30 035
Regels over de verplichting om bij de overheidsorganen, bij de uit de openbare kas bekostigde onderwijsinstellingen, alsmede bij de examens waarvoor wettelijke voorschriften zijn vastgesteld, de schrijfwijze van de Nederlandse taal te volgen, waartoe de Nederlandse Taalunie beslist (Spellingwet)

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 1 februari 2005 en het nader rapport d.d. 10 maart 2005, aangeboden aan de Koningin door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 9 december 2004, no. 04.004639, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende regels over de verplichting om bij de overheidsorganen, bij de uit de openbare kas bekostigde onderwijsinstellingen, alsmede bij de examens waarvoor wettelijke voorschriften zijn vastgesteld, de schrijfwijze van de Nederlandse taal te volgen, waartoe de Nederlandse Taalunie beslist (Spellingwet), met memorie van toelichting.

In het wetsvoorstel wordt bepaald dat bij de overheid, in het onderwijs en bij examens de spelling van het Nederlands wordt gevolgd, waartoe de Nederlandse Taalunie (Nederland, de Vlaamse Gemeenschap en Suriname) beslist: het zogenaamde Groene boekje. Tevens wordt de Wet van 14 februari 1947, houdende voorschriften met betrekking tot de schrijfwijze van de Nederlandse taal (Stb. H52), ingetrokken, vooral omdat deze nog – inmiddels achterhaalde – voorschriften over de spelling zelf bevat.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt daarbij de volgende kanttekening met betrekking tot de handhaving ervan.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 9 december 2004, nr. 04.004639, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 1 februari 2005, nr. W05.04.0586/III, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan onderstaande opmerking aandacht zal zijn geschonken.

1. In hoofdstuk 5 van de memorie van toelichting wordt gesteld dat het voorstel handhaafbaar is en dat de praktijk heeft uitgewezen dat kan worden volstaan met de regel dat bij overheidsorganen, bij bekostigde onderwijsinstellingen en bij de examens waarvoor wettelijke voorschriften zijn vastgesteld, de spellingregels moeten worden gevolgd die de Nederlandse Taalunie vaststelt. In het wetsvoorstel zijn dan ook geen handhavingsbepalingen opgenomen. In het kader van de onderscheiden onderwijswetten oefenen de Inspectie van het onderwijs en de examinatoren in de diverse onderwijssectoren en bij de examens waarvoor wettelijke voorschriften zijn vastgesteld, wel toezicht uit op een juiste toepassing van, onder meer, de spellingregels.1

De Raad onderkent dat daadwerkelijke handhaving van de correcte Nederlandse spelling in de praktijk niet snel nodig zal zijn, maar vraagt zich in dit verband wel af waarop de stelling is gebaseerd dat het wetsvoorstel handhaafbaar is en op welke wijze de handhaving in voorkomende gevallen kan plaatsvinden. Dit geldt in de eerste plaats voor de handhaving bij de overheid, waaraan in de toelichting in het geheel geen aandacht wordt besteed. Ook voor het onderwijs wordt echter niet duidelijk hoe de Inspectie van het onderwijs en de examinatoren de spellingregels feitelijk kunnen handhaven. Meer in het bijzonder wijst de Raad op artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van het voorstel, op grond waarvan de spellingregels ook moeten worden gevolgd bij «andere personen of colleges met enig openbaar gezag bekleed». Uit jurisprudentie blijkt dat deze zogenoemde b-organen een ruime, moeilijk af te bakenen categorie betreffen. Het is vervolgens de vraag in hoeverre het wenselijk is de onderhavige verplichting aan al deze organen op te leggen en wie daar dan toezicht op houdt. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een privaatrechtelijke organisatie die als nevenactiviteit ook subsidies toekent.

De Raad adviseert in de toelichting op het bovenstaande in te gaan.

1. In de toelichting is nader aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de voorziene Spellingwet. Over de handhaafbaarheid kan het volgende worden opgemerkt. Zoals al in de memorie van toelichting was opgemerkt, is er op het gebied van de spellingregels in hoge mate sprake van een systeem dat zichzelf reguleert. Daarbij past een systeem waarin de handhaving van de spellingregels langs al bestaande wegen plaatsvindt. Daarvoor is in casu dan ook gekozen.

Er moet in dat al bestaande, reguliere systeem bij de handhaving worden onderscheiden tussen de sectoren overheid en onderwijs.

Wat de overheid aangaat, zijn de overheidsorganen zelf verantwoordelijk voor de handhaving van de spellingregels. Van overheidsorganen, of dit nu zijn rechtspersonen krachtens publiekrecht ingesteld dan wel personen of colleges met enig openbaar gezag bekleed (de zogenoemde b-organen), kan en mag worden verwacht dat zij zich houden aan door de wetgever vastgestelde regels. Speciale toezichtarrangementen zijn niet nodig gelet op de ervaring van de afgelopen decennia, waaruit blijkt dat de vastgestelde spellingregels probleemloos worden gevolgd.

Betreft het de handhaving van de verplichting ten aanzien van personen die onder de verantwoording van bestuursorganen werkzaam zijn, dan valt te denken aan de mogelijkheid van die organen om, mochten deze personen zich niet aan de spellingregels houden, hen sancties op te leggen in het kader van hun dienstverband bij de overheid. Maar een dergelijke sanctie staat ver van de bestaande praktijk die juist inhoudt dat de spellingregels over de hele linie worden gevolgd.

Wat betreft het onderwijs houdt de handhaving allereerst in het uitoefenen van toezicht op een correct gebruik binnen het onderwijs van de spelling door de Inspectie van het onderwijs. Basis voor dit toezicht ligt in de Wet op het onderwijstoezicht. In zijn algemeenheid betreft die toezichthoudende taak onder meer de beoordeling of de bij of krachtens de sectorwetten voor het onderwijs gegeven voorschriften worden nageleefd. Onderdeel van de voorschriften is de verplichting om onderwijs van en in het Nederlands te geven en om examens in het Nederlands af te nemen. Onder het begrip Nederlands valt ook de spelling van het Nederlands. Het toezicht in de onderwijssector heeft, kortom, ook betrekking op de spelling van het Nederlands.

Naast de uitoefening van toezicht kan, eveneens op grond van het gegeven dat bij of krachtens de sectorwetten voor het onderwijs gegeven voorschriften moeten worden nageleefd, gewezen worden op sancties die in het kader van de onderwijsbekostiging mogelijk zijn. Van dit instrument zal echter naar het zich laat aanzien in de praktijk geen gebruik hoeven te worden gemaakt. De praktijk is immers dat in het hele onderwijs sinds 1953 de hand wordt gehouden aan de geldende spellingregels en dat die regels met veel inzet worden onderwezen.

In dit verband kan verder worden gewezen op de rol die de examinatoren spelen in de diverse onderwijssectoren en bij de examens waarvoor wettelijke voorschriften zijn vastgesteld. Zij beoordelen of de voorschriften over het onderwijs van het Nederlands zijn nageleefd, maar niet zoals bij de inspectie het geval is, door de onderwijsinstellingen, maar door de leerlingen en studenten bij die instellingen.

Gezien het vorenstaande is er geen aanleiding om naast de al bestaande nog andere handhavingsinstrumenten in overweging te nemen. Er bestaat geen reden voor vrees dat de spellingregels niet worden gevolgd in het onderwijs en bij de overheid.

Bij dit alles moet worden bedacht dat met de wettelijke verplichting om Nederlands te leren of daarvan gebruik te maken niet vaststaat welke de Nederlandse spellingregels zijn. In die spellingregels voorziet de Nederlandse Taalunie. Met de in het wetsvoorstel voorziene wet worden die spellingregels geïmplementeerd voor Nederland, met dien verstande dat die regels verplicht worden binnen het onderwijs en de overheid.

2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

2. De redactionele kanttekening bij artikel 3, eerste lid, is verwerkt.

Ook zijn aan de memorie van toelichting passages toegevoegd over de associatieovereenkomst die in 2003 tussen Suriname en de Nederlandse Taalunie is gesloten.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt een technische verbetering aan te brengen in artikel 4, eerste lid, van het wetsvoorstel. Aan de in artikel 4, eerste lid, genoemde besluiten is het besluit van 25 september 1995 van het Comité van Ministers toegevoegd. Dat is nodig omdat het Comité van Ministers op die dag onder meer zijn goedkeuring heeft gehecht aan de woordenlijst van het in 1995 uitgegeven Groene boekje. In die woordenlijst zijn woorden opgenomen, die niet zonder meer uit de spellingregels in de leidraad van het Groene boekje zijn af te leiden. Ook besluiten van het Comité van Ministers over de woordenlijst moeten dus worden opgenomen in artikel 4, eerste lid. Het besluit van 25 september 1995 was de eerste, en ook enige, gelegenheid waarbij het Comité van Ministers instemde met genoemde woordenlijst. Mede in verband met wijziging van artikel 4, eerste lid, is aan artikel 3 een nieuw derde lid toegevoegd. Dat derde lid biedt de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de mogelijkheid om voorzover een beslissing van het Comité van Ministers een lijst van woorden betreft, die lijst bekend te maken door terinzagelegging, waarbij van die terinzagelegging mededeling wordt gedaan in de Staatscourant. De wijziging van artikel 4, eerste lid, en de toevoeging van artikel 3, derde lid, zijn toegelicht in de memorie van toelichting.

Verder is de passage over de Tijdelijke referendumwet in paragraaf 6 «Invoering» van het algemeen deel van de memorie van toelichting komen te vervallen. Dit, omdat die wet met ingang van 1 januari 2005 is ingetrokken.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge u verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W05.04.0586/III met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In artikel 3, eerste lid, van het wetsvoorstel «bekend maakt» vervangen door: bekendmaakt.

– In paragraaf 2 van hoofdstuk I van de memorie van toelichting aandacht besteden aan de toetreding van Suriname tot de Nederlandse Taalunie.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Hoofdstuk 5 van de memorie van toelichting.

Naar boven