30 113
Europees Landschapsverdrag; Florence, 20 oktober 2000

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 mei 2005

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 10 mei 2005. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 9 juni 2005.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 20 oktober 2000 te Florence totstandgekomen Europees Landschapsverdrag (Trb. 2005, 23)1.

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

TOELICHTENDE NOTA

1. Inleiding

Het op 20 oktober 2000 te Florence totstandgekomen Europees Landschapsverdrag (hierna te noemen de Europese Landschapsconventie of ELC) is het eerste Europese Verdrag dat zich specifiek richt op het landschap. Het Europees Landschapsverdrag is een verdrag, opgesteld in het kader van de Raad van Europa (nr. 176). De belangrijkste drijfveren om op Europees niveau aan dit onderwerp aandacht te besteden zijn aangegeven in de preambule van de ELC. Daarin wordt onder meer uitgegaan van het feit dat het landschap bijdraagt tot de vorming van lokale culturen en het een basisbestanddeel is van het Europees natuurlijk en cultureel erfgoed. Het landschap draagt tevens bij aan het welzijn van de mens en de versterking van de Europese identiteit. Dit brengt voor iedereen rechten en verantwoordelijkheden met zich mee voor de bescherming, beheer en planning van het landschap.

De kracht van de ELC ligt daarmee in de gemeenschappelijke intentie om de betrokkenheid van de burgers bij «hun» landschap daadwerkelijk te bevorderen en de Europese overheden op nationaal en regionaal niveau te stimuleren goede condities te scheppen voor de ontwikkeling en het beheer van het landschap. De ELC bestrijkt alle landschappen, stedelijk of landelijk, mooi of lelijk. Met de ELC wordt, ten opzichte van de onder punt 4 van deze toelichting genoemde vigerende verdragen, in een nieuw instrument voorzien dat uitsluitend gericht is op bescherming, beheer en ontwikkeling van alle landschappen in Europa.

De meerwaarde van de ELC is gelegen op zowel nationaal en internationaal niveau:

• Het Verdrag als een internationaal draagvlak zal werken als versterking van het nationale landschapsbeleid in termen van doorwerking en continuïteit. Het accent in het Verdrag op regionaal en lokaal beleid blijkt elders (Italië, Ierland, Noorwegen) lokale bestuurders aan te kunnen sporen zich extra in te zetten voor het landschap, als een internationaal erkende kerntaak van het bestuur;

• De ELC zal bijdragen aan een verdere internationale formulering en legitimering van landschapsdoelen bij de transformatie van de landbouw, op Europees en mondiaal niveau. Dit kan de mogelijkheden voor de verbreding van de Nederlandse landbouw en financiële vergoeding daarvan vergroten. Bij deze vergoeding van «groene diensten» kan gedacht worden aan aanleg en onderhoud van paden, beplanting, waterpartijen, karakteristieke bouwwerken en het bieden van accommodatie (Brief van de minister van LNV aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 7 juli 2003, Kamerstukken II 2002/03 28 600, nr. 153);

• De mogelijkheden om de aantrekkelijkheid en bijzonderheid van het Nederlandse landschap in het Europese kader te plaatsen en te presenteren biedt extra mogelijkheden voor promotie van het Nederlandse landschap als recreatief-toeristisch product;

• De Nederlandse kennis en kunde om op grote schaal aantrekkelijke en bijzondere landschappen te ontwikkelen en in stand te houden, kan mede door de internationale samenwerking in het kader van de ELC in versterkte mate een exportproduct worden. Hierbij kan gedacht worden aan expertise op het gebied van beleidsvoering, cultuurtechniek, landschapsarchitectuur, en projectmanagement;

• Een Nederlandse deelname aan de ELC geeft meer invloed bij de verdere implementatie van het Verdrag en een eventuele synergie met het Europese Unie beleid op dit terrein;

• Een expliciete focus op de identiteit, verscheidenheid en culturele waarde van het landschap op Europees niveau draagt bij aan een positief imago van Europa. Hierbij is de grote rijkdom van Europese landschappen en de samenhang van landschappen over de staatsgrenzen heen van belang. De bevordering van internationale samenwerking op dit terrein draagt bij aan de Europese cohesie;

• De internationale uitwisseling van kennis en ervaring, die de ELC stimuleert, is bevorderlijk voor de kwaliteit van het landschapsbeleid in Europa.

2. Korte voorgeschiedenis

Begin jaren '90 van de vorige eeuw is het initiatief tot de Europees Landschapsconventie genomen door het Congres van Lokale en Regionale Autoriteiten van Europa (CLRAE), gesteund door de International Union for the Conservation of Nature (IUCN). De tekst van het Verdrag werd voorbereid door het CLRAE en in een intensief afstemmingsproces verder ontwikkeld in samenwerking met de lidstaten van de Raad van Europa en andere betrokken organisaties. Bij de voorbereiding heeft Nederland tezamen met een aantal andere Noordwest-Europese landen succesvol de tekst van het Verdrag beïnvloed in de richting van meer nadruk op lokale en regionale verantwoordelijkheid, een minimale administratieve last bij de naleving, en een lichte maar slagvaardige organisatie ten behoeve van de implementatie van de ELC.

De definitieve tekst van het ELC werd op 19 juli 2000 in Florence door het Ministerscomité van de Raad van Europa vastgesteld en voor ondertekening opengesteld op 20 oktober 2000. Inmiddels hebben 28 landen het Verdrag ondertekend, waarvan 16 landen het hebben bekrachtigd. Hiermee werd begin 2004 voldaan aan het vereiste minimum van tien ratificaties. De ELC is hiermee op 1 maart 2004 in werking getreden. De Conventie wordt sinds oktober 2000 ook wel de Florence-Conventie genoemd.

In verband met de toen nog in ontwikkeling zijnde uitvoeringsorganisatie ten behoeve van het Verdrag, en het geringe aantal ondertekeningen en ratificaties is destijds door de Nederlandse regering besloten het Verdrag in een later stadium te ondertekenen. Deze redenen zijn thans achterhaald. Inmiddels hebben 18 van de 25 EU-lidstaten het Verdrag ondertekend. De Raad van Europa heeft inmiddels voorzien in een uitvoerend secretariaat.

Gezien de directe internationale omgeving is toetreding tot het Verdrag door Nederland een logische stap.

België, Luxemburg, Frankrijk, Ierland, en Denemarken hebben het Verdrag ondertekend. Hiervan hebben België, Ierland en Denemarken het Verdrag tevens bekrachtigd. Vertegenwoordigers van Frankrijk en Spanje hebben aangekondigd dat bekrachtiging in 2005 te verwachten is.

3. Inhoud van het Verdrag

Landen die partij worden bij de ELC nemen in grote lijnen de volgende verplichtingen op zich:

• Het landschap in wetten te behandelen. Dit kan afzonderlijk of, meer gebruikelijk, als onderdeel van wetgeving op het gebied van Ruimtelijke Ordening, Natuurbeheer of Landinrichting en landschapsbeleid, met als doel landschapsbescherming, -beheer en -planning/ontwerp door middel van specifieke maatregelen (waaronder natuur- en milieueducatie, onderwijs en training, landschapswaardering, landschapsdoelen, beleidsinstrumenten);

• De procedures vast te stellen voor inspraak en deelname van betrokkenen bij het vaststellen en uitvoeren van landschapsbeleid;

• Het landschapsbeleid te integreren in nationale en regionale ruimtelijke plannen, in stedenbouwkundige beleidsplannen, en in beleid op het gebied van cultuur, milieu, landbouw, sociale zaken en economie, of in welk ander beleidsterrein ook dat een direct of indirect effect zou kunnen hebben op landschap;

• Samen te werken met andere landen op het gebied van de landschapsaspecten van internationaal beleid, ervaringen en informatie internationaal uit te wisselen, en grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen.

Daarnaast wordt een Landschapsprijs van de Raad van Europa ingesteld voor lokale en regionale autoriteiten die zich grensverleggend voor de ELC inzetten.

Onder voorbehoud van de bepalingen in artikel 15, op grond waarvan (m.n. overzeese) delen van het grondgebied van een lidstaat kunnen worden uitgesloten, is dit Verdrag op het gehele grondgebied van de partijen van toepassing en heeft het betrekking op natuurgebieden, het platteland, de stad en voorsteden. Dit houdt in dat land, binnenwateren en kustgebieden daar deel van uitmaken.

Hoewel de bovengenoemde verplichtingen veelomvattend lijken, blijkt in de praktijk dat de meeste landen formeel reeds voldoen aan de vereisten van de ELC, door middel van bestaand beleid op het gebied van ruimtelijke ordening, natuur en milieu. Dit is direct terug te voeren op de brede definitie van landschap in de ELC, waardoor in veel gevallen landschap deel uitmaakt van andere beleidscategorieën, zoals bijv. cultuurhistorie en platteland-, stadsrand- of natuurbeleid.

Voor Nederland geldt dat de huidige wetten, regelingen, en andere juridische instrumenten alsmede het voorgenomen overheidsbeleid ruimschoots voldoen aan de bepalingen van de ELC (zie Pedroli, G. B. M. & N. F. C. Hazendonk 2004 – De Europese Landschapsconventie, kans of bedreiging voor het Nederlandse landschapsbeleid; Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 930. 35 blz.; 1 fig.; 1 tab.; 18 ref. ISSN 1566–7197). Een recente, vergelijkbare analyse voor het Verenigd Koninkrijk leidde tot een gelijkluidende conclusie.

Versterking van het bestaande beleid in de geest van de ELC is in Nederland zeker mogelijk, maar kan echter op geen enkele wijze als een onder de ELC juridisch afdwingbare verplichting beschouwd worden. Over de begeleiding en controle van de tenuitvoerlegging van het Verdrag, zoals aangegeven bij de toelichting op artikel 10, moeten nog bindende afspraken worden gemaakt. Bij de artikelsgewijze toelichting wordt nader ingegaan op de wijze waarop in Nederland in de bestaande wet- en regelgeving, het beleid en de praktijk van planning en uitvoering reeds invulling wordt gegeven aan de bepalingen van de ELC.

4 Verhouding tot andere verdragen

Bij de opstelling van de tekst van het Verdrag zijn verwante verdragen in ogenschouw genomen.

Het betreft het op 19 september 1979 te Bern totstandgekomen Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk leefmilieu in Europa (Trb. 1979, 175 en 1980, 60), de op 3 oktober 1985 te Granada totstandgekomen Overeenkomst inzake de bescherming van het architectonisch erfgoed van Europa (Trb. 1985, 163), het op 16 januari 1992 te Valletta totstandgekomen Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien) (Trb. 1992, 32 en 97), de op 21 mei 1980 te Madrid totstandgekomen Europese Kaderovereenkomst inzake grensoverschrijdende samenwerking tussen territoriale gemeenschappen of autoriteiten (Trb. 1980, 129 en 1981, 74), het op 15 oktober 1985 te Straatsburg totstandgekomen Europees Handvest inzake Lokale autonomie (Trb. 1987, 63), het op 5 juni 1992 te Rio de Janeiro totstandgekomen Verdrag inzake biologische diversiteit (1992, 164 en 1993, 54), de op 16 november 1972 te Parijs totstandgekomen Overeenkomst inzake de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed van de wereld (Trb. 1973, 155), en tenslotte het op 25 juni 1998 te Aarhus totstandgekomen Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Trb. 1998, 289 en 2001, 73).

Hoewel de verschillende verdragen de problematiek vanuit uiteenlopende invalshoeken benaderen, is er geen sprake van strijdigheid tussen die verdragen. De genoemde verdragen hebben ieder hun eigen werkingssfeer en versterken elkaar daarmee onderling. Daar waar in de uitvoeringspraktijk sprake zou kunnen zijn van spanning tussen deze verdragen en de ELC omdat de belangen van deze verdragen niet synchroon lopen, gaan ingevolge artikel 12 eventueel verder gaande bepalingen van die verdragen voor de bepalingen van de ELC.

Ten opzichte van het internationale initiatief inzake de Pan-Europese biodiversiteit- en landschapsdiversiteit Strategie (PEBLS) is de ELC aanvullend, omdat de Conventie niet slechts het landschap behartigt vanuit het belang van biodiversiteit maar in samenhang of los daarvan ook vanuit het culturele en sociale belang (De Pan-Europese Biodiversiteit en Landschapsdiversiteit Strategie (http://www.strategyguide.org/fulltext.html) is een Europees initiatief om de implementatie van het Verdrag inzake biologische diversiteit (CBD) te ondersteunen. De strategie werd aangekondigd in de verklaring van Maastricht inzake het behoud van het Europese Natuurlijke Erfgoed (1993). De strategie is aangeboden aan het Comité van Ministers van de Raad van Europa op de ministeriële conferentie «Environment for Europe» (Sofia, Bulgarije, 23–25 oktober 1995) en goedgekeurd door de Ministers van Milieu van de 55 aanwezige landen.). Ten opzichte van verdragen handelend over biodiversiteit, archeologie en het cultureel erfgoed, is de ELC aanvullend. Ten eerste behandelt de ELC niet slechts de meest waardevolle (aspecten of delen van) landschappen, maar ook de verbetering van alledaagse, gewone en verwilderde landschappen. Ten tweede richt de ELC zich op de wisselwerking tussen de natuurlijke en menselijke factoren die ten grondslag liggen aan de vorming, ontwikkeling en instandhouding van landschappen. Ten opzichte van het Europees Ruimtelijk Ontwikkelings Perspectief (EROP) is de ELC aanvullend, omdat zij niet slechts over planning en ontwikkeling handelt maar ook over aanleg en beheer van landschappen (Het Europees Ruimtelijk Ontwikkelings Perspectief (EROP) is aangenomen door de informele Ministerraad voor de Ruimtelijke Ordening in mei 1999 te Potsdam. Het rapport is een uitgave van de Europese Commissie, ISBN 92-828-7656-X.). De ELC is hiermee het enige Verdrag dat het Europese landschap in zijn totaliteit en samenhang behartigt.

5 Artikelsgewijze toelichting

Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste artikelen. Daarbij wordt het meest relevante Nederlandse beleid aangegeven, waarmee aan de verdragsverplichtingen wordt voldaan. Hiermee wil niet gezegd worden dat op onderdelen het Nederlandse beleid in de geest van de ELC niet nog verder zou kunnen worden versterkt.

Artikel 1

De landschapsdefinitie die de ELC hanteert is ruim. Het is een definitie die aansluit bij de belevingswereld van de burger. Hierdoor is het begrip landschap in de ELC eerder te beschouwen als een metafoor voor de gehele leefomgeving van de mens, dan slechts als een strikt juridische afbakening. De verankering van het begrip landschap in wetgeving en beleid, zoals vereist door de ELC, zal dan ook bij wet en beleidsvoornemen nationaal dienen te worden beschouwd. De opstellers van de ELC hebben hier bewust voor gekozen, gezien de formulering in artikel 5, onder a, van de ELC:

Elke Partij verplicht zich ertoe in haar wetgeving landschappen te erkennen als een essentieel onderdeel van de omgeving van mensen, als uitdrukking van de diversiteit van hun gezamenlijk cultureel en natuurlijk erfgoed, en als grondslag van hun identiteit.

In de Nota Ruimte (Kamerstukken II 2003–04, 29 435, nr. 2) en de Agenda Vitaal platteland (Kamerstukken II 2003–04, 29 576, nr. 1) wordt hieraan voldaan.

Artikel 2

De brede definitie van landschap brengt met zich mee dat over de reikwijdte van de ELC slechts globale uitspraken gedaan kunnen worden. Uit artikel 2 kan worden afgeleid dat de ELC een zodanig ruim toepassingsbereik heeft, dat het in feite de gehele buitenwereld bestrijkt.

Volgens de laatste zin van dit artikel betreft de ELC niet alleen waardevolle landschappen, maar ook doorsnee- en aangetaste landschappen. Dit artikel benadrukt daarmee het belang van ieder landschap als mede-bepalend voor de kwaliteit van de leefomgeving van alle burgers.

Artikel 3

Volgens dit artikel heeft de ELC onder meer tot doel het bevorderen van de bescherming, het beheer en de inrichting van landschappen. Hierbij is in ieder landschap een specifieke combinatie van maatregelen voor bescherming, beheer en inrichting vereist. De keuze voor de juiste balans tussen de drie voorgestelde activiteiten, namelijk beschermen, beheren, en plannen, is afhankelijk van het specifieke landschap met zijn benoemde karakteristieken en van de door de betreffende overheden en burgers overeengekomen doelstellingen. Hierbij dient aangetekend te worden dat de definitie van landschap uit artikel 1 impliceert dat landschap een continu veranderende entiteit is, waarbij het bevriezen van de status quo van een landschap door strikte bescherming ongewenst wordt geacht. De ELC heeft vooral tot doel om aandacht voor alle landschappen te garanderen, maar geeft geen normen voor de vereiste resultaten van de genoemde aandacht. Het benoemen en karakteriseren van landschapstypen, het aangeven van ontwikkelingen en bedreigingen en het stellen van doelen (artikel 6) laat de ELC geheel over aan de verdragspartijen. De ELC is derhalve uitdrukkelijk te beschouwen als een intentionele en stimulerende, en niet als een op einddoelen normerende conventie.

Artikel 4

In artikel 4 wordt de verantwoordelijkheidsverdeling behandeld. Tevens wordt daarbij het accent gelegd op de artikelen 5 en 6. Het Nederlandse beleid, waarin doelstellingen voor het landschap zijn inbegrepen zoals bepaald in de wet Ruimtelijke Ordening, de Reconstructiewet en de Landinrichtingswet, voldoet aan het subsidiariteitsbeginsel en het in dit artikel genoemde Handvest. In de Nota Ruimte en de Agenda Vitaal platteland wordt de verantwoordelijkheid voor lokale overheden nog versterkt door de regie bij de uitvoering van het beleid voor Nationale Landschappen bij de provincies te leggen, en de verantwoordelijkheid voor de basiskwaliteit van het landschap bij provincies en gemeenten.

Artikel 5

In dit artikel verplichten partijen zich in hoofdlijnen er toe in wetgeving de betekenis van landschappen te erkennen, landschapsbeleid te formuleren en te implementeren, procedures in te stellen voor inspraak en landschap te integreren in beleid dat gevolgen heeft voor het landschap.

Aan de verplichtingen genoemd onder a wordt met name voldaan door de formulering van beleid in het kader van de Wet Ruimtelijke Ordening. In dit kader is de Nota Ruimte opgesteld. In de Nota Ruimte is beleid ten aanzien van bijzondere landschapswaarden opgenomen middels de aanwijzing van Nationale Landschappen en is beleid opgenomen ten aanzien van de algemene landschapswaarden. In het kader van de Natuurbeschermingswet is nationaal beleid geformuleerd voor natuur en landschap in de nota Natuur voor Mensen (Kamerstukken II 1999–2000, 27 235, nr. 1).

De implementatie van dit beleid vindt plaats via ruimtelijke plannen, inrichtingsplannen en beheersplannen. In gebieden van (inter)nationaal belang vindt de realisatie hiervan met financiële ondersteuning van het rijk plaats. Daarbuiten zijn lokale overheden, burgers en bedrijven verantwoordelijk. Zij worden door het rijk gestimuleerd deze verantwoordelijkheid te nemen. Hiermee wordt adequaat voldaan aan artikel 5, onder b.

Inspraak is voorzien in de hiervoor genoemde plannen. Hiermee wordt adequaat voldaan aan het onder c bepaalde.

Doelstellingen voor landschapsbehoud en -ontwikkeling zijn onder meer opgenomen in integrale planvormen conform de Wet Ruimtelijke Ordening, de Landinrichtingswet en de Reconstructiewet. Verder staat in de Nota Ruimte de eis, landschapskwaliteit expliciet te betrekken bij de afweging van belangen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. Hiermee kan op een goede wijze inhoud worden gegeven aan de verplichtingen verwoord onder d.

Artikel 6

In dit artikel verbinden partijen zich, in verband met de verwezenlijking van doelstellingen voor het landschap, zich in te zetten voor bewustmaking van de waarde van het landschap (A), training en onderwijs (B), identificatie en beoordeling (C), formulering van kwaliteitsdoelstellingen (D), en uitvoering (E).

Via voorlichtingsprogramma's, brochures, websites en middels subsidiëring van activiteiten onder meer via de Regeling Draagvlak Natuur (Stcrt. 2004, 140, pagina 10), wordt het maatschappelijk middenveld bewust gemaakt, versterkt en gestimuleerd zich in te zetten. Op Kasteel Groeneveld te Baarn worden regelmatig tentoonstellingen en debatten gehouden op het gebied van landschap. Hiermee wordt adequaat inhoud gegeven aan het onder A bepaalde.

Onderzoek en onderwijs op het gebied van landschapsarchitectuur, landschapsecologie en landschapsgeschiedenis vindt onder meer plaats aan het Wageningen Universiteit- en Researchcentrum, de Technische Universiteit Delft, aan de academies voor Bouwkunst in Rotterdam en Amsterdam en aan de Hogeschool Larenstein te Velp. Toegepast onderzoek op het gebied van landschap vindt onder meer plaats op daartoe gespecialiseerde instituten (met name Alterra) en door de overheid ondersteunde organisaties zoals het Centrum voor Landbouw en Milieu. Hiermee wordt adequaat inhoud gegeven aan artikel 6B.

Aan artikel 6C wordt voldaan door de jaarlijkse monitoring van de staat van de natuur en het landschap in de Natuurbalans van het Milieu- en Natuurplanbureau (Kamerstukken II 2003–04, 29 200, nr. 43). Tevens gebeurt dit door gegevensverzameling in diverse meetnetten op het gebied van landschap, cultuurhistorie en ecologie. De toegankelijkheid van deze kennis wordt verzekerd door publicaties en websites (onder andere: http://www.meetnetlandschap.nl & http://www.rivm.nl/milieuennatuurcompendium/nl/x-nl-1-a.html). Ook op provinciaal en gemeentelijk niveau vindt gegevensverzameling plaats. Bij deze gegevensverzameling zijn intermediaire organisaties betrokken. De waardering en beleving van het landschap wordt in beeld gebracht door een nog verder te ontwikkelen geografisch informatiesysteem (onder andere : BelevingsGIS, Alterra, BelevingsGIS versie februari 2002 : hoofdtekst: Roos-Klein Lankhorst, J.; Buijs, A. E.; Berg, A. E. van den; Bloemen, M. H. I.; Vries, S. de; Schuiling, C.; Griffioen, A. J., 2002 & http://www.meetnetlandschap.nl/; Een meetinstrument voor de belevingswaarde van landschappen; Coeterier, J. F., Wageningen. DLO-Staring Centrum, Rapport 559, 1997).

Aan artikel 6, onder D wordt voldaan door middel van de opname van landschapsdoelen in plannen van ruimtelijke ordening (het aangeven van te behouden en te versterken landschappelijke kernkwaliteiten in de Nota Ruimte en de Agenda Vitaal platteland en de landschapsparagrafen in streekplannen en bestemmingsplannen) en in inrichtingsplannen (landschapsdoelstellingen in landinrichtingsprojecten in uitvoering alsmede in het tracé van ontwerpen voor Rijkswegen). Voorts bevordert de rijksoverheid de formulering van concrete doelstellingen en ambities voor het landschap op het gebied van ruimtelijke ordening, inrichting en beheer zowel op provinciaal als gemeentelijk niveau. Dit wordt gerealiseerd door een ondersteuning in de plankosten bij de opstelling van landschapsontwikkelingsplannen (Besluit Ontwikkeling van Landschappen (BOL), Stcrt. 2001, 218, pagina 17)

Aan het onder E bepaalde wordt voldaan door diverse uitvoeringsprojecten ressorterend onder het begrotingsartikel Versterking Landelijk Gebied, paragraaf Landelijk- Natuurlijk (begroting van 2004 van het ministerie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Kamerstukken II 2003/04, 29 200, nr. 93). Hierbij zijn provincies, gemeenten en maatschappelijke organisaties betrokken. Door de bevordering van landschapsontwikkelingsplannen via het BOL wordt de lokale en regionale uitvoering van landschapsverbetering versterkt.

Artikel 10

Nu de ELC van kracht is geworden zal de bewaking van de tenuitvoerlegging van het Verdrag verder worden uitgewerkt, met inachtneming van het uitgangspunt van een zo gering mogelijke administratieve lastendruk.

Artikel 12

Dit artikel geeft duidelijk weer dat striktere, bestaande en toekomstige, nationale en internationale wet- en regelgeving op het gebied van landschap, of aspecten daarvan, altijd voorgaan op de door de ELC benoemde rechten en verplichtingen.

6 Koninkrijkspositie

Het Verdrag zal, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven