30 128
Grotestedenbeleid 2005–2009

nr. 10
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 3 juli 2006

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 en de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2 hebben op 1 juni 2006 overleg gevoerd met minister Pechtold voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties over:

– de brief van de minister voor BVK d.d. 15 februari 2006 met het kabinetsstandpunt «De Krachtige Buurt» (30 128, nr. 6);

– de brief van de minister voor BVK d.d. 28 maart 2006 met het Jaarboek Grotestedenbeleid 2004 (30 128, nr. 7).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Volgens de heer Meijer (PvdA) is de kernvraag hoe de overheid en maatschappelijke spelers in de buurt het vertrouwen tussen overheid en burger kunnen herstellen. Gemeente en Rijk moeten investeren in bewoners en ze de ruimte en de mogelijkheden geven om zelf kleur en inhoud te geven aan de eigen, directe woon- en leefomgeving. De WRR stelt voor de handelings- en beslissingsruimte van bewoners te vergroten en te bouwen aan vertrouwen door een kansgericht buurtbeleid te voeren, werk te creëren en zichtbaar en voelbaar te maken dat de overheid en andere belangrijke buurtspelers tussen en niet boven de mensen staan. Het kabinet gaat echter voorbij aan de kern van het advies van de WRR en aan de aanbevelingen die zich expliciet richten op de rol die de rijksoverheid kan spelen. Het kabinetsstandpunt bevat vooral een opsomming van lopend beleid. Veel beleid dat gericht is op de buurt komt echter voort uit een systeemlogica, die vaak voorbij gaat aan de concrete leef- en ervaringswereld van bewoners.

In zijn rol als minister voor bestuurlijke vernieuwing verwijst de minister naar de gemeenten als eerstverantwoordelijken voor het buurtbeleid. De heer Meijer vindt echter dat van het kabinet en zeker van deze minister een visie mag worden gevraagd op de inhoudelijke uitdaging van de WRR. Hoe kunnen bewoners worden verleid en ondersteund, zodat zij zelf een grotere verantwoordelijkheid willen en kunnen nemen voor de eigen buurt en voor de eigen lokale samenleving? Welke nieuwe vormen van participatie en betrokkenheid kunnen worden ontwikkeld en gestimuleerd?

De heer Meijer vindt dat buurtbudgetten blijvend moeten worden ingevoerd en dat de zeggenschap daarover bij de bewoners moet liggen. Voor 2006/2007 is er 25 mln. extra beschikbaar voor tien wijken in de grote steden. Wellicht kan daarvoor de beslissingsbevoegdheid bij de bewoners worden gelegd. Verder vraagt hij of de 10 mln. die was bestemd voor het burgemeestersreferendum, ook kan worden ingezet voor bewonersinitiatieven en versterking van de lokale democratie.

De heer Meijer merkt op dat de gevolgen van het drastisch terugdringen van de subsidies voor gesubsidieerde arbeid tot kaalslag heeft geleid in de wijken en buurten. Mensen die moeilijk aan werk kwamen, hebben hun baan verloren. Dat proces gaat nog door. Dat is een aantasting van de sociale binding en het vertrouwen in de buurt. Voor de buurteconomie is de versterking van het ondernemersklimaat van groot belang.

Mevrouw Sterk (CDA) merkt op dat het rapport van de WRR laat zien dat er al veel gebeurt, maar dat de bewoners zich daarbij niet altijd gesteund weten door de overheid of de sociale spelers. Er spreekt ook zorg uit het rapport, omdat anonimiteit, onveiligheid en het ontbreken van een netwerk om problemen vroeg te signaleren, de leefbaarheid onder druk zetten en het vertrouwen in de politiek bij mensen doen verminderen. Veel beleid is echter lokaal beleid en daar gaat de Kamer niet over. Daarmee kan het rapport van de WRR echter niet eenvoudig aan de kant worden geschoven. Zaken als werkloosheid en schooluitval vragen namelijk om een aanpak op rijksniveau. Bovendien moet de overheid bepaalde faciliteiten bieden. Dat vraagt durf en lef, maar dat ontbreekt in de reactie van het kabinet.

Het pleidooi van de WRR is volgens mevrouw Sterk een pleidooi voor vermaatschappelijking van het lokaal bestuur. De vraag van de bewoners moet centraal staan en niet het aanbod van de overheid of sociale spelers. Er moet ruimte zijn voor de inbreng van bewoners en er moet sprake zijn van een slimme samenhang, aangezien mensen niet leven in de door de gemeente ingedeelde kaders van wijken, maar vaak in veel kleinere eenheden, in buurten. Daar zou het beleid dan ook op gericht moeten zijn. Verder moet sprake zijn van decentralisatie waar het kan en centralisatie waar het moet.

Niet iedere buurt is hetzelfde en vraagt hetzelfde. Achterstandwijken in de grote steden vragen om een andere aanpak dan nieuwbouwwijken in de randgemeenten of dorpskernen. Er moet meer ruimte komen voor differentiatie tussen verschillende buurten, waarbij ook de mate van betrokkenheid van bewoners een belangrijke factor moet kunnen zijn. Er is een potje gecreëerd met 25 mln. Dat is beschikbaar voor maar tien wijken, die te maken hebben met grote achterstandsproblemen. Waarom maar zo’n klein budget en waarom maar tien wijken? Op basis waarvan wordt het geld toegekend aan gemeenten?

Het Rijk wil wel ruimte geven aan gemeenten, maar verliest zichzelf in monitors en rapportages. Verantwoordelijkheid afgeven is uiteraard niet altijd zonder risico, maar er is meer zelforganiserend vermogen bij bewoners dan wel eens wordt verondersteld. Dat verdient de ruimte. Het is niet uit te sluiten dat het soms mis gaat, maar het geeft wel een meer betrokken buurt.

De regering zegt in de brief dat het Rijk lokale spelers zal faciliteren, stimuleren en ondersteunen. Verder staat er: de sturingsfilosofie gaat als het ware een stap verder dan het beleidskader van het grotestedenbeleid. Dat klinkt veelbelovend, maar wat wordt precies bedoeld? In welk opzicht gaat het een stap verder? Is dat ook een stap in de richting van verandering en misschien wel afschaffing van het GSB-beleid? Dat zou mevrouw Sterk toejuichen, want de klacht is nog steeds dat het beleid erg technisch gericht en weinig inhoudelijk is en veel verantwoordingsbureaucratie met zich meebrengt.

Bewoners serieus nemen, betekent ook hen middelen geven. Zo zouden zij het initiatiefrecht moeten kunnen krijgen om bijvoorbeeld een omgevingsplan in te dienen. Belangrijk is ook dat er ondersteuning is voor bewoners. Er lopen al een aantal projecten, maar het zou een structurelere inbedding moeten krijgen.

De kabinetsreactie zegt weinig over de WMO, terwijl die een belangrijk instrument zou kunnen zijn voor de ontwikkeling van de lokale democratie. Juist deze wet biedt namelijk kansen om de diverse spelers op buurtniveau met elkaar te verbinden en te zorgen dat problemen vroegtijdig worden gesignaleerd. Daarbij moeten identiteitsgebonden organisaties, zoals kerken of moskeeën niet worden vergeten, aangezien juist die vaak sterk aanwezig zijn in de haarvaten van deze buurten. Als gemeenten er goed in slagen om deze verbindingen te leggen, ontstaan er zorgbruggen. Die zullen ook leiden tot een groter vertrouwen in het lokaal bestuur. Deelt de minister deze visie? Er ligt ook een rol voor de corporaties. De verhouding tussen corporaties en bewoners is niet altijd goed. Met name de herstructurering brengt voor bewoners onzekerheid met zich mee. Daarom moeten er samen met de lokale overheid afspraken worden gemaakt en aandacht worden besteed aan de sociale aspecten en het vroegtijdig betrekken van bewoners.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks) juicht het toe dat in de reactie van het kabinet relatief veel aandacht wordt gevraagd voor de «softe aanpak», waarbij buurtwerkers samen met bewoners aan de slag gaan. De echte deskundigen als het gaat om het grotestedenbeleid, zijn namelijk de bewoners, die vaak met goede ideeën komen, maar aangezien zij geen budgetten hebben, moeten zij hun ideeën bij de gemeente droppen en die moet ze dan uit gaan voeren. Dat duurt vaak heel lang. Mensen krijgen nu vaak te maken met veel bureaucratie en haken dan gefrustreerd af. Als buurtbewoners zelf budgetten krijgen, kunnen zij zelf de touwtjes in handen nemen en eigen deskundigen inhuren en zelf dingen van de grond krijgen.

In de Kamer is een motie aangenomen om het kraken te verbieden. De G4 hebben echter in een brief geschreven dat als het kraken wordt verboden, dat de leegstand van woningen en gebouwen zal bevorderen. Dat vinden zij uit het oogpunt van de leefbaarheid van wijken, ongewenst. Zij doen daarom een pleidooi, leegstand en verpaupering van gebouwen niet aantrekkelijker te maken en kraken toe te staan. Als het al zou worden verboden, zou er een soort leegstandsheffing moeten worden opgelegd op leegstaande gebouwen.

In Rotterdam worden mensen nu uit bepaalde wijken geweerd. De Kamer heeft gezegd dat dat niet ten koste mag gaan van de wachttijd voor mensen. De randgemeenten moeten daarom «opengebroken» worden voor mensen met lage en lage middelinkomens. Hoe staat het daarmee?

Het beleid van huurliberalisering leidt volgens mevrouw Van Gent tot segregatie van arme en rijke wijken, minder investeringen in de woningvoorraad en minder nieuwbouw. Zij vraagt de minister daarom onderzoek te laten verrichten naar dit aspect van het nieuwe huurbeleid en naar het effect daarvan op de leefbaarheid en de diversiteit van wijken.

Bij het initiatiefrecht voor buurtbewoners moet het gaan om de fysieke leefomgeving. Wat mevrouw Van Gent zou het echter goed vinden als met Aedes, de brancheorganisatie van woningcorporaties in Nederland, in overleg wordt getreden over initiatiefrecht voor huurders om hun huis te verbeteren. Als zij bijvoorbeeld met een aantal bewoners de portiek af willen sluiten, moeten zij daar zelf het initiatief toe kunnen nemen en niet hoeven af te wachten tot de corporatie komt.

In de stukken staat dat een brede school van groot belang is. Hoe zit het echter met de fysieke infrastructuur? Wordt er ook naar aanleiding van het grotestedenbeleid geïnvesteerd in scholen om kinderopvang en andere faciliteiten in wijken mogelijk te maken?

Mevrouw Van Gent vraagt verder wat de invalshoek van de minister is als het gaat om het platteland. Ook op het platteland heeft men namelijk te maken met achterstandsproblemen. Kunnen daar extra impulsen aan worden gegeven?

Er is een algemeen overleg gevoerd over met name het armoedebeleid op de Antillen. Mevrouw Van Gent vraagt de minister of het geen goed idee zou zijn om Willemsstad als de 32ste GSB-gemeente aan te merken en daar een integraal beleid op los te laten.

Mevrouw Koşer Kaya (D66) is blij met de kabinetsreactie De Krachtige buurt op het WRR-rapport Vertrouwen in de buurt. Een krachtige buurt is een betrokken buurt: dat klinkt haar als muziek in de oren. Tegelijkertijd onderkent zij dat buurtbewoners er soms niet uit komen. Het gaat dan om hoogoplopende conflicten of doorzettende verloedering, maar ook om kansrijke projecten die toch niet van de grond komen, vanwege gebrek aan steun en middelen. De overheid heeft een faciliterende rol, maar dat mag geen eufemisme worden voor het overlaten van de buurt aan haar eigen lot. Daar waar het mis gaat, mag het Rijk niet de andere kant op kijken. Hoe ziet de minister hierop toe?

Er komt 25 mln. extra beschikbaar voor moeilijke wijken. Mevrouw Koşer Kaya juicht deze extra impuls van harte toe. Hoe gaat dit geld echter verdeeld worden, naar welke buurten gaat het, welke aandachtsgebieden zijn er en onder welke voorwaarden wordt er geld gegeven? Zij heeft een paar suggesties, zoals het geven van meer zeggenschap aan burgers. Nu komt vanwege bureaucratische horden beschikbaar geld soms niet terecht bij de mensen die het goed kunnen gebruiken. Er is vooruitgang geboekt, maar toch hebben burgers nog te veel het gevoel meer te worden tegengewerkt, dan te worden geholpen door de overheid.

Er zijn ook positieve initiatieven, zoals het buurtbudget. Dat is een budget waar buurtbewoners instemmingsrecht op hebben. Dat biedt mensen de mogelijkheid om directe en wezenlijke invloed uit te oefenen op hun leefomgeving. Het gaat echter niet alleen om geld, het gaat ook om zeggenschap en betrokkenheid. Op steeds meer plekken wordt buurtinitiatief ingevoerd. De buurtbewoners moet wel goed geïnformeerd worden over de concrete mogelijkheden en voorwaarden die aan deze initiatieven verbonden zijn. Ruimte voor initiatieven van onderop en draagvlak zijn erg belangrijk voor een vitale buurt. Hierbij hoort beleid dat is toegesneden op buurtniveau.

Een krachtige buurt is een veilige buurt. Een veilige buurt is een voorwaarde voor een goed buurtleven. Onder dit kabinet zijn al flinke stappen gezet om de onveiligheid terug te dringen. Maar ook op dit gebied moeten problemen meer lokaal en in samenspraak met buurtbewoners worden opgepakt. Dit kan bijvoorbeeld doordat de burgemeester samen met de inwoners voor elke buurt een integraal veiligheidsplan opstelt. Ook de wijkagent die de buurt en de mensen kent, speelt bij de lokale veiligheid een essentiële rol.

Een krachtige buurt is ook een kansrijke buurt. Talent moet zich kunnen ontplooien en jongeren die dreigen te ontsporen moeten bij de hand worden genomen en richting school en werk worden geleid. Het grootste probleem voor buurten in grote steden is nog steeds de jeugdproblematiek. Deze problematiek wordt nu op constructieve wijze aangepakt. De hoognodige investeringen in het onderwijs zijn hier integraal onderdeel van. Maar ook de aanpak van jeugdwerkloosheid heeft prioriteit.

Als het gaat om brede school moet de kwaliteit van de leiding en de geschiktheid van gebouwen gewaarborgd worden. Ook de totstandkoming van zo’n brede school moet natuurlijk in goed overleg met betrokkenen in de directe omgeving gebeuren. Kunstmatige schotten tussen budgetten voor onderwijs en welzijnsbeleid moeten verdwijnen om integratie van onderwijs, cultuur en sport mogelijk te maken.

Een krachtige buurt is ten slotte ook een plezierige buurt. Woningbouwcorporaties zijn een belangrijke speler op buurtniveau. In plaats van over de landsgrenzen te kijken, zouden zij zich moeten richten op investeren in de buurt waar zij actief zijn, zodat mensen er met plezier kunnen wonen. Een ander element dat kan bijdragen aan een betere leefomgeving, is een meer gemengde wijk. De gemeenten moeten meer armslag krijgen om dit te bewerkstelligen. Een buurt waar langdurig gebouwen leeg staan, is eveneens onplezierig. De anti-kraakplannen van minister Dekker hebben dan ook niet de steun van mevrouw Koşer Kaya. Deze zorgen immers voor meer en langere leegstand. Men kan er beter voor zorgen dat die panden snel opgeknapt worden en aan de mensen kunnen worden gegeven die in nood zitten en huizen willen kopen of huren.

De heer Balemans (VVD) vindt dat een aantal goede lijnen zijn uitgezet in het WRR-rapport over hoe om moet worden gegaan met het veranderproces van de overheid en hoe er vertrouwen kan worden geschonken aan de buurt en de mensen. Aangezien de minister in zijn brief schrijft dat het kabinet bescheidenheid past in zijn reactie op dit advies, stelt hij voor het rapport van de WRR door te sturen naar de gemeenten. Dan kunnen de gemeenten aan de slag gaan. In de brief staat verder dat in de visie van het Rijk de gemeenten het buurtbeleid bepalen en dat het Rijk hen daar als het nodig is bij ondersteunt. Wat is de ondersteuning van het Rijk? Wat heeft de minister aan nieuwe voorstellen naast de Rotterdamwet en de convenanten die al in het grotestedenbeleid met de grote steden zijn gesloten? In de brief staat ook dat in de visie van het kabinet bewoners een grotere rol moeten krijgen in hun buurt. Wat doet de minister als een gemeente dat volgens hem onvoldoende doet? Waarop grijpt hij in? Welke wettelijke middelen wil hij daarbij gebruiken? De minister zal dan snel in strijd handelen met de Gemeentewet en allerlei andere regelingen.

Het kabinet zegt ook dat het vindt dat iedereen goed moet samenwerken om die krachtige buurt te gaan realiseren. Wat doet de minister echter als een gemeente dit niet oppikt? Het kabinet zegt verder dat het een goede zaak is dat, als er moeilijke subsidieaanvragen zijn en mensen, buurtbewoners, allerlei dingen moeten regelen gemeenten daarvoor deskundigen ter beschikking stellen. De heer Balemans zou een stap eerder willen beginnen en kijken of de formulieren die men in moet vullen niet eenvoudiger kunnen.

Er zijn brieven van de LSA (Landelijk samenwerkingsverband aandachtswijken), de G4 en de G27. De heer Balemans vraagt of de minister daar een inhoudelijke reactie op kan geven. Er zijn een aantal aanbevelingen gedaan, met name in de brief van de LSA. Hij vraagt de minister na te gaan welke punten hij goed vindt en over kan nemen.

Er wordt ook gesproken over het stimuleren van allerlei initiatieven en experimenten. In Limburg wacht men met smart op voortgang als het gaat om de uitvoering van een aantal projecten voor de inrichting van het landelijk gebied. Men zou graag willen beginnen met een pilot in de regio rondom Parkstad Limburg en Maastricht. Dat kan een enorme stimulans zijn en een ontlasting van de grote steden. De heer Balemans vraagt of het kabinet ruimte wil bieden voor die pilot. Als de minister dat nu niet toe kan zeggen, ziet hij dat graag later in een brief verschijnen als reactie op de brief vanuit Limburg en Brabant.

Antwoord van de minister

De minister merkt op dat het rapport van de WRR precies aangeeft waar men weer naar terug zou moeten: het wijkniveau. Er moet vanuit de gemeenten worden gekeken wat mogelijk is en wat er uit de samenleving zelf komt. Veel gemeenten zijn de afgelopen jaren al wijkgericht gaan werken. Er is dus al de nodige ervaring, maar het werd toch altijd opgelegd. Men is nu begonnen om vanuit negen departementen samen te gaan werken, geld te gaan stroomlijnen, verantwoording te gaan coördineren. Hij vindt dat men tevreden mag zijn over wat in de afgelopen jaren is bereikt met die steden. Men is er echter nog niet. Als er naar de drie peilers wordt gekeken, gaat het fysiek en in iets mindere mate economisch, redelijk de goede kant op. Als het gaat om de sociale component ontbreekt er echter nog het nodige. Het portiek ziet er misschien redelijk uit, maar achter de voordeur blijken de problemen toch gedifferentieerder en weerbarstiger te zijn. Daar moet nu alle aandacht naar uitgaan.

De minister vindt het belangrijk dat inmiddels ook in Europa de stedenproblematiek op de agenda staat. Kennisuitwisseling is een van de belangrijkste zaken. Daarom zijn het NICIS (Netherlands Institute for City Innovation Studies) en het kennisinstituut grotestedenbeleid opgezet en het EUKN (The European Urban Knowledge Network) kan daar ook een rol in spelen. Het is van belang om in Europees verband naar dat soort zaken te kijken.

Als het gaat om de schooluitval in de wijken van de grote steden, met name de G4, kunnen de minister voor het grotestedenbeleid en de minister van Onderwijs meehelpen om te zoeken naar oplossingen, maar de echte oplossing start bij de school. Een school voor vmbo kan bijvoorbeeld samen met ondernemers uit de buurt kijken hoe stages inhoud kunnen krijgen en hoe de opleiding kan worden toegesneden op hetgeen de ondernemers in die wijk willen. De school staat in de wijk en de ondernemer zit in die wijk en de kinderen komen uit die wijk. Er moet ruimte komen voor een meer gedifferentieerde aanpak. Alleen nationaal staren naar cijfers over bijvoorbeeld de uitval in het vmbo helpt niet. De scholen en de gemeenten moeten de ruimte krijgen om lokale oplossingen te vinden. Dat is een omkering van de rol van de overheid. In GSB-1 en misschien ook GSB-2, werden de steden min of meer verplicht om op elkaar te gaan lijken. Nu krijgen de gemeenten een meer gelijkwaardige rol en wordt hen gevraagd met een analyse en een aanpak te komen. De Rotterdamwet is daar een goed voorbeeld van. Rotterdam kwam met een eigen analyse. Die is vervolgens vrij snel in wetgeving omgezet. De analyse was dat sommige wijken een adempauze nodig hadden en er kansenzones moesten worden gecreëerd. Amsterdam wil nu op het sociale vlak met wetgeving komen. De minister wil graag helpen om regels weg te halen.

Gesubsidieerde arbeid kan een belangrijke mogelijkheid zijn om een eerste stap vanuit werkloosheid naar de arbeidsmarkt te zetten. Op het moment dat de werkgever de verantwoordelijkheid over moet nemen, blijkt die arbeid echter vluchtig te zijn. De minister wil die methode daarom niet te veelvuldig toepassen.

Bij de Rotterdamwet wordt de kans gegeven aan de gemeente. Soms moet het echter op het individu nauwkeurig worden geregeld en moet het enthousiasme ondersteund worden. Soms kan één pastor door alleenstaanden in een wijk op een avond samen te laten eten in een huiskamer, netwerken opzetten. Dat kan in andere wijken en andere gemeenten worden overgenomen. Dat soort initiatieven dragen bij aan de leefbaarheid in wijken. Daar kan een gemeente, maar ook het Rijk sturend en enthousiasmerend in optreden. Kraken is ook een mogelijkheid om de eigen woonomgeving vorm te geven. Daar wordt in de Kamer kritisch over gedacht, maar lokaal is er vaak een eigen kraakverordening opgesteld waardoor men op een gezonde manier ruimte wist te maken voor bewoning op alternatieve wijze. De G4 willen het liever laten zoals het is. De G4 plus Wageningen en Groningen zijn de «kraaksteden» van Nederland. Als de burgemeesters van die steden om advies wordt gevraagd, moet het Rijk daar serieus naar luisteren.

De minister heeft het rapport van de WRR meteen doorgezonden naar de gemeenten. Hij is namelijk niet verantwoordelijk voor de wijken, want daar zit andere democratische laag, de gemeente, tussen.

De minister ziet mogelijkheden om tijdens de GSB-3-periode, die loopt tot 2009, nog meer te leren. Hij gaat zich daarbij vooral richten op de sociale herovering. Hij gaat verder uitvoeren wat onder zijn voorganger met de 31 gemeenten is afgesproken. Hij wil bijvoorbeeld de bureaucratie aanpakken. Hij heeft overleg gevoerd met een delegatie van de G4 en de G27. Die herkenden zich absoluut niet in het stuk in Binnenlandse Bestuur, waarin het Rijk een sta in de weg werd genoemd als het ging om het GSB. Dat is misschien een achterhaald gevoel uit GSB-2, maar zij zien nu dat er goed wordt samengewerkt en zien GSB-3 als een opmaat naar de toekomst.

Er is een bescheiden bedrag van 25 mln. beschikbaar. De minister zal met de steden bekijken welke tien, twaalf wijken in aanmerking komen voor een uitkering. Er wordt vooral gekeken naar betrokkenheid van burgers. Voor de afrekening en de hele organisatie geldt: aan de start een A4’tje en aan het eind een A4’tje. Verder moet er veel vertrouwen zijn in het lokaal bestuur.

Er zijn vele goede ideeën, maar er moet wel sprake zijn van een democratische legitimatie. Het gaat de minister net een stapje te ver om de bewoners mee te laten beslissen. De instemming van bewoners is bovendien een moeilijk iets, want zelfs op de schaal van een buurt of een straat is er niet altijd overeenstemming. Bovendien moeten de initiatiefnemers, de voorlopers beschermd worden. Je nek uitsteken in welke gemeenschap dan ook en daarvoor verantwoordelijkheid nemen, wil er namelijk wel eens toe leiden dat het draagvlak als sneeuw voor de zon verdwijnt. Daarom moet het democratisch orgaan beslissen.

Bij het GSB zijn vooraf met Rijk en steden prestatieafspraken gemaakt om gezamenlijk de vastgestelde doelen te bereiken. De buurtaanpak is echter vraaggestuurd. Er ligt niets van tevoren vast. Alles wat het Rijk eventueel doet, is afhankelijk van de vraag van burgers en gemeenten. Er komt in deze kabinetsperiode een evaluatie van de convenanten. Daarin worden ook de eerste indicaties van de Rotterdamwet meegenomen. De verantwoordelijkheid voor bewonersparticipatie en de budgetten ligt allereerst bij de gemeenten. Het Rijk steunt initiatieven van bewoners via LSA. Bewoners kunnen een coach aanvragen om hen te helpen met bewonersparticipatie.

Het budget voor de gebouwen voor de brede scholen is gedecentraliseerd naar het Gemeentefonds. In de GSB-convenanten zijn afspraken gemaakt over de voor- en vroegschoolse educatie van 2- tot 4-jarigen en over het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. Binnenkort komt het kabinet met een initiatief om knelpunten in de regelgeving rond brede scholen aan te pakken. De Kamer zal daar snel over worden geïnformeerd. Zij zal dan ook worden geïnformeerd over het kostenplaatje.

De minister van VROM heeft in haar brief aan de Kamer van november verleden jaar over de toekomst van de corporaties aangedrongen op een verruiming van de taakopvatting en zal corporaties daar ook op aanspreken. De corporaties hebben een cruciale functie in de wijk. Er mag daarom geen sprake zijn van vrijblijvendheid. Corporaties en andere partijen leveren namelijk een substantiële bijdrage aan nieuwbouw, verkoop, verbetering van woningvoorraad enzovoort.

Het Rijk ondersteunt het beleid door financiële rijksbijdragen, brede doeluitkeringen en extra impulsen te geven. Verder zorgt het Rijk voor deskundigheid en procesbegeleiding en ruimt het knellende regelgeving op. Verder heeft het Rijk een kennis- en ervaringsfunctie. Als een gemeente het naar de mening van de minister niet goed doet, zal er eerst een gesprek worden gevoerd. Dan gebeurt er meestal al wat. Verder is er blaming en shaming. Vervolgens wordt er afgerekend op prestaties die niet worden nagekomen. Theoretisch is er dan nog de Gemeentewet die de mogelijkheid biedt om de provincie bij taakverwaarlozing bevoegdheden te ontnemen. Dat gaat echter erg ver. De prestatieafspraken in GSB-3 zijn zodanig dat men geen geld krijgt als er niet wordt gepresteerd. De minister kan de gemeenten niet dwingen om dingen te doen. Hij kan alleen de dingen waar afspraken over zijn gemaakt verrekenen.

De minister zal schriftelijk reageren op de brieven van LSA en de G4 en de G27. Verder ziet hij Willemstad als 32ste stad niet zitten. Hij ziet namelijk niet hoe hij dat binnen het koninkrijk zou kunnen regelen. Het aantal projecten in Willemstad onder zijn verantwoordelijkheid overstijgt het van de gemiddelde Nederlandse 31 echter al ver.

Als de minister denkt dit jaar geld over te houden dat nu is bestemd voor het burgemeestersreferendum, zal hij dat geld naar de steden laten vloeien.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Noorman-den Uyl

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Buijs

Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Hendrickx


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Van Beek (VVD), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), De Pater-van der Meer (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Algra (CDA), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Boelhouwer (PvdA), Dubbelboer (PvdA), Van Schijndel (VVD), Irrgang (SP), Meijer (PvdA) en Özütok (GroenLinks).

Plv. leden: Klaas de Vries (PvdA), Fierens (PvdA), Weekers (VVD), Slob (ChristenUnie), Bibi de Vries (VVD), Szabó (VVD), Rambocus (CDA), Van Gent (GroenLinks), Çörüz (CDA), Van As (LPF), Van Haersma Buma (CDA), Koşer Kaya (D66), Eski (CDA), Knops (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Hamer (PvdA), Hermans (LPF), Leerdam (PvdA), Wolfsen (PvdA), Van der Sande (VVD), Kant (SP), Balemans (VVD), Halsema (GroenLinks) en Dijsselbloem (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GroenLinks), Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van Bochove (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Fierens (PvdA), ondervoorzitter, Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA), Samsom (PvdA), Hermans (LPF), Veenendaal (VVD), Lenards (VVD) en Krähe (PvdA).

Plv. leden: Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Dubbelboer (PvdA), Hessels (CDA), Van den Brink (LPF), Knops (CDA), Vendrik (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Vergeer (SP), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Koşer Kaya (D66), Boelhouwer (PvdA), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA), Roefs (PvdA), Varela (LPF), Oplaat (VVD), Van der Sande (VVD) en Crone (PvdA).

Naar boven