30 111 Topinkomens

Nr. 71 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 11 juli 2014

Binnen de vaste commissie voor Financiën hebben enkele fracties de behoefte om enkele vragen en opmerkingen voor te leggen aan de minister van Financiën over de brief van 10 april 2014 over de gevolgen van de Wet normering topinkomens (WNT) op het beloningenbeleid van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Nederlandsche Bank (DNB) (Kamerstuk 30 111, nr. 68).

De vragen en opmerkingen zijn op 15 mei 2014 aan de minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 10 juli 2014 zijn ze door hem beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De griffier van de commissie, Berck

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het beloningsbeleid bij de AFM en DNB en hebben naar aanleiding daarvan nog een aantal vragen aan de minister. De leden van de VVD-fractie begrijpen de wens tot een beheerst beloningsbeleid, maar maakt zich zorgen of de beide organisaties (op termijn) nog wel goede mensen kunnen aantrekken, terwijl goed toezicht juist zo belangrijk is gebleken in de afgelopen crisis.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de minister geen gebruik wil maken van het vaststellen van een generiek hogere norm dan de WNT-norm. Wat zijn de gevolgen van deze beslissing? Wat zijn de gevolgen voor het kunnen aantrekken van kwalitatief goed personeel voor de AFM en DNB, dat moet concurreren met de financiële sector als het gaat om het aantrekken van mensen? Wat is de reden dat de minister nu blijkbaar een andere redenering toepast dan zijn voorganger in dezelfde situatie?

Hoogleraar banken en financiën Benink noemde eind 2012 een dergelijke ingreep een riskant idee. Hoogleraar Eijffinger waarschuwde eind 2012 dat Nederland niet lichtvaardig om moet gaan met de beloning van financiële toezichthouders, omdat verlaging van de lonen kan wel degelijk ten koste gaat van de kwaliteit van het toezicht en dan is goedkoop zeker duurkoop. Waarom is de minister een andere mening toegedaan?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de minister nadrukkelijk de mogelijkheid openhoudt om artikel 2.4 WNT toe te passen, waarbij op individuele basis na akkoord van de ministerraad een uitzondering wordt toegestaan. De leden van de VVD-fractie vinden het zeer terecht dat deze mogelijkheid wordt opengehouden. Wat is het verschil tussen de generiek hogere norm en het op individuele basis toestaan van een uitzondering?

De minister wil deze individuele uitzondering inzetten indien specifieke kennis uit de markt nodig is. Wat verstaat de minister daaronder? En in hoeverre verschilt dit van de motivering bij de eerdere generieke uitzondering?

Wat is er in het verleden afgesproken dan wel toegezegd (onder meer in debatten met de Tweede Kamer) over de AFM en DNB als het gaat om de WNT en het beloningsbeleid?

Kan de minister een overzicht geven van de salarissen van vergelijkbare toezichthouders als de AFM en DNB in andere Europese landen?

De leden van de VVD-fractie hebben in de Wopt-rapportage (Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens) 2012 van het ministerie van Binnenlandse Zaken niets gelezen over DNB, maar wel over de AFM, en wel: «Deze hogere beloning hangt samen met het feit dat de toezichthoudende taken van de AFM een specialistisch karakter hebben. De AFM concurreert daardoor bij het aantrekken van medewerkers met de financiële marktsector. De AFM zoekt immers deskundige en ervaren medewerkers en bestuurders met een achtergrond als (register)accountant, specialist in financieel recht, financieel analist, effectenspecialisten en dergelijke, en met werkervaring bij grote accountantskantoren, advocatenkantoren of financiële instellingen. De beloningen dienen dan ook in redelijke verhouding te staan tot arbeidsvoorwaarden voor dergelijke functies. Voor de beloningen van de bestuurders geldt dat deze, na te zijn vastgesteld door de Raad van Toezicht, de instemming behoeven van de minister van Financiën.» Waarom is deze redenering nu niet meer geldig volgens de minister?

De WNT is bedoeld voor organisaties en instellingen die worden gefinancierd uit publieke middelen. Voor de AFM en DNB geldt meer en meer dat de kosten worden gedragen door de financiële sector zelf. In hoeverre is er binnen nu en een paar jaar nog sprake van de inzet van publieke middelen voor het toezicht van de AFM en DNB (in percentages)?

Voor DNB geldt volgens de minister een bijzondere situatie vanwege de Europeesrechtelijke verankering van haar onafhankelijke positie voor de uitvoering van monetaire taken als onderdeel van het Europees Stelsel van Centrale Banken. Daarom wordt de bezoldiging van de zittende directieleden van DNB niet verminderd gedurende hun huidige zittingstermijn. Waarom geldt dit nu, maar in de toekomst niet meer?

De leden van de VVD-fractie constateren dat staatsdeelnemingen niet vallen onder de WNT maar eigen uitgangspunten voor het beloningsbeleid kennen. DNB NV is volgens de website van het Ministerie van Financiën een staatsdeelneming: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/publicaties/2013/10/18/overzicht-staatsdeelnemingen.html. De vraag is dan ook of het logisch is dat de WNT van toepassing is. Waarom past de minister de WNT toe op DNB en niet het beloningsbeleid van het staatsdeelnemingenbeleid?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van brief van de minister over de gevolgen van de WNT op het beloningsbeleid voor de AFM en DNB. Deze leden zijn blij dat het kabinet niet van de mogelijkheid gebruik zal maken om een hogere norm dan de WNT-norm vast te stellen voor het bestuur van de AFM en de directie van DNB. Wel hebben deze leden nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat er gevallen denkbaar zijn waarin specifieke kennis van de markt nodig is en dat er in die specifieke gevallen – na expliciet akkoord van de ministerraad en betrokkenheid van de Tweede Kamer – van de WNT-norm kan worden afgeweken. Is de minister met de leden van de PvdA van mening dat deze uitzondering alleen in uiterste gevallen kan worden gemaakt? Aan welke casussen denkt de minister? Hoe vaak is dit de afgelopen jaren voorgekomen? Is de minister voornemens om ook voor deze gevallen te zorgen dat er nooit van buitensporige beloningen met belastinggeld sprake kan zijn? Is de minister het eens dat de beloning voor het meewerken aan maatschappelijk belangrijke taken ook in die taken zelf ligt, en dat hier in de financiële beloning rekening mee moet worden gehouden?

De leden van de PvdA-fractie respecteren het overgangsrecht van zittende bestuurders en directieleden, maar vragen de minister wel haast te maken om alle bestuurders van AFM en directieleden van DNB zo snel mogelijk onder de WNT-norm te brengen. Op welke termijn is dit mogelijk?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de toepassing van de WNT op de AFM en DNB. Deze leden hebben nog enkele vragen inzake de toepassing van de WNT.

Kan de minister een overzicht verstrekken van het aantal gevallen waarin de maximale beloning voor bestuurders van semipublieke instellingen te laag bleek om de juiste kennis aan te trekken, waardoor een specifieke functie niet vervuld kon worden?

In hoeverre verandert het pakket aan taken van de directie van DNB de komende jaren, vragen de leden van de SP-fractie? Verwacht de minister dat het takenpakket van DNB-directieleden zwaarder of lichter zal worden? Welke verwachting heeft de minister ten aanzien van de verantwoordelijkheid die directieleden van DNB in de toekomst dragen, als gevolg van de verschuiving van het bankentoezicht naar de Europese Centrale Bank (ECB)?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de PVV-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de minister ten behoeve van het beloningsbeleid van AFM en DNB.

Naar aanleiding van genoemde brief brengen de leden van de fractie voornoemd het navolgende naar voren.

Wat de leden van de PVV-fractie direct opviel was het gegeven dat zittende bestuurders van AFM op termijn onder de WNT-norm zullen vallen, maar de bezoldiging van de zittende directieleden van DNB niet verminderd zal worden gedurende hun huidige zittingstermijn. Kan de minister precies aangeven waarom zittende bestuurders van AFM op termijn wel onder de WNT-norm moeten vallen en zittende bestuurders van DNB niet?

Als reden hiervoor geeft de minister aan de bijzondere situatie van DNB vanwege de Europeesrechtelijke verankering van haar onafhankelijke positie voor de uitvoering van monetaire taken als onderdeel van het Europees Stelsel van Centrale Banken te respecteren. De leden van de PVV-fractie zouden naar aanleiding hiervan willen weten om welke redenen de onafhankelijke positie van DNB niet gerespecteerd zou worden als zittende bestuurders onder de WNT-norm worden gebracht.

Ten aanzien van het gegeven dat de minister de lijn hanteert dat de bezoldiging van zittende bestuurders van AFM op termijn ook onder de WNT-norm moet vallen hebben de leden van de PVV-fractie verder de volgende vraag. Op welke termijn zullen alle bestuurders van de AFM een salaris ontvangen dat onder de WNT-norm valt?

Daarnaast zouden de leden van de PVV-fractie willen weten hoeveel bestuurders van de AFM en DNB een salaris van boven de WNT-norm hebben en wat precies de hoogte van deze salarissen is (gaarne per onderdeel uitgesplitst).

Verder stelt de minister dat artikel 2.4 WNT op individuele basis na akkoord van de ministerraad een uitzondering op de WNT-norm toestaat. De leden van de PVV-fractie zouden graag willen weten wat volgens de minister goede redenen kunnen zijn om bovengenoemd artikel toe te passen. Hoe vaak is reeds gebruik gemaakt van deze uitzondering en hoe vaak verwacht de minister hier in de toekomst gebruik van te zullen maken?

Tenslotte ontvangen de leden van de PVV-fractie graag een overzicht van bezoldigingen van bestuurders van de centrale banken van EU-lidstaten en van de ECB (gaarne per onderdeel uitgesplitst).

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister over de gevolgen van de WNT voor de AFM en DNB. Deze leden hebben na het lezen hiervan enkele vragen.

In het jaarverslag dat DNB over het jaar 2013 gepresenteerd heeft, uit de Raad van Commissarissen (RvC) haar zorg over de kwaliteit en onafhankelijkheid van toekomstige topfunctionarissen. De RvC vreest voor mindere kwaliteit van deze topfunctionarissen als zij onder de WNT zullen vallen. Graag zouden de leden van de D66 fractie een reactie van het kabinet op deze zorg ontvangen.

Ook lezen de leden van de D66 fractie dat er op voorhand geen aanleidingen zijn om af te wijken van de reguliere WNT-norm voor topfunctionarissen van de AFM en DNB. Kan de minister toelichten wat wel aanleidingen zouden kunnen zijn om af te wijken van deze norm?

II Reactie van de minister

Onderstaand zal ik ingaan op de vragen van de fracties over de gevolgen van de Wet normering topinkomens (WNT) op het beloningenbeleid van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Nederlandsche Bank (DNB). Indien het vergelijkbare vragen betrof, zijn deze samengevoegd.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de gevolgen zijn van het feit dat er geen gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheid om een generiek hogere norm dan de WNT-norm vast te stellen voor medewerkers van de AFM en DNB. Hierbij vragen de leden van de VVD-fractie in het bijzonder naar de gevolgen voor het kunnen aantrekken van kwalitatief goed personeel voor de AFM en DNB, die moeten concurreren met de financiële sector als het gaat om het aantrekken van personeel.

De leden van de VVD-fractie verwijzen naar de hoogleraren Benink en Eijffinger die zorgen hebben geuit dat de verlaging van de lonen van toezichthouders ten koste zou kunnen gaan van de kwaliteit van het toezicht. De leden van de VVD-fractie vragen waarom de minister een andere mening is toegedaan.

Ik ben van mening dat de WNT-norm voldoende ruimte biedt voor DNB en de AFM, net als voor de rest van de (semi) publieke sector, om geschikte bestuurders aan te trekken. Daarmee is het uitgangspunt dat de bezoldigingen voor de bestuurders van DNB en de AFM binnen de reguliere WNT-norm moeten passen. Onderdeel van de WNT is artikel 2.4 WNT, dat op individuele basis in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad een uitzondering toestaat. Hiermee blijft het mogelijk om in individuele gevallen indien nodig een andere afweging te maken.

Ik deel dan ook de mening van de hoogleraren Benink en Eijffinger niet.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de redenen is dat de minister nu blijkbaar een andere redenering toepast dan zijn voorganger in dezelfde situatie.

Net zoals mijn voorganger ben ik van mening dat het van belang is dat DNB en de AFM kwalitatief goede bestuurders aan kunnen trekken. Zoals aangegeven ben ik van mening dat de WNT hiertoe voldoende ruimte biedt.

De leden van de VVD-fractie vragen wat het verschil is tussen de generiek hogere norm en het op individuele basis toestaan van een uitzondering.

Indien er een generiek hogere norm vastgesteld zou worden dan geldt deze voor alle huidige en toekomstige topfunctionarissen. Bij een individuele uitzondering blijft de reguliere WNT-norm het maximum tenzij er in een individueel geval een hogere norm wordt vastgesteld.

De leden van de VVD-fractie hebben gelezen dat de minister de individuele uitzondering wil inzetten indien specifieke kennis uit de markt nodig is, en vragen wat de minister hieronder verstaat. De leden van de PVV-fractie en de D66-fractie vragen wat redenen kunnen zijn om de individuele uitzondering toe te passen. De leden van de PvdA-fractie vragen aan welke casussen de minister denkt.

Ten behoeve van de directie van DNB en het bestuur van de AFM heeft de raad van commissarissen van DNB respectievelijk de raad van toezicht van de AFM een profielschets opgesteld. Deze profielschets is op grond van artikel 1:27a van de Wet op het financieel toezicht onderhevig aan de instemming van de minister van Financiën. Op basis van de profielschets wordt beoordeeld welke kennis en deskundigheid binnen de directie respectievelijk het bestuur geborgd moeten zijn. Indien hieruit blijkt dat het noodzakelijk is om bijvoorbeeld specifieke kennis uit de markt aan te trekken en daartoe wordt overgegaan, kan in individuele gevallen indien nodig, gehoord het gevoelen van de ministerraad, worden besloten een hogere beloning toe te kennen.

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de motivering bij een individuele uitzondering verschilt van de motivering bij de generieke uitzondering.

Bij een generieke uitzondering is het niet noodzakelijk om per geval te beargumenteren waarom er behoefte is aan een uitzondering. Bij een individuele uitzondering is dit wel nodig.

De leden van de VVD-fractie vragen wat er in het verleden is afgesproken dan wel toegezegd (onder meer in debatten met de Tweede Kamer) over de AFM en DNB als het gaat om de WNT en het beloningsbeleid.

De WNT is in 2009 in consultatie gebracht door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Op 16 mei 2011 heeft de toenmalig minister van Financiën een brief gestuurd aan de Tweede Kamer over de beloningen van bestuurders van DNB en de AFM1. Hierin zijn de contouren van het nieuwe gematigde beloningsbeleid voor DNB en de AFM geschetst en zijn nieuwe maximale salarissen weergegeven. Ook voor pensioenen is in deze brief de insteek gekozen om deze te versoberen.

Op 6 december 2011 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel voor de WNT aanvaard. Met dit wetsvoorstel is voor de gehele (semi)publieke sector de lijn van versobering in- en doorgezet. In de memorie van toelichting op artikel 2.4 WNT dat de individuele uitzonderingsnorm bevat, is het volgende te lezen over DNB en de AFM2:

«Ten aanzien van de privaatrechtelijke zelfstandige bestuursorganen was het toenmalige kabinet aanvullend van mening dat een ordelijk bezoldigingsbeleid voor een privaatrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan moet worden toegesneden op het gehele bestuur van het zelfstandig bestuursorgaan en niet op individuele personen. Het huidige kabinet wil daarom bepalen dat ten aanzien van een bezoldigingsbeleid waarbij de bezoldiging van het bestuur van een specifiek privaatrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan uitstijgt boven het bezoldigingsmaximum, dit beleid ná advisering door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en toetsing door de ministerraad verder kan worden uitgevoerd door de betrokken minister. De minister van Financiën hanteert een vergelijkbaar uitgangspunt reeds bij De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten. Dit kabinetsstandpunt is vertaald in het hier voorgestelde artikel. Aangezien het in deze gevallen gaat om een afwijking van het wettelijke bezoldigingsmaximum, zal dat inkomensbeleid waarbij van die norm wordt afgeweken, in het wettelijke kader moeten worden ingebed. Voorgesteld wordt om het beleid betreffende een privaatrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan neer te leggen in een ministeriële regeling. De betrokken minister kan bij ministeriële regeling, in overeenstemming met de ministerraad, een hoger maximum voor de topfuncties bij het privaatrechtelijke zelfstandig bestuursorgaan vaststellen».

In de WNT is daarmee geregeld dat indien gewenst een uitzondering kan worden gemaakt voor de bezoldiging van het gehele bestuur van privaatrechtelijke zelfstandige bestuursorganen, in plaats van individuele uitzonderingen.

In het debat over de nationalisatie van SNS Reaal op 6 februari 2013 ben ik ingegaan op deze mogelijkheid om een algemeen hogere norm vast te stellen voor DNB en de AFM3. Hierover heb ik aangegeven dat het kabinet over deze mogelijkheid uit de wet, die conform de wens van uw Kamer in de wet is opgenomen, nog een beslissing zou nemen. Ik heb toegezegd uw Kamer te informeren als deze beslissing is genomen.

Met de Kamerbrief van 10 april 2014 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomst hiervan. Van de mogelijkheid om een algemene uitzondering te maken voor DNB en de AFM zal geen gebruik worden gemaakt4.

De leden van de VVD-fractie vragen of er een overzicht kan worden gegeven van de salarissen van vergelijkbare toezichthouders als de AFM en DNB in andere Europese landen.

De leden van de PVV-fractie ontvangen graag een overzicht van bezoldigingen van bestuurders van de centrale banken van EU-lidstaten en van de ECB.

Op voorhand zij aangetekend dat het op basis van beschikbare openbare informatie zeer lastig is om een goed vergelijkbaar overzicht te geven van de salarissen van bestuurders van centrale banken en toezichthouders in de Europese Unie. Verschillen ontstaan bijvoorbeeld door verschil in de definities die gehanteerd worden voor het begrip salaris en door de omvang van de informatie voor zover er überhaupt informatie beschikbaar is gesteld. Met inachtneming van deze beperkingen geef ik onderstaand een overzicht van salarissen van bestuurders van centrale banken in een aantal ons omringende landen en van de ECB. Salarissen van bestuurders van andere financiële toezichthouders zijn nog lastiger te vergelijken omdat toezicht op verschillende wijzen is belegd; soms op basis van een sector, soms op basis van het type toezicht (prudentieel of gedrag) en soms is toezicht zelfs belegd bij een ministerie.

Tabel 1: Jaarsalaris over 2013 van bestuurders van verschillende centrale banken in de Europese Unie

Centrale bank

Type salaris

President

Vice-President

Overige bestuurders

Europese Centrale Bank

Basic salary

€ 378.240

€ 324.216

€ 270.168

België

Gross salary

€ 545.369

€ 438.128

€ 376.811

Duitsland

Pensionable salary

€ 336.340

€ 269.072

€ 201.804

Finland

Basic salary

€ 259.896

€ 234.564

€ 191.220

Ierland

Remuneration

€ 265.186

€ 240.175

Oostenrijk

Emoluments

€ 290.700

€ 263.700

Verenigd Koninkrijk

Base salary

£ 305.368

£ 258.806

De leden van de VVD-fractie verwijzen naar een passage van de Wopt-rapportage uit 2012 over de AFM, waarin wordt aangegeven waarom de AFM hogere beloningen kent. De leden van de VVD-fractie vragen waarom de redenering in deze passage nu niet meer geldig zou zijn volgens de minister.

De WNT is in werking getreden op 1 januari 2013 en heeft daarmee de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (de Wopt) vervangen. Voor de periode waarop de Wopt-rapportage betrekking had, was de WNT nog niet van toepassing. Ingevolge de Wopt waren organisaties die geheel of gedeeltelijk uit publiek geld werden gefinancierd of die expliciet waren aangewezen (woningcorporaties en zorginstellingen) verplicht de beloningen openbaar te maken van functionarissen van wie de totale beloning hoger was dan het jaarlijks vastgestelde normbedrag. De instellingen gaven hierbij zelf een motivering.

De leden van de VVD-fractie refereren aan het feit dat de WNT is bedoeld voor organisaties en instellingen die worden gefinancierd uit publieke middelen. Voor de AFM en DNB geldt meer en meer dat de kosten worden gedragen door de financiële sector zelf. De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre er binnen nu en een paar jaar nog sprake is van de inzet van publieke middelen voor het toezicht van de AFM en DNB.

In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bekostiging financieel toezicht dat nu bij de Tweede Kamer aanhangig is5, is ter uitvoering van het regeerakkoord «Bruggen slaan» van 29 oktober 2012 opgenomen dat per 1 januari 2015 de overheidsbijdrage ter financiering van de kosten van DNB en de AFM zal worden afgeschaft. In zoverre zal per die datum dus geen sprake meer zijn van inzet van publieke middelen voor het toezicht. Overigens geldt in het geval van DNB dat vanaf dat moment het prudentiële toezicht bekostigd wordt door de sector. De overige organisatieonderdelen worden door DNB zelf bekostigd worden uit haar winsten, voornamelijk bestaande uit rentebaten en winsten uit financiële transacties.

Echter, voor het toepassingsbereik van de WNT is – anders dan het geval was bij de vroegere Wopt – de financiering, direct of indirect, uit publieke middelen niet meer van belang. De WNT is ingevolge artikel 1.2 van toepassing op de gehele publieke sector – ongeacht de financiering – en is voorts van toepassing op de semipublieke sector, waarbij ingevolge artikel 1.3 naast bekostiging uit publieke middelen ook andere, zelfstandige, grondslagen aanwezig zijn om binnen het bereik van deze wet te vallen, waaronder de uitoefening van openbaar gezag, invloed van de overheid op bestuur of beleid. Daarnaast kunnen aan de bijlage bij de wet instellingen worden toegevoegd indien deze rechtspersonen of organisaties een wettelijke taak vervullen of anderszins een publiek belang dienen, of indien sprake is van een gelieerde rechtspersoon. Bij de totstandkoming van de WNT en vervolgens ook bij de Aanpassingswet WNT is expliciet en uitvoerig stil gestaan bij de reikwijdte van deze wet en deze is ingevolge de Aanpassingswet WNT nader beperkt.

De leden van de VVD-fractie refereren aan de bijzondere situatie die geldt voor DNB vanwege de Europeesrechtelijke verankering van haar onafhankelijke positie voor de uitvoering van monetaire taken als onderdeel van het Europees Stelsel van Centrale Banken. Daarom wordt de bezoldiging van de zittende directieleden van DNB niet verminderd gedurende hun huidige zittingstermijn. De leden van de VVD-fractie vragen waarom dit nu geldt, maar in de toekomst niet meer.

De leden van de PVV-fractie vragen om welke redenen de onafhankelijke positie van DNB niet gerespecteerd zou worden als zittende bestuurders onder de WNT-norm worden gebracht.

Artikel 130 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verbiedt onder meer dat nationale regeringen leden van de besluitvormende Nationale Centrale Bank-organen bij de uitoefening van hun taken beïnvloeden (het onafhankelijkheidsvereiste). De ECB heeft in haar reactie op de consultatieversie van de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT aangegeven dat (wettelijke) wijzigingen in bezoldigingen in beginsel de aanstellingsvoorwaarden onverlet dienen te laten en alleen mogen gelden voor toekomstige benoemingen6.

Om deze positie te respecteren heb ik besloten de bezoldiging van de zittende directieleden van DNB niet te verminderen gedurende hun huidige zittingstermijn. Voor toekomstige benoemingen zijn volgens de ECB wel wijzigingen in de bezoldiging mogelijk. Op basis hiervan heb ik besloten dat voor toekomstige benoemingen, inclusief herbenoemingen van zittende bestuursleden, het uitgangspunt is dat de bezoldigingen binnen de reguliere WNT-norm passen.

De leden van de VVD-fractie constateren dat staatsdeelnemingen niet vallen onder de WNT maar eigen uitgangspunten voor het beloningsbeleid kennen. DNB is volgens de website van het Ministerie van Financiën een staatsdeelneming. De leden van de VVD-fractie vragen waarom de WNT wordt toegepast op DNB en niet het beloningsbeleid van het staatsdeelnemingenbeleid.

Begin 19e eeuw is er door de toenmalige regering voor gekozen om DNB in een NV-vorm te gieten, om de afstand tot de regering te benadrukken. DNB is echter voor wat betreft haar prudentiële toezichttaak een privaatrechtelijke ZBO, in tegenstelling tot de reguliere staatsdeelnemingen. Vanwege deze status als ZBO valt DNB onder de reikwijdte van de WNT.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de minister met de leden van de PvdA van mening is dat de mogelijkheid tot het maken van een individuele uitzondering onder de WNT alleen in uiterste gevallen kan worden gemaakt.

Ik ben zoals eerder opgemerkt van mening dat de WNT-norm voldoende ruimte biedt voor DNB en de AFM, net als voor de rest van de (semi) publieke sector, om geschikte bestuurders aan te trekken. Het gebruik maken van de uitzonderingsmogelijkheden in de WNT zal alleen plaats vinden in specifieke gevallen.

Ter voorbereiding van de goede implementatie en uitvoering van het wetsvoorstel verlaging bezoldigingsmaximum WNT (WNT-2) zullen door het kabinet procedurele en zo mogelijk ook inhoudelijke beleidsregels worden voorbereid. Deze kunnen dan dienen als afwegingskader dat zakelijke en goed beargumenteerde uitzonderingen op de norm mogelijk maakt.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de minister voornemens is om ervoor te zorgen dat er nooit van buitensporige beloningen met belastinggeld sprake kan zijn. De leden van de PvdA fractie vragen of de minister het ermee is dat de beloning voor het meewerken aan maatschappelijk belangrijke taken ook in die taken zelf ligt, en dat hier in de financiële beloning rekening mee moet worden gehouden.

Indien een individuele hogere bezoldiging noodzakelijk is, zal bij het vaststellen van de bezoldiging een afweging worden gemaakt tussen de noodzaak om de juiste kennis uit de markt te verkrijgen en een passende beloning voor de (semi)publieke sector. Van buitensporige beloningen zal geen sprake zijn.

De leden van de PvdA-fractie geven aan het overgangsrecht van zittende bestuurders en directieleden te respecteren, maar vragen de minister wel haast te maken om alle bestuurders van de AFM en directieleden van DNB zo snel mogelijk onder de WNT-norm te brengen. De leden van de PvdA-fractie vragen op welke termijn dit mogelijk is.

De leden van de PVV-fractie vragen op welke termijn alle bestuurders van de AFM een salaris zullen ontvangen dat onder de WNT-norm valt.

Op grond van de WNT geldt dat beloningafspraken die reeds voor het aannemen van de WNT door de Tweede Kamer (6 december 2011) gemaakt zijn volledig gerespecteerd worden tot aan 1 januari 2017. Daarna volgt een afbouw in 3 jaar naar de WNT-norm.

De bezoldiging van de zittende directieleden van DNB wordt niet verminderd gedurende hun huidige zittingstermijn, zoals vermeld in de Kamerbrief van 10 april 2014 over de gevolgen van de WNT op het beloningenbeleid van DNB en de AFM7. Indien zittende bestuurders van DNB herbenoemd worden geldt voor hen ook dat zij, met respect voor het overgangsrecht, onder de WNT-norm zullen vallen.

De leden van de SP-fractie vragen of de minister een overzicht kan verstrekken van het aantal gevallen waarin de maximale beloning voor bestuurders van semipublieke instellingen te laag bleek om de juiste kennis aan te trekken, waardoor een specifieke functie niet vervuld kon worden.

De leden van de PvdA-fractie en de PVV-fractie vragen hoe vaak in de afgelopen jaren er gebruik is gemaakt van de individuele uitzonderingsmogelijkheid voor de WNT.

De leden van de PVV-fractie vragen hoe vaak de minister in de toekomst verwacht gebruikt te maken van de individuele uitzonderingsmogelijkheid.

Er zijn mij geen gevallen bekend waar deze situatie zich voordeed. Er is daarnaast nog geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een individueel hogere bezoldigingsnorm vast te stellen. Voor de toekomst zal slechts indien specifieke kennis uit de markt nodig is, van deze mogelijkheid gebruik worden gemaakt.

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre het pakket aan taken van de directie van DNB de komende jaren verandert.

Ik heb de Kamer over de wijzingen in taken voor de directie van DNB geïnformeerd per brief van 27 juni 2014. In die brief heb ik een overzicht van deze aanpassingen gepresenteerd, die na de zomer in wetsvoorstellen aan uw Kamer zullen worden voorgelegd.

De leden van de SP-fractie vragen of het takenpakket van DNB-directieleden zwaarder of lichter zal gaan worden. De leden van de SP-fractie vragen verder welke verwachting de minister ten aanzien van de verantwoordelijkheid die directieleden van DNB in de toekomst dragen, als gevolg van de verschuiving van het bankentoezicht naar de Europese Centrale Bank (ECB).

De invoering van de Europese bankenunie inclusief een Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (Single Supervisory Mechanism, SSM) en een Europees Resolutiemechanisme (Single Resolution Mechanism, SRM) brengt een substantiële overdracht van de beslissingsbevoegdheid naar de ECB en de SRB met zich mee. Daarmee zal voor DNB meer nadruk komen te liggen op de uitvoering van taken, onder verantwoordelijkheid van de ECB en de SRB. Over de precieze gevolgen voor de directie en de inrichting van de toezichtstructuur binnen DNB heb ik de Kamer geïnformeerd per brief van 27 juni 2014.

De leden van de PVV-fractie vragen waarom zittende bestuurders van de AFM op termijn wel onder de WNT-norm moeten vallen en zittende bestuurders van DNB niet.

Ook voor DNB geldt dat de zittende bestuurders op termijn onder de WNT zullen vallen. Ik heb aangegeven dat ik vanwege de bijzondere positie van DNB echter niet zal ingrijpen in de salarissen gedurende de huidige benoemingstermijn. Indien zittende bestuurders herbenoemd worden geldt voor hen ook dat zij, met respect voor het overgangsrecht, onder de WNT-norm zullen vallen.

De leden van de PVV-fractie vragen hoeveel bestuurders van de AFM en DNB een salaris van boven de WNT-norm hebben en wat precies de hoogte van deze salarissen is (per onderdeel uitgesplitst).

De bezoldiging van de bestuurders van DNB en de AFM wordt ieder jaar gepubliceerd in hun jaarverslag. Voor 2013 is het WNT bezoldigingsmaximum, zoals jaarlijks wordt vastgesteld door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en zoals gepubliceerd in de Staatscourant nr. 584 van 24 november 2012, als volgt opgebouwd:

Bruto beloning

€ 187.340,–

Onkostenvergoeding

€ 8.069,–

Voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn

€ 33.190,–

   

Totaal WNT bezoldigingsmaximum

€ 228.599,–

Zoals al eerder gemeld worden bezoldigingsafspraken die reeds voor het indienen van de WNT bij de Tweede Kamer gemaakt zijn volledig gerespecteerd tot 1 januari 2017.

In het jaarverslag 2013 zijn de volgende gegevens terug te vinden over de bezoldiging van de bestuurders van DNB en de AFM:

DNB

Directie

De jaarsalarissen van de directieleden voor 2013, zoals vastgesteld door de minister van Financiën, zijn gebaseerd op een geheel jaar en zijn inclusief vakantiegeld en extra maand. De pensioenregeling van de directieleden is overeenkomstig de met de minister van Financiën gemaakte afspraken in 2005. De directieleden betalen evenals de overige werknemers een eigen bijdrage in de pensioenpremie.

De specificatie van de salarissen, werkgeverslasten en overige vergoedingen en pensioenlasten van de directie voor de relevante periode als directielid is als volgt:

Publicatie conform

BW2 + WNT

BW2/WNT

BW2

BW2 + WNT

WNT

 

Salaris

Werkgeverslasten en overige vergoedingen1

Werkgeverslasten eenmalige crisisheffing2

Pensioenlast

Belaste variabele onkostenvergoeding

 

2013

2012

2013

2012

2013

2012

2013

2012

2013

K.H.W. Knot

324.402

320.513

17.330

18.111

27.916

26.349

96.167

95.080

2.004

J. Sijbrand

299.160

292.617

20.323

16.284

24.115

23.601

88.732

86.875

3.857

A.J. Kellermann

293.507

289.988

15.920

17.218

22.343

26.826

87.066

86.082

F. Elderson

275.226

271.926

15.920

23.902

19.542

24.239

81.680

80.757

J. Swank

275.226

271.926

16.214

16.028

17.549

18.525

81.680

80.796

Totaal

1.467.521

1.446.970

85.707

91.543

111.465

119.540

435.325

429.590

5.861

X Noot
1

De publicatie van de werkgeverslasten gebeurt op grond van BW2. Voor een ieder gaat het om de maximale werkgeversbijdrage van EUR 8.477 (2013). De publicatie van de overige vergoedingen is opgenomen op grond van BW2 en WNT.

X Noot
2

Werkgevers dienen een eenmalige crisisheffing van 16% te betalen over lonen voor zover die in een boekjaar meer dan EUR 150.000 bedragen. De grondslag voor de heffing is het zogenoemde «loon voor de loonheffingen». De totale heffing moet worden betaald in het daaropvolgende jaar, maar dit komt ten laste van het feitelijke boekjaar.

De AFM

 

Functie

Omvang dienstverband (in fte)

Dagen in dienst

Beloning

Belastbare vaste en variabele onkostenvergoeding

Doorsnee pensioenpremielasten en overige beloningen betaalbaar op termijn1

Actuariële pensioenlasten en overige beloningen betaalbaar op termijn2

Bestuur

             

R. Gerritse (tot 26 september 2013 †)

Voorzitter

1,0

269

242.716

5.246

68.821

180.651

Th.F. Kockelkoren

Bestuurslid

1,0

365

285.535

5.596

43.985

43.985

G.J. Everts

Bestuurslid

1,0

365

251.667

5.596

76.936

80.783

H.W.O.L.M. Korte

Bestuurslid

1,0

365

251.333

5.596

76.936

147.963

X Noot
1

De gerapporteerde werkgeversbijdrage in de pensioenpremie betreft met uitzondering van die voor de heer Kockelkoren, een berekende bruto doorsneepremie waarbij met de eigen bijdrage van de medewerker rekening is gehouden. Door het presenteren van een werkgeversbijdrage op basis van een doorsneepremie in de WNT-tabel is een correcte vergelijking met het WNT bezoldigingsmaximum mogelijk omdat dat maximum eveneens op de systematiek van doorsneepremie is gebaseerd. De in de WNT-rapportage opgenomen werkgeversbijdrage in de pensioenpremie van de heer Kockelkoren betreft de werkelijke premie van een toegezegde bijdrageregeling.

X Noot
2

De gerapporteerde werkgeversbijdrage in de pensioenpremie betreft de werkelijke individuele pensioenpremie waarbij met de eigen bijdrage van de medewerker rekening is gehouden. In de staat van baten en lasten van de AFM vindt de berekening van de pensioenpremie op individuele basis plaats. Door een berekening op individuele basis ontstaan bij gelijke salarissen verschillen tussen de premiebedragen afhankelijk van leeftijd en eerder in het pensioenfonds opgebouwde rechten. Voor oudere werknemers zijn de zo berekende premies hoog, voor jongeren laag, terwijl dit bij een doorsneepremie voor beiden gemiddeld zou zijn.

Bestuursleden en directeuren hebben in 2012 en in 2013 geen uitkeringen ontvangen in de vorm van bonussen of in verband met het beëindigen van een dienstverband.

De leden van de D66-fractie refereert aan de zorg die de Raad van Commissarissen (RvC) van DNB heeft geuit over over de kwaliteit en onafhankelijkheid van toekomstige topfunctionarissen, als deze topfunctionarissen onder de WNT zullen vallen. De leden van de D66-fractie vragen om een reactie hierop van de minister.

Op 10 april 2014 heb ik in een reactie op Kamervragen van het Kamerlid Merkies aangegeven dat ik deze zorgen van de Raad van Commissarissen van DNB niet deel8. Zoals ik hiervoor heb opgemerkt biedt de WNT-norm voldoende ruimte voor DNB en de AFM, net als voor de rest van de top van de (semi) publieke sector, om geschikte bestuurders aan te trekken. Onderdeel van de WNT is artikel 2.4 WNT, dat op individuele basis in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad een uitzondering toestaat. Hiermee blijft het mogelijk om in individuele gevallen indien nodig een andere afweging te maken.


X Noot
1

Kamerstuk 32 500 IXB, nr. 22.

X Noot
2

Kamerstuk 32 600, nr. 3.

X Noot
3

Handelingen II 2013/14, nr. 49, item 9

X Noot
4

Kamerstuk 30 111, nr. 68.

X Noot
5

Kamerstuk 33 957, nr. 2.

X Noot
7

Kamerstuk 30 111, nr. 68.

X Noot
8

Aanhangselen Handelingen II 2013/ 14, nr. 1714.

Naar boven