30 135
Wijziging van de Wet toezicht Europese subsidies

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 28 september 2005

Aansprakelijkheid voor ten onrechte ontvangen EU-subsidies

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af bij wie de financiële aansprakelijkheid berust in het geval sprake is van onterecht verstrekte EU-subsidies. Is dat bij de decentrale aanvrager van de subsidie of is dat de rijksoverheid? Indien dat laatste het geval is, hoe ziet de rijksoverheid dan toe op de omvang en de rechtmatigheid van de verstrekte subsidies?

Voor de beantwoording van deze vraag is het onderscheid van belang in de volgende drie categorieën EG-subsidies:

a. Landbouwsubsidies

b. Structuurfondsgelden

c. Overige subsidies.

Voor de categorieën (a) en (b) – die samen ca. 82% van de door Nederland ontvangen EU-subsidies omvatten – is de situatie als volgt. Op basis van de specifieke EG-regelgeving op het gebied van Landbouwsubsidies en Structuurfondsen rust op de lidstaat Nederland de verplichting om bij gebleken onregelmatigheden de subsidie geheel of gedeeltelijk in te trekken en van de eindbegunstigde terug te vorderen. Wordt aan deze verplichting niet (voldoende) voldaan dan spreekt de Europese Commissie de lidstaat Nederland aan.wegens het niet naleven van op Nederland vanuit het EG verdrag of secundaire wetgeving rustende verplichtingen. Artikel 4 van de Wet TES bevat een verhaalsrecht van de Staat op een decentraal bestuursorgaan voor die situaties, waarin de Staat door een instelling van de Europese Gemeenschappen aansprakelijk is gesteld en deze aansprakelijkstelling het gevolg is van het verzuim van dit bestuursorgaan.

Binnen de restcategorie «overige subsidies» (c) – die slechts ca. 18% van het totale aantal EU-subsidies omvat – is de Staat niet aansprakelijk voor EU-subsidies die naar het bedrijfsleven gaan en voor subsidies uit specifieke programma's voor intern beleid. Van de rest van de categorie «overige subsidies» (dit betreft doorgaans subsidies die door de Europese Commissie rechtstreeks worden toegekend aan decentrale bestuursorganen) is onduidelijk in hoeverre de Wet TES van toepassing is, maar wordt er voorzichtigheidshalve vanuit gegaan dat aansprakelijkheid van de Staat nooit op voorhand is uit te sluiten. Bij een dergelijke aansprakelijkstelling kan de Staat – ingevolge artikel 4 van de Wet TES – de kosten evenwel verhalen op het betreffende bestuursorgaan (dat wil zeggen de rechtspersoon waartoe dit bestuursorgaan behoort).

Wat betreft het toezicht op de omvang en de rechtmatigheid van de verstrekte subsidies kan het volgende ter toelichting dienen. De EU subsidies in bovengenoemde categorieën (a) en (b) zijn zogeheten fondsen in gedeeld beheer tussen de Europese Commissie en de lidstaten. Voor de structuurfonds subsidies gelden voor wat betreft de controle op omvang en rechtmatigheid de bepalingen van verordeningen EG 1260/1999 (de structuurfondsverordening), EG 438/2001 (beheers- en controlesystemen), EG 448/2001 (financiële correcties) en EG 1681/94 (onregelmatigheden). Deze verordeningen voorzien in een systematiek van uitgebreide controle- en beheersystemen welke vallen onder de verantwoordelijkheid van het voor een specifiek fonds verantwoordelijk departement. Daarnaast informeren de bij structuurfondsen betrokken departementen op jaarbasis de Tweede Kamer door middel van de zogenaamde structuurfondsenbrief.

Het structuurfondsdeel van de landbouwgelden volgt de bovengenoemde structuur. Voor het Garantiedeel van de landbouwfondsen geldt de verantwoordingstructuur van het boekjaar van het Europees Oriëntatie- en Garantie Fonds voor de Landbouw. Toezicht op controle en rechtmatigheid worden bepaald door de financieringsverordening voor het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (verordening EG 1258/1999) en specifieke uitvoeringswetgeving. Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit informeert jaarlijks de Tweede Kamer over de stand van zaken met betrekking tot de landbouwsubsidies.

EU fondsen in direct beheer (hierboven aangeduid als categorie (c)) worden exclusief door de Europese Commissie beheerd. De Nederlandse Rijksoverheid is daarbij niet betrokken. Gelet op de zowel in relatieve als absolute zin beperkte betekenis van deze restcategorie en het verhaalsrecht van artikel 4 van de Wet TES (mochten er ondanks het toezicht door de Europese Commissie toch onregelmatigheden worden geconstateerd, en mocht Nederland daarvoor door de Commissie aansprakelijk worden gehouden) rechtvaardigt deze niet de administratieve lasten die voortvloeien uit artikel 2 van de Wet TES.

Opvatting Algemene Rekenkamer

De leden van de PvdA-fractie zijn nieuwsgierig naar de opvattingen van de Algemene Rekenkamer en de reactie van de regering op deze opvatting.

De Algemene Rekenkamer heeft in een reactie op de evaluatie van de Wet TES aangegeven het onwenselijk te vinden dat de informatieplicht (artikel 2) uit de Wet TES wordt geschrapt. Met het verdwijnen van de informatieplicht zouden de ministers niet in staat zijn voldoende invulling te geven aan hun toezichthoudende functie en zou er geen zicht meer zijn op de rechtmatige en doelmatige besteding van EG-subsidies door decentrale bestuursorganen. Ook zou een single auditmodel zonder de informatieplicht niet goed kunnen functioneren, aldus de president van de Algemene Rekenkamer in haar brief d.d. 1 december 2004 aan de voorzitter van de Tweede Kamer.

De regering deelt deze visie niet. Het single auditmodel behelst de afstemming van controlenormen en staat los van het al dan niet bestaan van een informatieplicht. Verder is het zo dat, zoals gezegd, voor het overgrote deel (ca. 82%) van de EU-subsidies (landbouw- en structuurfondsgelden) al op andere wijze wordt voldaan aan de informatieplicht. Ook wordt hierover jaarlijks aan de Kamer gerapporteerd. Voor de beperkte categorie overige EU-geldstromen ziet het kabinet op basis van risicoanalyse af van een jaarlijkse informatieverplichting op voorhand, omdat de administratieve lasten niet in verhouding staan tot het relatief beperkte budgettaire belang van mogelijke individuele terugvorderingen en boetes. Bovendien blijft de kern van de Wet TES, namelijk de aanwijzingsbevoegdheid en het verhaalsrecht, onverminderd in stand.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven