30 038
Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ter implementatie van richtlijn 2004/8/EG inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling (Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ter implementatie van de richtlijn warmtekrachtkoppeling)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 14 juni 2005

I Algemeen

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen van de verschillende fracties over dit wetsvoorstel. Ik vertrouw er op dat mijn antwoorden op deze vragen zullen bijdragen aan een spoedige verdere behandeling van dit wetsvoorstel.

De leden van de fractie van het CDA vroegen naar het risico van de vroege implementatie van de richtlijn warmtekrachtkoppeling1 door voorliggend wetsvoorstel. De richtlijn bepaalt in artikel 15 dat de wettelijke en bestuurlijke bepalingen ter implementatie van de richtlijn op 21 februari 2006 in werking moeten treden. Met dit wetsvoorstel wordt een noodzakelijke invulling gegeven aan de bepalingen van de richtlijn zonder hier nationale beleidsaspecten aan toe te voegen. Het wetsvoorstel biedt voldoende ruimte om in de uitwerking van de meer gedetailleerde bepalingen bij ministeriële regeling met de uiteindelijke invulling van de richtlijn rekening te houden. Ook door de gekozen aanpak, verwijzing naar de definities van de richtlijn, levert de latere invulling op Europees niveau van de precieze definiëring van «hoogrenderende warmtekrachtkoppeling» geen problemen op.

De leden van de fractie van het CDA vroegen naar de mogelijkheid van een nadere kwantificering van de gevolgen van het wetsvoorstel voor de administratieve lasten. De administratieve lasten hangen grotendeels samen met meet- en rapportageverplichtingen. Door voor het verstrekken van garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt in een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling (hierna te noemen: WKK) aan te sluiten bij de in het kader van de huidige WKK-certificaten reeds bestaande verplichtingen, blijven de administratieve lasten minimaal. Op basis van dezelfde, reeds in dat kader verstrekte gegevens kan de garantiebeheerinstantie de garanties van oorsprong aanmaken door de gegevens te toetsen aan de bepalingen uit dit wetsvoorstel. In een ministeriële regeling zal deze procedure verder uitgewerkt worden; daarbij zal tevens ingegaan worden op de precieze administratieve lasten.

In dit stadium moet worden volstaan met een meer algemene aanduiding en inschatting van de administratieve lasten.

De leden van de fractie van het CDA vroegen of het mogelijk is het huidige systeem van WKK-certificaten om te bouwen tot een systeem van garanties van oorsprong. Ook de leden van de fracties van de PvdA, van de VVD en van de SP vroegen hiernaar, zodat ik deze vragen hier gezamenlijk beantwoord. De leden van de PvdA-fractie vroegen in dit verband tevens waarom er niet al eerder is geanticipeerd op de garanties van oorsprong, bijvoorbeeld bij de start van het systeem van WKK-certificaten.

Zowel wat betreft doel als wat betreft rendementscriteria verschillen WKK-certificaten en garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt in een installatie voor hoogrenderende WKK wezenlijk van elkaar. WKK-certificaten kunnen alleen aangewend worden ter verkrijging van de (nationale) subsidie voor de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie (hierna: MEP-subsidie, zie de artikelen 72m tot en met 72z van de Elektriciteitswet 1998); deze subsidie is erop gericht dat WKK-installaties rendabel kunnen worden geëxploiteerd in een periode van slechte marktomstandigheden en kan op nihil worden gesteld indien subsidieverlening niet meer noodzakelijk is. Garanties van oorsprong dienen als instrument om WKK-elektriciteit te herkennen in de (inter)nationale markt en daarmee transparantie ten opzichte van de afnemers te bewerkstelligen. Deze doelen staan los van elkaar en dat is de belangrijkste reden waarom niet gekozen is voor het afschaffen van de Nederlandse WKK-certificaten. Tevens hebben de navolgende verschillen tussen WKK-certificaten en garanties van oorsprong voor hoogrenderende WKK bij deze keuze een rol gespeeld:

– de WKK-elektriciteit die gedekt wordt door de garanties van oorsprong (volledige hoeveelheid opgewekte elektriciteit) verschilt van de WKK-elektriciteit gedekt door de WKK-certificaten (slechts het kooldioxideneutrale deel van de opgewekte elektriciteit),

– de periodiciteit van uitgifte van de garanties van oorsprong (op jaarbasis) is anders dan die van de WKK-certificaten (op maandbasis), en

– de mogelijkheid dat garanties van oorsprong zullen worden aangevraagd door WKK-producenten die niet participeren in het WKK-certificatensysteem.

De richtlijn verkeerde in 2002 bij het ontwerpen van de WKK-certificaten in de systematiek van de MEP-subsidiëring nog slechts in het stadium van een voorstel van de Europese Commissie. Destijds is gekozen voor een nationale benadering om er zeker van te zijn dat de stimulering van WKK-elektriciteit voldoende ambitieus zou zijn. De exacte inhoud van het begrip «hoogrenderende WKK» was toen (en is nu nog) onbekend.

De leden van de CDA-fractie stelden vragen over de tijdsplanning van de nieuwe berekeningssystematiek voor de MEP-subsidie voor WKK-elektriciteit in relatie tot de behandeling van het voorliggende wetsvoorstel. Met dit wetsvoorstel wordt een noodzakelijke invulling gegeven aan de bepalingen van de richtlijn zonder hier nationale beleidsaspecten aan toe te voegen. Er is sprake van één-op-één implementatie. Het wetsvoorstel biedt voldoende ruimte om in de uitwerking bij ministeriële regeling met de uiteindelijke invulling van de richtlijn (die in wezen bestaat uit de referentierendementen) rekening te houden. Mede met het oog op de strikte scheiding van de in de richtlijn gedefinieerde garanties van oorsprong en de WKK-certificaten, die een rol spelen in het huidige nationale stimuleringsbeleid van WKK-elektriciteit, ligt het niet in de rede een koppeling tussen beide dossiers te maken. Dit wetsvoorstel staat los van het nationale stimuleringsbeleid voor WKK en de behandeling van dit wetsvoorstel behoeft daarom niet te wachten op de besluitvorming over het nationale WKK-beleid. Het nationale stimuleringsbeleid ten aanzien van WKK-elektriciteit zal ik u, zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg op 20 januari 2005, binnenkort toelichten in een brief.

De leden van de fractie van het CDA stelden een aantal vragen met betrekking tot micro-WKK. Zij vroegen in hoeverre micro-WKK – binnen het kader van de richtlijn – in het beleid in te passen is. Micro-WKK-installaties zijn WKK-installaties met een elektrisch vermogen van ongeveer 1 kW, die worden ontwikkeld om de CV-ketel te vervangen. Een aantal bedrijven experimenteert thans met micro-WKK in Nederland; de marktintroductie van micro-WKK zal vermoedelijk plaatsvinden na 2007. Micro-WKK-installaties hebben naar de aard van de techniek als doelgroep individuele huishoudens. Deze toepassing is te kleinschalig om effectief gebruik te kunnen maken van de garanties van oorsprong of de MEP-subsidie. Wel roept de richtlijn op tot een niet-discriminerende regelgeving en regulering ten aanzien van micro-WKK. Gelet op het experimentele karakter van micro-WKK is in dit stadium nog geen beleid ontwikkeld voor de grootschalige toepassing daarvan.

Voorts vroegen de leden van de CDA-fractie of micro-WKK een financiële tegemoetkoming van de overheid (MEP-subsidie) voor geproduceerde elektriciteit ontvangt. In principe komen exploitanten van micro-WKK-installaties in aanmerking voor de MEP-subsidie, doch de MEP-systematiek is niet specifiek toegesneden op deze kleinschalige exploitanten. De huidige experimenten met micro-WKK worden door mij financieel ondersteund via de Unieke kansen regeling (Stcrt. 2004, 209) in het kader van de Energietransitie («Innovatie in het energiebeleid», Kamerstukken II 2003–04, 29 575, nr. 1). Als het potentieel van micro-WKK op het gebied van energiebesparing en kooldioxidereductie beter in beeld komt op basis van deze experimenten, dan zal ik in samenwerking met mijn ambtgenoot van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de noodzaak van een passend stimuleringskader bezien.

De leden van de CDA-fractie vroegen of gebruik is gemaakt van de gelegenheid die de richtlijn biedt om de toegang tot het net van micro-WKK te vergemakkelijken. Ook de leden van de PvdA-fractie en van de SP-fractie hebben dergelijke vragen gesteld over micro-WKK. Deze vragen worden hier bij elkaar beantwoord. De huidige experimenten met micro-WKK zoals hiervoor beschreven hebben mede als doel in kaart te brengen welke drempels en belemmeringen de huidige regelgeving, inclusief de door de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht energie (hierna: de DTe) vastgestelde technische voorwaarden, voor micro-WKK veroorzaakt. Indien zal blijken dat sommige bepalingen rondom nettoegang wel een belemmering vormen, zal bezien worden welke aanpassingen in de regelgeving nodig en mogelijk zijn. Daarbij zal vanzelfsprekend ook rekening gehouden worden met het effect van kleinschalige en micro-WKK-installaties op de leveringszekerheid en de balanshandhaving van het elektriciteitsnetwerk.

De leden van de PvdA-fractie vroegen welke extra bijdrage dit wetsvoorstel zal leveren aan het gebruik en de ontwikkeling van WKK-installaties in Nederland. Ook de leden van de SP-fractie vroegen naar de bijdrage van het wetsvoorstel aan de doelstelling van de richtlijn. Voorts vroegen van leden van de PvdA-fractie naar mogelijke uitbreiding van de stroometiketten met de opwekkingswijze «WKK».

Nederland is, samen met Finland en Denemarken, ten opzichte van de andere lidstaten van de Europese Unie (hierna te noemen: de EU) koploper voor wat betreft het aandeel van WKK in de elektriciteitsproductie. Dit toont aan dat Nederland reeds relatief gunstige omstandigheden voor WKK heeft. Garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt in een installatie voor hoogrenderende WKK moeten betekenis gaan krijgen in de markt, waardoor daarvan een gunstige werking uit zal gaan. Nu reeds kunnen marktpartijen hun stroometiket uitbreiden met informatie over deze opwekkingswijze; de garanties van oorsprong zullen bijdragen aan de waarborging van de betrouwbaarheid van deze informatie op het etiket. Op deze wijze kan WKK-elektriciteit een toegevoegde waarde krijgen en aldus kan de richtlijn de ontwikkeling van het Europese WKK-potentieel bevorderen. Voorts zal de Europese Commissie dit najaar de huidige vaststelling van stroometiketten binnen de verschillende lidstaten evalueren. Daarbij zal ook de wijze van inpassing van de garanties van oorsprong van WKK-elektriciteit worden betrokken.

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de inzet van Nederland bij de vaststelling van de geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden. De Europese Commissie zal geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden aan de lidstaten voorstellen die ontleend zijn aan de actuele rendementsontwikkeling van elektriciteitscentrales en stoom- en warmwaterketels. Voor de analyse hiervan is een externe consultant ingeschakeld. Nederland zal de voorstellen van de Commissie beoordelen op herkenbaarheid en ambitie. De referentierendementen moeten realistisch zijn èn zich goed verhouden met het in de richtlijn vastgelegde energiebesparingscriterium. De richtlijn schrijft voor dat een hoogrenderende WKK minstens 10% energie bespaart ten opzichte van de rendementsreferentiewaarden. Daarbij zal Nederland eraan hechten een ambitieus referentieniveau vast te leggen, opdat daar een goed gerichte stimuleringsprikkel van uit gaat.

De leden van de PvdA-fractie wilden weten welke consequenties de vaststelling van de rendementsreferentiewaarden kan hebben voor het nationale beleid van toekenning van de MEP-subsidie ten gunste van WKK-elektriciteit. Hier ligt een relatie met het Milieusteunkader1 die ook gelegd wordt in een aantal vragen dienaangaande van de leden van de fractie van de VVD en van de SP. Deze vragen zullen daarom in het navolgende tezamen worden beantwoord.

Het Milieusteunkader verwijst indirect naar de definitie van hoogrenderende WKK en laat ondersteuning van hoogrenderende WKK toe. In principe is het denkbaar dat de definitie van «hoogrenderende WKK» zeer ambitieus wordt vastgesteld door het vaststellen van hoge rendementsreferentiewaarden door het Technisch Comité, bedoeld in artikel 14 van de richtlijn, waardoor de ruimte voor stimulering van WKK beperkt zou kunnen worden. Juist door beide systemen van WKK-certificaten enerzijds en garanties van oorsprong anderzijds gescheiden te houden, is er geen risico dat de verdere invulling van de richtlijn door het Technische Comité onverwachte gevolgen zal hebben voor het nationale stimuleringsbeleid van WKK. Voorts wijs ik er op dat de bepalingen in dit wetsvoorstel het minimaal noodzakelijke vormen om de richtlijn te implementeren.

Voor het Nederlandse WKK-stimuleringsbeleid na 2005 zal opnieuw goedkeuring moeten worden verleend door de Europese Commissie. Bij de toetsing zal de Europese Commissie de bepalingen van de richtlijn moeten betrekken. Bij de ontwikkeling van het WKK-beleid na 2005 zal hierop worden geanticipeerd. Indien noodzakelijk is een beroep op artikel 12 van de richtlijn mogelijk, dat tot eind 2010 ruimte geeft aan lidstaten voor een afwijking van de geharmoniseerde regels ten aanzien van berekeningsmethoden voor hoogrenderende WKK.

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de in de memorie van toelichting genoemde groei van WKK-vermogen. In de toelichting bij het wetsvoorstel wordt gewag gemaakt van een WKK-vermogen van 9 000 MW in 2010. Dit getal is ontleend aan de Referentieraming 2001 van ECN/RIVM. Dit was ten tijde van het opstellen van het wetsvoorstel de meest actuele raming. Recent, in maart 2005, hebben ECN/RIVM echter een nieuwe raming gepubliceerd, waarin inderdaad de door de leden van de PvdA-fractie genoemde cijfers voorkomen.

De leden van de PvdA-fractie stelden vragen over de administratieve lasten, waarbij zij mij tevens vroegen om een onderbouwing van mijn bewering dat het huidige WKK-certificatensysteem goed loopt. Ook de leden van de SP-fractie stelden deze vraag. Ten aanzien van de administratieve lasten verwijs ik graag naar mijn antwoord op dezelfde vraag van de leden van de CDA-fractie. Ten aanzien van het functioneren van het huidige WKK-certificatensysteem het volgende. De uitvoerders van het huidige systeem voor WKK-certificaten en MEP-subsidie en de WKK-producenten spreken regulier over de uitvoering daarvan. De onderlinge samenwerking bij de uitvoering van de Regeling certificaten warmtekrachtkoppeling Elektriciteitswet 1998 (Stcrt. 2003, 116, laatstelijk gewijzigd bij regeling van 6 juli 2004, Stcrt. 126, hierna te noemen: WKK-certificatenregeling) wordt in dit overleg constructief benaderd en met het opbouwen van routine nemen de eerder gesignaleerde tekortkomingen in de uitvoering af. Uit dit overleg krijg ik geen signalen dat de administratieve lasten wezenlijk hoger zijn dan in de WKK-certificatenregeling geraamd.

Naar aanleiding van een vraag van de leden van de VVD-fractie naar de vertaling van de richtlijn, wijs ik er op dat de primaire verantwoordelijkheid voor vertaling van Europese richtlijnen bij de Europese Commissie berust. Naar mijn mening is de vertaling van «hoogrenderend»correct: het is de vertaling van het begrip «high efficient cogeneration».

Ten aanzien van de overige vragen van de leden van de VVD-fractie verwijs ik naar mijn antwoorden op dezelfde vragen van de leden van de CDA-fractie.

Voor beantwoording van de vragen van de leden van de fractie van de SP met betrekking tot het naast elkaar bestaan van de systemen van WKK-certificaten en garanties van oorsprong en micro-WKK, verwijs ik graag naar mijn antwoorden op dezelfde vragen van de leden van de CDA-fractie.

De vragen van de leden van de SP-fractie met betrekking tot de inhoud van het begrip «hoogrenderende WKK» en de mogelijke gevolgen voor het nationale WKK-stimuleringsbeleid via de MEP-subsidie, het goed lopen van het WKK-certificatensysteem en de bijdrage van voorliggend wetsvoorstel aan de doelstelling van de richtlijn, heb ik reeds beantwoord naar aanleiding van vragen van de leden van de PvdA-fractie. Ik verwijs hier dan ook naar deze antwoorden.

De leden van de SP-fractie vroegen of het huidige en toekomstige reguleringsregime een prikkel geeft aan producenten van WKK-elektriciteit om zich te vestigen op een «net-technisch» gezien efficiënte plaats. De keuze van een locatie voor nieuw elektriciteitsproductievermogen hangt van een aantal factoren af. Voor een WKK-installatie zal de plaats van de warmtevraag in het algemeen doorslaggevend zijn. Dit neemt niet weg dat bij de locatiekeuze ook de kosten betrokken moeten worden die samenhangen met de aansluiting op het net: afhankelijk van de locatie kan een lange, dure hoogspanningsleiding nodig zijn. De regulering op dit punt (Regeling inzake tariefstructuren en voorwaarden elektriciteit, Stcrt. 2005, 9) leidt tot een vollediger afweging van kosten door de WKK-producent.

De leden van de SP-fractie vroegen hoe de definitie van «installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling» in artikel 1, eerste lid, onderdeel ab, van de Elektriciteitswet 1998 zich verhoudt tot de definitie van «installatie voor warmtekrachtkoppeling» (artikel 1, eerste lid, onderdeel w). De definitie van «installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling» is rechtstreeks ontleend aan de WKK-richtlijn. Deze definieert «warmtekrachtkoppeling» in artikel 3, onderdeel a, als «gelijktijdige opwekking in één proces van thermische energie en elektrische en/of mechanische energie» en verwijst vervolgens bij de definitie van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling (onderdeel i) naar de criteria van bijlage III bij de richtlijn. Deze definitie zal worden gebruikt voor het toekennen van garanties van oorsprong aan WKK-producenten. De definitie zoals die reeds in de Elektriciteitswet 1998 is opgenomen (artikel 1, eerste lid, onderdeel w) wordt gebruikt voor de toekenning van WKK-certificaten, die kunnen dienen ter verkrijging van een (nationale) subsidie (de MEP-subsidie). De systemen voor garanties van oorsprong voor WKK en voor certificaten voor WKK zullen gescheiden blijven; immers, beide systemen dienen een ander doel. De bestaande definitie blijft dus relevant na toevoeging van de nieuwe definitie.

De leden van de fractie van de SP vroegen waarom in de definitie van een installatie voor hoogrenderende WKK niet tevens wordt verwezen naar bijlage II van de Europese Richtlijn. Zij informeerden naar de verhouding tussen bijlage II en bijlage III van de richtlijn. Bijlage III van de richtlijn bevat de harde rendementscriteria waaraan WKK-elektriciteit moet voldoen. Voor de definitie van «hoogrenderende WKK» is verwijzing naar èn bijlage III èn bijlage II niet noodzakelijk. Echter, voorafgaand aan het vaststellen van het rendement volgens bijlage III, moet een aantal berekeningen plaatsvinden die in bijlage II beschreven zijn. In de ministeriële regeling ter uitvoering van dit wetsvoorstel zullen de berekeningen volgens bijlagen II en III worden geïmplementeerd. Een wijziging van het wetsvoorstel acht ik daarom niet noodzakelijk. Berekening volgens bijlage II is immers uitwerking op detailniveau en hoort dus thuis in de uitvoerende ministeriële regeling.

De leden van de SP-fractie vroegen of het waar is dat een toepassing van enkel bijlage III tot gevolg kan hebben dat slechts een deel van de WKK-installaties die nu onder de MEP-subsidie vallen, hoogrenderend is en derhalve conform de richtlijn niet in aanmerking komt voor steunmaatregelen. Het is juist dat een deel van de WKK-installaties bij toepassen van enkel bijlage III niet onder de definitie van hoogrenderende WKK zouden vallen. Echter, bijlage III kan niet los worden gezien van bijlage II. Om deze reden kan de situatie zich niet voordoen dat bij de vraag welke installaties onder de richtlijn vallen, uitsluitend naar bijlage III wordt gekeken. Immers, de richtlijn verplicht tot het toepassen van zowel bijlage II als bijlage III. Eventuele problemen bij uitsluitend toepassen van bijlage III zullen zich dus niet voor kunnen doen.

De leden van de SP-fractie vroegen naar de relatie van het wetsvoorstel met het Niet Meer Dan Anders Principe. Het begrip «Niet Meer Dan Anders» hoort thuis in het dossier stadsverwarming en heeft tot doel consumenten te beschermen tegen hogere verwarmingskosten dan consumenten zonder stadsverwarming. Het wetsvoorstel regelt het verstrekken van garanties van oorsprong aan WKK-producenten. Veel stadsverwarmingsbedrijven krijgen (een deel van de) warmte geleverd door een WKK-installatie. Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat een rechtstreekse relatie tussen het begrip «Niet Meer Dan Anders» en het wetsvoorstel ontbreekt.

De leden van de SP-fractie vroegen een inhoudelijke reactie op de problemen die in het Trouw-artikel van 19 april 2005 «Opmars stadsverwarming stokt» worden genoemd. Van een werkelijke opmars van grootschalige stadsverwarming (enkele duizenden tot tienduizenden aansluitingen per project) was sprake in de jaren '80 en '90. Daarna is voornamelijk sprake van een gestage uitbreiding en de ontwikkeling van middelgrote lokale projecten. Nog steeds worden op diverse locaties projecten ontwikkeld voor collectieve warmtebenutting. In het Rijnmondgebied worden plannen ontwikkeld voor de oprichting van een warmtebedrijf dat tot doel heeft industriële restwarmte nuttig in te zetten. Het aantal geschikte locaties voor grootschalige restwarmtebenutting is overigens beperkt.

Ik teken hierbij overigens aan dat mijn beleid erop is gericht op in de eerste plaats te voorkomen dat restwarmte ontstaat. In het kader van de Energietransitie («Innovatie in het energiebeleid», Kamerstukken II 2003–04, 29 575, nr. 1) wordt daartoe gewerkt aan een hogere efficiency van productieprocessen. Ook de mogelijkheden van micro-WKK worden onderzocht. Bij de besluitvorming over stads-, wijk- of blokverwarmingsprojecten, al dan niet op basis van restwarmte, speelt een groot aantal factoren een rol waaronder het tempo waarin nieuwe (woningbouw)locaties worden ontwikkeld, de kosten die bij warmte-afnemers in rekening kunnen worden gebracht, de organisatie van belanghebbenden en voldoende zicht op een rendabele exploitatie. Het artikel wekt de indruk dat distributie van afvalwarmte niet winstgevend zou zijn. Deze visie onderschrijf ik niet vanwege zijn algemeenheid; bij warmtedistributie zijn de kansen en risico's sterk projectafhankelijk. In het artikel komen voorts de warmtetarieven aan de orde. Hierover heb ik u onlangs geïnformeerd naar aanleiding van vragen van het lid Van der Ham (D66) over de kosten van Stadsverwarming.

Ter stimulering van de toepassing van WKK (veelal de warmtebron voor stadsverwarmingsprojecten) bestaan de energie-investeringsaftrek (hierna: de EIA, artikel 3.42 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop gebaseerde Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001, Stcrt. 2000, 249, laatstelijk gewijzigd bij regeling van 11 december 2003, Stcrt. 245) en de MEP-subsidiëring. Het voorliggende wetsvoorstel grijpt daarin niet in. Wel is het zo dat ik ook op het punt van WKK een doelmatige inzet van overheidsmiddelen voorsta. Naar mijn mening is het redelijk om deze inzet van middelen te relateren aan de efficiency van WKK installaties, aan de toegevoegde waarde die zij hebben aan de doelstellingen op het gebied van energiebesparing en kooldioxide-reductie.

II Artikelen

Artikel I, onderdeel A, onder c

De leden van de CDA-fractie vroegen hoe de definitie van «installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling» in artikel 1, eerste lid, onderdeel ab, van de Elektriciteitswet 1998 zich verhoudt tot de definitie van «installatie voor warmtekrachtkoppeling» (artikel 1, eerste lid, onderdeel w). Op dezelfde vraag van de leden van de SP-fractie heb ik reeds geantwoord, zodat ik graag naar dat antwoord verwijs.

De leden van de CDA-fractie informeerden naar de redenen voor het gebruik van het begrip «brandstof» in artikel 1, eerste lid, onderdeel w, van de Elektriciteitswet 1998, in plaats van «conventionele energiebronnen». Een brandstof is een algemene term voor een brandbare stof die – in dit geval – gebruikt wordt voor de opwekking van elektriciteit. Er zijn ook brandstoffen die als hernieuwbare energiebron worden aangemerkt (zie de definitie van duurzame elektriciteit in artikel 1, eerste lid, onderdeel u van de Elektriciteitswet 1998), zoals biomassa. Conventionele energiebronnen zijn alle brandstofsoorten die geen hernieuwbare energiebronnen zijn. De zinsnede in artikel 1, eerste lid, onderdeel u, «alsmede elektriciteit die is opgewekt met hernieuwbare energiebronnen in hybride productie-installaties die ook met conventionele energiebronnen werken» duidt op elektriciteit die is opgewekt in productie-installaties die naast hernieuwbare energiebronnen tevens fossiele brandstoffen gebruiken. Hybride productie-installaties zijn afvalverwerkingsinstallaties waar afval met een biologisch afbreekbare fractie wordt verbrand of kolencentrales waar biomassa wordt bijgestookt.

Voor het onderscheid van de verschillende begrippen zijn de verschillende termen dus noodzakelijk.

De leden van de CDA-fractie vroegen waar in het wetsvoorstel een uitwerking gegeven wordt aan het begrip «nuttige warmte». In de definitie van een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling wordt rechtstreeks verwezen naar de richtlijn. Daarmee maken ook de bepalingen van de richtlijn ten aanzien van de »nuttige warmte» deel uit van deze definitie.

De leden van de CDA-fractie vroegen wat verstaan moet worden onder een «aantoonbaar economische vraag» als bedoeld in artikel 1 van de richtlijn. Het begrip «aantoonbaar economische vraag» is in artikel 3 onder c van de richtlijn uitgelegd: het moet gaan om een warmtevraag die, ook indien er geen WKK geïnstalleerd zou zijn, een investering in een warmteproductieproces (bijvoorbeeld een stoomketel) zou hebben uitgelokt.

De leden van de CDA-fractie vroegen op welke wijze de afzet van «nuttige warmte» door de overheid wordt bevorderd. Het toepassen van een WKK-installatie wordt ondersteund door de EIA en de MEP. In beide regelingen wordt vereist dat de geproduceerde warmte nuttig wordt gebruikt voordat een subsidiëring van de geproduceerde WKK-elektriciteit mogelijk is.

De leden van de CDA-fractie vroegen op welke wijze is geïmplementeerd in de Elektriciteitswet 1998 dat nuttige warmte moet worden gemeten bij de WKK-installatie.

De richtlijn schrijft voor dat de elektriciteit moet worden gemeten op de klemmen van de generator van de WKK-installatie (bijlage II). In artikel 3, onderdeel d, van de richtlijn wordt WKK-elektriciteit gedefinieerd als elektriciteit opgewekt in een proces dat is gekoppeld aan opwekking van nuttige warmte en berekend in overeenstemming met bijlage II. Hieruit vloeit voort dat nuttige warmte bij de WKK-installatie gemeten wordt. In de ministeriële regeling ter uitwerking van dit wetsvoorstel zal deze voorwaarde worden uitgewerkt op vergelijkbare wijze als dit thans in de WKK-meetvoorwaarden (bijlage 1 bij de WKK-certificatenregeling) is vastgelegd.

De leden van de CDA-fractie vroegen of momenteel in alle situaties aan dit vereiste (het meten van warmte bij de WKK-installatie) voldaan en of er in overgangsrecht zou moeten worden voorzien. De WKK-producenten die thans WKK-certificaten aanvragen voldoen reeds aan de hiervoor genoemde WKK-meetvoorwaarden. Gezien de vergelijkbare uitwerking van de meetverplichting in het kader van de richtlijn zullen zij ook daaraan voldoen. Mogelijk zijn er WKK-producenten die thans geen WKK-certificaten aanvragen en niet aan dit vereiste voldoen. Zolang deze producenten niet aan de meetverplichting voldoen, kunnen zij geen garanties van oorsprong aanvragen. Omdat het aanvragen van garanties van oorsprong niet verplicht is, is overgangsrecht niet nodig.

De leden van de CDA-fractie vroegen of het juist is dat een toepassing van enkel bijlage III tot gevolg kan hebben dat slechts een deel van de WKK-installaties die nu onder de MEP-subsidie vallen, hoogrenderend is en derhalve conform de richtlijn niet in aanmerking komt voor steunmaatregelen. Ik verwijs hierbij graag naar mijn antwoord op dezelfde vraag van de leden van de SP-fractie.

Artikel I, onderdeel B

De leden van de CDA-fractie verzochten om een nadere toelichting op de precieze betekenis van de uitspraak in de memorie van toelichting dat de netbeheerder in principe verantwoordelijk is voor de vaststelling of sprake is van een hoogrenderende WKK-installatie. In het bijzonder vroegen zij naar de betekenis van de zinsnede «in principe». De netbeheerder heeft op grond van artikel 16, eerste lid, onderdeel h, Elektriciteitswet 1998 de wettelijke taak vast te stellen dat de desbetreffende installatie WKK-elektriciteit kan produceren en dat de meetinrichting geschikt is om deze elektriciteit als zodanig te meten. Het voorgestelde artikel I, onderdeel B, voegt daaraan toe de taak tot vaststelling of er sprake is van een hoogrenderende WKK-installatie: een installatie die hoogrenderende WKK-elektriciteit kan produceren. Dit is een taak van de netbeheerder, die exclusief aan de netbeheerder is toebedeeld. Het derde lid van artikel 16 stelt immers dat het anderen dan de desbetreffende netbeheerder verboden is een taak uit te voeren als bedoeld in het eerste of tweede lid. Er is dan ook geen andere persoon verantwoordelijk of bevoegd voor de vaststelling van de kwalificatie van de desbetreffende installatie. De garantiebeheerinstantie zal later in de procedure op basis van de verstrekte meetgegevens beoordelen of de geproduceerde elektriciteit aan de criteria voldoet en in aanmerking komt voor een garantie van oorsprong.

Artikel I, onderdeel F, artikel 77ce

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de voorwaarden die zullen worden gesteld aan het openen van een rekening voor boeking van garanties van oorsprong, waarbij zij vroegen in hoeverre marktpartijen bij het opstellen van deze ministeriële regeling zullen worden betrokken. Bij de voorschriften over het openen van een rekening voor garanties van oorsprong en het boeken van garanties van oorsprong op die rekening, zal zo nauw mogelijk worden aangesloten bij de huidige regelingen ten aanzien van WKK-certificaten. Voor het openen van een rekening voor het boeken van garanties van oorsprong zal de producent een aanvraag moeten indienen, vergezeld van een verklaring van de netbeheerder dat er sprake is van een installatie voor hoogrenderende WKK. Voor deze aanvraag zal een formulier worden vastgesteld.

Ten aanzien van het betrekken van marktpartijen bij het opstellen van de uitvoerende ministeriële regeling plaats ik de kanttekening dat de regels van de richtlijn weinig ruimte bieden voor een specifieke nationale invulling. Voor zover mogelijk zal ik bij de uitwerking van de ministeriële regeling rekening houden met de opmerkingen van marktpartijen.

Artikel I, onderdeel G

De leden van de CDA-fractie verzochten om een overzicht van de verschillen tussen «certificaten» enerzijds en «garanties van oorsprong» anderzijds en de daaraan verbonden gevolgen voor de toepassing van de Elektriciteitswet 1998, de Energiebelasting en de handel in emissierechten (hoofdstuk 16 Wet milieubeheer).

Certificaten kunnen verkregen worden voor WKK-elektriciteit. WKK-producenten kunnen deze certificaten aanvragen om in aanmerking te komen voor de MEP-subsidie. Deze WKK-certificaten kunnen tevens een rol spelen in stroometikettering. Met toepassing van de energiebelasting (artikel 36i van de Wet belastingen op milieugrondslag) bestaan geen raakvlakken.

Garanties van oorsprong bestaan zowel voor duurzame elektriciteit als voor elektriciteit opgewekt in een installatie voor hoogrenderende WKK.

Garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit kunnen verkregen worden door producenten van duurzame elektriciteit ten behoeve van MEP-subsidie, handel en (internationale) bewijzen van duurzame elektriciteit. Deze garanties van oorsprong kunnen tevens een rol spelen in stroometikettering. Met toepassing van de energiebelasting bestaan sinds 1 januari 2005 geen raakvlakken meer, aangezien het verlaagde tarief van de regulerende energiebelasting (artikel 36i, zesde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag) voor duurzame elektriciteit niet langer geldt. Voor die tijd konden deze garanties van oorsprong ingeleverd worden bij de Belastingdienst om dit verlaagde tarief te verkrijgen.

Garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt in een installatie voor hoogrenderende WKK kunnen verkregen worden door producenten van elektriciteit opgewekt door middel van hoogrenderende WKK, opdat zij (internationaal) aan kunnen tonen dat er sprake is van elektriciteit opgewekt in een installatie voor hoogrenderende WKK. Deze garanties van oorsprong kunnen tevens een rol spelen in stroometikettering. Zoals reeds uiteengezet aan het begin van deze nota naar aanleiding van het verslag bestaan deze garanties van oorsprong naast de WKK-certificaten, ze dienen immers een ander doel.

Noch de WKK-certificaten, noch de garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit noch die voor elektriciteit opgewekt in een installatie voor hoogrenderende WKK houden verband met de handel in emissie-rechten. Het door de Nederlandse regering voor de emissierechten opgestelde allocatieplan kent de term «certificaten» of «garanties van oorsprong» niet.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst


XNoot
1

Richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling op basis van de vraag naar nuttige warmte binnen de interne energiemarkt en tot wijziging van richtlijn 92/42/EEG (PbEG L 52), hierna te noemen: de richtlijn.

XNoot
1

Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu, 2001/C, PbEG C 37.

Naar boven