30 127
Verdragen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en respectievelijk Anguilla, de Kaaimaneilanden, Montserrat, de Britse Maagdeneilanden en de Turks en Caicos eilanden inzake het uitwisselen van informatie betreffende inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 mei 2005

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 19 mei 2005.

De wens dat de inwerkingtreding van de maatregel bij de wet wordt geregeld kan door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 18 juni 2005.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de verdragen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en respectievelijk Anguilla, de Kaaimaneilanden, Montserrat, de Britse Maagdeneilanden en de Turks en Caicos eilanden inzake het uitwisselen van informatie betreffende inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (Trb. 2005, 151 t/m 155)1.

Een toelichtende nota bij de verdragen treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

Op 16 juli 2003 is de Richtlijn nr. 2003/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op spaargelden in de vorm van rentebetaling (PbEU L 157/38) (hierna: de Richtlijn 2003/48/EG) in werking getreden. Op grond van deze Richtlijn 2003/48/EG zal gegevensuitwisseling plaatsvinden over rentebetalingen die worden verricht door uitbetalende instanties aan natuurlijke personen (uiteindelijk gerechtigden) die woonachtig zijn in een andere lidstaat. Gedurende een overgangsperiode past een drietal landen (Oostenrijk, België en Luxemburg) in plaats daarvan een bronheffing toe.

Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Richtlijn 2003/48/EG wordt de Richtlijn 2003/48/EG vanaf 1 januari 2005 van toepassing, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. In de beschikking van de Raad van 19 juli 2004 inzake de datum van toepassing van Richtlijn 2003/48/EG betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (PbEU L 257/7) is deze datum gewijzigd in 1 juli 2005. Eén van de voorwaarden, waaraan voldaan moet worden, is dat alle betrokken afhankelijke of geassocieerde gebieden, waaronder Anguilla, de Kaaimaneilanden, Montserrat, de Britse Maagdeneilanden en de Turks en Caicos eilanden vanaf diezelfde datum conform de Richtlijn 2003/48/EG overgaan tot automatische gegevensuitwisseling of, gedurende de overgangsperiode, bronbelasting heffen. In dit kader hebben deze geassocieerde gebieden verdragen gesloten met de lidstaten van de Europese Unie.

De Britse Maagdeneilanden en de Turks en Caicos eilanden hebben gekozen voor bronheffing. Zij zullen dus gedurende de overgangsperiode van de Richtlijn 2003/48/EG bronheffing inhouden op rentebetalingen die worden verricht door uitbetalende instanties die in de Britse Maagdeneilanden respectievelijk de Turks en Caicos eilanden zijn gevestigd aan uiteindelijk gerechtigden die inwoner zijn van Nederland. De Britse Maagdeneilanden en de Turks en Caicos eilanden zullen driekwart van de opbrengst van de bronheffing overmaken aan Nederland. Na de overgangsperiode van de Richtlijn 2003/48/EG zullen zij automatisch gegevens uitwisselen over de hiervoor genoemde rentebetalingen.

Anguilla, de Kaaimaneilanden en Montserrat hebben ervoor gekozen direct over te gaan tot gegevensuitwisseling.

Nederland verplicht zich in de onderhavige verdragen tot gegevensuitwisseling over rentebetalingen die worden verricht door uitbetalende instanties gevestigd in Nederland aan uiteindelijk gerechtigden in het betreffende verdragsland. Deze verplichting geldt echter niet in de verdragen met de Kaaimaneilanden en de Turks en Caicoseilanden. Beide gebieden hebben geen behoefte aan informatie over rentebetalingen door uitbetalende instanties in Nederland aan hun inwoners omdat zij rentebetalingen niet in de belastingheffing betrekken.

Verloop van de onderhandelingen

In verband met artikel 17, tweede lid, onderdeel ii, van de Richtlijn 2003/48/EG diende in korte tijd een groot aantal verdragen voor enerzijds de in dat onderdeel genoemde afhankelijke of geassocieerde gebieden van de EU en anderzijds de lidstaten van de EU te worden gesloten. Het op afzonderlijke basis voeren van onderhandelingen over deze verdragen zou te veel tijd vergen. Om die reden hebben Anguilla, de Kaaimaneilanden, Montserrat en de Britse Maagdeneilanden ieder twee modelverdragen opgesteld die vervolgens door de lidstaten van de EU zijn besproken en goedgekeurd. Het ene modelverdrag bevat de tekst voor de verdragen die worden gesloten met de EU-lidstaten die gekozen hebben voor een bronheffing (Oostenrijk, België en Luxemburg). Het andere modelverdrag bevat de tekst voor de verdragen die worden gesloten met de EU-lidstaten die meteen overgaan tot gegevensuitwisseling. De verdragen met Nederland, welke bij briefwisseling tot stand zijn gebracht, zijn op de laatstgenoemde modelverdragen gebaseerd.

De Kaaimaneilanden hebben slechts één modelverdrag vanwege hun keuze voor eenzijdige gegevensuitwisseling.

Budgettaire gevolgen, administratieve lasten en uitvoeringskosten Belastingdienst

Zoals uit het voorgaande blijkt, vloeien de onderhavige verdragen voort uit de Richtlijn 2003/48/EG. Het sluiten van de onderhavige verdragen noopt niet tot aanpassing van de in het kader van de Wet van 18 december 2003 tot aanpassing van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en de Wet inkomstenbelasting 2001 (implementatie van de spaarrenterichtlijn) (Stb. 2003, 536) ingeboekte budgettaire opbrengst.

Als gevolg van de implementatie van de Richtlijn 2003/48/EG dienen financiële instellingen de rentebetalingen aan uiteindelijk gerechtigden in EU-landen aan de Belastingdienst te renseigneren. Daartoe dienen zij hun administratieve bestanden van marktdeelnemers eenmalig aan te passen. De verdragen hebben tot gevolg dat per diezelfde datum ook de rentebetalingen aan uiteindelijk gerechtigden in Anguilla, de Kaaimaneilanden, Montserrat, de Britse Maagdeneilanden en de Turks en Caicos eilanden moeten worden gerenseigneerd. De additionele administratieve lasten daarvan zijn te verwaarlozen.

Het is voorts niet noodzakelijk om de kosten die door de Belastingdienst zijn ingeboekt voor de uitvoering van de richtlijn aan te passen.

Koninkrijkspositie

De onderhavige verdragen zullen, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland gelden.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Algemeen

Hierna zullen de verdragsartikelen worden toegelicht. Daarbij is per verdrag een tabel toegevoegd, waarin wordt verduidelijkt op welke artikelen van de Richtlijn 2003/48/EG de artikelen zijn gebaseerd. De verdragen met de Kaaimaneilanden en Montserrat zijn samengevoegd, omdat deze tekstueel bijna gelijk zijn. Ook voor de verdragen met de Britse Maagdeneilanden en de Turks en Caicos eilanden is een gezamenlijke artikelsgewijze toelichting gemaakt.

HOOFDSTUK I ANGUILLA

Algemeen

Met Nederland heeft Anguilla een verdrag gesloten op basis van het model voor lidstaten die meteen overgaan tot gegevensuitwisseling.

Artikel 1

Artikel 1 bevat de algemene reikwijdte van het verdrag. Het verdrag geldt volgens het eerste lid slechts voor rentebetalingen door een uitbetalende instantie gevestigd in een van de verdragsstaten aan een uiteindelijk gerechtigde die inwoner is van de andere verdragsstaat.

Volgens het tweede lid geldt het verdrag alleen voor rentebetalingen op schuldvorderingen en heeft het geen gevolgen voor zaken die samenhangen met de belastingheffing van pensioenen of verzekeringsvoordelen.

Artikel 2

In artikel 2 worden verschillende termen gedefinieerd, waarbij voor de definities van uiteindelijk gerechtigde, uitbetalende instantie en rentebetaling wordt aangesloten bij de definities uit de Richtlijn 2003/48/EG.

Artikel 3

Voor de vraag of een in Anguilla gevestigde uitbetalende instantie gegevens moet bijhouden over de verrichte rentebetalingen, is van belang wie de uiteindelijk gerechtigde is en wat zijn woonplaats is. Anguilla zal hiertoe volgens artikel 3 procedures vaststellen die voldoen aan de normen van artikel 3 van de Richtlijn 2003/48/EG. Voor contractuele betrekkingen van vóór 1 januari 2004 zal de identiteit en woonplaats echter worden vastgesteld op basis van de informatie die de uitbetalende instantie heeft op grond van de geldende antiwitwaswetgeving van Anguilla.

Artikel 4

Artikel 4 bevat de verplichting tot automatische gegevensuitwisseling. De verdragsstaten wisselen volgens het eerste lid met elkaar de gegevens uit die zijn genoemd in artikel 8 van de Richtlijn 2003/48/EG indien de uitbetalende instantie in de ene verdragstaat is gevestigd en de uiteindelijk gerechtigde woonachtig is in de andere verdragstaat.

Het tweede lid bepaalt dat de gegevensuitwisseling automatisch van aard zal zijn. Gegevens over de rentebetalingen gedaan in een belastingjaar worden tenminste een keer per jaar en binnen zes maanden na afloop van dat belastingjaar uitgewisseld.

Artikel 7 van de Richtlijn 77/799/EEG (PbEU 1977 L 336/15), betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe en indirecte belastingen, bevat bepalingen betreffende de vertrouwelijkheid van informatie. Aangezien deze richtlijn niet van toepassing is op Anguilla wordt in het derde lid bepaald dat de verdragsstaten de regels uit artikel 7 van de Richtlijn 77/799/EEG zullen toepassen op de gegevensuitwisseling die plaatsvindt op basis van dit verdrag.

Artikel 5

Volgens dit artikel moeten de verdragsstaten voor 1 januari 2005 de noodzakelijke wijzigingen van wetten en andere regelingen hebben doorgevoerd om te voldoen aan de vereisten van dit verdrag. Aangezien de datum van toepassing van de Richtlijn 2003/48/EG is veranderd in 1 juli 2005 kan er van uit worden gegaan dat ook voor de toepassing van artikel 10 de datum van 1 januari 2005 is veranderd in 1 juli 2005.

Artikel 6

De teksten van de Richtlijn 2003/48/EG en artikel 7 van de Richtlijn 77/799/EEG worden als gevolg van artikel 6 opgenomen in een bijlage bij het verdrag. Deze bijlagen vormen een integrerend onderdeel van het verdrag en zijn aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van de bijlagen behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake voorbehouden.

Tabel vergelijking artikelen verdrag met Anguilla en Richtlijn 2003/48/EG

VerdragRichtlijn
Artikel 1N.v.t.
Artikel 2Artikel 2, 4, 5, 6 en 15
Artikel 3Artikel 3
Artikel 4Artikel 8 en 9
Artikel 5Artikel 17
Artikel 6N.v.t.
Artikel 7N.v.t.
Artikel 8N.v.t.

HOOFDSTUK II KAAIMANEILANDEN EN MONTSERRAT

Algemeen

De tekst van het verdrag met de Kaaimaneilanden is gebaseerd op het op 3 februari 2005 te Brussel tot stand gekomen verdrag met Guernsey (Trb....). Het verdrag met de Kaaimaneilanden is echter niet volledig gelijk omdat de Kaaimaneilanden, anders dan Guernsey, ervoor hebben gekozen om direct over te gaan tot (eenzijdige) informatie-uitwisseling. De bepalingen inzake de inhouding van bronbelasting zijn derhalve niet overgenomen en de artikelen inzake informatie-uitwisseling zijn niet wederkerig geformuleerd.

De tekst van het verdrag met Montserrat komt overeen met de artikelen 2 t/m 12 van het verdrag met de Kaaimaneilanden. Het enige verschil is dat in het verdrag met Montserrat is voorzien in een wederkerige informatie-uitwisseling. Nederland verstrekt dus ook gegevens over rentebetalingen door een uitbetalende instantie gevestigd in Nederland aan uiteindelijk gerechtigden in Montserrat. Voor het overige is de tekst gelijkluidend.

Hierna zal de tekst van het verdrag met de Kaaimaneilanden per artikel worden toegelicht. Indien de tekst van het verdrag met Montserrat afwijkt, zal dit bij het desbetreffende artikel worden aangegeven.

Artikel 1

Artikel 1 bevat de algemene reikwijdte van het verdrag. Het verdrag geldt volgens het eerste lid slechts voor rentebetalingen door een uitbetalende instantie gevestigd in de ene verdragsstaat aan een uiteindelijk gerechtigde die inwoner is van de andere verdragsstaat.

Volgens het tweede lid geldt het verdrag alleen voor rentebetalingen op schuldvorderingen en heeft het geen gevolgen voor zaken die samenhangen met de belastingheffing van pensioenen of verzekeringsvoordelen.

Deze bepaling is niet opgenomen in het verdrag met Montserrat. Dit leidt echter niet tot inhoudelijke verschillen ten opzichte van het verdrag met de Kaaimaneilanden.

Artikel 2

Deze bepaling voorziet in de verplichting tot automatische gegevensuitwisseling door de Kaaimaneilanden over rentebetalingen door een aldaar gevestigde uitbetalende instantie aan een uiteindelijk gerechtigde die in Nederland woont. Met de verwijzing in het eerste lid, onderdeel d, naar artikel 6, eerste lid, wordt bereikt dat de te verstrekken informatie overeenkomt met de informatie die op grond van artikel 8, tweede lid, van de Richtlijn 2003/48/EG moet worden verstrekt. De automatische gegevensuitwisseling zal, in overeenstemming met artikel 9 van deze richtlijn, binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar van de Kaaimaneilanden plaatsvinden.

Deze bepaling is in het verdrag met Montserrat wederkerig geformuleerd. Nederland zal dus ook informatie aan Montserrat verstrekken.

Artikel 3

In deze bepaling wordt de term «uiteindelijk gerechtigde» gedefinieerd. De definitie sluit aan op de definitie in artikel 2 van de Richtlijn 2003/48/EG. Met betrekking tot instellingen voor collectieve beleggingen in effecten (icbe's) is echter voor een iets andere formulering gekozen. De Richtlijn met betrekking tot icbe's (Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PL 375)1 is niet van toepassing in de Kaaimaneilanden. Volgens de Kaaimaneilanden zijn hun toezichteisen vergelijkbaar met die in de laatstgenoemde richtlijn. Daarom worden met icbe's vergelijkbare instellingen voor collectieve beleggingen die op de Kaaimaneilanden zijn gevestigd in het verdrag op dezelfde wijze behandeld als icbe's. Hetzelfde geldt voor Montserrat.

Artikel 4

Deze bepaling is de tegenhanger van artikel 3 van de Richtlijn 2003/48/EG inzake de identiteit en woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde. De bepaling wijkt op één punt af. De richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (PbEG L 166)2 is niet van kracht in de Kaaimaneilanden. Daarom zullen de Kaaimaneilanden de identiteit van de uiteindelijk gerechtigde bij contractuele verplichtingen die voor 1 januari 2004 zijn aangegaan, worden vastgesteld op basis van vergelijkbare nationale antiwitwasregelgeving in de Kaaimaneilanden. Dit geldt ook voor Montserrat.

Deze bepaling is bij de Kaaimaneilanden, in tegenstelling tot het verdrag met Montserrat, eenzijdig geformuleerd.

Artikel 5

Deze bepaling komt overeen de definitie van uitbetalende instantie in artikel 4 van de Richtlijn 2003/48/EG. Evenals in artikel 3 is in het tweede lid, onderdeel c, en derde lid, echter een iets andere formulering gekozen met betrekking tot instellingen voor collectieve beleggingen omdat de Richtlijn 85/611/EEG niet van toepassing is in de Kaaimaneilanden. Hetzelfde geldt voor Montserrat.

Artikel 6

Deze bepaling is gelijk aan de definitie van rentebetaling in artikel 6 van de Richtlijn 2003/48/EG met dien verstande dat ook deze bepaling iets anders is geformuleerd met betrekking tot instellingen voor collectieve beleggingen. Hiervoor wordt verwezen naar de toelichting op artikel 3.

Artikel 7

Deze bepaling betreft een overgangsregeling voor verhandelbare schuldinstrumenten van vóór 1 maart 2001. Deze overgangsregeling komt overeen met artikel 15 van de Richtlijn 2003/48/EG. De regeling komt erop neer dat het verdrag onder bepaalde voorwaarden niet van toepassing is op deze schuldinstrumenten. De in artikel 7, eerste lid, genoemde annex vormt een integrerend onderdeel van het verdrag en is aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van de annex behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake voorbehouden.

Artikel 8

Op verzoek van de Kaaimaneilanden is een bepaling opgenomen op grond waarvan onderling overleg kan plaatsvinden indien er problemen zijn met betrekking tot de implementatie en interpretatie van het verdrag. De Kaaimaneilanden achten deze bepaling van belang omdat dergelijke geschillen niet kunnen worden beslecht door het Europese Hof van Justitie.

Artikel 9

Voor de automatische gegevensuitwisseling op basis van de Richtlijn 2003/48/EG zijn de bepalingen van Richtlijn 77/799/EEG van de Raad van 19 december 1977 (PbEG L 336)1 van toepassing. Omdat de laatstgenoemde richtlijn niet van toepassing is in de Kaaimaneilanden, hebben de Kaaimaneilanden ervoor gekozen om een afzonderlijke geheimhoudingsbepaling op te nemen. Deze bepalingen zijn niet identiek aan de Richtijn 77/799/EEG, maar bieden vergelijkbare waarborgen als onder de Richtlijn 2003/48/EG en zijn dan ook acceptabel voor Nederland. De geheimhoudingsbepaling komt erop neer dat de uitgewisselde informatie vertrouwelijk moet blijven en niet voor andere doeleinden dan voor de heffing van directe belastingen mogen worden gebruikt. De informatie mag alleen worden verstrekt aan de voor de belastingheffing betrokken personen en autoriteiten en mag alleen in openbare terechtzittingen of gerechtelijke procedures openbaar worden gemaakt. De informatie mag na toestemming van de autoriteit die de gegevens heeft verstrekt, worden doorgegeven aan de autoriteiten van een andere EU-lidstaat indien de informatie voor die staat van nut zou kunnen zijn.

Artikel 12

Evenals de Richtlijn 2003/48/EG wordt het verdrag pas van kracht zodra alle bij de richtlijn betrokken landen en gebieden gelijke of gelijkwaardige maatregelen als in de richtlijn toepassen. De oorspronkelijk geplande inwerkingtredingsdatum voor de richtlijn van 1 januari 2005 is niet gehaald, maar het ziet er naar uit dat de Richtlijn vanaf 1 juli 2007 van kracht zal worden.

Het tweede en derde lid zijn op verzoek van de Kaaimaneilanden opgenomen. De Kaaimaneilanden achten het van belang dat sprake is van een gelijk speelveld. Daarom geldt dat de toepassing van het verdrag geheel of gedeeltelijk wordt opgeschort indien (een deel van) de Richtlijn 2003/48/EG niet meer van toepassing is, een EU-lidstaat de implementatie van de Richtlijn opschort of één van de betrokken derde landen of gebieden de maatregelen niet meer toepast.

Artikel 13 en 14

In deze bepalingen wordt de bevoegde autoriteit gedefinieerd en is vastgelegd dat beide landen hun regelgeving tijdig moeten aanpassen. Deze bepaling is niet opgenomen in het verdrag met Montserrat, maar dit heeft geen inhoudelijke betekenis.

Tabel vergelijking artikelen verdragen met Kaaimaneilanden, Montserrat en Richtlijn 2003/48/EG

Verdrag KaaimaneilandenVerdrag MontserratRichtlijn
Artikel 1N.v.t.
Artikel 2Artikel 1Artikel 8
Artikel 3Artikel 2Artikel 2
Artikel 4Artikel 3Artikel 3
Artikel 5Artikel 4Artikel 4
Artikel 6Artikel 5Artikel 6
Artikel 7Artikel 6Artikel 15
Artikel 8Artikel 7N.v.t.
Artikel 9Artikel 8Artikel 9 (3)
Artikel 10Artikel 9N.v.t.
Artikel 11Artikel 10N.v.t.
Artikel 12Artikel 11Artikel 17 (2)
Artikel 13 Artikel 5
Artikel 14 Artikel 17 (1)

HOOFDSTUK III BRITSE MAAGDENEILANDEN EN TURKS EN CAICOS EILANDEN

Algemeen

De bepalingen van de verdragen met de Britse Maagdeneilanden respectievelijk de Turks en Caicos eilanden komen tekstueel vrijwel geheel overeen met het verdrag met Guernsey met landen die direct overgaan tot informatie-uitwisseling. Hierna zal het verdrag met de Britse Maagdeneilanden worden toegelicht. Daar waar het verdrag met de Turks en Caicos eilanden afwijkt, zal dit in de toelichting worden aangegeven.

Artikel 1

In deze bepaling worden de termen «bevoegde autoriteit», «het Koninkrijk der Nederlanden», «woonplaats» en «icbe» gedefinieerd. De bepaling is niet opgenomen in de verdragen met de Turks en Caicoseilanden en het verdrag met Guernsey, maar dit heeft geen inhoudelijke betekenis.

Artikel 2

Op grond van deze bepaling houden de Britse Maagdeneilanden gedurende de overgangsperiode een bronheffing in op rentebetalingen van uitbetalende instanties gevestigd in de Britse Maagdeneilanden aan uiteindelijk gerechtigden woonachtig in Nederland. Deze bronheffing zal de eerste drie jaren 15% zijn van het bedrag van de rentebetaling, 20% in de volgende drie jaren en daarna 35%. In afwijking van de richtlijn is gekozen voor het woord «retention tax», vertaald als «inhouding van belasting» in plaats van «withholding tax» respectievelijk «bronbelasting». De Britse Maagdeneilanden willen hiermee verduidelijken dat geen sprake is van een nationale bronbelasting maar van een inhouding van belasting ten behoeve van een ander land.

Artikel 3

Deze bepaling voorziet in de verplichting tot automatische gegevensuitwisseling door Nederland over rentebetalingen door een in Nederland gevestigde uitbetalende instantie aan een uiteindelijk gerechtigde die in de Britse Maagdeneilanden woont. Met de verwijzing in het eerste lid, onderdeel d, naar artikel 5, eerste lid, wordt bereikt dat de te verstrekken informatie overeenkomt met de informatie die op grond van artikel 8, tweede lid, van de Richtlijn 2003/48/EG moet worden verstrekt. De automatische gegevensuitwisseling zal, in overeenstemming met artikel 9 van deze richtlijn, binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar van Nederland plaatsvinden.

In artikel 15 van het verdrag met de Turks en Caicos eilanden wordt deze bepaling buiten werking gesteld. Dit zal bij artikel 15 worden toegelicht.

Artikel 4

In Nederland wonende uiteindelijk gerechtigden kunnen verzoeken om gegevensuitwisseling in plaats van bronheffing. Daarvoor zullen de Britse Maagdeneilanden één van de twee procedures van artikel 13 van de Richtlijn 2003/48/EG invoeren. In dat kader zal de bevoegde autoriteit in Nederland een woonplaatsverklaring van de uiteindelijk gerechtigde afgeven.

Artikel 5

Deze bepaling sluit aan op artikel 11, tweede tot en met vijfde lid, van de Richtlijn 2003/48/EG. Uit het eerste lid volgt op welk bedrag de belasting moet worden ingehouden. In het slot van het eerste lid, onderdeel b, is op verzoek van de Britse Maagdeneilanden bepaald dat de uitbetalende instantie de omvang van een rentebetaling in de zin van artikel 9, eerste lid, onderdeel b of d, aan zijn bevoegde autoriteit moet melden. Het gaat hierbij – kort gezegd – om rente-inkomsten die in de vorm van vermogenswinsten worden genoten. Deze zinsnede is niet opgenomen in het verdrag met de Turks en Caicos eilanden.

Het tweede lid ziet op situaties waarbij de uiteindelijk gerechtigde niet de gehele periode houder van de schuldvordering is geweest. In dat geval wordt het rentebedrag pro rata naar de bezitsperiode toegerekend. Op grond van het derde lid mag Nederland, ondanks de inhouding van belasting door de Britse Maagdeneilanden, belasting blijven heffen van de in Nederland wonende uiteindelijk gerechtigde. In het vierde lid is de overgangsregeling voor in een bronheffingsland gevestigde marktdeelnemers die – kort gezegd – rente uitbetalen voor een in het andere land gevestigde entiteit, overgenomen van artikel 11, vijfde lid, van de Richtlijn 2003/48/EG.

Artikel 6

In deze bepaling wordt de term «uiteindelijk gerechtigde» gedefinieerd. De definitie sluit aan op de definitie in artikel 2 van de Richtlijn 2003/48/EG. Met betrekking tot instellingen voor collectieve beleggingen in effecten (icbe's) is echter voor een iets andere formulering gekozen. De Richtlijn met betrekking tot icbe's (Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PL 375)1 is niet van toepassing in de Britse Maagdeneilanden. Volgens de Britse Maagdeneilanden zijn hun toezichteisen vergelijkbaar met die in de laatstgenoemde richtlijn. Daarom worden met icbe's vergelijkbare instellingen voor collectieve beleggingen die op de Britse Maagdeneilanden zijn gevestigd in het verdrag op dezelfde wijze behandeld als icbe's.

Artikel 7

Deze bepaling is de tegenhanger van artikel 3 van de Richtlijn 2003/48/EG inzake de identiteit en woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde. De bepaling wijkt op één punt af.

De Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (PbEG L 166)2 is niet van kracht in de Britse Maagdeneilanden. Daarom zal in de Britse Maagdeneilanden de identiteit van de uiteindelijk gerechtigde bij contractuele verplichtingen die voor 1 januari 2004 zijn aangegaan, worden vastgesteld op basis van vergelijkbare nationale antiwitwasregelgeving in de Britse Maagdeneilanden.

Artikel 8

Deze bepaling komt overeen de definitie van uitbetalende instantie in artikel 4 van de Richtlijn 2003/48/EG. Evenals in artikel 6 is in het tweede lid, onderdeel c, en derde lid, echter een iets andere formulering gekozen met betrekking tot instellingen voor collectieve beleggingen omdat de Richtlijn 85/611/EEG niet van toepassing is in de Britse Maagdeneilanden.

Artikel 9

Deze bepaling is gelijk aan de definitie van rentebetaling in artikel 6 van de Richtlijn 2003/48/EG met dien verstande dat ook deze bepaling iets anders is geformuleerd met betrekking tot instellingen voor collectieve beleggingen. Hiervoor wordt verwezen naar de toelichting op artikel 6.

In het verdrag met de Turks en Caicoseilanden is het eerste lid, onderdeel a, op één punt afwijkend. Rentebetalingen op leningen tussen natuurlijke personen buiten de ondernemingssfeer worden in dit verdrag uitgezonderd van de definitie van rentebetaling.

Artikel 10

Dit artikel is de tegenhanger van artikel 12 van de Richtlijn 2003/48/EG. Uit deze bepaling volgt de verdeling van de opbrengst van de bronheffing. De Britse Maagdeneilanden dragen binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar 75% van de op grond van artikel 1 ontvangen bronheffing aan Nederland af. Het restant, 25%, komt toe aan de Britse Maagdeneilanden zelf.

Er is in het tweede lid ook voorzien in een verdeling van de belastingopbrengst indien de Britse Maagdeneilanden gebruik maken van de mogelijkheid om bronheffing in te houden op basis van artikel 5, vierde lid. De opbrengsten die op basis van dat lid worden ontvangen zullen naar rato van de overmakingen die de Britse Maagdeneilanden op grond van het eerste lid doen, volgens de 75–25% verdeling worden overgemaakt aan Nederland.

Artikel 11

Met dit artikel verplicht Nederland zich voor de bronheffing die door de Britse Maagdeneilanden wordt ingehouden een vermindering ter voorkoming van dubbele belastingheffing te geven conform de Richtlijn 2003/48/EG.

Artikel 12

Deze bepaling betreft een overgangsregeling voor verhandelbare schuldinstrumenten van vóór 1 maart 2001. Deze overgangsregeling komt overeen met artikel 15 van de Richtlijn 2003/48/EG. De regeling komt erop neer dat het verdrag onder bepaalde voorwaarden niet van toepassing is op deze schuldinstrumenten.

Artikel 13

Op verzoek van de Britse Maagdeneilanden is een bepaling opgenomen op grond waarvan onderling overleg kan plaatsvinden indien er problemen zijn met betrekking tot de implementatie en interpretatie van het verdrag. De Britse Maagdeneilanden achten deze bepaling van belang omdat dergelijke geschillen niet kunnen worden beslecht door het Europese Hof van Justitie.

Artikel 14

Voor de automatische gegevensuitwisseling op basis van de Richtlijn 2003/48/EG zijn de bepalingen van Richtlijn 77/799/EEG van de Raad van 19 december 1977 (PbEG L 336)1 van toepassing. Omdat de laatstgenoemde richtlijn niet van toepassing is in de Britse Maagdeneilanden, hebben zij ervoor gekozen om een afzonderlijke geheimhoudingsbepaling op te nemen. Deze bepalingen zijn niet identiek aan de Richtijn 77/799/EEG, maar bieden vergelijkbare waarborgen als onder de Richtlijn 2003/48/EG en zijn dan ook acceptabel voor Nederland. De geheimhoudingsbepaling komt erop neer dat de uitgewisselde informatie vertrouwelijk moet blijven en niet voor andere doeleinden dan voor de heffing van directe belastingen mogen worden gebruikt. De informatie mag alleen worden verstrekt aan de voor de belastingheffing betrokken personen en autoriteiten en mag alleen in openbare terechtzittingen of gerechtelijke procedures openbaar worden gemaakt. De informatie mag na toestemming van de autoriteit die de gegevens heeft verstrekt, worden doorgegeven aan de autoriteiten van een andere EU-lidstaat indien de informatie voor die staat van nut zou kunnen zijn.

Artikel 15

De Britse Maagdeneilanden gaan na afloop van de overgangsperiode, of op een eerder moment als de Britse Maagdeneilanden daarvoor zouden kiezen, over tot informatie-uitwisseling in plaats van de inhouding van belasting. Deze bepaling sluit aan op het voor de bronheffingslanden (België, Luxemburg en Oostenrijk) opgenomen artikel 10, derde lid, van de Richtlijn 2003/48/EG.

In het verdrag met de Turks en Caicos eilanden is een tweede lid opgenomen op grond waarvan artikel 2 van het verdrag niet van toepassing is. Hierdoor hoeft Nederland aan de Turks en Caicos eilanden geen informatie te verstrekken over rentebetalingen door uitbetalende instanties gevestigd in Nederland aan in de Turks en Caicos eilanden wonende uiteindelijk gerechtigden. De achtergrond hiervan is dat in de Turks en Caicos eilanden geen directe belastingen worden geheven.

Artikel 16

Uit deze bepaling volgt de datum van inwerkingtreding. Het verdrag zal pas op een later tijdstip van kracht worden, zoals zal worden toegelicht bij artikel 18.

Artikel 17

Het verdrag blijft van toepassing tot het in overeenstemming met het tweede lid wordt opgezegd.

Artikel 18

Evenals de Richtlijn 2003/48/EG, wordt het verdrag pas van kracht zodra alle bij de richtlijn betrokken landen en gebieden gelijke of gelijkwaardige maatregelen als in de richtlijn toepassen. De oorspronkelijk geplande inwerkingtredingsdatum voor de richtlijn van 1 januari 2005 is niet gehaald, maar het ziet er naar uit dat de Richtlijn vanaf 1 juli 2007 van kracht zal worden.

De bepaling in het verdrag van Guernsey dat de datum van het van kracht worden van het verdrag minimaal 6 maanden tevoren wordt vastgesteld, is niet overgenomen door de Britse Maagdeneilanden.

Het tweede en derde lid zijn op verzoek van de Britse Maagdeneilanden opgenomen. De Britse Maagdeneilanden achten het van belang dat sprake is van een gelijk speelveld. Daarom is bepaald dat de toepassing van het verdrag geheel of gedeeltelijk wordt opgeschort indien (een deel van) de Richtlijn 2003/48/EG niet meer van toepassing is, een EU-lidstaat de implementatie van de Richtlijn opschort of één van de betrokken derde landen of gebieden de maatregelen niet meer toepast.

Tabel vergelijking artikelen verdragen met Britse Maagdeneilanden, de Turks en Caicos eilanden en Richtlijn 2003/48/EG

Britse MaagdeneilandenTurks en Caicos eilandenSpaartegoedenrichtlijn
Artikel 1 Artikel 5
Artikel 2Artikel 1Artikel 11 (1)
Artikel 3 (1)Artikel 2 (1)Artikel 8
Artikel 3 (2)Artikel 2 (2)Artikel 9 (1) en (2)
Artikel 4Artikel 3Artikel 13
Artikel 5Artikel 4Artikel 11 (2) t/m (5)
Artikel 6Artikel 5Artikel 2
Artikel 7Artikel 6Artikel 3
Artikel 8Artikel 7Artikel 4
Artikel 9Artikel 8Artikel 6
Artikel 10Artikel 9Artikel 12
Artikel 11Artikel 10Artikel 14
Artikel 12Artikel 11Artikel 15
Artikel 13Artikel 12n.v.t.
Artikel 14Artikel 13Artikel 9 (3)
Artikel 15Artikel 14Artikel 10 (3)
Artikel 16Artikel 15n.v.t.
Artikel 17Artikel 16n.v.t.
Artikel 18 (1)Artikel 17 (1)Artikel 17 (2)
Artikel 18 (2) t/m (3)Artikel 17 (2) t/m (3)n.v.t.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

A. Nicolaï


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/108/EG van 13 februari 2002 van het Europees parlement en de Raad (PbEG L 41, blz. 35)

XNoot
2

Laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/97/EG van 28 december 2001 van het Europees parlement en de Raad (PbEG L 344, blz. 76)

XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.

XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/108/EG van 13 februari 2002 van het Europees parlement en de Raad (PbEG L 41, blz. 35)

XNoot
2

Laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/97/EG van 28 december 2001 van het Europees parlement en de Raad (PbEG L 344, blz. 76)

XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.

Naar boven