nr. 14
AMENDEMENT VAN HET LID WOLFSEN C.S.
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel B, wordt na artikel 154i een nieuw artikel ingevoegd,
luidende:
Artikel 154ia
1. Tegen een op grond van artikel 154c opgelegde beschikking kan
een belanghebbende beroep instellen bij de rechtbank. Het beroep wordt behandeld
en beslist door de kantonrechter. Hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht
is niet van toepassing.
2. De artikelen 6, tweede lid, 10 en 12 tot en met 20d van de Wet
administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften zijn van overeenkomstige
toepassing, met dien verstande dat telkens voor «officier van justitie»
wordt gelezen: de burgemeester of het college.
II
Na artikel I wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:
ARTIKEL IA
De Wet op de rechterlijke organisatie wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 71 wordt na «vormt enkelvoudige en meervoudige kamers
voor het behandelen en beslissen van zaken op basis van de Wet administratiefrechtelijke
handhaving verkeersvoorschriften» ingevoegd: en op basis van artikel
154b van de Gemeentewet.
B
In artikel 78, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie wordt
na «in zaken met betrekking tot de Wet administratiefrechtelijke handhaving
verkeersvoorschriften» ingevoegd: en in zaken betreffende bestuurlijke
boeten opgelegd op grond van artikel 154b van de Gemeentewet.
Toelichting
Dit amendement strekt ertoe het (hoger) beroep op de rechter te regelen
overeenkomstig het wetsvoorstel 30 098. Dat brengt mee dat de kantonrechter
kennis zal nemen van het beroep tegen de beschikking waarbij de bestuurlijke
boete is opgelegd en het gerechtshof te Leeuwarden van het hoger beroep tegen
de uitspraak van de kantonrechter.
Met de voorgestelde wijzigingen zijn de overzichtelijkheid en de rechtseenheid
gediend. De voorgestelde wijziging brengt namelijk mee dat het voor de overtredende
burger niet uitmaakt of de gemeenteraad handhaving door bestuurlijke beboeting
heeft ingevoerd of niet: de bevoegde rechter is steeds in eerste aanleg de
kantonrechter en in hoger beroep het hof Leeuwarden. Omdat de kantonrechter
en het hof bevoegd zijn om in strafzaken kennis te nemen van overtredingen
als die waarvoor bestuurlijke beboeting mogelijk wordt, kunnen zij bovendien
de eenheid tussen bestuurlijke en strafrechtelijke afdoening bewaken. Zij
kunnen immers voorkomen dat bij de uitleg en toepassing van aan het strafrecht
ontleende begrippen als «plegen en medeplegen» (artikel 154, vijfde
lid), «verwijtbaarheid» (artikel 154e, eerste lid) en «rechtvaardigingsgrond»
(154e, tweede lid) onnodige verschillen ontstaan tussen de bestuursrechtelijke
en strafrechtelijke «kolom».
Als een belangrijke bijkomende waarborg voor rechtseenheid zien de ondergetekenden
dat de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad beroep in cassatie in het belang
der wet zal kunnen instellen tegen de uitspraken van het hof Leeuwarden, zoals
hij dat ook kan tegen de uitspraken van dat hof «in zaken met betrekking
tot de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften».
De voorgestelde wijzigingen zijn ook in het belang van efficiency. De
kantonrechter en het hof hebben immers ervaring met de berechting van overtredingen
en hebben daarenboven als op grond van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften
bevoegde rechter ervaring met de behandeling van (hoger) beroepen tegen administratieve
sancties. Dat laatste is de reden waarom wordt voorgesteld om het procesrecht
van deze wet van overeenkomstige toepassing te verklaren.
Ten slotte bevorderen de voorgestelde wijzigingen de samenhang tussen
en daarmee de overzichtelijkheid van het onderhavige wetsvoorstel en wetsvoorstel
30 098. Als gevolg van de wijzigingen zullen beide wetsvoorstellen immers
voorzien in een gelijke rechtsgang in eerste aanleg en in hoger beroep waarop
hetzelfde procesrecht van toepassing is.
Mocht dit amendement worden aangenomen, dan zou, ter bevordering van de
toegankelijkheid van het hof voor de burger en het bestuursorgaan, een zodanige
wijziging van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen wenselijk
zijn, dat het hof in zaken op grond van dit wetsvoorstel (en van het wetsvoorstel
30 098) zitting kan houden in een aantal over het hele land verspreide
nevenzittingsplaatsen.
Wolfsen
Luchtenveld
Eerdmans
Van der Staaij