Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 30034 nr. 43 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 30034 nr. 43 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 juni 2005
Tijdens het wetgevingsoverleg over de Invoeringswet WIA d.d. 27 juni heb ik u toegezegd een overzicht van de ingediende amendementen toe te sturen, tezamen met mijn oordeel hierover. Met deze brief voldoe ik aan het verzoek van uw Kamer. Tevens ga ik in op enkele andere onderwerpen die op 27 juni ter sprake kwamen.
30 034 nr. 14 ingediend door het lid Huizinga-Heringa.
In dit amendement wordt meer ruimte in de flexibele keuring ingebouwd door de ondergrens van minimaal 26 weken ziekte en de bovengrens van maximaal 78 weken ziekte te vervangen door de ondergrens van minimaal 13 weken.
Dit amendement ontraad ik. Een ondergrens van 26 weken is mijns inziens nodig omdat in die periode slechts bij hoge uitzondering sprake zal zijn van een stabiele situatie. Een eerdere claimbeoordeling leidt tot belasting van de uitvoering en kan teleurstelling bij betrokkene tot gevolg hebben. Betrokkene moet bij een afwijzing immers wachten tot twee jaar ziekte voordat hij een nieuwe aanvraag kan indienen.
Een bovengrens is wenselijk omdat voorkomen moet worden dat iemand binnen een half jaar twee keer gekeurd zou moeten worden in het geval de flexibele keuring tot een afwijzing heeft geleid.
30 034, nr. 15 ingediend door het lid Huizinga-Heringa.
In dit amendement wordt voorgesteld om, als de betrokkene na 104 weken ziekte niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, het recht op een IVA-uitkering toch te doen ontstaan als de betrokkene binnen tien jaar alsnog volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Voorts wordt voorgesteld om het recht op een IVA-uitkering die is beëindigd omdat de betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt is, te doen herleven als de betrokkene binnen tien jaar opnieuw volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Ik ontraad dit amendement, omdat de periode waarin na de wachttijd waarop alsnog recht op uitkering kan ontstaan hierdoor erg ver wordt uitgebreid. Dat de arbeidsongeschiktheid zich pas openbaart zeven jaar (104 weken plus vijf jaar) na de ziekte, is weinig aannemelijk.
30 034, nr. 22 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit.
In dit amendement wordt voorgesteld om de loonaanvulling en de WGA-vervolguitkering direct (in plaats van na twee maanden) te verhogen bij een afname van de resterende verdiencapaciteit.
Aanvaarding van dit amendement ontraad ik, omdat dit zou betekenen dat bij een kortdurende afname van de resterende verdiencapaciteit, bijvoorbeeld als gevolg van een flinke griep, de uitkering direct moet worden verhoogd, terwijl het zeker is dat deze kort daarna weer moet worden verlaagd. Daarom is in het wetsvoorstel voor een termijn van twee maanden gekozen (zie ook Kamerstukken II 2004/05, 30 034, nr. 12, blz. 82).
30 034, nr. 23 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit.
In dit amendement wordt voorgesteld om, als de betrokkene na 104 weken ziekte niet arbeidsongeschikt is, het recht op WIA toch te doen ontstaan als de betrokkene binnen vijf jaar alsnog ten minste 35% arbeidsongeschikt is, ongeacht de oorzaak van de toename van de arbeidsongeschiktheid. Voorts wordt voorgesteld om het recht op WIA dat is beëindigd omdat de betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt, te doen herleven als de betrokkene binnen vijf jaar opnieuw ten minste 35% arbeidsongeschikt is, ongeacht de oorzaak van de toename van de arbeidsongeschiktheid.
Dit amendement zou een forse uitbreiding van het huidige beleid betekenen met alle aanzuigende werking van dien. In de huidige WAO geldt het in het amendement voorgestelde immers alleen als er sprake is van een toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak (zie ook Kamerstukken II 2004/05, 30 034, nr. 3, blz. 67 en 71). Om die redenen ontraad ik aanvaarding van dit amendement.
30 034, nr. 24 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit.
Dit amendement heeft tot doel het reïntegratie-instrument begeleid werken ook op te nemen in het wetsvoorstel WIA. Dit amendement moet in samenhang worden gezien met amendement 14 op het wetsvoorstel IWIA waarin wordt voorgesteld het begeleid werken te handhaven voor personen met een WAO- of WAZ-uitkering.
Ik ontraad dit amendement. In het wetsvoorstel Wet IWIA wordt begeleid werken gereserveerd voor jonggehandicapten die gaan werken bij een reguliere werkgever. Het gaat hier om een zeer intensieve en langdurige vorm van begeleiding die voorheen in de Wet REA was geregeld voor personen die zonder deze begeleiding niet terecht kunnen op de reguliere arbeidsmarkt. In de praktijk werd deze begeleiding, buiten het hierna behandelde begeleid werken op grond van de Wsw, vrijwel uitsluitend ingezet voor (verstandelijk) jonggehandicapten.
Voor personen die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, wordt ervan uit gegaan dat zij zonder specifieke ondersteuning bij een werkgever werkzaam kunnen zijn. Indien bij aanvang van de werkzaamheden extra ondersteuning nodig is, kan die worden geleverd als onderdeel van de nazorg in het reïntegratietraject. Er is dus voor deze personen geen regeling voor begeleid werken noodzakelijk.
Ten behoeve van personen met een Wsw-indicatie geldt ook een regeling voor begeleid werken. In de Wsw is daarin namelijk voorzien indien personen met een Wsw-indicatie bij een reguliere werkgever aan de slag gaan. Indien behoefte mocht bestaan aan begeleid werken door anderen dan WAJONG-ers kan daarvan gebruik worden gemaakt.
30 034, nr. 25 ingediend door de leden Vendrik en De Wit.
In dit amendement wordt voorgesteld om de ondergrens voor het recht op een WGA-uitkering te verlagen van 35% naar 25%.
Dit amendement ontraad ik. De regering is van mening dat de reïntegratie van personen met geringere beperkingen behoort tot de verantwoordelijkheid van sociale partners. Op het niveau van de arbeidsorganisatie dienen mogelijkheden te worden gerealiseerd om te bevorderen dat werknemers met lichtere beperkingen in dienst kunnen blijven van de werkgever of bij een andere werkgever in dienst kunnen komen. Zowel de SER als de commissie Donner onderschrijven dit standpunt.
Daarbij komt dat dit amendement – ten opzichte van het wetsvoorstel – tot een aanmerkelijke toename van het aantal gedeeltelijk arbeidsgeschikten zal leiden.
30 034, nr. 26 ingediend door de leden Vendrik, Bussemaker en De Wit
Het amendement strekt tot het in de WIA opnemen van een recht op ondersteuning bij reïntegratie voor WGA-gerechtigden bij eigenrisicodragers.
Verder wordt geregeld dat ook deze WGA-gerechtigden kunnen kiezen voor een individuele reïntegratieovereenkomst bij de eigenrisicodrager. Zij kunnen deze bij de eigenrisicodrager aanvragen, waarna die eigenrisicodrager die overeenkomst in beginsel ook moet sluiten.
Ik ontraad de aanvaarding van dit amendement. Het past niet in de systematiek van de wet om een recht op ondersteuning vast te leggen voor een WGA-uitkeringsgerechtigde bij een eigenrisicodrager. Immers, in de WGA is de reïntegratietaak voor eigenrisicodragers reeds wettelijk vastgelegd en daarmee tevens het recht op ondersteuning. Het tweede onderdeel van het amendement raad ik eveneens af. De eigenrisicodrager krijgt een grote vrijheid om zijn reïntegratieverantwoordelijkheid in te vullen. Gezien de (financiële) prikkels die de eigenrisicodrager heeft, zal hij zijn verantwoordelijkheid ook nemen en aan zijn reïntegratieverplichting invulling geven. Het is dan ook niet wenselijk de verantwoordelijkheid van de eigenrisicodrager vooraf te beperken dan wel in te vullen.
30 034, nr. 27 ingediend door de leden Vendrik, Bussemaker en De Wit.
Dit amendement heeft tot doel om personen met aanspraak op IVA-uitkering hulp te geven bij reïntegratie.
Ik ontraad dit amendement. De WIA maakt zowel in uitkering als in reïntegratie een helder en principieel onderscheid tussen gedeeltelijk arbeidsgeschikte personen en volledig duurzaam arbeidsongeschikte personen. Voor de eerste groep is de WGA bestemd. De IVA is volledig gericht op inkomensondersteuning van personen die juist geen mogelijkheden hebben tot arbeid bij een reguliere werkgever. Het gaat hier enerzijds om mensen die geheel geen arbeidsvermogen hebben en anderzijds om mensen met een verdiencapaciteit tot ten hoogste 20% van het maatmaninkomen. Dit stelsel is geheel in de lijn met de SER, die meent dat voor deze categorie geldt, dat «er geen sprake meer is van reële arbeidsmarktkansen». Om die reden wordt niet ingezet op actieve bevordering van de arbeidsparticipatie en worden geen eisen gesteld. IVA-ontvangers kunnen uiteraard wel vrijwilligerswerk verrichten en eventueel in aanmerking komen voor een dienstbetrekking in het kader van de Wsw. Ook kunnen zij gebruik maken van ondersteuning (actieverende en ondersteunende begeleiding) in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Indien een volledig en duurzaam arbeidsongeschikte van mening is dat toch sprake is van resterende arbeidscapaciteit en hij aanspraak wil maken op ondersteuning bij inschakeling in reguliere arbeid, dan kan hij het UWV vragen om een herbeoordeling. Als blijkt dat toch nog resterende verdiencapaciteit aanwezig is, dan wordt deze persoon beschouwd als gedeeltelijk arbeidsgeschikte (WGA) en kan hij aanspraak maken op ondersteuning bij reïntegratie door het UWV in de vorm van een reïntegratietraject.
Indien een persoon met een IVA-uitkering werk mocht vinden, dan kunnen de faciliteiten worden verstrekt die ook van toepassing zijn op de personen met een WGA-uitkering die aan het werk gaan, te weten de no risk polis en premiekorting en eventueel arbeidsplaatsvoorzieningen.
30 034, nr. 28 ingediend door de leden Vendrik, De Wit en Bussemaker.
In dit amendement wordt voorgesteld om de referte-eis voor de loongerelateerde WGA-uitkering te schrappen.
Dit amendement ontraad ik, omdat met de loongerelateerde uitkering de WW is geïncorporeerd in de WGA. Overigens hebben de gedeeltelijk arbeidsgeschikten die niet voldoen aan de referte-eis aanspraak op hetzij een IVA-uitkering, hetzij een loonaanvulling, hetzij een WGA-vervolguitkering (zie ook Kamerstukken II 2004/05, 30 034, nr. 12, blz. 23).
30 034, nr. 29, ingediend door het lid Bussemaker.
In dit amendement wordt voorgesteld de thans bestaande voorhangprocedure voor het Schattingsbesluit aan te vullen met door een zwaardere voorhangprocedure (waarin de mogelijkheid wordt geboden het onderwerp bij wet te regelen) en de ministeriële regeling die betrekking heeft op de «wetenschappelijke hulpmiddelen bij de claimbeoordeling» (lijst) dezelfde voorhangprocedure te geven.
Ik ontraad de aanvaarding van dit amendement. Het Schattingsbesluit kent thans een voorhangprocedure die naar mijn mening goed werkt. Door ook de ministeriële regeling een zware voorhangprocedure te geven, krijgt deze regeling die primair van uitvoeringstechnische aard is, een te zware lading. Bovendien zou dit leiden tot vertraging in de uitvoering, omdat de verwachting is dat de ministeriële regeling regelmatig aangepast moet worden aan nieuwe wetenschappelijke inzichten. Ook is sprake van een groeimodel: de regeling is niet direct compleet. Ik zeg wel toe de Kamer steeds uitvoerig te informeren over deze aspecten. Overigens: door het amendement krijgt het Schattingsbesluit twee voorhangprocedures: een gewone en een zware.
30 034, nr. 30 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit
Dit amendement heeft als doel de ministeriële regeling waarmee de categorale vrijstellingen van de sollicitatieplicht kunnen worden gegeven, met een zware voorhangprocedure voor te leggen aan het parlement.
Een voorhangprocedure is een zwaar middel (zeker voor een ministeriële regeling). De procedure betekent dat het treffen van de regeling meer tijd zal kosten en minder flexibel is,waardoor minder snel ingespeeld kan worden op ontwikkelingen. Ik ontraad derhalve het amendement. Wel ben ik bereid de Kamer toe te zeggen dat het concept van de ministeriële regeling aan de Kamer wordt toegezonden zodat kennisgenomen kan worden van de inhoud van de regeling. Na ontvangst van de regeling kan de Kamer vervolgens zelf aangeven of zij over (de inhoud van) regeling wenst te spreken.
30 034, nr. 31 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit.
In dit amendement wordt voorgesteld om de inkomenseis voor het recht op loonaanvulling te verlagen naar 1% van de resterende verdiencapaciteit.
Aanvaarding van dit amendement zou betekenen dat een gedeeltelijk arbeidsgeschikte al bij een zeer klein baantje in aanmerking komt voor de loonaanvulling. Hiervan gaat – anders dan in het wetsvoorstel – geen financiële stimulans uit om de resterende verdiencapaciteit te benutten. Voorts maakt het amendement de mogelijkheden tot misbruik of oneigenlijk gebruik erg groot. Om deze redenen ontraad ik aanvaarding van dit amendement.
30 034, nr. 32 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit.
Dit amendement regelt dat een WGA-gerechtigde geen beroep hoeft te doen op de WW als hij wordt ontslagen. In dat geval wordt op grond van dit amendement de WGA-vervolguitkering verhoogd. De verhoging wordt gebaseerd op het dagloon dat aan de WW ten grondslag zou hebben gelegen. De uitkeringsgerechtigde ontvangt zodoende slechts één uitkering.
Dit amendement ontraad ik, omdat het de WGA nodeloos complex maakt. Zo moet een van de WW afwijkend werkloosheidsbegrip in de WGA worden gehanteerd (de betrokkene moet – anders dan in de WW – worden ontslagen) om het mogelijk te maken dat slechts één uitkering ontstaat. Daarnaast is van belang dat het UWV heeft laten weten dat zij niet in staat is de uit dit amendement voortvloeiende aanpassingen voor 1 januari 2006 te realiseren.
30 034, nr. 33 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit.
In dit amendement wordt voorgesteld om de beoordeling van de reïntegratieverslagen te intensiveren door het UWV te verplichten altijd contact op te nemen met de werkgever en de werknemer.
Een algemene verplichting van het UWV ter raadpleging van verzekerde en zijn werkgever voert thans te ver. Ik vertrouw er op dat het UWV de voordelen die met een intensieve beoordeling zijn te behalen, naar behoren zal weten te benutten. Een algemene bepaling kan daarbij meer hinder vormen dan hulp en op korte temijn onoverkomelijke knelpunten in de uitvoering te weeg brengen. Om deze redenen ontraad ik de aanvaarding van dit amendement.
30 034, nr. 34 ingediend door het lid De Wit.
In dit amendement wordt het begrip «duurzaam» geschrapt uit de IVA en wordt het systeem van lijsten vervangen door een periodieke herbeoordeling. Ook de flexibele keuring komt te vervallen.
Door het schrappen van het begrip duurzaam wordt het hart uit de WIA gehaald, namelijk het onderscheid tussen mensen die nooit meer kunnen werken en mensen die dat nog wel kunnen. Het zou betekenen dat alle volledig arbeidsongeschikten een IVA-uitkering zouden krijgen, dus ook de mensen die waarschijnlijk nog herstellen en meer of volledig arbeidsgeschikt worden. Deze groep zou dan feitelijk niet gestimuleerd worden tot herstel. Derhalve ontraad ik aanvaarding van dit amendement.
30 034, nr. 35 ingediend door de leden De Wit en Vendrik.
In dit amendement worden de twee onderste arbeidsongeschiktheidsklassen uit de WAO geïntroduceerd in de WIA.
De ondergrens in het wetsvoorstel WIA is gekozen op grond van de adviezen van de Commissie Donner en de SER. Deze groep krijgt zo meer arbeidsmarktperspectieven, terwijl ook de reïntegratie-instrumenten uit de WW voor hen beschikbaar zijn. Om deze redenen ontraad ik aanvaarding van dit amendement.
30 034, nr. 36 ingediend door de leden De Wit en Vendrik.
In dit amendement wordt voorgesteld de referte-eis en de arbeidsverledeneis als voorwaarden voor de loongerelateerde uitkering te laten vervallen. Dat betekent dat iedere gedeeltelijk arbeidsgeschikte gedurende vijf jaar een loongerelateerde uitkering krijgt van vijf jaar.
Dit amendement ontraad ik omdat het defacto een verruiming van de WW impliceert. Immers de loongerelateerde uitkering is een combinatie van arbeidsongeschiktheidsuitkering en WW-uitkering. Het ligt niet voor de hand om voor de groep gedeeltelijk arbeidsgeschikten een ruimer WW-regime te creëren dan voor andere werklozen. Bovendien moet bedacht worden dat gedeeltelijk arbeidsgeschikten die niet aan de referte-eis voldoen, wel recht hebben op de loonaanvulling of de vervolguitkering. Het is dus niet zo dat deze categorie in het geheel geen recht op WGA-uitkering zou hebben.
30 034, nr. 37 ingediend door de leden De Wit, Bussemaker en Vendrik.
Het amendement strekt ertoe om te voorkomen dat de eigenrisicodrager zelfstandig sancties kan opleggen. Eigenrisicodragers kunnen sanctiewaardig gedrag aan het UWV melden, waarna het UWV beoordeelt of een sanctie moet worden opgelegd (en hoe hoog deze sanctie dan moet zijn). Tevens wordt geregeld dat de bevoegdheid om de uitkering te schorsen of op te schorten in deze situatie uitsluitend aan het UWV toekomt.
Er is uitdrukkelijk voor gekozen om de eigenrisicodrager een integrale verantwoordelijkheid te geven. Het is belangrijk dat degene die verantwoordelijk is voor reïntegratie èn de uitkering moet financieren, ook zelf directe invloed kan uitoefenen op een eventueel op te leggen sanctie. Ook is het van belang dat de periode tussen constatering en sanctieoplegging zo kort mogelijk is zodat er dus een effectief lik-op-stukbeleid kan worden gevoerd.
Het amendement doorkruist de verantwoordelijkheid van de eigenrisicodrager en daarnaast treedt een vertraging op in de mogelijkheid tot sanctieoplegging. Ik heb ook niet de indruk dat werkgevers lichtvaardig met de sanctiebevoegdheid zullen omgaan. De ervaringen die bestaan met de sanctiemogelijkheid van werkgevers in de verplichte loondoorbetalingsperiode bevestigen dit. Om die reden ontraad ik u aanvaarding van dit amendement.
30 034, nr. 38 ingediend door de leden De Wit, Bussemaker en Vendrik.
Het amendement strekt ertoe om de quotumplicht uit de Wet REA te handhaven. Het biedt de mogelijkheid werkgevers te verplichten dat een bepaald percentage van het personeel bestaat uit gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers. Het amendement voert de quotumplicht niet in, maar handhaaft deze als stok achter de deur.
De quotumplicht in de Wet REA is nooit geëffectueerd. De regering acht een dergelijke algemene quotumverplichting geen geschikt en noodzakelijk instrument om toegang tot de arbeidsmarkt voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten te bevorderen.
Ik geef een aantal redenen:
• Er is gekozen voor een samenstel van specifieke verplichtingen, faciliteiten en prikkels voor werkgevers in diverse wetten. Ik denk aan van de Wet Verbetering Poortwachter, de Verlenging Loondoorbetaling bij Ziekte, de WIA, de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet gelijke behandeling chronisch zieken en gehandicapten.
• Een quotumplicht zou bovendien leiden tot hoge administratieve lasten voor werkgevers en uitvoeringskosten voor de organisatie voor toezicht op naleving en handhaving.
De regering ziet geen voordeel in een quotumplicht boven het systeem van het verbod van discriminatie, het opleggen van specifieke plichten en het bieden van diverse faciliteiten aan werkgevers. Een verplichting voor werkgevers om ten minste een bepaald aantal gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemer in dienst te hebben acht de regering daarom niet langer opportuun. De regering ziet dus ook geen reden om dit instrument als stok achter de deur te handhaven en ontraad derhalve de aanvaarding van dit amendement.
30 118, nr. 12 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit.
Dit amendement heeft tot doel het opzegverbod wegens ziekte van werknemers die na afloop van de loondoorbetalingperiode minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, te verlengen met vijf jaar. De verlenging geldt indien de werkgever 25 of meer werknemers in dienst heeft.
Naar mijn mening is de voorgestelde verlenging van het opzegverbod niet nodig en ook niet wenselijk. Er zijn na afloop van de loonbetalingsperiode twee situaties denkbaar. De werknemer is ongeschikt voor de eigen arbeid maar werkt inmiddels in andere voor hem passende arbeid bij de eigen werkgever. In die situatie is sprake van een succesvolle reïntegratie en is er geen reden deze werknemer wat betreft ontslagbescherming op een andere wijze te behandelen dan andere werknemers binnen het bedrijf.
De tweede denkbare situatie is dat betrokkene aan het eind van de loonbetalingsperiode nog niet werkt. In veel gevallen zal het dan gaan om een werkgever die geen voor de werknemer passende arbeid heeft of in redelijkheid kan creëren. In zo'n situatie heeft een verlenging van de ontslagbescherming geen zin, omdat de werknemer is aangewezen op werk bij een andere dan de eigen werkgever.
Aan de andere kant vrees ik dat de voorgestelde verlenging van de ontslagbescherming werkgevers kunnen afschrikken en hen ervan weerhoudt werknemers in dienst te nemen. Om die reden ontraad ik aanname van dit amendement.
30 118, nr. 13 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit.
Dit amendement heeft als doel om de werknemer en de werkgever de gelegenheid te geven een second opinion aan te vragen als zij klachten hebben over elkaars reïntegratie-inspanningen, in geval de werkgever eigenrisicodrager is. Voor partijen bestaat geen verplichting om de second opinion bij het UWV aan te vragen. Bij CAO kan de mogelijkheid tot het inwinnen van een oordeel bij een andere deskundige dan het UWV worden overeengekomen.
Ik sta welwillend tegenover dit amendement. Het wetsvoorstel biedt de werknemer en de eigenrisicodrager de mogelijkheid om, zo lang nog geen besluit is afgegeven waartegen bezwaar en beroep openstaat, het oordeel van een deskundige in te winnen. Uitgangspunt is dat binnen de branche of sector hiervoor een regeling wordt getroffen in een CAO. Dat biedt immers de mogelijkheid om optimaal gebruik te maken van de kennis en deskundigheid die binnen de branche of sector aanwezig is. Voor zover de uitkeringsgerechtigde niet meer in dienst is van de eigenrisicodrager kunnen de verzekerde en de eigenrisicodrager niet bij CAO verplicht worden om het oordeel bij een andere partij dan het UWV te vragen. Te verwachten is echter dat als er een regeling binnen de branche of sector bestaat, partijen daarvan gebruik zullen maken.
Het regelen van een second opinion binnen de branche of sector heeft, gelet op de positie van de eigenrisicodrager, ook sterk mijn voorkeur. In beginsel ligt het immers niet voor de hand dat het UWV bemoeienis heeft met de invulling van de reïntegratietaak door de eigenrisicodrager. Zo lang echter binnen de branche of sector een dergelijke voorziening nog niet tot stand is gekomen zou het UWV om een oordeel kunnen worden gevraagd. Het UWV verricht immers al een dergelijke taak ingeval een werkgever eigenrisicodrager voor de Ziektewet is. Het UWV zal voor het onderzoek kosten in rekening brengen.
30 118, nr. 14 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik, De Wit en Huizinga-Heringa.
Dit amendement heeft tot doel het reïntegratie-instrument begeleid werken te handhaven voor personen met een WAO- of WAZ-uitkering, zonder beperking tot WAJONG-ers en WSW-ers.
Dit amendement hangt samen met amendement 24 op de Wet WIA waarin begeleid werken ook in de WIA wordt opgenomen. Voor mijn reactie verwijs ik naar hetgeen bij amendement 24 Wet WIA is vermeld en om de aldaar genoemde redenen ontraad ik aanvaarding van dit amendement.
30 118, nr. 15 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit.
Dit amendement geeft recht op een IOAW-uitkering aan een persoon die vóór de leeftijd van 50 jaar werkloos is geworden, de volledige loongerelateerde WW-uitkering heeft bereikt en uitsluitend geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is, maar naar het oordeel van het UWV wel ten minste 15% arbeidsongeschikt is.
De IOAW is een inkomensvoorziening voor werkloze ouderen en voor werkloze gedeeltelijk arbeidsongeschikten. De in het amendement genoemde personen zijn noch «oud» noch gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Het amendement komt niet overeen met het doel en bereik van de IOAW. Er is geen aanleiding voor een aparte door de overheid te bieden inkomensbescherming voor de in het amendement genoemde personen, noch in de IOAW noch in de WWB. Zij verkeren niet in andere omstandigheden dan andere werknemers die onvrijwillig werkloos worden.
1. Ze zijn niet gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Uitgangspunt in de WIA is dat een werknemer gedeeltelijk arbeidsongeschikt is als hij ten minste 35% arbeidsongeschikt is. Bij een loonverlies van minder dan 35% is er geen sprake van arbeidsongeschiktheid. Voor werknemers met een loonverlies van minder dan 35%, ligt de verantwoordelijkheid voor de inkomensbescherming bij de werkgevers en de sociale partners. Ook de SER heeft voor deze groep geen specifieke regeling voorgesteld.
2. Ze behoren niet dot de doelgroep van ouderen. De IOAW biedt een inkomensvoorziening voor werknemers die werkloos zijn geworden na de leeftijd van 50 jaar. De SER heeft in zijn advies over de toekomstbestendigheid van de WW eveneens een tijdelijke inkomensvoorziening voorgesteld voor werknemers die werkloos zijn geworden ná de leeftijd van 50 jaar. De raad en het kabinet achten dit gerechtvaardigd gezien de kansen op de arbeidsmarkt, de duur van de werkloosheid en het opleidingsniveau. Een dergelijke rechtvaardiging is niet aanwezig voor jongere werklozen. Het amendement staat op gespannen voet met dit SER-advies.
De stimulans voor werkgever en werknemer om het werk te behouden dan wel bij onvrijwillige werkloosheid een nieuwe dienstbetrekking aan te gaan zal naar verwachting afnemen, omdat de IOAW geen vermogenstoets en een beperktere inkomenstoets kent dan de bijstandswet. Daarmee kan een hoger inkomen worden gegenereerd dan in de bijstandswet. Inspanningen van de werkgever en zoekgedrag van de werknemer kunnen daardoor negatief worden beïnvloed. Voorkomen moet worden dat ouderen maar zeker ook jongeren vroegtijdig worden «afgeschreven».
Het amendement leidt naar verwachting tot extra uitkeringslasten van circa € 25 mln. op jaarbasis. Hiervoor is geen dekking aangegeven.
Om deze redenen ontraad ik aanvaarding van dit amendement.
30 118, nr. 16 ingediend door de leden Vendrik en De Wit.
Dit amendement hangt samen met amendement 25 op het wetsvoorstel WIA. Daarin wordt voorgesteld de ondergrens voor de WGA te leggen op 25% in plaats van 35%. Het onderhavige amendement vertaalt dit door naar de bij eerste nota van wijziging voorgestelde wijziging van artikel 16 WW, die in het wetsvoorstel IWIA is opgenomen.
Op de merites ten principale van het voorstel om de ondergrens te stellen op 25% is reeds ingegaan bij amendement 25 op de WIA. Ik moge daarnaar verwijzen en ontraad op de aldaar genoemde argumenten de aanvaarding van dit amendement.
30 118, nr. 17 ingediend door de leden Vendrik, Bussemaker en De Wit.
Dit amendement regelt het recht op reïntegratie voor IVA-gerechtigden.
Dit amendement hangt samen met het amendement 27 op het wetsvoorstel WIA. Ik moge voor mijn reactie naar aldaar verwijzen.
30 118, nr. 18 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit.
Dit amendement hangt samen met amendement 32 op de Wet WIA. Doel van het amendement is de samenloop van WW- en WGA-uitkeringen te voorkomen, door de WW in de betreffende gevallen in de WGA te incorporeren.
Ik moge verwijzen naar mijn reactie op amendement 32 op het wetsvoorstel WIA.
30 118, nr. 19 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik, De Wit en Huizinga-Heringa.
Dit amendement heeft tot doel om personen met aanspraak op IVA-uitkering in de gelegenheid te stellen om het instrument sociale activering te gebruiken. Daarmee worden sociale uitsluiting en isolement bestreden en maatschappelijk nuttige activiteiten uitgevoerd die anders achterwege zouden blijven.
De WIA maakt zowel in uitkering als in reïntegratie een helder en principieel onderscheid tussen gedeeltelijk arbeidsgeschikte personen en volledig duurzaam arbeidsongeschikte personen. De IVA is volledig gericht op inkomensondersteuning van personen die juist geen mogelijkheden hebben tot arbeid bij een reguliere werkgever. Dit stelsel is geheel in de lijn met de SER, die meent dat voor deze categorie geldt, dat «er geen sprake meer is van reële arbeidsmarktkansen». Om die reden wordt niet ingezet op actieve bevordering van de arbeidsparticipatie en worden geen eisen gesteld aan sollicitatie-activiteiten.
Sociale activering wordt door UWV alleen ingezet als eerste stap op weg naar het uiteindelijke doel, te weten reguliere betaalde arbeid. Zoals aangegeven is juist kenmerkend voor personen met een IVA-uitkering dat dit doel niet haalbaar is. Daarom wordt ook geen sociale activering ingezet.
Indien het uitsluitende doel van de ondersteuning is het bestrijden van maatschappelijke uitsluiting en isolement door het verrichten van (maatschappelijk nuttige) activiteiten dan is sociale activering in het kader van de WIA niet aan de orde. In dat geval ligt het meer voor de hand om gebruik te maken van de ondersteuning die gemeenten kunnen bieden door middel van welzijnsvoorzieningen. Om deze redenen ontraad ik de aanvaarding van dit amendement.
30 118, nr. 20 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit.
Het amendement strekt ertoe de beslissingsautoriteit uit het wetsvoorstel IWIA te schrappen. De indieners zijn van mening dat introductie van de beslissingsautoriteit geen toegevoegde waarde heeft.
Het voorstel van de regering inzake een beslissingsautoriteit is een wezenlijk onderdeel van de WIA-voorstellen en heeft naar het oordeel van de regering zeker toegevoegde waarde. Daarmee wordt immers allereerst beoogd beslissingen van het UWV met betrekking tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid met voldoende waarborgen te omkleden. De besluitvorming inzake IVA-uitkeringen dient zorgvuldig plaats te vinden, gelet op de belangen die voor alle betrokkenen daarmee zijn gediend. De beslissingsautoriteit neemt de definitieve beslissing over de toekenning van een IVA-uitkering en de hoogte van die uitkering. De beslissingsautoriteit dient voorts bij te dragen tot een uniforme besluitvorming inzake de IVA-regeling. Vanwege deze overwegingen ontraad ik aanvaarding van dit amendement.
30 118, nr. 21 ingediend door de leden De Wit en Vendrik.
Dit amendement hangt samen met amendement 35 op het wetsvoorstel WIA. Daarin wordt voorgesteld de onderste twee arbeidsongeschiktheidsklassen zoals die nu ook in de WAO staan te handhaven. Het onderhavige amendement vertaalt dit door naar de bij eerste nota van wijziging voorgestelde wijziging van artikel 16 WW, die in het wetsvoorstel IWIA is opgenomen.
Op de overwegingen ten principale van het voorstel de onderste arbeidsongeschiktheidsklassen te handhaven is reeds ingegaan bij amendement 35 op het wetsvoorstel WIA. Ik moge daarnaar verwijzen en om de aldaar genoemde redenen aanvaarding van dit amendement ontraden.
30 118, nr. 22 ingediend door de leden De Wit, Bussemaker en Vendrik.
Dit amendement is een technische aanpassing die voortvloeit uit amendement 37 op het wetsvoorstel WIA.
Voor een reactie verwijs ik naar amendement 37 op de het wetsvoorstel WIA. Aangezien ik aldaar ontraad om de sanctiebevoegdheid louter aan het UWV te geven en niet aan eigenrisicodragers, geldt dat ook voor dit amendement dat strekt tot verdere technische aanpassingen die in verband hiermee noodzakelijk zouden zijn.
30 118 nr. 23 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit.
Dit amendement introduceert een premiekorting voor werkgevers die bovengemiddeld veel arbeidsgehandicapten in dienst hebben (progressieve afdrachtkorting).
Voor werkgevers wordt voorzien in diverse prikkels om gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemer in dienst te hebben. Zo wordt aan werkgevers die een gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemer in dienst nemen een premiekorting verleend gedurende drie jaar en bij het in dienst houden van een gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemer wordt een premiekorting verleend gedurende een jaar. Daarnaast wordt het risico van ziekteverzuim weggenomen doordat de werkgever bij ziekte van de gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemer een compensatie ontvangt voor de kosten van loondoorbetaling door middel van de aanspraak van de werknemer op ziekengeld, de zogenoemde no risk polis.
De Belastingdienst voorziet uitvoeringstechnische bezwaren verbonden aan dit amendement. Conform de systematiek na invoering van de Wfsv stellen werkgevers zelf vast welke premies voor hen van toepassing zijn. Hetzelfde geldt voor de in dit amendement genoemde teruggave. Werkgevers moeten zodoende ook zelf vaststellen in welke mate de in het amendement voorgestelde premiekorting van toepassing is. Dit betekent dus een administratieve last voor werkgevers. De berekening van de teruggave is daarnaast dermate complex dat verwacht mag worden dat hieraan heffingsrisico's voor de Belastingdienst verbonden zijn. Vanuit het oogpunt van rechtshandhaving vormt deze regeling dan ook geen optie.
Het amendement kan bovendien een verstorend effect hebben op de prikkelwerking van premiedifferentiatie. Bij een groter aantal arbeidsongeschikten zal een hogere gedifferentieerde premie betaald moeten worden. Onder het amendement zullen de premielasten weer verlaagd worden bij het in dienst houden van de zieke werknemers. De preventieve werking van premiedifferentiatie wordt daarmee verminderd.
Het amendement betreft dus een zeer bewerkelijke regeling met grote consequenties voor de uitvoering. Tevens is er onzekerheid over het te bereiken resultaat, bóvenop de hiervoor genoemde prikkels.
Gezien het bovenstaande, zie ik in dit amendement geen toegevoegde waarde en ontraad daarom de aanvaarding ervan.
30 118, nr. 24 ingediend door de leden Bussemaker, Vendrik en De Wit.
Dit amendement regelt dat mensen gebruik kunnen maken van de no risk polis en de premiekorting als van hen op grond van een medisch-arbeidskundige beoordeling is vastgesteld dat ze in verband met een ziekte of gebrek een belemmering hebben bij het verkrijgen of verrichten van arbeid. Met dit amendement wordt de beperking van de doelgroep ongedaan gemaakt.
Het amendement wordt ontraden. De regering is van mening dat de reïntegratie van personen met geringere beperkingen behoort tot de verantwoordelijkheid van sociale partners. Op het niveau van de arbeidsorganisatie dienen mogelijkheden te worden gerealiseerd om te bevorderen dat werknemers met lichtere beperkingen in dienst kunnen blijven van de werkgever of bij een andere werkgever in dienst kunnen komen. Meer dan nu worden deze personen als ze geen werk hebben, als werkzoekende benaderd. In de wetsvoorstellen WIA en Wet IWIA is dit tot uitdrukking gebracht. De regering sluit hiervoor aan bij het advies van de SER, Werken aan arbeidsgeschiktheid, en bij de commissie Donner. In de wetsvoorstellen beoogt de regering een passend instrumentarium te verstrekken ten behoeve van gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers. In het kader van het wetsvoorstel WIA is het percentage dat kwalificeert om in aanmerking te komen voor een uitkering of loonaanvulling, ten minste 35%.
