Het kan bijvoorbeeld gaan over de vragenlijsten die worden ingevuld. Ik zie dat soort toezeggingen van de Minister als verdieping van de Veteranennota, van een dynamisch gebeuren en van een groeidocument. Ik zeg dit – daarover hebben we vaker gesproken in de Kamer – omdat iedere missie haar eigen kenmerken heeft. Iedere missie heeft haar eigen uitgangspunten en veteranen van iedere missie hebben mogelijk andere zorg nodig of andere behoeften. Dat is wat we door de jaren heen ook iedere keer besproken hebben, met zowel de Minister, de veteranenorganisaties als de verschillende veteranen. Zoals bekend, hebben de veteranen van de laatste missie een heel andere vraag dan bijvoorbeeld de veteranen van de Irakmissie. Zo zou ik ook ons debat vandaag met de Minister graag willen zien.

Ik kom toch even terug op de vragenlijsten. Ik vraag de Minister om met de toezegging die zij heeft gedaan hierop ook in overleg te treden met de Nationale ombudsman. Ik heb in mijn eerste termijn, net als een aantal collega's, al gezegd dat als we proberen als Kamer om zo veel mogelijk weg te blijven van individuele situaties, de Nationale ombudsman voor mij van groot belang is. Daar komen de individuele veteranen wel met hun verhalen. De Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht heeft een andere functie, namelijk een verbindende en niet altijd een oplossende. In voorkomende gevallen wordt er doorverwezen naar de Nationale ombudsman. Ik vraag de Minister om met de Nationale ombudsman in gesprek hierover te gaan.

Dan maak ik meteen de verbinding naar het Veteranenloket. De Minister heeft in haar nota geschreven dat goed moet worden gekeken wat daarvan verwacht kan worden, wat kan en wat nog omschreven moet worden. Dat zijn de prestatie-indicatoren. Die zijn er nog niet helemaal, maar ze zijn groeiende. Daarbij is beperking en afbakening noodzakelijk. Daarvoor is in elk geval voor de PvdA, en ook voor D66 namens wie ik vandaag spreek, van belang om te weten hoe die driehoek nu heel goed gaat samenwerken. Daar moeten we toch een beetje van op aankunnen. Ik zou de Nationale ombudsman ook willen vragen – dat moeten we misschien op een ander moment doen – om daar in het jaarverslag nog iets meer aandacht aan te schenken dan in andere jaren. Dat moet zeker met een nieuw aangestelde Ombudsman en nu ook met de plaatsvervanger mogelijk zijn.

Ik ga nog even in op de verschillende toezeggingen van de Minister. Ik heb goed naar haar geluisterd. Zij sprak over wat ik maar even de «interne warme overdracht» noem. Ik kan mij zo voorstellen dat de Minister bepleit om de empathie en de juristerij wat meer met elkaar in evenwicht te brengen, wellicht voor alle documenten en dossiers gelezen worden. Dat noem ik dan «de interne warme overdracht» waarmee sneller gehandeld kan worden waar het gaat om de mensen. Ik denk dat dat noodzakelijk is, want het raakt natuurlijk aan de cultuur binnen de organisatie. Je kunt die zaken niet van elkaar scheiden. Je spreekt over mensen, niet alleen over dossiers. Er zit altijd een gezicht achter, een naam en meestal een gezin. Ik vertrouw zeer op de toezegging die de Minister heeft gedaan.

Ik zie graag in een volgende nota een stapje vooruitgang wat betreft de geüniformeerde beroepen. Ik heb de toezegging op dit punt genoteerd en ik zie ernaar uit. In het verlengde daarvan zie ik ook uit van de mogelijkheden van het vfonds, waar mevrouw Bruins Slot in haar tweede termijn ook over sprak. Ik heb in eerste termijn al gezegd dat dit van groot belang is, omdat je anders wel kunt ophouden met die ketenzorg. Collegiaal, nuldelijns, Veteranenloket en geïntegreerd. Dan kom je uiteindelijk soms bij het Dienstencentrum Re-integratie uit. Dat moet in elkaar overgaan en op elkaar aansluiten. Ik ben er dan ook nieuwsgierig wat dan de overheidstaak is. Het moet de verantwoordelijkheid van de overheid zijn. De Kamer heeft dat immers in de Veteranennota gewoon vastgelegd. We hebben het gewoon vastgelegd bij wet.

Ik kom nu op het Veteranen Platform. We hebben georganiseerde groepen en niet-georganiseerde. Dat zullen er steeds meer worden. De Minister schrijft in haar nota dat zij daar meer aandacht aan gaat besteden. Dat geloof ik wel, maar ik zie het nog niet. Het stond in de vorige nota ook. Ik wil graag weten dat dit nu betekent. We hebben tegenwoordig Facebookclubs van veteranen, die gewoon op Facebook met elkaar optrekken en niet geregistreerd staan. Zij hebben zichzelf als Facebookclub georganiseerd. Zij krijgen geen middelen, maar moeten misschien ergens wel wat ondersteuning krijgen, bijvoorbeeld via het Veteranen Platform. Het zijn nieuwe vormen van organisatie waarover nagedacht moet worden. De vraag is hoe het nu verder moet. We zullen minder veteranen krijgen, is mijn conclusie als ik de statistieken langsloop. Dat betekent dus ook minder middelen voor de organisatie van die veteranen, want dat wordt gefinancierd aan de hand van het aantal. Ik heb begrepen dat de Minister dat mee zal nemen in de brief, die we in januari zullen krijgen. Dat heeft natuurlijk ook alles te maken met de middelen van het vfonds.

Een ander punt betreft de vrouwelijke militairen. Zoals de Minister zelf al aangeeft, is dat nog wel een discussie waard. Dat is ook in lijn met de opmerking van mevrouw Bruins Slot. De Minister weet dat de PvdA-fractie er vorig jaar bij de behandeling van de begroting 2014 nogal op heeft aangedrongen inzicht te krijgen in het wervings- en selectiebeleid als het om vrouwen gaat. Het een kan niet zonder het ander. Er is afgelopen week een rapport uitgekomen – ik meen dat het een onderzoek was van de Universiteit van Utrecht – over resolutie 1325, die gaat over de inzet van vrouwen bij missies. Uit dat rapport blijkt dat Nederland niet hoog scoort in de rangorde van VN-landen als het gaat om de inzet van vrouwelijke militairen tijdens missies. Ik zeg het even heel kort door de bocht, maar dat wordt aangetoond.

Het begint bij werving en selectie en het begint bij heel goed kijken in de organisatie zelf naar het aantal vrouwelijke militairen dat op missie gaat, meekan, geschoold is en getraind is in zijn totaliteit. Op dit moment is 8% tot 9% van de populatie militairen vrouw. Het is dus heel goed om daar nog eens een oog op te werpen. Dat vraag ik de Minister. Dit punt komt uiteraard ook terug in het overleg over personeel. Ik hoor er echter ook hier graag een reactie op.

Als ik het goed begrijp dan hebben reservisten in welke omstandigheid dan ook volstrekt dezelfde rechten, de rechten die we nu hebben vastgelegd. Het is nog nooit zo duidelijk geworden als nu. Als dat inderdaad het geval is, is dat heel plezierig. Dan houd ik de Minister daar heel graag aan. De reservisten die we uitsturen – de Minister zou nog terugkomen op de termijnen – hebben dezelfde rechten als iedere uitgezondene. Dat gaat dan dus ook over bijvoorbeeld de inkomensgarantie, als ik zo in de nota kijk. Dat zijn allemaal de consequenties. Als zij dezelfde rechten hebben, zijn het dezelfde rechten. De Minister heeft volmondig ja gezegd. Ik weet niet hoe ver die reikwijdte nu is. Het kan ook zijn dat dit niet het geval is. Dan moeten we daar wel duidelijk over zijn. Is het ja of nee? Hebben reservisten echt dezelfde positie? Ik hoor dat eventueel graag op een ander moment terug.

Fijn dat de Minister nog even terugkomt op de geestelijk verzorgers. Geestelijke verzorging binnen de krijgsmacht is van groot belang. Militairen hebben daar met regelmaat op gewezen en vertrouwen op de vertrouwelijke relatie die er met een geestelijk verzorger is wanneer zij op een missie gaan. Dat is het belangrijkste.

De tiende Veteranendag komt eraan. We hebben veel verloop gezien en ook groei. De eerste Veteranendag was nog op het Binnenhof. Toen hadden we geen defilé. Die dag verliep heel anders dan nu, tien jaar later. Het voelt heel bijzonder dat ik ook bij de tiende aanwezig mag zijn – het is mijn tiende Veteranendag – om het defilé te mogen zien. Ik heb ook de verschillen gezien door de jaren heen. Het komende defilé zullen meer dan 5.000 mensen, onder wie vele militairen, meelopen. Ik wens ons allen een heel mooie dag met alle partners van onze veteranen en met iedereen die naar Den Haag komt. Ik hoop vooral op verschrikkelijk mooi weer, want van die tien Veteranendagen kan ik me er nog een paar herinneren waarbij we letterlijk in de regen stonden. Ik zie ook geknik op de publieke tribune. Ik weet nog dat het op één van de Veteranendagen echt alleen maar regende. Dan is het plezier ietsje minder. We hebben net zo hard geklapt voor alle veteranen, weet ik nog. Het was echter toch iets minder. Nogmaals dank aan allen die dat mogelijk maken, op voorhand al. We weten ook op voorhand hoe verschrikkelijk veel werk er vanuit de diverse organisaties inzit.

Dank u wel, voorzitter. Dit was mijn inbreng, mede namens D66.

De voorzitter: Dank u wel, mevrouw Eijsink, en met u de fractie van D66. Ik zou bijna zeggen: come rain, come shine, wij zullen er zijn. De Minister vraagt om een korte schorsing, van een paar minuten.

De vergadering wordt van 14.20 uur tot 14.25 uur geschorst.

Minister Hennis-Plasschaert: Voorzitter. Ik dank de leden voor de gemaakte opmerkingen. De menselijke maat versus juristerij – ik denk dat we dat breed onderschrijven – is niet altijd eenvoudig. Soms wordt de juristerij ook door een andere partij ingestoken. Ik heb er echter zeer veel oog voor, omdat ik denk dat we in het verleden zaken in de kiem hadden kunnen smoren. Soms hebben zaken hierdoor onnodig lang geduurd. Ik ben het dus zeer eens met de opmerkingen die hierover gemaakt zijn, door eigenlijk alle woordvoerders. Mevrouw Bruins Slot zei het als eerste, omdat zij als eerste sprak, maar de heer Bosman en mevrouw Eijsink hebben er zeker ook over gesproken.

De Kamer krijgt een brief voor 1 januari 2015, mede namens de collega van VWS en de zorgverzekeraars. UWV pakt het onmiddellijk op. Het baart mij ook echt zorgen. De voorzitter fluisterde net terecht dat deelname aan een missie juist een aanbeveling zou moeten zijn en zo is het maar net. Dat wordt ook mijn insteek bij SZW.

Ik wil graag nogmaals benadrukken, ook in de richting van de heer Van Dijk, dat de woordkeuze in de nota over 4 en 5 mei eigenlijk letterlijk is zoals die al jarenlang wordt gehanteerd, ook door het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Het is nadrukkelijk niet mijn bedoeling geweest om hier iemand voor de voeten te lopen. Ik zal dus ook Staatssecretaris Van Rijn hierover nog even een seintje geven, voordat daar verkeerde indrukken over ontstaan.

