nr. 59
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 april 2006
Op 1 januari 2006 is de Wet Invoering en financiering Wet WIA van
kracht geworden. Deze wet regelt dat uitkeringsgerechtigden die tot 1 januari
een IOAW-uitkering in combinatie met een arbeidsongeschiktheidsuitkering en
een toeslag op grond van de Toeslagenwet ontvingen, met ingang van 1 januari
een arbeidsongeschiktheidsuitkering in combinatie met een hogere toeslag op
grond van de Toeslagenwet ontvangen. Door deze verhoging van de toeslag zijn
gedeeltelijk arbeidsongeschikten voor de aanvulling tot het relevante sociaal
minimum niet meer aangewezen op een IOAW-uitkering. Daardoor kunnen zij vanaf 1 januari
doorgaans bij één loket (het UWV) terecht. De hogere toeslag
op grond van de Toeslagenwet vult nu immers aan tot het bruto sociaal minimum,
waardoor het niet meer nodig is een IOAW-uitkering aan te vragen bij gemeenten.
Deze wijziging leidt tot een vereenvoudiging van regelgeving, een vereenvoudigde
uitvoering en een vermindering van lasten voor burgers.
Voor een deel van de doelgroep leidt deze wijziging echter tot een inkomenseffect
dat niet voorzien was. Alleenstaanden ontvangen door deze wijziging weliswaar
een uitkering die bruto gelijk is aan het relevante sociaal minimum, maar
door verschillen in het bruto-netto-traject bij loondervingsuitkeringen ten
opzichte van het bruto-netto-traject bij de IOAW-uitkering, wordt voor dit
deel van de doelgroep niet het netto sociaal minimum bereikt. Het verschil
bedraagt maximaal € 61,50 op maandbasis. Hierdoor zouden deze personen
voor een inkomen op het netto sociaal minimum alsnog bijstand moeten aanvragen
en gebruik moeten maken van een tweede loket. Bovendien zullen niet al deze
personen in aanmerking komen voor bijstand aangezien hiervoor een vermogenstoets
geldt (dit geldt niet voor de IOAW of de Toeslagenwet).
Het bovenstaande onvoorziene effect acht ik niet wenselijk. Met UWV heb
ik daarom de mogelijkheden van een reparatiemaatregel besproken. Dit heeft
er toe geleid dat ik in nauw overleg met UWV heb besloten dat UWV alle
alleenstaanden die in september 2006 een uitkering in verband met gedeeltelijk
arbeidsongeschiktheid met een toeslag op grond van de Toeslagenwet ontvangen,
een eenmalige uitkering verstrekt. Deze uitkering bedraagt het maximale jaarlijkse
nettoverschil tussen het bruto en het netto sociaal minimum. Dit zal geschieden
op grond van een nog te treffen ministeriële regeling op basis van artikel
9 van de Kaderwet SZW-subsidies.
Dit betekent ook dat er een geringe overcompensatie zal optreden. Niet
alleen de groep die een negatief effect heeft ervaren als gevolg van de overgang
met de Wet Invoering en financiering Wet WIA wordt gecompenseerd, maar ook
alleenstaande gedeeltelijke arbeidsongeschikten met een inkomen beneden het
sociaal minimum die voor 1 januari geen IOAW-uitkering hadden. Deze groep
van gedeeltelijk arbeidsongeschikten heeft geen recht op een zogeheten kopje
op de uitkering en was voor de aanvulling tot het netto relevante sociaal
minimum aangewezen op bijstand (tenzij er sprake was van relevant vermogen).
Voorzover deze aanvullende bijstand niet was aangevraagd en er dus sprake
was van onderbenutting, wordt deze onderbenutting nu opgeheven.
Het UWV heeft aangegeven dat zij een dergelijke regeling, waarbij in september
een eenmalige uitkering verstrekt wordt, kan uitvoeren.
Naast deze eenmalige reparatiemaatregel, zal in samenspraak met UWV worden
onderzocht welke structurele oplossing mogelijk is voor deze problematiek.
Ik informeer u hierover uiterlijk op 1 juli.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus