30 139 Veteranenzorg

Nr. 124 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 december 2013

Tijdens het begrotingsoverleg van 13 en 14 november jl. (Handelingen II 2013/14, nrs. 23 en 24, behandeling Begroting Defensie) heb ik onder meer toegezegd u nader te informeren over drie onderwerpen gerelateerd aan veteranen: de volledige schadevergoedingsregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers, de re-integratie van langdurig zieke medewerkers en de toekenning van het draaginsigne gewonden. Hierbij voldoe ik aan deze toezegging.

Volledige schadevergoedingsregeling

Bij het begrotingsoverleg heeft het lid Eijsink gevraagd wanneer de Kamer wordt geïnformeerd over de volledige schadevergoedingsregeling, ook wel de restschaderegeling genoemd. Zoals mijn ambtsvoorganger op 12 juni 2012 aan de Kamer heeft gemeld (Kamerstuk 30 139, nr. 100) is tegelijkertijd met de ereschuldregeling overeenstemming bereikt met de centrales van overheidspersoneel over de volledige schadevergoedingsregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers (MOD’ers) die na 1 juli 2007 met ontslag zijn gegaan.

De volledige schadevergoedingsregeling is een aanvulling op de reguliere aanspraken voor MOD’ers op grond van de Kaderwet militaire pensioenen (KMP). Deze reguliere aanspraken bestaan uit het militair invaliditeitspensioen (MIP), de bijzondere invaliditeitsverhoging en diverse voorzieningen en verstrekkingen. Het doel van de volledige schadevergoedingsregeling is om de (financiële) schade te compenseren die niet wordt vergoed door aanspraken op grond van de KMP. De restschade wordt bepaald aan de hand van civielrechtelijke normen van het Burgerlijk wetboek. Dit kan alleen als er sprake is van een medische eindtoestand. Met de totstandkoming van deze regeling hoeven de MOD’ers geen aansprakelijkstelling meer in te dienen.

De volledige schadevergoeding wordt in overleg met de betrokkene berekend en bij besluit van de Minister van Defensie vastgesteld. Het kan voorkomen dat de betrokkene het niet eens is met de vastgestelde schadevergoeding. Hij kan daartegen bezwaar maken en vervolgens beroep instellen bij de bestuursrechter. De omvang of het niet toekennen van een schadevergoeding staat dus open voor volledige rechterlijke toetsing.

Zowel de ereschuldregeling als de volledige schadevergoedingsregeling wordt opgenomen in het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheid- en invaliditeitsvoorzieningen militairen. De algemene maatregel van bestuur die deze wijzigingen vastlegt, heeft het formele wetgevingstraject nog niet doorlopen. Ik ben voornemens deze begin 2014 aan de Ministerraad aan te bieden. Na advies van de Raad van State zullen beide regelingen vervolgens met terugwerkende kracht formeel in werking treden.

Bij de uitvoering is voorrang gegeven aan de ereschuldregeling. Deze grote inhaalslag, waarbij meer dan 2000 zaken zijn afgewikkeld, is aan het eind van dit jaar vrijwel helemaal voltooid. Zoals ik in mijn brief van 30 september jl. heb gemeld (Kamerstuk 30 139, nr. 122), start Defensie vervolgens met de uitvoering van de regeling inzake de volledige schadevergoeding. Hier gaat het om enkele honderden personen die sinds 2007 met ontslag zijn gegaan en aanspraak maken op een MIP. Voorts worden jaarlijks ongeveer 100 nieuwe verzoeken verwacht. Ik heb ervoor gekozen dit proces door Defensie zelf te laten uitvoeren om zeker te stellen dat voldoende maatwerk wordt geboden. Binnenkort ontvangen de desbetreffende militaire oorlogs- en dienstslachtoffers een brief waarin de behandeling van hun zaak wordt toegezegd. De uitvoeringsregeling wordt binnenkort besproken met de centrales van overheidspersoneel.

Re-integratie

Het lid Eijsink heeft tijdens het begrotingsoverleg vragen gesteld over de capaciteit van Defensie voor de re-integratie van langdurig zieke medewerkers. Zij doelde daarbij op de re-integratie van arbeidsverzuimende defensiemedewerkers – onder wie veteranen – buiten het Dienstencentrum Re-integratie (DC-R) die mogelijk onvoldoende aandacht krijgen.