Het vfonds doet goed werk. Dat mag inderdaad weleens gezegd worden, zeg ik mevrouw Bruins Slot na. We hebben niet zozeer een indicatie dat het vfonds minder gaat besteden, maar het is wel druk bezig met het stellen van prioriteiten en misschien wel met het verschuiven van focus. Dat is ook voor mij van belang, net als voor de Kamer. Ik denk dat de Kamer en ik goed moeten kijken naar de publicaties, zoals het jaarverslag van het vfonds. Daar waar het vfonds herprioriteert en dat eventueel gevolgen heeft voor de financiering van activiteiten of direct zorgtaken raakt, heb ik daar altijd overleg over met het vfonds. Het is dus nadrukkelijk niet zo dat het vfonds geïsoleerd optreedt en dat we straks out of the blue met de gevolgen daarvan worden geconfronteerd. Ik heb daar zelf goed contact over, maar ook de HDP heeft daarover goed contact. We spreken dus op gezette tijden met elkaar. Er kan geen sprake van zijn dat het vfonds geïsoleerd opereert en stappen zet zonder dat Defensie daar iets van weet terwijl het eventuele belangrijke taken van ons raakt. Als dat wel zo is, zal ik daar altijd op acteren.

Hoe definieer je een overheidstaak? Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Het gaat om erkenning, waardering en vooral zorg. Dé overheidstaak is natuurlijk vastgelegd in de Veteranenwet. Die zorg wordt door een groot aantal organisaties uitgevoerd. Dat gebeurt niet alleen door Defensie. Ook wij zijn afhankelijk van partners. Als blijkt dat in de nuldelijnsondersteuning, maar ook verderop, actie moet worden ondernomen dan zal ik niet aarzelen om dat te doen. Ik waak ervoor om gelijk te roepen dat Defensie het wel zelf gaat doen. We moeten altijd kijken hoe we onze wettelijke taken zo goed mogelijk kunnen invullen, zelf, al dan niet met behulp van partners. Ik wil echt benadrukken dat hierover goed overleg plaatsvindt met het vfonds, maar ook bijvoorbeeld met het Veteranen Platform. Tegelijkertijd is de tijd van naar Defensie kijken voor de volledige financiering, zo vrees ik, een beetje voorbij. We moeten gewoon kritisch zijn en bekijken hoe we zo doelmatig en efficiënt mogelijk onze middelen kunnen besteden zonder de veteraan tekort te doen, juist om nog beter invulling te geven aan onze zorgplicht voor de veteranen.

De voorzitter: Ik vraag u om iets beter in de microfoon te spreken. Af en toe waait het een beetje weg. Dat is beter voor het geluid voor de mensen die thuis meeluisteren.

Minister Hennis-Plasschaert: Mijn excuses. Dat had ik niet in de gaten. Ik zal iets rechter op gaan zitten.

Mevrouw Eijsink vroeg in eerste termijn naar het betrekken van het Veteranen Platform bij het suïcideonderzoek. Ik heb uitgelegd dat ik van mening ben dat er met de bonden sprake is van een evenredige vertegenwoordiging, maar ik zal het Veteranen Platform alsnog uitnodigen om aan te schuiven. Ik heb helemaal geen zin om dit tot een ding te laten verworden. Het gaat erom dat dit onderzoek zo goed en zorgvuldig mogelijk in de steigers wordt gezet en wordt uitgevoerd.

Ik kom nog even op de vrouwen. Mevrouw Bruins Slot zei – dat vond ik eigenlijk wel heel mooi – dat zij daar eigenlijk niet zo van is, dat er speciaal beleid moet worden geformuleerd voor de vrouwen. Mannen en vrouwen doen in heel veel opzichten niet voor elkaar onder, maar ze hebben soms wel andere vragen, andere behoeften of andere aandachtspunten. Daar hoeven we helemaal niet ingewikkeld over te doen. We hoeven niet allemaal over één kam geschoren te worden. Daar waar een specifieke zorgvraag bestaat, kunnen we daar niet aan voorbijgaan.

Mevrouw Eijsink merkte terecht op dat we tijdens de afgelopen begrotingsbehandeling eindeloos hebben gesproken over de positie van de vrouw binnen de krijgsmacht. Die is gestaag groeiende. Tegelijkertijd heb ik toen ook gezegd dat wij de vrouwelijke militair hard nodig hebben in de missiegebieden, maar dat de keuze van een vrouw om al dan niet militair te worden al in een heel vroege levensfase wordt gemaakt. Als jij op je dertiende of veertiende besluit om de modeacademie te gaan volgen, ligt het niet echt voor de hand dat je als militair eindigt. Het kan, maar het ligt niet voor de hand. Als werkgever zijn we nog steeds bezig om ervoor te zorgen dat we aantrekkelijk zijn voor iedereen, van welke achtergrond dan ook en van welke sekse dan ook. We hebben toen vooral gesproken over resolutie 1325 en de vraag of er voldoende capaciteit in de lijn beschikbaar was om daar rekening mee te houden. We hebben toen gezegd dat het in de lijn zit, in het systeem, dus dat er niet nog apart vte's aan toegeschreven hoeven te worden. Laten we daar anders nog op terugkomen bij de bespreking van de eerstvolgende personeelsrapportage. Nogmaals, er is aandacht voor de vrouw. Met een reden, namelijk dat er soms een specifieke zorgvraag is die ertoe doet. In dat opzicht ben ik het van harte eens met mevrouw Bruins Slot.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik had ook nog gevraagd of de Minister volgend jaar gewoon wil rapporteren in de Veteranennota wat er precies is gebeurd en welke stappen zijn gezet.

Minister Hennis-Plasschaert: Excuus, dat vergat ik te zeggen. Dat spreekt eigenlijk voor zich. Het antwoord is dus volmondig ja.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Verder vond ik de herformulering van de Minister overigens zeer correct. Voor een bepaalde specifieke zorgvraag moet je specifieke aandacht hebben. Dat lijkt me een goede uitleg.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik hoorde de Minister zeggen dat we er nog op gaan terugkomen. Ik kom er graag op terug. Ik vraag de Minister op welke wijze zij er in de personeelsrapportage op terugkomt. We hebben er inderdaad een behoorlijk debat over gehad. Op welke wijze gaat zij erop terugkomen? We kennen natuurlijk wel de verdeling, de aantallen. Het gaat mij echter veel meer om – dat was eerder al mijn inzet – werving en selectie, heel gericht. Het laatste rapport over VN-resolutie 1325 geeft ons als Nederland immers niet bepaald een pluim. Dat was mijn vraag. Misschien is de toezegging van de Minister hierop gericht. Als dat het geval is, zou dat mooi zijn.

Minister Hennis-Plasschaert: Volgens mij heb ik nog niet zo lang geleden een brief gestuurd over het genderbeleid. Ik ken het onderzoek waar mevrouw Eijsink naar verwijst zelf nog niet. Wat betreft resolutie 1325 heeft Nederland eerder een prijs gewonnen voor de wijze waarop we die toepassen en uitvoeren en omdat we daarin vooroplopen. Ik ben dus heel benieuwd wat dit onderzoek nu precies zegt. Ik zal kijken of ik daar in de eerstvolgende personeelsrapportage nog wat over kan opmerken, maar ik herhaal dat ik onlangs nog een brief heb gestuurd over het genderbeleid.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Dan heb ik die brief gemist. Ik heb wel een brief gezien waar iets over gender in stond. We hebben geen apart genderbeleid. Als de Minister dat wil, steun ik haar zeer. Niet zozeer op gender, want daar heb ik niet zoveel mee. Het gaat mij vooral om de verhouding man-vrouw in het personeelsbestand. Ja, we hebben als Nederland die erkenning gehad. Dat was ook heel fijn. Dat gaat echter niet om de aantallen. Waar ik nu naar verwijs, gaat veel meer over hoeveel vrouwelijke militairen er zijn en wat onze capaciteit is om in te zetten. Dat gaat natuurlijk iets verder. Dat heeft ook te maken met werving en selectie. Als ik de Minister goed beluisterd heb, komen we daar nog op terug; ik vanuit mijn rol en de Minister in de volgende personeelsrapportage.

Minister Hennis-Plasschaert: Met liefde. Ik zei overigens dat ik een genderbrief had gestuurd, maar het was een diversiteitsbrief waarin ook werd ingezoomd op gender. Ik vind eerlijk gezegd een percentage vrouwen in een organisatie geen doel op zich. Ik vind de juiste mix echter wel van belang. Waar het gaat om vrouwelijke militairen, moeten we ook goed kijken naar het maakbaarheidsgehalte van meiden die te porren zijn voor de krijgsmacht. Ik zal daar zelf veel aan doen. Ik kom er graag op terug in de volgende personeelsrapportage. Nu heb ik al zo veel toezeggingen gedaan dat we er alweer een dagtaak aan hebben, maar ik doe het van harte.

Ik kom nu op het besluit van ons comité om tijdens het defilé dit jaar alleen de regimentsvlaggen te voeren. Ik heb helemaal niets veranderd aan het beleid van mijn ambtsvoorganger Hillen. Ik heb zelf altijd gezegd, net als Minister Hillen, dat van een verbod geen sprake kan zijn. We hebben geen instrumenten om tot een verbod over te gaan. Het comité gaat over de exacte vormgeving, invulling en uitvoering van de dag. Tijdens het defilé zullen alleen regimentsvlaggen gevoerd worden, zo luidt de boodschap van het comité. Op het Malieveld is echter werkelijk alles mogelijk. Alle vlaggen kunnen gevoerd worden. Van een verbod is geen sprake. Ik hecht eraan om dat zo op te merken. Er is dus geen verschil in beleid tussen mij en mijn ambtsvoorganger Hillen. Dat wil ik echt benadrukken.

Mevrouw Eijsink vroeg of ik in overleg wil treden met de Nationale ombudsman, die ook de Veteranenombudsman is. Natuurlijk gaan we daarmee in gesprek. Hij heeft al een belangrijke rol in individuele gevallen, maar misschien heeft hij nog een, weliswaar kleine, silver bullet om de nazorgvragenlijsten nog beter tot wasdom te laten komen. Ik heb al gesproken over de overheidstaak en het Veteranen Platform.

Een ander punt is de geestelijke verzorging, het onderzoek en de appreciatie daarvan. Dat komt later dit jaar beschikbaar en wordt dan ook met de Kamer gedeeld, conform eerdere toezeggingen. Ik heb al eerder gezegd dat ik met de Kamer zeer zeker het belang van geestelijke verzorging onderschrijf.

Rest mij te zeggen dat ook ik, net als de aanwezige leden, zeer uitzie naar de tiende Veteranendag. Het is en blijft een bijzonder moment. Ik denk dat de inwerkingtreding van de Veteranenwet, waarbij de Kamer een hoofdrol heeft gespeeld, op Veteranendag zelf echt een mooie mijlpaal is. Ik heb al eerder gezegd – vele leden blijven mij daaraan herinneren – dat dit niet betekent dat we achterover kunnen leunen. Sterker nog, het dwingt ons om scherp te zijn op de uitvoering, zowel naar de letter als naar de geest. We zullen moeten blijven leren in het belang van de veteraan. Ik heb al gezegd dat ik niet uitsluit dat er nog fouten worden gemaakt, want het is en blijft mensenwerk. Maar daar waar we kunnen, zullen we ze repareren en er lessen uit trekken voor de toekomst. Ik zeg met gepaste trots de heer De Roon na dat Nederland het echt goed doet als het gaat om het verder vormgeven van de veteranenzorg, wat zeer terecht is.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Zou de Minister nog kunnen ingaan op mijn vraag uit mijn eerste termijn, namelijk of het collegiaal netwerk in de volgende Veteranennota nog wat meer invulling zou kunnen krijgen? Ik had ook nog een vraag over reservisten. Als de Minister gewoon «ja» zegt op wat ik in tweede termijn heb gezegd, vind ik het ook prima. Dat is dan een bevestiging van wat ik in zowel in mijn eerste als tweede termijn heb gevraagd.

Minister Hennis-Plasschaert: Over het collegiaal netwerk zeg ik, uit mijn hoofd, dat het bij CZSK en de Koninklijke Marechaussee helemaal goed op poten staat. Bij het Commando Landstrijdkrachten krijgt een en ander nu vorm en bij CLSK wordt nog gekeken naar de manier waarop het vorm moet krijgen. Het antwoord op de vraag of ik daarop wil terugkomen in de volgende Veteranennota is dus ja.

Wat betreft reservisten, spraken we in eerste termijn al over het onderscheid tussen rechtspositie en zorg. De zorgvraag is altijd leidend. Als iemand op uitzending is geweest en er naar aanleiding daarvan een zorgvraag ontstaat, heeft die persoon, reservist of militair in werkelijke dienst, recht op de zorg die we daarvoor beschikbaar hebben. De vraag over de inkomensvoorziening is een goede vraag. Ik moet kijken in hoeverre die gerelateerd is aan de rechtspositie van de militair. Ik kom daar op terug, zoals ik in eerste termijn al heb gezegd, met een volledig beeld, hopelijk in de Reservistennota en ook in de Veteranennota. Dat doe ik zodra we dat beeld helemaal compleet hebben. Het allerbelangrijkst vind ik op dit moment de vraag of er in het geval van een zorgvraag een verschil is tussen de behandeling van de reservist en de militair in werkelijke dienst. Daarop is het antwoord dat er geen verschil is. Er moet wel een onderscheid worden gemaakt tussen rechtspositie en zorgvraag. We hadden het er net over dat geduld een schone zaak is, terwijl we eigenlijk de plaat gelijk compleet willen hebben. Die hele plaat heb ik nu nog niet compleet. Het eenvoudig beantwoorden met ja of nee is derhalve in dit stadium nog niet mogelijk.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Er zit toch wel een verschil tussen de beantwoording in eerste termijn en die in tweede termijn. De inkomenspositie is nog niet duidelijk. Ik wil de Minister uiteraard tijd geven. Ik stel mijn vraag nu omdat we bij het personeelsbeleid juist bezig zijn om het mogelijk te maken om meer reservisten in te zetten. Die overleggen spelen al jaren en er zijn organisaties voor ingesteld. Ik wil daar graag meer over horen van de Minister, bij de Reservistennota of bij Veteranennota.

Ik heb in eerste termijn ook nog gevraagd naar de termijnen: is het nu 10, 12, 30 of 40 dagen?

In tweede termijn heb ik nog gevraagd of het thuisfront van de reservisten voor dezelfde zorg in aanmerking komt. Als dat allemaal ja is, vind ik het goed. We moeten het vastleggen. Er zit een verschil tussen militairen in actieve dienst en reservisten. Laten we dat zorgvuldig vastleggen.

Ik heb ook nog gevraagd om te kijken naar het rapport-Pols. Ik neem aan dat de Minister dat allemaal gaat meenemen. Ik kom er graag op een ander moment op terug. Het is wel een aandachtspunt, gezien de ontwikkelingen binnen het personeelsbeleid, waar de PvdA-fractie en de Minister zeer achter staan en volgens mij D66 in dit geval ook nog.

De voorzitter: We gaan ervan uit dat u de hele ochtend en middag namens D66 gesproken hebt. Mocht dat niet het geval zijn, kunnen zij hier geen bezwaar maken. Dan horen we dat later wel.

Minister Hennis-Plasschaert: Ik ga nu voor de vierde keer zeggen dat ik daar graag op terugkom in de Reservistennota. Een aantal vragen is met ja te beantwoorden en een aantal vragen moet ik even uitzoeken, simpelweg omdat ik nu niet helemaal paraat heb wat het verschil is tussen rechtspositie en zorg. Ik kom erop terug. Voor alle duidelijkheid: het is niet zo dat de inzet van reservisten iets nieuws is. Dat doen we nu ook al. Heel veel antwoorden zal ik dus gewoon kunnen opsnorren. Ik heb ze gewoon nu niet paraat. Ik kom dus bij de Kamer terug.

De voorzitter: Daarmee is een eind gekomen aan de beantwoording in tweede termijn van dit notaoverleg. Er zijn geen moties aangekondigd, en die zijn dus ook niet ingediend. Ik neem nu de toezeggingen van de Minister tijdens dit notaoverleg door. Ik verzoek iedereen daarbij goed op te letten, zodat ze op een goede manier worden opgenomen in de toezeggingenregistratie.

  • De Minister heeft toegezegd de Kamer op de hoogte te stellen van het vervolg van de herdenkingen in Wageningen.

  • De Minister heeft toegezegd voor 1 januari 2015 afspraken te maken met VWS over de verzekeringen van veteranen en de zorgverzekeraars bij dat overleg te betrekken, en de Kamer daarover nader te informeren.

  • De Minister zal naar aanleiding van het ingebrachte Facebookbericht waarin werd beweerd dat veteranen uitzendingen van hun cv zouden halen omdat militairen beschadigd van uitzendingen terugkomen, uitzoeken wat het behelst. Zij informeert de Kamer daarover in januari 2015, of zo veel eerder als mogelijk is.

  • De Minister informeert de Kamer in de volgende Veteranennota over de stand van zaken inzake de nazorgvragenlijsten.

  • De Minister informeert de Kamer uiterlijk in september 2014 over de procedure met betrekking tot de aanvraag dan wel afwijzing van het MIP.

  • De Minister zal nazorg aan uitgezonden reservisten opnemen in de Reservistennota en de Veteranennota.

  • De Minister informeert de Kamer over de stand van zaken met betrekking tot het vfonds uiterlijk januari 2015.

  • De Minister zal in een volgende Veteranennota rapporteren over de participatiegraad van scholen in het scholenproject Verhalen van veteranen.

  • De Minister zal inzicht geven in de positie van vrouwen in de volgende Veteranennota, en meer in zijn algemeenheid zal de Minister naar aanleiding van de eerder toezonden diversiteitsbrief terugkomen op het thema vrouwen in de krijgsmacht.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dit zijn wel twee verschillende zaken. De ene gaat over de benodigde aandacht voor de zorgvraag van vrouwelijke veteranen. Het punt dat mevrouw Eijsink maakte, betreft volgens mij diversiteit in brede zin, los van uitzendingen en veteraan-zijn en dergelijke. Het zijn echt twee verschillende zaken.

De voorzitter: Het is goed dat u mij nog even helpt, mevrouw Bruins Slot. We hebben ze inderdaad onderscheiden genoteerd. Ik kreeg de indruk dat er één van te maken was. Zo zie je maar weer dat ook in het toezeggingenbeleid diversiteit een prima principe is. Ik heb nog één toezegging op mijn lijstje staan.

  • De Minister zal in de volgende Veteranennota terugkomen op wat zojuist «het collegiale netwerk» is genoemd.

Dat zijn de toezeggingen die we hier hebben genoteerd. Ik zie dat dat de instemming van de leden heeft. Ik begrijp dat mevrouw Eijsink nog een opmerking wil maken.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Tien jaar defilé en tien toezeggingen vandaag. Ten aanzien van de nazorgvragenlijsten heeft te Minister toegezegd om te bezien of die ook in het dossier opgenomen worden. Als met «de stand van zaken» hetzelfde wordt bedoeld, vind ik het prima. Het is even nog wat scherpslijperij, als u dat goed vindt.

De voorzitter: Ik denk dat we hetzelfde bedoelen, want ik heb het genoteerd toen u erover sprak. Dat moet wel. Dan is hiermee een einde gekomen aan de behandeling van de Veteranennota. Ik dank de Minister en haar ambtenaren voor hun aanwezigheid en de uitgebreide beantwoording. Ik dank de aanwezigen die de moeite hebben genomen om hier vandaag bij ons in de Kamer te zijn om de behandeling van de Veteranennota te volgen, net als degenen die dat via internet hebben gedaan. Ik dank uiteraard de leden voor hun aanwezigheid.

Ik denk dat u mij allen zult toestaan dat ik er ten slotte nog even op wijs dat aanstaande zaterdag de tiende Veteranendag plaatsvindt – alle Kamerleden hebben daar uitgebreid over gesproken – hier in Den Haag. Daar zal het defilé zijn. Wij hopen op een zo groot mogelijke aanwezigheid. De vaste Kamercommissie zal daar in elk geval ook met vele leden aanwezig zijn.

Sluiting 14.49 uur.


X Noot
1

I.v.m. correcties in de tekst

Naar boven