30 034
Bevordering van het naar arbeidsvermogen verrichten van werk of van werkhervatting van verzekerden die gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn en tot het treffen van een regeling van inkomen voor deze personen alsmede voor verzekerden die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen)

30 118
Regels omtrent de invoering en financiering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen alsmede met betrekking tot de intrekking van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen)

nr. 68
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 juni 2006

Op 29 december 2005 zijn de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de Wet Invoering en financiering wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Invoeringswet WIA) in werking getreden. Tijdens de parlementaire behandeling van beide wetten is aangegeven dat medio 2006 een definitieve beslissing zal worden genomen over de duur waarvoor werkgevers het risico van de betaling van de WGA-uitkering vanaf 2007 kunnen dragen. Tevens is toen aangegeven dat deze duur zal liggen tussen de 5 en 10 jaar. Ook is tijdens de parlementaire behandeling de motie De Vries c.s. (Kamerstukken II, 2004–2005, 30 034 en 30 118, nr. 48) aangenomen.

In deze brief geef ik uw Kamer de beoordeling van de in deze motie gevraagde informatie op basis van de meest recente beschikbare informatie. Tevens geef ik aan waarom en voor welke duur van eigenrisicodragen van de WGA en bijbehorende omvang van de rentehobbel het kabinet gekozen heeft.

Motie De Vries c.s.

In de motie wordt de regering verzocht om de Tweede Kamer voor het zomerreces van 2006 te informeren over de volgende punten:

1. de vorming van het eigenrisicodragerschap binnen de WGA-regeling;

2. de ontwikkeling van de premiestelling bij UWV en verzekeraars;

3. de meest recente instroomcijfers;

4. de ontwikkeling van de uitvoering van de WIA bij UWV;

5. de beoordeling van het eigenrisicodragerschap door de Belastingdienst;

6. het verzekeren van inlooprisico’s door verzekeraars.

Niet alle gevraagde informatie is beschikbaar of representatief voor de structurele situatie. Hieronder wordt per punt ingegaan op de beschikbare informatie.

Ad 1 en 5. Het aantal eigenrisicodragers voor de WGA

Over de aanvragen en opzeggingen voor eigenrisicodragen WGA tot en met 29 december 2005 beslist het UWV. Over de aanvragen en opzeggingen na die tijd beslist de Belastingdienst.

In 2005 telde Nederland circa 350 000 werkgevers, waarvan er ruim 70 000 eigenrisicodrager waren. Per 1 januari 2006 is per saldo ongeveer 11% van de eigenrisicodragers terug naar UWV gegaan. Het jaar 2006 is een overgangsjaar, waarin bijvoorbeeld kleine werkgevers geen eigenrisicodrager WGA kunnen worden. Om die reden zijn er na 1 januari nog slechts enkele honderden wisselingen geweest.

Ad 2. De ontwikkeling van de premiestelling bij het UWV en verzekeraars

In 2006 is er nog geen gedifferentieerde WGA-premie bij UWV, maar zijn de WGA-lasten een onderdeel van de uniforme basispremie WAO/WIA. In 2006 bedraagt deze WGA-component in de basispremie 0,09%. De gedifferentieerde WGA-premie wordt in 2007 ingevoerd. UWV berekent uiterlijk in september 2006 de gedifferentieerde WGA-premies voor 2007. De gemiddelde WGA-premie (zonder opslag) van UWV zal in 2007 in de orde van grootte van 0,2% à 0,3% liggen. Private verzekeraars rapporteren vanuit concurrentieoverwegingen niet standaard over hun premiestelling. In het overgangsjaar 2006 zijn geen marktprijzen voor verzekeringen voor WGA eigenrisicodragen tot stand gekomen. De premiestelling in 2007 hangt volgens het Verbond van Verzekeraars af van zes factoren: de instroom in de WGA, de gemiddelde uitkeringshoogte in de WGA, de gemiddelde verblijfsduur in de WGA, de indexatie, de totale premieplichtige loonsom en de werkgeverslasten die over de uitkering moeten worden betaald. Het Verbond van Verzekeraars heeft wel een ramingsmodel ontwikkeld dat als hulpmiddel voor de premieberekeningen van de aangesloten verzekeringsmaatschappijen kan dienen. Vanwege de onzekerheid over de genoemde parameters, wil het Verbond echter nog geen concrete premieniveaus noemen.

Ad 3 en 4. De meest recente instroomcijfers en de uitvoering van de WIA bij UWV

UWV heeft in de eerste kwartaalrapportage 2006 inzicht gegeven in de meest recente instroomcijfers. Hieruit blijkt dat in het eerste kwartaal 3 200 WIA-uitkeringen zijn toegekend, waarvan er 700 de IVA betreffen en 2 500 de WGA. Van de volledig arbeidsongeschikten blijkt tot nu toe 70% als niet-duurzaam te worden beoordeeld.

Deze cijfers betreffen nog slechts één kwartaal en moeten daarom met grote voorzichtigheid betracht worden. Ik heb het Centraal Planbureau (CPB) verzocht om met meeweging van deze eerste uitvoeringsinformatie over de WIA een geactualiseerde raming te maken van de WGA-instroom. Medio vorig jaar heeft het CPB op verzoek van de heer Kist een raming gemaakt van de WGA-instroom in 2008 voor de bepaling van de rentehobbel in 2006. Deze bedroeg 18 000 personen. Het CPB voorspelt nu in zijn nieuwe notitie1, die als bijlage bij deze brief is gevoegd, voor de bepaling van de rentehobbel in 2007 een WGA-instroom van 24 000 personen in 2009. Bij de hieronder beschreven relevante zaken voor de besluitvorming over de duur van het eigenrisicodragen WGA en omvang van de rentehobbel wordt nader ingegaan op de consequenties van deze aangepaste raming.

Met betrekking tot de uitvoering van de WIA heeft het UWV aangegeven dat zich enkele aanloopproblemen voordoen. Deze hebben betrekking op het compleet krijgen van de reïntegratieverslagen, het verzamelen van loon- en referte-eisgegevens bij de werkgever en het voorleggen van potentiële IVA-uitkeringen aan de beslissingsautoriteit. Als gevolg daarvan kost de claimbeoordeling meer tijd.

Ad 6. De plannen van verzekeraars om de inlooprisico’s te verzekeren

Op 17 januari 2006 heb ik uw Kamer een brief gestuurd over dit onderwerp (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 034 en 30 118, nr. 55). Het Verbond van Verzekeraars heeft aangegeven dat producten van verzekeraars zich richten op werkgevers. De vraag naar en aanbod van verzekeringen ter aanvulling op de WGA-uitkeringen is nog volop in ontwikkeling. De verwachting is echter dat de al jaren gegroeide praktijk om maatwerk te bieden met betrekking tot het overbruggen van de wachttijd ongewijzigd wordt voortgezet. Verzekeraars sluiten voornamelijk collectieve polissen af met werkgevers voor al hun werknemers, inclusief degenen die op het moment van afsluiten van de polis al ziek zijn.

Duur eigenrisicodragen WGA

De motie De Vries c.s. beoogt om alle relevante beslisinformatie over de beslissing omtrent de duur van het eigenrisicodragen in de WGA op tafel te krijgen. Zo kan een afweging gemaakt worden tussen de voor- en nadelen van een langere of een kortere periode van eigenrisicodragen.

De Wet WIA beoogt stimulering van de arbeidsparticipatie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Het naar vermogen werken van gedeeltelijk arbeidsgeschikten blijkt vaak de opmaat te zijn naar volledige reïntegratie. Cijfers uit de WAO staven dit. In 2004 bleek de kans dat een werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikte de WAO verliet meer dan twee keer zo groot als de kans dat een niet-werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikte uitstroomde (6,6% vs. 2,9%)2.

Bij de afweging over de duur van eigenrisicodragen speelt de relatie tussen duur en prikkel tot reïntegratieactiviteit door werkgevers daarom een hoofdrol. Hoe langer de duur van de eigenrisicoperiode, hoe groter de prikkel om te reïntegreren wordt voor de werkgevers. Zij hebben immers bij een geslaagde reïntegratie-inspanning een langere terugverdienperiode in de vorm van bespaarde uitkeringen. Het CPB merkt in zijn notitie «Rentehobbel bij 5-jaarsperiode van eigenrisicodragen in de WGA» van 21 juni 2005 op dat door de verkorting van de periode van premiedifferentiatie in de WGA de reïntegratieprikkel vermindert. Hierdoor zal het WIA-bestand structureel met circa 1% van het totale WIA-bestand toenemen. De collectieve uitgaven en lasten komen hierdoor structureel circa € 80 miljoen per jaar hoger uit.

Voor (particuliere) verzekeraars is van belang dat hoe langer de eigenrisicoperiode duurt, hoe kleiner het aandeel van de werkloosheidscomponent in de WGA-uitkeringen wordt. Werkloosheid is een niet puur individueel risico, maar kan meerdere personen in een specifieke sector tegelijkertijd treffen als gevolg van een conjuncturele neergang. Omdat verzekeraars het werkloosheidsrisico als een niet calculeerbaar risico beschouwen, wordt het aanbieden van een verzekering voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten aantrekkelijker bij een langere periode.

Hiertegenover staat een financieel nadeel. Hoe korter de eigenrisicoperiode is, hoe kleiner de kosten worden van de overgang van omslagfinanciering naar rentedekking, de zogenoemde rentehobbel. De opslagen op de publieke WGA-premie in het kader van het gelijke speelveld worden weliswaar via een verlaging van de IVA-premie teruggegeven aan werkgevers, maar naarmate meer werkgevers opteren voor eigenrisicodragen zal op macroniveau toch sprake zijn van lastenverzwaring omdat het totaal van de te verdelen opslagen afneemt. In de bijlage1 staat een nadere toelichting op deze systematiek. Bij een eigenrisicoperiode van 10 jaar schat het CPB deze macrolastenverzwaring voor 2007 in op circa € 240 miljoen. Bij een eigenrisicoperiode van 5 jaar, zal sprake zijn van een macrolastenverzwaring in 2007 van circa € 150 miljoen. Het CPB gaat hierbij uit van een instroom in de WGA van 24 000 en een percentage eigenrisicodragers van 30%.

De keuze voor de duur van het eigenrisicodragen in de WGA betreft derhalve een afweging tussen enerzijds een grotere reïntegratieprikkel bij een langere eigenrisicoperiode en anderzijds geringere (tijdelijke) overgangskosten bij een kortere eigenrisicoperiode. Een lange eigenrisicoperiode heeft een evident en onomstreden voordeel vanwege betere reïntegratieprikkels.

De overgangskosten vanwege de overgang naar financiering op basis van rentedekking (de rentehobbel) zijn tijdelijk van aard. Conform de wens van de Tweede Kamer, zal de macrolastenverzwaring van € 240 miljoen die in 2007 optreedt worden gecompenseerd. Dit zal worden vormgegeven door middel van een extra verlaging van de Aof-premie van € 240 miljoen.

Dit alles afwegende heeft het kabinet gekozen voor een eigenrisicoperiode van 10 jaar.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XNoot
1

CPB notitie 2006/20, «Instroom in de WGA en rentehobbel», 24 mei 2006 is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

In 2004 waren er 152 000 werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikten in de WAO, waarvan er 10 000 (6,6%) in 2004 volledig herstelden. Van de 104 000 niet-werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikten in de WAO herstelden er 3 000 (2,9%) volledig.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven