30 049
Wijziging van enige bepalingen van het Burgerlijk Wetboek omtrent de overeenkomst inzake geneeskundige behandeling en van artikel IV van de wet van 17 november 1994, Stb. 837

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 1 februari 2005 en het nader rapport d.d. 14 maart 2005, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie, mede namens de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 31 december 2004, no. 04.004890, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van enige bepalingen van het Burgerlijk Wetboek omtrent de overeenkomst inzake geneeskundige behandeling en van artikel IV van de wet van 17 november 1994, Stb. 837, met memorie van toelichting.

Blijkens de mededeling van de Directeur van uw kabinet van 31 december 2004, nr. 04.004890, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 1 februari 2005, nr. W03.04 0636/I, bied ik U hierbij aan.

1. In het wetsvoorstel wordt de termijn voor het bewaren van patiëntengegevens verlengd van tien naar vijftien jaar. In de toelichting wordt verwezen naar een advies van de Gezondheidsraad; verlenging van de bewaartermijn wordt vooral van belang gevonden in verband met ontwikkelingen in de geneeskunde.2

De Raad van State onderschrijft deze argumentatie in algemene zin. Hij wijst er echter op dat de verlenging van de bewaartermijn niet alleen zal gelden voor gegevens over medische handelingen die worden verricht op basis van een geneeskundige behandelingsovereenkomst, maar ook zal kunnen gelden voor gegevens over medische handelingen in niet-contractuele relaties,3 dit dan tenzij in bijzondere regelingen een afwijkende bewaartermijn is geregeld.4 Het gaat om gegevens over bijvoorbeeld gedwongen medische handelingen in penitentiaire inrichtingen. Verlenging van de bewaartermijn van gegevens die betrekking hebben op zulke medische handelingen vereist naar de mening van de Raad een afzonderlijke motivering.

De Raad adviseert de toelichting aan te vullen.

1. De Raad onderschrijft in algemene zin de argumentatie voor verlenging van de termijn voor het bewaren van patiëntgegevens van tien naar vijftien jaar. Aan het advies om de memorie van toelichting aan te vullen met het oog op de omstandigheid dat, door de werking van artikel 464, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, deze verlenging ook van toepassing kan zijn met betrekking tot patiëntgegevens die zijn verkregen in niet-contractuele situaties, is gevolg gegeven (zie de artikelsgewijze toelichting, nieuwe vijfde alinea van onderdeel A van artikel I).

2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

2. Artikel III van het wetsvoorstel voorziet ten aanzien van beide onderdelen van artikel I en ook voor artikel II in specifieke tijdstippen van inwerkingtreding. Regeling van de inwerkingtreding van artikel III dient volgens Aanwijzing 176 achterwege te blijven. Bepaling van het tijdstip waarop de wet als zodanig in werking treedt is derhalve niet nodig. De redactionele kanttekening met betrekking tot de leesbaarheid van het voorgestelde artikel 464, tweede lid, onder b, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is gevolgd.

Omtrent het wetsvoorstel is op 15 februari 2005 nog advies1 uitgebracht door het College bescherming persoonsgegevens (CPB). Dit advies is als bijlage bij de memorie van toelichting gevoegd. Het CPB kan op hoofdlijnen met het wetsvoorstel instemmen en adviseert aan de hierna genoemde punten nog aandacht besteden.

«Het verlengen van de bewaartermijn middels een tijdelijke regeling».

Deze suggestie is ingegeven door de omstandigheid dat het ontbreken van een inhoudelijke motivering voor de voorgestelde verlenging met vijf jaren, volgens het CPB problematisch is in het geval er na de wetswijziging niets met het advies van de Gezondheidsraad zou gebeuren. Opgemerkt zij dat het uitblijven van verdere, meer definitieve legislatieve actie op het stuk van de bewaartermijn van patiëntgegevens toch uiterst onwaarschijnlijk moet worden geacht. De Gezondheidsraad komt immers op onzes inziens overtuigende gronden tot voorstellen voor verlenging van de thans geldende termijn, welke als zodanig ook op een breed draagvlak in het veld kunnen rekenen. Het is, zoals ook in de memorie van toelichting wordt aangegeven, veeleer de precieze uitwerking ervan die nog de nodige tijd en aandacht zal vergen. Daarbij komt nog dat de voorgestelde verlenging van tien tot vijftien jaar korter is dan elke variant die de Gezondheidsraad voor een toekomstige bewaartermijn noemt. Tenslotte zij nog opgemerkt dat wij de inhoudelijke motivering van de Gezondheidsraad voor de wenselijkheid van verlenging van de bewaartermijn wel degelijk tot de onze hebben gemaakt, zoals moge blijken uit de memorie van toelichting onder Algemeen, tweede alinea, en met name ook uit de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel A van artikel I van het wetsvoorstel. Gelet op een en ander achten wij een uitdrukkelijke tijdelijke regeling van de verlenging van de bewaartermijn niet nodig.

«Het verduidelijken, in de memorie van toelichting, dat de bewaartermijn een minimumtermijn is».

Tot een zodanige verduidelijking van de in artikel 454, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek genoemde termijn kan ter gelegenheid van een wetsvoorstel dat geen andere bedoeling heeft dan de duur van de bestaande termijn te verlengen, niet worden overgegaan. Het moge zo zijn dat uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot de zogenoemde WGBO heeft geleid (21 561, nr. 3, blz. 36) , zou kunnen worden afgeleid dat het parool na afloop van de tien jaren is «medische gegevens dienen ook daarna bewaard te blijven zolang dat nodig is voor de zorg van een goed hulpverlener», de bewaartermijn wordt evenwel in latere stukken bij bedoeld wetsvoorstel, zoals de Gezondheidsraad (op blz. 47 van zijn rapport) eveneens opmerkt, aangeduid als «een slechts bij uitzondering te doorbreken maximum, waarna in beginsel vernietiging van de gegevens zou moeten volgen» (zie de nadere memorie van antwoord en de toelichting op de vierde nota van wijziging, 21 561, nr. 11, blz. 43, resp. nr. 20, blz. 5). Met andere woorden, hier kan slechts een wijziging van de wettekst zelve duidelijkheid bieden. Het ligt voor de hand dat aan dit aspect bij de opstelling van de definitieve regeling bijzondere aandacht zal worden besteed en dat de voorkeur die het CPB met de Gezondheidsraad voor een minimumtermijn uitspreekt daarbij een belangrijk gegeven zal zijn.

«Bij de toekomstige wetgeving op het stuk van bewaartermijnen is het noodzakelijkheidsvereiste een belangrijk aandachtspunt».

Met deze suggestie van het CPB kan vanzelfsprekend slechts worden ingestemd. Ook de Gezondheidsraad heeft dit aspect bij zijn voorstellen duidelijk voor ogen gehad.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting met bijlage aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W03.04.0636/I met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In artikel III ontbreekt de vaststelling van een tijdstip waarop de wet als zodanig in werking treedt. Artikel III afstemmen op aanwijzing 180, modellen A en D, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

– Artikel 464 lid 2, onderdeel b, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek splitsen in twee onderdelen, om te voorkomen dat de tekst onleesbaar wordt.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Toelichting op artikel I, onderdeel A.

XNoot
3

Artikel 464, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

XNoot
4

Zoals bij medische keuringen als bedoeld in artikel 464, tweede lid, onderdeel a, van Boek 7 BW.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven