30 034
Bevordering van het naar arbeidsvermogen verrichten van werk of van werkhervatting van verzekerden die gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn en tot het treffen van een regeling van inkomen voor deze personen alsmede voor verzekerden die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen)

nr. 32
AMENDEMENT VAN HET LID BUSSEMAKER C.S.

Ontvangen 27 juni 2005

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

Aan artikel 7.2.4 worden vier leden toegevoegd, luidende:

4. Voor de verzekerde:

a. wiens dienstbetrekking in de zin van de Werkloosheidswet is geëindigd na het ontstaan van recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk, en

b. die in de 39 weken onmiddellijk voorafgaande aan de dag van eindiging van die dienstbetrekking in ten minste 26 weken als werknemer arbeid heeft verricht;

wordt de hoogte van de vervolguitkering, gedurende de periode dat recht zou hebben bestaan op een loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering indien de dag van eindiging van de dienstbetrekking de eerste dag na afloop van de wachttijd zou zijn geweest, verhoogd met hetgeen die loongerelateerde uitkering zou hebben bedragen.

5. Voor de vaststelling van het in het vierde lid, onderdeel b, bedoelde aantal van 26 weken wordt de in een week verrichte arbeid slechts in aanmerking genomen, voorzover deze betrekking heeft op de geëindigde dienstbetrekking, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, en op een of meer dienstbetrekkingen waarvoor eerstgenoemde dienstbetrekking in de plaats is gekomen, en voorzover deze niet reeds eerder heeft geleid tot het ontstaan van een recht op loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering of tot toepassing van het vierde lid.

6. Artikel 7.1.5, tweede lid, en de regels gesteld op grond van artikel 7.1.5, derde en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

7. Voor de berekening van de hoogte van de loongerelateerde uitkering, bedoeld in het vierde lid, wordt als dagloon beschouwd het dagloon dat zou zijn vastgesteld indien die uitkering een uitkering op grond van de Werkloosheidswet zou zijn geweest.

II

In artikel 9.2, tweede lid, komt de zinsnede «waar de verzekerde, zonder toepassing van artikel 7.2.4, derde lid, recht op zou hebben» te luiden: waar de verzekerde, zonder toepassing van artikel 7.2.4, vierde tot en met zevende lid, recht op zou hebben.

III

In artikel 9.2 wordt, onder vernummering van het derde lid tot het vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:

3. De door de eigenrisicodrager op grond van het eerste lid aan de verzekerde betaalde vervolguitkering, bedoeld in hoofdstuk 7, alsmede de op grond van enige wet hierover verschuldigde premies die daarop niet in mindering kunnen worden gebracht, kunnen door hem op het UWV worden verhaald voorzover de vervolguitkering is verhoogd op grond van artikel 7.2.4, vierde tot en met zevende lid.

IV

In artikel 9.2, vierde lid, (nieuw) wordt «het tweede lid» vervangen door: het tweede en derde lid.

Toelichting

Anders dan de regering in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel WIA1 en in de nota naar aanleiding van verslag 2 wellicht doen vermoeden, bestaat met het huidige wetsvoorstel nog steeds de mogelijkheid dat iemand zowel een beroep op een WW- als een WGA-uitkering moet doen. Dit is het geval bij mensen die langdurig een WGA-uitkering ontvangen, terwijl ze ook (een deel van) hun resterende verdiencapaciteit benutten. Als zij hun werk kwijt raken, bijvoorbeeld omdat het bedrijf waar ze werken failliet gaat, kunnen ze volgens het wetsvoorstel een beroep doen op de WW. Dit amendement heeft tot doel deze samenloop van WGA en WW tegen te gaan door de WW ook in de betreffende gevallen in de WGA te incorporeren.

De samenloop van WGA en WW doet zich voor als iemand met een WGA-uitkering werkt gedurende een periode die langer is dan de referte-eis van de WW, vervolgens buiten zijn schuld zijn werk kwijtraakt en een WW-uitkering aanvraagt. Dit is onwenselijk, omdat de betrokken uitkeringsgerechtigde dan moet voldoen aan de eisen van twee verschillende uitkeringsregimes en hij mogelijk van twee verschillende uitkeringsinstanties (eigenrisicodrager en UWV) een uitkering ontvangt. Deze samenloop van uitkeringsinstanties hindert bovendien de reïntegratie.

Met dit amendement wordt bewerkstelligd dat WGA'ers een verhoging van hun vervolguitkering krijgen, als zij naast hun uitkering werken, hun dienstbetrekking verliezen en op dat moment voldoen aan de referte-eis van de WW. Hiermee neemt de uitkering toe tot de hoogte van de loongerelateerde uitkering die zou zijn ontstaan als de dag van de eindiging van de wachttijd zou zijn gelegen op de dag van de eindiging van dienstbetrekking.

Om uitvoeringstechnische redenen is het onwenselijk om een nieuw recht op een WGA-uitkering te laten ontstaan, als een WGA'er die voldoet aan de referte-eis, zijn baan kwijtraakt. Daarom is voor een andere constructie gekozen: verhoging van de vervolguitkering. Aangezien het WIA-dagloon wordt berekend aan de hand van alle dienstbetrekkingen in de referteperiode en het WW-dagloon aan de hand van de geëindigde dienstbetrekking, is er voor gekozen om de hoogte van het dagloon van de– niet ontstane – loongerelateerde WGA-uitkering te bepalen als ware dat een WW-uitkering.

De gekozen constructie komt erop neer dat een verhoogde vervolguitkering betaald zal worden vanaf het einde van de dienstbetrekking. Dit geldt zowel voor WGA'ers die op de dag vóór hun ontslag recht hadden op een loonaanvullingsuitkering (die eindigt omdat betrokkene door zijn werkloosheid niet meer voldoet aan de inkomenseis), als voor WGA'ers die op de dag voor hun ontslag een vervolguitkering ontvingen.

Voor de WGA-uitkeringsgerechtigde die recht heeft op een loongerelateerde uitkering, zal die loongerelateerde uitkering bij ontslag gewoon doorlopen. Op het moment van de beëindiging van de dienstbetrekking start de periode waarin de vervolguitkering verhoogd kan worden. Loopt die periode nog op het moment dat deze WGA'er overgaat van de loongerelateerde naar de vervolguitkering, dan heeft hij recht op een verhoging van de vervolguitkering tot het eind van die periode.

Op grond van onderdeel III kan de eigenrisicodrager de vervolguitkering, voorzover deze hoger is door de toepassing van artikel 7.2.4, vierde tot en met zevende lid, verhalen op het UWV. Onderdeel IV bevat een technische aanpassing in verband met onderdeel III.

Deze wijziging hangt samen met amendement 18 op de Invoeringswet Wet WIA. In dat amendement wordt onder meer geregeld dat UWV de verhoging van de vervolguitkering gedurende het eerste half jaar kan verhalen op het desbetreffende wachtgeldfonds.

Bussemaker

Vendrik

De Wit


XNoot
1

Paragraaf 9.1, pagina 69: «Zoals gezegd is de WW voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten in de WGA geïncorporeerd.»

XNoot
2

Pagina 8: «De gedeeltelijk arbeidsgeschikte behoeft straks geen beroep te doen op de WW naast zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering.»

Naar boven