Bij de vormgeving van het reïntegratiebeleid is aansluiting gezocht bij deze inzichten. De regering is van mening dat overheidsmiddelen voor reïntegratie in de vorm van een no risk polis en premiekorting alleen beschikbaar moeten zijn, indien de mate van de handicap zodanig is dat er substantiële belemmeringen optreden in het functioneren en dat daarom aangesloten moet worden bij het criterium in het wetsvoorstel WIA. In de derde nota van wijziging op de Wet IWIA zijn ook werknemers die de wachttijd hebben volgemaakt en niet ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn, maar geen werk hebben bij de eigen werkgever in aanmerking gebracht voor de no risk polis en de premiekorting indien ze binnen vijf jaar nadien een dienstbetrekking aangaan met een andere werkgever.
Met betrekking tot de gemeentelijke populatie wordt ook aangesloten bij de hiervoor vermelde inzichten. Gemeenten kunnen voor personen die niet kwalificeren voor de toepassing van de no risk polis en de premiekorting eigen middelen inzetten uit hun vrij besteedbare reïntegratiebudget. Om deze redenen ontraad ik aanvaarding van dit amendement.
Ten aanzien van het verzoek van uw Kamer met betrekking tot de lagere regelgeving WIA kan ik u het volgende melden.
Wat betreft de claimbeoordeling zijn onder meer relevant de aanpassing van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (dat in het kader van de voorhangprocedure aan uw Kamer is gezonden) en de ministeriële regeling die betrekking heeft op wetenschappelijke hulpmiddelen bij de claimbeoordeling (protocollen voor behandeling en begeleiding van omschreven ziektes met gebruikelijke hersteltermijnen). Ik zal u informeren over de betreffende regelingen.
Voorts zijn van belang de algemene maatregelen van bestuur die betrekking hebben op respectievelijk de reïntegratie, de sanctiemogelijkheden, de gegevensverstrekking, het dagloon en het inkomen en de ministeriële regeling die voorschrijft welke groepen worden vrijgesteld van de sollicitatieplicht.
Wat betreft de financiering gaat het om een algemene maatregel van bestuur die betrekking heeft op de WGA-premiedifferentiatie die met ingang van 2007 in werking treedt. Voorts is aan de orde geweest de ministeriële regeling met betrekking tot de mogelijkheid voor de werkgever om een deel van de WGA-premie te verhalen op de werknemer. In deze regeling worden onder andere de rekenregels gedefinieerd ter bepaling van de fictieve premie bij een eigenrisicodrager of een privaat verzekerde werkgever. Deze regels zijn noodzakelijk, omdat een eigenrisicodrager geheel geen premie betaalt (hij betaalt de uitkeringslasten immers direct zelf) en de privaat verzekerde werkgever niet perse een volledige verzekering hoeft af te sluiten (waardoor zijn verzekeringspremie lager is dan de totaal door hem verschuldigde lasten). In beide gevallen moet de werkgever wel weten wat hij precies mag inhouden bij de werknemer. Ook hierover zal ik u informeren.
Collectieve bovenwettelijke aanvullingen op de WGA
De heer Vendrik (GroenLinks) heeft gevraagd of het naar het oordeel van de regering bij alle WGA-uitkeringen mogelijk is dat bovenwettelijke aanvullingen de prikkelstructuur in de WGA doorkruisen.
In reactie daarop merk ik in de eerste plaats op dat het gaat om bovenwettelijke aanvullingen die door werkgevers- en werknemersorganisaties bij CAO zijn afgesproken. Het gaat derhalve niet om een individuele aanvullende verzekering die een werknemer eventueel heeft afgesloten. Het staat iedere werknemer vrij om zich aanvullend privaat te verzekeren. De private verzekeraar zal in dat geval ervoor zorgen dat in de verzekeringsovereenkomst voldoende stimulansen worden ingebouwd om het werk te hervatten voor zover dat mogelijk is.
In de tweede plaats merk ik op dat één van de uitgangspunten van het wetsvoorstel is dat werken moet lonen. Dat is de betekenis van de opmerking dat het onwenselijk is dat bovenwettelijke aanvullingen de prikkelstructuur in de WGA doorkruisen. Bij alle soorten WGA-uitkeringen zou dit het geval kunnen zijn.
Premierestitutie WGA-premie 2006
In de tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel Wet WIA (Kamerstukken II, 2004/05, 30 034, nr. 20) staat in de toelichting het volgende vermeld over premierestitutie voor eigenrisicodragers:
«Omdat in 2006 premiedifferentiatie in de WGA om uitvoeringstechnische redenen niet kan worden ingevoerd, geldt voor dat jaar dat de WGA-uitkeringen worden gefinancierd uit een uniforme premie. Deze uniforme premie bestaat uit twee componenten: één ten behoeve van de financiering van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (zowel oude WAO-uitkeringen als IVA-uitkeringen) en één ten behoeve van de financiering van de WGA-uitkeringen die in dat jaar zijn ontstaan. De aanvankelijk voorziene derde component, te weten de opslag in 2006 ten behoeve van de mitigering van de rentehobbel komt derhalve te vervallen. Eigenrisicodragers betalen in 2006 de WGA-uitkeringen die in 2005 en 2006 ontstaan als ook de uniforme premie. Om te voorkomen dat zij hierdoor dubbel betalen, ontvangen eigenrisicodragers in 2007 een korting op de Aof-premie.»
De omvang van de premiekorting in 2007 voor eigenrisicodragers 2006 zal overigens beperkt zijn. UWV heeft in haar position paper ten behoeve van de hoorzitting van de Vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 2 juni 2005 gemeld voor 2006 een premieniveau WGA van 0,03 à 0,04% te verwachten. Dit komt gemiddeld genomen neer op ca. € 10 per werknemer. Om te voorkomen dat zeer geringe bedragen moeten worden gerestitueerd zal worden bezien of een bodembedrag gehanteerd kan worden.
Mevrouw Bussemaker (PvdA) heeft verzocht om een reactie op het voorbeeld van de heer Van de Zandschulp, waaruit zou blijken dat de Wet WIA tot een nieuwe armoedeval bij werkhervatting leidt.
In reactie daarop merk ik het volgende op. Het voorbeeld heeft betrekking op een gespecialiseerd verpleegster die € 3 000 per maand verdient. Vervolgens valt zij wegens ernstige beperkingen uit. Bij de claimbeoordeling WAO wordt vastgesteld dat zij met haar beperkingen nog € 2 000 kan verdienen; dit is haar zogenaamde resterende verdiencapaciteit. Haar verlies aan verdiencapaciteit is dus € 1 000, zodat zij een mate van arbeidsongeschiktheid van 33,3% heeft.
De heer Van de Zandschulp werkt eerst uit wat de betrokken verpleegster ingevolge de huidige wetgeving zou ontvangen. Zij heeft aanspraak op een WAO-uitkering van 21% van € 3 000, dat wil zeggen € 630. Daarnaast maakt hij onderscheid tussen werken en niet-werken. Als de verpleegster werkt en haar resterende verdiencapaciteit volledig weet te benutten, ontvangt zij een loon van € 2 000. Als zij niet werkt, ontvangt zij een WW-uitkering van € 1 470. Hieruit concludeert de heer Van de Zandschulp dat werken in haar geval dus lonend is, omdat zij meer verdient dan de WW-uitkering bij niet-werken.
Vervolgens bespreekt de heer Van de Zandschulp de inkomenspositie van de verpleegster ingevolge de toekomstige wetgeving. Omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft zij geen aanspraak op een WIA-uitkering. Vervolgens wordt hetzelfde onderscheid gemaakt tussen werken en niet-werken. Als de verpleegster werkt en haar resterende verdiencapaciteit volledig weet te benutten, ontvangt zij een loon van € 2 000. Als zij niet werkt, ontvangt zij een WW-uitkering van € 2 100. Hieruit concludeert de heer Van de Zandschulp dat werken in haar geval dus niet lonend is, omdat zij minder verdient dan de WW-uitkering bij niet-werken.
Over deze conclusie merk ik het volgende op. Deze is in zoverre juist dat de betrokken verpleegster na 104 weken ziekte beter af is met een WW-uitkering dan met werk waarmee ze haar resterende verdiencapaciteit benut. Dit is echter een momentopname. De WW-uitkering is tijdelijk en zal op een gegeven moment worden beëindigd. Daarentegen ziet haar toekomstperspectief bij werken er veel gunstiger uit. Zo is er een reële kans dat haar resterende verdiencapaciteit door het werken zal toenemen; immers, tweederde van de gedeeltelijk arbeidsgeschikten herstelt volledig. Mede daardoor is er een grote kans dat ze in de toekomst meer zal gaan verdienen dan € 2 100.
De heer Van de Zandschulp vervolgt zijn voorbeeld met dat de betrokken verpleegster toch blijft werken tegen, als gezegd, een loon van € 2 000. Vervolgens wordt zij twee jaar later in een reorganisatiegolf ontslagen. Zij zal daarom een WW-uitkering van € 1 400 ontvangen. Daaruit trekt de heer Van de Zandschulp de conclusie dat haar werk tegen lager loon met volledige benutting van haar resterende verdiencapaciteit opnieuw wordt afgestraft. Onder de huidige wetgeving zou ze volgens hem namelijk een WW-uitkering van € 1 470 ontvangen. De WIA kent volgens hem dan ook averechtse/perverse effecten die de arbeidsparticipatie ontmoedigen. De huidige wetgeving is volgens de heer Van de Zandschulp op dit punt dan ook superieur.
Over deze conclusie merk ik op dat de heer Van de Zandschulp waarschijnlijk een foutief uitgangspunt heeft gehanteerd. Onder de huidige wetgeving ontvangt de betrokken verpleegster na het ontslag ook een WW-uitkering van 70% van haar laatste loon (€ 2 000), en niet – zoals de heer Van de Zandschulp abusievelijk veronderstelt – van 49% van € 3 000. Met andere woorden, de WW-uitkering na het ontslag is in dit voorbeeld onder de nieuwe wetgeving niet lager of hoger dan onder de oude wetgeving. Het is dus niet zo, zoals de heer Van de Zandschulp stelt, dat de betrokken verpleegster opnieuw wordt afgestraft.
Gemeentebudgetten reïntegratie
In het debat werd gevraagd naar de gemeentelijke budgetten die beschikbaar zijn voor reïntegratie. Verwezen kan worden naar hoofdstuk 4 van de nota naar aanleiding van het verslag van de IWIA. Met betrekking tot de in het debat genoemde bedragen meld ik u het volgende.
Door de meeneemregeling van 75% van het toegekende budget zijn gemeenten zelf in staat om het beschikbare budget over verschillende jaren te verdelen en zelf prioriteiten te stellen over de benutting van reïntegratiemiddelen over de verschillende doelgroepen. Bovendien is gebleken dat de gemeenten in 2004 ruim € 300 mln hebben overgehouden op hun beschikbare middelen voor het werkdeel van de WWB. Dit kan op basis van gegevens over 2004, die gemeenten aan het ministerie van SZW hebben verstrekt in het kader van het voorlopige Verslag over de uitvoering (vVodu), worden vastgesteld. De beschikbare middelen bestonden uit een budget van € 1 586 miljoen dat door het ministerie van SZW voor 2004 was verstrekt en een budget van ongeveer € 220 miljoen dat via de meeneemregeling door gemeenten naar 2004 was overgeheveld.
In een Algemeen Overleg van de vaste commissie voor Defensie met staatssecretaris Van der Knaap op 20 juni jl. over de Veteranennota is het arbeidsongeschiktheidsrisico van militairen aan de orde gesteld. In dit overleg is onder andere gesproken over het risico dat uitgezonden militairen die deelnemen aan vredesoperaties kunnen lopen om bepaalde ziektes zoals PTSS te krijgen, over de gevolgen van de WIA voor deze groep en de relatie met het militair invaliditeitspensioen. Hierover zijn verschillende moties ingediend.
Met het ministerie van Defensie heb ik afgesproken over deze onderwerpen met de staatssecretaris van Defensie te overleggen. Ik zeg u toe de Kamer hierover te informeren.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30034-43.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.