Zoals ik in de aanvulling op de veteranennota van 30 september jl. (Kamerstuk 30 139, nr. 122) te kennen heb gegeven, worden medewerkers met een arbeidsverzuim langer dan zes maanden in beginsel overgedragen aan het DC-R. In de eerste zes maanden worden de re-integratieactiviteiten uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het defensieonderdeel. Ik heb in de brief ook gemeld dat het niet eenvoudig is vast te stellen hoe uniform en effectief deze activiteiten zijn.

Het huidige re-integratiebeleid schrijft voor dat de defensieonderdelen de dossiers van alle arbeidsverzuimende medewerkers in de zesde maand van hun verzuim bekend stellen bij het DC-R. Uit een recente rapportage blijkt dat dit in 477 gevallen niet is gebeurd. Daarvoor is meestal een goede reden, bijvoorbeeld omdat een medewerker binnen een aantal weken volledig hersteld zal zijn. De defensieonderdelen hebben hierin een eigen verantwoordelijkheid. Gevallen van langdurig arbeidsverzuim worden regelmatig besproken binnen het Sociaal Medisch Team (SMT) van de eenheid. Het SMT adviseert de commandant over de te nemen stappen in het re-integratieproces. Ik heb geen signalen ontvangen over een bovengemiddeld aantal veteranen in het re-integratieproces.

In mijn brief over de stand van zaken re-integratie militaire oorlogs- en dienstslachtoffers van 12 november jl. (Kamerstuk 30 139, nr. 123) heb ik gemeld dat Defensie werkt aan een efficiëntere inrichting van de re-integratieketen. Dit zal als onderdeel van de tweede fase van de reorganisatie Divisie P&O Defensie in 2016 zijn beslag zal krijgen. De dossieropbouw, de informatievoorziening en de re-integratie van MOD’ers zijn daarbij nadrukkelijk aandachtspunten. Mocht er vooruitlopend op de reorganisatie een knelpunt ontstaan, dan zal ik tijdig maatregelen nemen zodat de zorg voor en begeleiding van MOD’ers gewaarborgd blijft. Ik zal uw Kamer over de ontwikkelingen in het re-integratieproces blijven informeren.

Toekennen draaginsigne gewonden

Twee leden (Eijsink, Van Dijk) hebben vragen gesteld over de toekenning van het draaginsigne gewonden (DIG) aan veteranen met PTSS. Hierbij werd verwezen naar een toezegging in een brief van toenmalig Minister van Defensie Van Middelkoop van 1 mei 2009 (Handelingen TK 2008–2009, nr. 2528). De toezegging hield in dat als bekend is dat een veteraan lijdt aan PTSS, Defensie voortaan zal zorgen voor het voorstel tot toekenning van het draaginsigne. Dit is daartoe ingebed in de procedures die worden gevolgd bij de begeleiding van de veteraan in het Landelijk Zorgsysteem Veteranen (LZV) en bij de toekenning van het militair invaliditeitspensioen (MIP) door het Zorgloket voor Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers.

Sinds 1 januari 2009 zijn in totaal 318 draaginsignes aangevraagd voor veteranen met psychische verwondingen (in bijna alle gevallen PTSS). Hiervan heeft de Centrale Adviescommissie Draaginsigne Gewonden (CADIG) 236 aanvragen toegewezen en 82 afgewezen. Uit de informatie van het CADIG is niet te achterhalen wie de aanvraag heeft ingediend. De aanvraag bevat alleen een handtekening van betrokkene in verband met de toestemming voor het inzien van de medische dossiers.

Inmiddels is mij gebleken dat het proactief aanvragen van het DIG zoals toegezegd in 2009 wel plaatsvindt, maar dat dit nog onvoldoende wordt gewaarborgd. Dit noopt mij tot het aanscherpen van de procedures. Bij het inrichten van het Veteranenloket zal ik bezien hoe dit proces beter kan worden ingebed. Hier voorzie ik een belangrijke rol voor de zorgcoördinator. Het Veteranenloket maakt, zoals u weet, deel uit van het Veteranenbesluit. Dit besluit zal begin december worden aangeboden aan de Kamer in het kader van de voorhangprocedure.

De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert

Naar boven