30 072
Internationale kinderontvoering

nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 september 2008

Op grond van de toezegging die mijn ambtsvoorganger op 22 juni 2005 (30 072, nr. 9) aan uw Kamer heeft gedaan, wordt jaarlijks een statistisch overzicht aan de Kamer toegezonden over de door de Centrale autoriteit internationale kinderontvoering in het afgelopen jaar behandelde zaken. Met de onderhavige brief en de daarbij gevoegde bijlage1 voldoe ik gaarne aan die toezegging voor wat betreft de zaken die de Centrale autoriteit heeft behandeld in het jaar 2007. Hierna geef ik eerst een korte samenvatting van de taak van de Centrale autoriteit. Vervolgens treft u het overzicht van de cijfers aan, waarna ik inga op ontwikkelingen op het terrein van internationale kinderontvoering op basis van het statistische overzicht.

Taken van de Centrale autoriteit onder het Haags Kinderontvoeringsverdrag en de Verordening Brussel II bis

Het Haags Kinderontvoeringsverdrag betreft de civielrechtelijke aanpak van internationale kinderontvoering. Dit verdrag en de EU Verordening Brussel II bis zijn – kort gezegd – gericht op een onmiddellijke terugkeer van ontvoerde kinderen naar het land van herkomst. Daartoe dienen de aangesloten landen een centrale autoriteit aan te wijzen die invulling geeft aan de verplichtingen op grond van het verdrag. In Nederland worden de taken van de centrale autoriteit uitgevoerd door het ministerie van Justitie. Een effectieve aanpak van internationale kinderontvoering behelst dat de Nederlandse Centrale autoriteit in samenwerking met de centrale autoriteiten van andere aangesloten landen en door bevordering van de samenwerking tussen de in Nederland betrokken instanties er naar streeft dat kinderen zo spoedig mogelijk worden teruggeleid naar het land waar zij tot de ontvoering hun gewone verblijf hadden. Bij ontvoering vanuit Nederland zijn van belang een snelle doorgeleiding van een verzoek om teruggeleiding naar de centrale autoriteit in het land waar het kind verblijft en het waar mogelijk bewaken van de voortgang. Bij ontvoering naar Nederland is een voortvarende en deskundige aanpak van ingekomen verzoek essentieel. Uitgangspunt bij alle internationale ontvoeringen is dat terugkeer zo mogelijk plaatsvindt op basis van vrijwillige medewerking van de ontvoerende ouder, al dan niet met behulp van mediation.

De zaken die door de Centrale autoriteit worden behandeld betreffen zowel zaken waarbij een kind vanuit het buitenland naar Nederland is ontvoerd, of waarin de in het buitenland wonende ouder een verzoek tot omgang doet met betrekking tot zijn of haar in Nederland wonende kind(eren), de zogeheten «inkomende» zaken, als zaken waarbij een kind vanuit Nederland naar het buitenland wordt ontvoerd, of de in Nederland wonende ouder een verzoek tot omgang doet met betrekking tot zijn of haar in het buitenland wonende kind(eren), de zogeheten «uitgaande» zaken.

Statistische gegevens betreffende kinderontvoeringen 2007

Cijfers

In 2007 heeft de Centrale autoriteit totaal 153 verzoeken in behandeling genomen. Daarvan hadden 41 verzoeken betrekking op een internationale omgangsregeling en zagen 112 verzoeken op internationale kinderontvoering. Genoemde zaken waren verdeeld in 38 inkomende verzoeken en 74 uitgaande verzoeken. Van de 38 inkomende ontvoeringszaken zijn op peildatum1 23 zaken (60%) afgerond, van de 74 uitgaande zaken zijn 47 verzoeken (64%) afgerond. De omgangsverzoeken waren verdeeld in 15 inkomende zaken en 26 uitgaande zaken. Van de inkomende omgangsverzoeken zijn er 11 (74%) afgerond, van de uitgaande omgangsverzoeken 17 (66%). De ingediende verzoeken tot teruggeleiding hadden betrekking op 165 kinderen. Een deel van die verzoeken (10) bleek in een later stadium geen betrekking te hebben op kinderontvoering in de zin van het verdrag.

Vergeleken met het voorgaande jaar heeft de Centrale autoriteit meer inkomende zaken ter behandeling gekregen, zowel wat betreft teruggeleiding als wat betreft omgang. Het aantal inkomende ontvoeringszaken was 38 (2006: 34), het aantal inkomende omgangszaken 15 (2006: 10). Het totaal aantal uitgaande zaken is gedaald naar 100 (2006: 106). Het aantal uitgaande ontvoeringszaken is gedaald naar 74 (2006: 95). Het aantal uitgaande omgangszaken is gestegen en bedroeg in 2007 26 (2006: 11).

Evenals in het voorgaande jaar blijkt bij zowel inkomende als uitgaande zaken dat de ontvoerende ouder vaker de moeder is dan de vader. In omgangszaken is het juist in verreweg de meeste zaken de vader die een verzoek indient.

Ook nu blijkt het aantal ontvoeringen naar landen in West-Europa het hoogst: Engeland (7), Spanje (7), Duitsland (5). Bij inkomende zaken gaat het deels om ontvoering vanuit landen in deze regio: België (6) en Duitsland (5) maar ook vanuit de Verenigde Staten (6).

Niet-verdraglanden

Het aantal verzoeken om teruggeleiding naar aanleiding van ontvoering naar een niet-verdragsland bedroeg vorig jaar 14. Het merendeel van de zaken betrof ontvoering naar een islamitisch land in het Midden-Oosten. In 3 zaken betrof het een ontvoering naar Marokko, de overige zaken betroffen een groot aantal verschillende landen.

In zaken waarin het HKOV niet van toepassing is wordt een verzoek door tussenkomst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken via de diplomatieke wegen onder de aandacht gebracht van de lokale autoriteiten.

Ontwikkelingen

Geconstateerd kan worden dat bij zowel inkomende als uitgaande zaken sprake is van een gestage groei in het aantal verzoeken tot het treffen van een internationale omgangsregeling. Een duidelijke reden voor die groei is niet aan te wijzen. Mogelijk is het toepasselijk worden van de Verordening Brussel II bis, hetgeen met enige publiciteit gepaard is gegaan, reden voor een grotere bekendheid van de mogelijkheid om vaststelling van een internationale omgangsregeling te verzoeken. Het overgrote deel van die verzoeken wordt gedaan door de vader.

Vrijwillige medewerking

Van de op peildatum afgeronde inkomende zaken (23) was in 9 gevallen sprake van terugkeer zonder bevel van de rechter, of van een minnelijke regeling van de ouders. Bij de uitgaande zaken was dit in 17 van de 45 afgeronde zaken het geval. Gezien het uitgangspunt bij alle internationale ontvoeringen dat terugkeer zo mogelijk plaatsvindt op basis van vrijwillige medewerking van de ontvoerende ouder is het voor de CA een blijvend punt van aandacht om de wenselijkheid van een minnelijke regeling onder de aandacht van betrokkenen te brengen en te wijzen op de mogelijkheid om mediation in te zetten. Ook voor het Centrum Internationale Kinderontvoering is het bevorderen van mediation een belangrijk onderwerp. In november 2007 heeft Centrum het congres «Grensoverschrijdende mediation» georganiseerd waaraan ook door medewerkers van de Nederlandse CA is deelgenomen.

Ik vertrouw uw Kamer met het voorgaande voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

16 juli 2008.

Naar boven