30 072 Internationale kinderontvoering

Nr. 28 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 juni 2012

Met deze brief stuur ik u, zoals jaarlijks gebruikelijk, het statistisch overzicht1 dat betrekking heeft op de zaken die het afgelopen jaar (2011) behandeld zijn door de Centrale autoriteit internationale kinderontvoering. Tevens informeer ik u hierbij over de stand van zaken omtrent de gewijzigde Uitvoeringswet internationale kinderontvoering.1

Cijfers

In 2011 heeft de Centrale autoriteit in totaal 173 verzoeken (80 inkomende en 93 uitgaande) in behandeling genomen. Daarvan hadden 25 verzoeken betrekking op een internationale omgangsregeling en zagen 148 verzoeken op internationale kinderontvoering. Bij de 173 verzoeken waren in totaal 264 kinderen betrokken. Genoemde 148 ontvoeringszaken waren onderverdeeld in 61 inkomende zaken en 87 uitgaande zaken. Van de 61 inkomende ontvoeringszaken zijn op de peildatum2 37 zaken (circa 61%) afgerond, van de 87 uitgaande zaken zijn 47 verzoeken (circa 54%) afgerond. Van 148 teruggeleidingsverzoeken bleken 14 verzoeken geen betrekking te hebben op kinderontvoering in de zin van het Haags Kinderontvoeringsverdrag.

Net als in 2010, blijkt in 2011 bij zowel inkomende als uitgaande zaken dat de ontvoerende ouder vaker de moeder is dan de vader. De cijfers bestendingen de eerder vermelde trend. Tevens sluit dit aan bij de ervaringen van de andere lidstaten bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag; dat in verreweg de meeste verzoeken de moeder de ontvoerende ouder is. Dit verklaart ook waarom in internationale omgangszaken het in verreweg de meeste zaken het de vader is die een verzoek indient.

Verdragslanden

Bij inkomende zaken vanuit verdragslanden (56 verzoeken tot teruggeleiding) gaat het in 2011 grotendeels om ontvoeringen vanuit West-Europese landen. De top 3 van inkomende verzoeken tot teruggeleiding betreft België (6 verzoeken), Spanje (5 verzoeken) en de Verenigde Staten (5 verzoeken).

Net als in 2010, blijkt in 2011 het aantal ontvoeringen vanuit nabije landen (België, Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Denemarken en Polen) richting Nederland het meest voor te komen.

Het aantal verzoeken om teruggeleiding naar aanleiding van ontvoering naar een verdragsland bedroeg in 2011 82 zaken. Bij uitgaande verzoeken zijn het ook ontvoeringen richting nabije landen die het meest voor komen. De top 4 van uitgaande verzoeken wordt gevormd door België (13 verzoeken), Turkije (12 verzoeken), Duitsland (10 verzoeken) en het Verenigd Koninkrijk (9 verzoeken).

Niet-verdragslanden

Bij inkomende zaken vanuit niet-verdragslanden (5 verzoeken) gaat het in 2011 grotendeels om ontvoeringen vanuit niet West-Europese landen.

Het aantal verzoeken om teruggeleiding naar aanleiding van ontvoering naar een niet-verdragsland bedroeg in 2011 11 zaken. Het merendeel van de zaken betrof ontvoering naar een islamitisch land (buiten het Middellandse Zee gebied). Daarbij valt Irak (4) op. In zaken waarin het Haags Kinderontvoeringsverdrag niet van toepassing is, wordt een verzoek door tussenkomst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken via diplomatieke wegen onder de aandacht gebracht van de lokale autoriteiten.

Ontwikkelingen

Ook in 2011 vond een groei van het aantal inkomende verzoeken plaats. Daarbij valt op dat de stijging volledig voor rekening komt van het aantal internationale omgangsregelingen, terwijl het aantal verzoeken tot teruggeleiding, na groei in eerdere jaren, nu stabiliseert. Het aantal uitgaande verzoeken daalt, dit biedt echter geen basis voor uitspraken over de reden daarvoor.

Van de 61 inkomende ontvoeringszaken zijn op de peildatum 37 zaken afgerond, waarbij de ontvoerende ouder 8 keer meewerkte aan een vrijwillige terugkeer en ouders 5 keer tot een minnelijke regeling kwamen.

Het streven is erop gericht minder zaken te doen eindigen met een beschikking door de rechter. De verkorting van de procedure, waar mediation een belangrijk onderdeel van uitmaakt, draagt hiertoe bij. De investeringen in goede bemiddeling voorafgaand aan en tijdens een gerechtelijke procedure hebben er toe geleid dat het aantal minnelijke regelingen tussen ouders in inkomende zaken van internationale kinderontvoering, toeneemt.

Bij uitgaande zaken kan de Centrale autoriteit minder direct invloed uitoefenen op de wijze waarop verzoeken afgerond worden. Maar ook daarbij wordt, in het belang van de betrokken kinderen, waar mogelijk gestreefd naar een minnelijke oplossing.

Gewijzigde Uitvoeringswet

Om de verkorte procedure te kunnen verwezenlijken is per 1 januari 2012 de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering gewijzigd (Kamerstuk 32 358). Hierin wordt concentratie van rechtspraak geregeld: alleen de rechtbank te Den Haag behandelt de teruggeleidingsprocedures. Tevens is hierin geregeld dat de procesvertegenwoordiging niet meer plaatsvindt door de Centrale autoriteit, maar door de advocatuur. Ten slotte is de cassatie beperkt tot cassatie in het belang der wet.

Omdat de procesvertegenwoordiging niet meer plaatsvindt door de Centrale autoriteit, is het interne proces bij de Centrale autoriteit voor wat betreft de afhandeling van inkomende zaken aangepast en zijn met de ketenpartners afspraken gemaakt over de nieuwe taken en verantwoordelijkheden.

Ik vertrouw erop uw Kamer met het voorgaande voldoende te hebben geïnformeerd.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
2

15 mei 2012.

Naar boven