nr. 34
DERDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 4 september 2006
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I wordt voor onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:
0A
Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt door een puntkomma aan
het slot van dit artikel, een onderdeel toegevoegd, luidende:
p. consumentenorganisaties: stichtingen of verenigingen met volledige
rechtsbevoegdheid die krachtens hun statuten tot taak hebben het behartigen
van de collectieve belangen van consumenten.
B
Artikel I, onderdeel MM komt te luiden:
MM
Artikel 93 wordt alsvolgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt: «de artikelen 37, eerste lid, en
44, eerste lid,» vervangen door: de artikelen 37, eerste lid, 44, eerste
lid, en 47, eerste lid,.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. Een consumentenorganisatie wordt geacht belanghebbende te zijn
bij besluiten genomen op grond van deze wet.
4. De raad kan bij toepassing van artikel 3.11, tweede lid van de
Algemene wet bestuursrecht in zaken waarbij een consumentenorganisatie als
bedoeld in het derde lid belanghebbende is, om gewichtige redenen onderscheid
maken tussen de in artikel 59, derde lid, bedoelde rechtspersonen of natuurlijke
personen en genoemde consumentenorganisatie bij de beoordeling
van de vraag of op de zaak betrekking hebbende stukken of gedeelten van stukken
ter inzage worden gelegd.
Toelichting
Het is wenselijk dat consumentenorganisaties in voorkomend geval de belangen
van consumenten bij toepassing van de Mededingingswet, meer in het bijzonder
kan gedacht worden aan naleving van het bepaalde in de artikelen 6 en 24 van
deze wet, kunnen behartigen. Hiertoe wordt bepaald dat consumentenorganisaties
voor de toepassing van deze wet geacht worden belanghebbende te zijn bij bepaalde
besluiten op grond van deze wet. Dit laat onverlet dat consumentenorganisaties,
op straffe van niet-ontvankelijkheid, wel moeten kunnen aantonen dat in een
bepaalde zaak ook consumentenbelangen direct aan de orde zijn, wier belangen
zij op grond van hun statutaire doelstelling behartigen.
Voorts is bepaald dat de NMa om gewichtige redenen kan besluiten rapporten,
stukken of bepaalde delen van rapporten of stukken voor consumentenorganisaties
slechts ter inzage te leggen voor zover deze geen vertrouwelijke gegevens
bevatten. Tegen ter inzagelegging van stukken inclusief de vertrouwelijke
gegevens kunnen overtreders bezwaar hebben juist in verband met de bedrijfsvertrouwelijkheid.
Het gevolg daarvan zou zijn dat de NMa die stukken zou moeten schonen van
de bedrijfsvertrouwelijke gegevens. Het gevolg daarvan is weer dat op grond
van EVRM gerelateerde jurisprudentie de informatie die niet ter inzage is
gelegd tegen de overtreders niet gebruikt mag worden bij de sanctie-oplegging
door de NMa. Dat zou afbreuk doen aan de effectiviteit van de handhaving en
is onwenselijk.
Er bestaat dus in de uitvoeringspraktijk van de NMa behoefte aan een mogelijkheid
om stukken voor anderen dan de overtreders, in casu consumentenorganisaties
ter inzage te leggen zonder de gegevens die op grond van de Wet openbaarheid
van bestuur ter inzage behoeven te worden gelegd, terwijl voor de sanctie-oplegging
gebruik gemaakt kan blijven worden van stukken met vertrouwelijke gegevens.
Het gaat hierbij bijvoorbeeld om clementiemateriaal. Voor de overtreders van
de wet (bijvoorbeeld deelnemers aan een kartel) geldt de vertrouwelijkheid
in het algemeen niet. De gegevens waar het hier om gaat, veelal ook gegevens
die betrekking hebben op kartelafspraken, inclusief clementiemateriaal, zijn
namelijk bij hen meestal al bekend, en zijn dus in hun onderlinge relatie
niet vertrouwelijk. Voor hen kunnen dus stukken inclusief vertrouwelijke gegevens
ter inzage worden gelegd. De stukken kunnen dan vervolgens ten aanzien van
hen ook gebruikt worden in de verdere sanctieprocedure. Het onderscheid zoals
gemaakt op grond van artikel 93, vierde lid, geldt immers ook voor de bezwaarfase
en voor een eventueel beroep bij de rechter.
Hiermee is een regeling getroffen die zowel recht doet aan het belang
van consumentenorganisaties om als belanghebbenden in het kader van de Mededingingswet
te worden beschouwd als aan het belang van een deugdelijke handhaving van
die wet.
De Minister van Economische Zaken,
J. G. Wijn