30 100 XV
Jaarverslag en slotwet ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2004

nr. 8
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juni 2005

Tijdens het verantwoordingsdebat van 19 mei heeft het Kabinet toegezegd om specifieke vragen die liggen op het beleidsterrein van een bewindspersoon schriftelijk te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg met de vaste commissie. Deze antwoorden treft U hierbij aan.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.J. de Geus

VRAGEN GESTELD TIJDENS VERANTWOORDINGSDEBAT 19 MEI

Hoe gaat het kabinet om met het teruglopend gebruik van kinderopvang sinds de invoering van de Wet Kinderopvang? Wat is de reactie van het kabinet op signalen dat dit vooral gebeurd is om financiële redenen.

Antwoord:

De verwachting (ook van bijvoorbeeld de Maatschappelijke Ondernemersgroep voor welzijn en maatschappelijke dienstverlening, jeugdzorg en kinderopvang) is dat de (beperkte) terugloop in gebruik van kinderopvang rond de invoering van de Wet kinderopvang een tijdelijk effect is, dat in de loop van 2005 wordt ingehaald. Het kabinet ziet hierin thans dan ook geen aanleiding tot eventuele maatregelen.

Waarom besluit het kabinet tot wijziging van de WAO-systematiek als met de huidige instrumenten al een vermindering van de instroom wordt bereikt? Waarom stijgen de premies terwijl het aantal WAO'ers daalt? Wordt in het nieuwe systeem de daling van het aantal WAO'ers vooral gerealiseerd door instroom in de bijstand terwijl in de oude situatie zij veelal een arbeidsplaats verwerven?

Antwoord:

Het kabinet vindt een zo snel mogelijke stelselherziening noodzakelijk. De vormgeving van de huidige WAO heeft geleid tot een onnodig groot aantal uitkeringsgerechtigden. Ondanks de recente daling van het aantal nieuwe WAO'ers, zal door groei en vergrijzing van de beroepsbevolking bij ongewijzigd beleid het aantal nieuwe arbeidsongeschiktheidsuitkeringen weer gaan stijgen. In het wetsvoorstel WIA staat werk voorop. Door middel van financiële prikkels worden werkgevers en werknemers gestimuleerd er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat gedeeltelijk arbeidsgeschikten zo veel mogelijk aan de slag gaan of blijven. Tegelijkertijd is er inkomensbescherming voor mensen die echt niet meer kunnen werken. Het wetsvoorstel WIA legt het accent op wat mensen nog wel kunnen in plaats van wat zij niet meer kunnen.

In het Centraal Economisch Plan 2005 wordt voorzien in een premieverlaging WAO van 7,65% in 2004 tot 6,40% in 2006. Deze premieverlagingen zijn ingepast binnen de algemene lastenontwikkeling 2004–2006. Dit heeft er mede toe geleid dat thans voorzien wordt dat inkomsten en uitgaven van de WAO-fondsen in 2006 ongeveer in evenwicht zullen zijn. Verwacht wordt dus dat de werkgevers in 2006 niet een te hoge premie betalen in vergelijking met de te financieren uitkeringslasten.

De gevolgen van het nieuwe systeem voor de bijstand zijn beschreven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel WIA (Kamerstukken II, 2004/05, 30 034, nr. 3; paragraaf 13.4). Het aantal bijstanduitkeringen neemt toe omdat mensen in de WIA pas bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% (in plaats van. 15% nu) recht krijgen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Deze toename is echter beperkt omdat de meeste mensen met een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% in staat zijn om aan het werk te blijven. Tegenover de toename staat ook een afname van het aantal IOAW-uitkeringen omdat de Toeslagenwet (TW), die nu een plafond kent in uitkeringshoogte, zodanig verruimd wordt dat mensen niet meer een beroep hoeven doen op zowel de Toeslagenwet als de bijstand. Dit betreft in het bijzonder gedeeltelijk arbeidsgeschikten die na afloop van hun WW-periode nu een combinatie van WAO, TW en IOAW kunnen ontvangen en in de WIA een combinatie van WGA en verruimde TW zullen ontvangen. Het kabinet verwacht niet dat de Wet WIA per saldo leidt tot een toename van het aantal bijstandsuitkeringen (WWB en IOAW) voor arbeidsongeschikten.

Hoewel het aantal bijstandsuitkeringen niet toeneemt door de WIA, stijgt wel de gemiddelde bijstandsuitkering. Waar bijstand nu immers altijd een aanvulling is op een WAO-uitkering, zal na de WIA voor mensen met een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% een volledige bijstanduitkering in de plaats komen van een gedeeltelijke. De regering verwacht verder een positieve bijdrage van de Wet WIA aan de arbeidsparticipatie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten, zowel bij mensen met een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% als bij de WGA-gerechtigden.

Bij de WAO is sprake van dalende instroom en stijgende uitstroom. Welk deel van deze mensen heeft betaald werk gekregen, welk deel ontvangt een bijstanduitkering?

Antwoord:

De dalende instroom in de WAO hangt ermee samen dat er minder mensen aan de poort van de WAO terecht komen. Deze mensen zijn voor het einde van de wachttijd hersteld en blijven dus in dienst bij de werkgever.

De uitstroom uit de WAO is in 2004 niet gestegen, maar licht gedaald van circa 83 000 naar circa 79 000 uitkeringen.

De uitstroom wordt voor circa de helft veroorzaakt door pensionering of overlijden. De andere helft hangt samen met herstel, herbeoordeling en overige redenen. Hiervan is bekend dat het grootste deel veroorzaakt wordt door herstel. Werken is in veel gevallen de reden voor beëindiging door herstel. Indien iemand toch geen werk heeft bij de beëindiging zal er in veel gevallen recht ontstaan op een WW-uitkering en in een beperkter aantal gevallen op een bijstandsuitkering. Exacte cijfers zijn hierover niet beschikbaar. Voor de herbeoordelingsoperatie zal in de kwartaalrapportages van UWV gerapporteerd worden over lopende dienstverbanden bij verlaging of beëindiging van de uitkering en over de toekenning van WW- of TRI-uitkeringen.

Het kabinet wordt gevraagd om volgend jaar in het jaarverslag in het bijzonder aandacht te besteden aan de reïntegratiemiddelen.

Antwoord:

De brief van 31 mei (AM/BR/05/34282) geeft aan op welke wijze in de toekomst (om te beginnen met het jaarverslag 2005) een overzicht van middelen, trajecten en plaatsingen geboden wordt.

De effecten van de Wet Kinderopvang (armoedeval) moeten aan de orde komen bij de begrotingsbehandeling SZW. Verwacht wordt dat het kabinet de komende twee jaar agendeert de kwestie in hoeverre het voor mensen in dit kader nog lonend is te gaan werken.

Antwoord:

Het kabinet onderzoekt de effecten van de Wet kinderopvang, die per 1 januari 2005 in werking is getreden. Het kabinet zal de Tweede Kamer over deze effecten en de hieraan te verbinden conclusies op de gebruikelijke wijze informeren.

Uit de verantwoordingsstukken valt niet op te maken welke doelen worden gehaald, waarom sommige doelen tussentijds zijn gewijzigd en welke beleidsconclusies worden getrokken. Dit geldt onder andere voor arbeidsparticipatie van vrouwen.

Antwoord:

Zie vraag 25 (kamerstuk 30 100 XV, nr. 7).

Met betrekking tot de arbeidsparticipatie van vrouwen geldt onverkort het streven naar een participatiegraad van 65% in 2010. Bevordering van de arbeidsparticipatie van vrouwen gebeurt door een aantal algemene maatregelen, waaronder de in 2005 in werking getreden Wet kinderopvang. Zie voorts het antwoord op vraag 50.

Verzoek om een reactie van het kabinet op de kritiek van de Rekenkamer op de uitvoeringsproblemen bij onder andere subsidiebeheer.

Antwoord:

Zie vragen 6 en 8 bij het rapport van de Rekenkamer.

Naar boven