nr. 19
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 juni 2005
Op 16 juni heb ik u de CPB-toets gezonden inzake de rentehobbel in
de WGA-regeling. Het kabinet heeft het CPB om een dergelijke toets gevraagd
op verzoek van uw Kamer, gegeven de recente ramingen met betrekking tot de
verwachte instroom in de WGA en in het verlengde daarvan de gevolgen voor
de hoogte van de rentehobbel. Het kabinet heeft De Nederlandsche Bank gevraagd
om de vraag betreffende de mogelijke meerwaarde van een waarborgfonds te beantwoorden.
Dit antwoord treft u bijgaand aan1. Om zicht te
krijgen op de hoogte van de rentehobbel bij uiteenlopende perioden, heb ik
het CPB om een plausibiliteitstoets gevraagd, welke is bijgevoegd1.
Conform mijn toezegging doe ik u hierbij het oordeel van het kabinet over
de uitvoering van de WGA toekomen, mede in het licht van de CPB-notitie en
het antwoord van DNB.
Het CPB geeft in zijn toets aan dat uit de literatuur geen theoretische
noch empirische aanwijzingen blijken die antwoord geven op de vraag wat de
meest efficiënte en effectieve uitvoeringssystematiek is. De toets geeft
dus geen argumenten voor een publieke uitvoering. Evenmin wijst de CPB-toets
richting een volledig privaat stelsel. Het CPB wijst wel op de plausibiliteit
van het kabinetsvoorstel: «Een hybridesysteem zou een extra prikkel
vormen voor private verzekeraars om de WGA zo efficiënt mogelijk uit
te voeren, mits er sprake is van gelijke condities ten aanzien van premiedifferentiatie.
Een hybridestelsel kan zo een zekere veiligheidsklep vormen in het geval private
premies onverhoopt structureel hoger zouden uitvallen dan de publieke premie.»
Het kabinet concludeert dat een stelsel van keuzevrijheid de beste uitgangspositie
biedt voor een efficiënte en effectieve uitvoering. In dit model is er
enerzijds ruimte voor maatwerk in de private sfeer, terwijl anderzijds het
UWV een tegenwicht vormt tegen ongewisse prijsontwikkeling. Het kabinetsvoorstel
is daarmee ook een ingroeimodel. De verwachting is dat werkgevers
geleidelijk aan van hun keuzevrijheid gebruik gaan maken, al dan niet in combinatie
met het eigen beleid inzake preventie en reïntegratie. Hierin kunnen
ook sociale partners een stimulerende rol spelen.
Het kabinet realiseert zich dat uitvoering van het stelsel van keuzevrijheid,
zoals voorzien met ingang van 2006 in het voorstel Invoeringswet WIA, uitvoeringstechnisch
hoge eisen stelt en voor de ontwikkeling van de werkgeverslasten niet zonder
risico is. Om tot een verantwoorde en zorgvuldige uitvoering van dit stelsel
te komen, stelt het kabinet daarom voor het level playing field, zoals dat
is beschreven in het voorstel Invoeringswet WIA, niet in het overgangsjaar
2006 maar in 2007 te implementeren. Hierdoor zal de complexiteit van de uitvoering
verminderen. Ingaande 2007 ontstaat daarmee voor werkgevers een reële
keuzevrijheid op basis van premiedifferentiatie, die dan ook door het UWV
zal worden toegepast. Verzekeraars krijgen aldus onder gelijkwaardige condities
toegang tot de WGA-markt. De tijdelijke lastenverzwaring die vanaf 2007
vanwege de zogenoemde rentehobbel zal optreden, zal ingaande 2007 macro-economisch
worden gecompenseerd. Deze compensatie wordt ingepast in het kader van het
budgettaire beeld.
Voor het jaar 2006 zal de bestaande mogelijkheid om eigen risico te dragen
gecontinueerd worden. Dit wil zeggen dat de werkgevers in 2006 voor de WGA
eigenrisicodrager kunnen worden voor de WGA-lasten van de eerste vier jaar.
De WGA kent in 2006 nog een ongedifferentieerde UWV-premie, zonder opslag.
Degenen die thans reeds voor de WAO eigenrisicodrager zijn, worden van rechtswege
eigenrisicodrager WGA, tenzij ze aangeven dit niet te wensen.
De duur van eigen risicodragen met ingang van 2007 zal tijdig in 2006
nader worden bepaald. Hierbij zal worden afgewogen dat enerzijds het belang
dat de eigenrisicodrager heeft bij reïntegratie toeneemt met de duur
en anderzijds dat de tijdelijke lastenverzwaring als gevolg van de rentehobbel
daardoor ook toeneemt.
Het bovenstaande zal worden uitgewerkt in een nota van wijziging.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus