Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 30027 nr. 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 30027 nr. 8 |
Ontvangen 17 mei 2005
Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:
Artikel I, onderdeel G, komt te luiden:
Artikel 3.8 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste wordt «de houder van die vergunning» vervangen door «de houder van die vergunning geheel of gedeeltelijk» en wordt na «Onze Minister» ingevoegd: onverminderd hetgeen is bepaald in het derde lid.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De voorschriften en beperkingen die aan een geheel of gedeeltelijk over te dragen vergunning zijn verbonden kunnen met het oog op het waarborgen van bestaande belangen worden gewijzigd dan wel aangevuld met nieuwe voorschriften of beperkingen.
3. In het vierde lid wordt «doet Onze Minister mededeling van het besluit tot die toestemming, van het al dan niet verbonden zijn van voorschriften aan die toestemming, alsmede van een besluit tot wijzigingen van die voorschriften in de Staatscourant» vervangen door: doet Onze Minister mededeling in de Staatscourant van het besluit tot die toestemming, van het al dan niet gewijzigd zijn van de aan de vergunning verbonden voorschriften alsmede van het besluit nieuwe voorschriften aan de vergunning te verbinden.
Artikel I, onderdeel L, komt te luiden:
In artikel 4.10, eerste lid, onderdeel a, wordt «indien hij er bij beëindiging van de overeenkomst voor kiest de desbetreffende elektronische communicatiedienst voortaan van een andere aanbieder af te nemen» vervangen door: na beëindiging van de levering van de dienst in het geval de beëindiging van de levering plaatsvindt ten gevolge van een rechtsgeldige beëindiging van de overeenkomst.
Na artikel I, onderdeel M, wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 6a.11 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
6. Artikel 6a.2, derde lid, is van overeenkomstige toepassing
De in artikel I, onderdeel CC, voorgestelde wijziging van artikel 15.1, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. De onderdelen a tot en met d worden verletterd tot respectievelijk b tot en met e.
2. Ingevoegd wordt een nieuw onderdeel, luidende:
a. In onderdeel a vervalt de zinsnede «, met uitzondering van die bepalingen die betrekking hebben op het aanbieden van openbare elektronische communicatiewerken of openbare elektronische communicatiediensten en niet zien op de technische aspecten van het gebruik».
Na artikel I, onderdeel CC, wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
Artikel 15.12 komt als volgt te luiden:
De werking van een beschikking als bedoeld in artikel 15.10, eerste lid, wordt, voorzover bij die beschikking een boete wordt opgelegd, opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
Het in artikel I, onderdeel EE, voorgestelde artikel 18.16 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid wordt in onderdeel b «criteria» vervangen door «de eisen», wordt in onderdeel c de puntkomma aan het slot vervangen door een punt, en vervalt onderdeel d.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Onze Minister kan een aanwijzing intrekken indien:
a. de aangewezen organisatie niet meer voldoet aan de haar gestelde eisen om in aanmerking te komen voor een aanwijzing;
b. de aangewezen organisatie de bij of krachtens deze wet gestelde regels, dan wel de aan de aanwijzing verbonden voorschriften niet nakomt.
Het in artikel I, onderdeel HH, voorgestelde artikel 18.17a wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid wordt in onderdeel b «criteria» vervangen door «de eisen», wordt in onderdeel c de puntkomma aan het slot vervangen door een punt, en vervalt onderdeel d.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Onze Minister trekt een aanwijzing in indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de haar gestelde eisen om voor een aanwijzing in aanmerking te komen en de instelling niet binnen een door Onze Minister gestelde termijn heeft aangetoond aan de eisen te voldoen.
3. In het vierde lid wordt «criteria of voorschriften» vervangen door: gestelde eisen.
4. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Onze Minister kan een aanwijzing intrekken indien de aangewezen instelling de bij of krachtens deze wet gestelde regels, dan wel de aan een aanwijzing verbonden voorschriften niet nakomt.
Artikel II, onderdeel A, komt te luiden:
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, onderdeel o, wordt «niet zijnde een beschermde afnemer» vervangen door: niet zijnde afnemers als bedoeld in artikel 95a, eerste lid.
2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «2 MW» vervangen door: 2 MVA.
Artikel II, onderdeel L, komt te luiden:
Artikel 16c wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «1 MW» vervangen door: 1 MVA.
2. Lid 1a wordt vernummerd tot het tweede lid en het tweede en derde lid worden vernummerd tot het derde en vierde lid.
3. In het vijfde lid wordt «een aansluiting» vervangen door: een aansluiting als bedoeld in het eerste lid.
In artikel II, onderdeel N, wordt in het tweede onderdeel de aanduiding «3.» vervangen door: d..
Artikel II, onderdeel Q, vervalt.
Artikel II, onderdeel S, vervalt.
Na artikel II, onderdeel PP wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 86a, vierde lid, wordt «2 MW» vervangen door: 2 MVA.
Artikel III, onderdeel R, onder 1, komt te luiden:
1. In het eerste lid vervalt «onderscheidenlijk die activiteiten» en wordt «de artikelen 12f en 81c» vervangen door: de artikelen 12f of 12g, 81c of 82.
Artikel III, onderdeel NN, onder 1, komt te luiden:
1. In het eerste lid wordt «en vervolgens telkens na vier jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de Gaswet in de praktijk» vervangen door: en vervolgens telkens na zes jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
In de in artikel XXII voorgestelde wijziging van artikel 13 van de Algemene Kinderbijslagwet wordt in onderdeel 1 de zinsnede «telkens vervangen door «consumentenprijsindex» en» vervangen door: telkens vervangen door «de consumentenprijsindex» en.
In artikel 3.8 is de overdracht van vergunningen geregeld. Een vergunninghouder kan zijn vergunning geheel of gedeeltelijk overdragen aan een ander nadat hij daarvoor toestemming heeft verkregen van de Minister van Economische Zaken. Volgens het tweede lid kunnen aan die toestemming voorschriften worden verbonden. Onduidelijk is wat die voorschriften zouden kunnen inhouden.
Doel van eventuele voorschriften en beperkingen die aan een toestemming kunnen worden verbonden, is het kunnen waarborgen dat de verplichtingen die de oorspronkelijke vergunninghouder heeft, worden nagekomen. Dit is niet duidelijk af te leiden uit de geldende tekst. Daarom wordt een wijziging van het tweede lid voorgesteld. In het voorgestelde gewijzigde tweede wordt geregeld dat in geval van een geheel of gedeeltelijke overdracht bestaande voorschriften en beperkingen kunnen worden gewijzigd en zonodig worden aangevuld met het oog op het behartigen van bestaande belangen. Bij de overdracht van een vergunning kan het nodig zijn dat bestaande voorschriften (technisch) worden aangepast aan de nieuwe situatie. Denk bijvoorbeeld aan het wijzigen van opstelpunten waardoor ook bepaalde technische voorschriften moeten worden aangepast. Daarnaast kan het bij een gedeeltelijke overdracht van een vergunning nodig zijn de verplichtingen die eerst berustten op één vergunning op de juiste manier te verdelen over twee vergunningen zodat de daarmee samenhangende belangen voldoende gewaarborgd blijven. Het is dus uitdrukkelijk niet de bedoeling om in het kader van een overdracht bestaande verplichtingen te verzwaren.
Met de voorgestelde wijziging wordt elk mogelijk misverstand over het ingaan van de verplichting nummerportabiliteit te bieden, voorkomen. De verplichting om nummerportabiliteit te bieden geldt niet alleen bij een overeengekomen beëindiging van de levering van de elektronische communicatiedienst maar ook in het geval een overeenkomst door opzegging wordt beëindigd. Wel moet er steeds sprake zijn van een rechtsgeldige beëindiging van de overeenkomst.
In artikel 6a.2, eerste lid, van de Telecommunicatiewet is geregeld dat het college passende verplichtingen kan opleggen aan ondernemingen die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht. In het derde lid van artikel 6a.2 is aangegeven wanneer een verplichting passend is. Indien er sprake is van een uitzonderlijk probleem op de relevante markt kan het college niet alleen verplichtingen opleggen krachtens artikel 6a.2, maar ook krachtens artikel 6a.11. Krachtens artikel 6a.11 opgelegde verplichtingen moeten ook passend zijn. Dit is geregeld in het eerste lid van artikel 6a.11. Het begrip «passend» dient in artikel 6a.11 op eenzelfde wijze te worden uitgelegd als het begrip «passend» in artikel 6a.2. Om hierover ieder misverstand weg te nemen wordt artikel 6a.2, derde lid, van overeenkomstige toepassing verklaard.
In artikel 15.1 is het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet geregeld. Het toezicht is verdeeld over de minister en het college van de onafhankelijke post en telecommunicatie-autoriteit. Daarnaast houdt de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit toezicht op de naleving van een enkel artikel namelijk artikel 6a.20. De methodiek die is gekozen bij de verdeling van toezichthoudende taken tussen de minister en het college bestaat hierin dat de bepalingen waarop de minister toezicht houdt in artikel 15.1, eerste lid expliciet zijn genoemd en dat op de overige bepalingen van de Telecommunicatiewet (die dus niet zijn genoemd in artikel 15.1, eerste lid,) door het college toezicht wordt gehouden. In artikel 15.1, eerste lid, onderdeel a, wordt de minister aangewezen als toezichthoudende instantie op het gebruik van frequentieruimte, zij het dat een deel van het toezicht aan het college is opgedragen. Het betreft de bepalingen die betrekking hebben op het aanbieden van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten en die niet zien op de technische aspecten van het gebruik.
De achterliggende gedachte bij deze verdeling was dat het college toezicht houdt op verplichtingen voor aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten en openbaar elektronisch communicatienetwerken die mede de (kwaliteit van de) dienstverlening betreffen. Voor het grootste deel vloeien die verplichtingen voort uit algemeen verbindende voorschriften, voor een (zeer) klein deel uit specifieke voorschriften verbonden aan een frequentievergunning. Het algemene toezicht op de naleving van voorschriften voor gebruik van frequenties berust bij de vergunningverlener, de minister. Voorbeelden hier van zijn het toezicht op doelmatig gebruik van frequenties en de naleving van technische voorschriften, maar ook verplichtingen die voortvloeien uit de criteria die zijn toegepast bij een vergelijkende toets. In het Frequentiebesluit zoals dat luidde tot 23 maart 2005 was deze tweedeling terug te vinden in de artikelen 16 en 17. Zowel artikel 16 als 17 bevatte een limitatieve opsomming van mogelijke voorschriften en beperkingen die aan een vergunning verbonden konden worden. De voorschriften en beperkingen uit artikel 16 konden betrekking hebben op alle vergunningen, en waren in hoge mate technisch van aard. De voorschriften en beperkingen uit artikel 17 betroffen allereerst uitsluitend vergunningen die betrekking hadden op het gebruik van frequentieruimte voor het aanbieden van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten. Voorts ging het alleen om voorschriften en beperkingen in het belang van een goede dienstverlening. Het toezicht op de naleving van artikel 16 berust bij de minister, het toezicht op de naleving van artikel 17 bij het college.
Met de implementatie van het geharmoniseerde Europese regelgevende kader voor de elektronische communicatiesector is de systematiek van de Telecommunicatiewet gewijzigd. Verplichtingen voor aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten ten aanzien van de dienstverlening zijn zoveel mogelijk techniek-onafhankelijk gemaakt en gelden voor alle aanbieders in een bepaalde categorie, of betreffen verplichtingen die opgelegd zijn aan partijen met aanmerkelijke marktmacht. Al deze mogelijke verplichtingen zijn in materiële wetgeving vastgelegd, en niet gekoppeld aan het al of niet gebruiken van frequentieruimte. Op het naleven van al deze regels wordt door het college toezicht gehouden. Daarnaast kunnen specifieke verplichtingen worden opgelegd aan gebruikers van frequentieruimte in de vorm van voorschriften en beperkingen die aan een frequentievergunning kunnen worden verbonden. Deze laatste voorschriften en beperkingen moeten in overeenstemming zijn met de in deel B van de bijlage bij richtlijn 2002/20/EG (de Machtigingsrichtlijn) opgenomen voorwaarden. De Machtigingsrichtlijn maakt daarbij geen onderscheid naar frequentiegebruik voor openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten en andere niet openbare diensten. Een gevolg hiervan is dat de voorschriften betreffende de kwaliteit van de dienst en het netwerk waarop het college bij openbare elektronische communicatienetwerken en diensten toezicht zou moeten houden als zodanig niet meer zijn toegestaan.
Zulke voorschriften kunnen slechts worden gegeven voorzover ze te herleiden zijn tot daadwerkelijk en efficiënt gebruik van frequenties. Omdat daadwerkelijk en efficiënt gebruik van frequenties sterk gerelateerd is aan technische aspecten van het frequentiegebruik is het gewenst dit toezicht in alle gevallen door de minister te laten plaatsvinden. Met de voorgestelde wijziging wordt hierin voorzien.
Inmiddels is het Frequentiebesluit aan de systematiek van de Machtigingsrichtlijn aangepast. De voorschriften uit artikel 16 zijn materieel grotendeels gehandhaafd, waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij deel B van de bijlage van de Machtigingsrichtlijn. De aanvullende voorschriften voor frequentiegebruik ten behoeve van openbare netwerken of openbare diensten uit artikel 17 zijn geschrapt. Voor het frequentiegebruik voor openbare dienstverlening geldt nu een identiek regime als voor het overige frequentiegebruik. De reden voor de tweedeling in het toezicht is hiermee vervallen.
Tevens wordt hierdoor voor vergunninghouders meer duidelijkheid gecreëerd over welke instantie verantwoordelijk is voor het toezicht. In de praktijk kunnen frequenties zowel voor openbare elektronische communicatiediensten als voor andere dienstverlening worden gebruikt en kan het gebruik in de tijd wijzigen.
Het handhaven van de tweedeling zou er toe leiden dat de vraag wie het toezicht zou moeten uitoefenen bepaald zou worden door het feitelijk gebruik dat van de frequenties wordt gemaakt. Het kan er zelfs toe leiden dat identieke voorschriften door twee toezichtsinstanties worden gehandhaafd. Dat schept te veel onduidelijkheid. Door te kiezen voor één toezichthoudende instantie wordt deze onduidelijkheid weggenomen.
Het huidige artikel 15.12 schorst de werking op van een beschikking als bedoeld in artikel 15.10, eerste lid, tot de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld totdat op het beroep is beslist. De beschikkingen bedoeld in artikel 15.10, eerste lid, zijn beschikkingen waarmee een administratieve boete wordt opgelegd en op grond van onderdeel c van dat artikel ook beschikkingen inhoudende een last onder dwangsom die ingevolge artikel 15.2, derde lid, door de Nederlandse mededingingsautoriteit kunnen worden opgelegd ingeval van overtreding van artikel 6a.20, derde lid. De opschorting van een last onder dwangsom tot de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld tot op het beroep is beslist, is onwenselijk. Als gevolg van een opschortende werking zou de effectiviteit van het instrument van de last onder dwangsom illusoir worden. De opschortende werking van de last onder dwangsom als gevolg van het bepaalde in artikel 15.12 is in de wet «geslopen» als gevolg van een wijziging van artikel 15. 10, eerste lid, bij de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002. Bij die wijziging is abusievelijk nagelaten de tekst van artikel 15.12 aan te passen in die zin dat de opschorting alleen betrekking heeft op beschikkingen inhoudende een administratieve boete. Met het voorgestelde nieuwe artikel 15.12 wordt de opschortende werking alsnog beperkt tot beschikkingen die betrekking hebben op administratieve boeten.
De vervallen onderdelen d in het tweede lid van de artikelen 18.16 en 18.17a zijn overbodig omdat er geen noodzaak is voorschriften te geven met betrekking tot vorm en inhoud van de door een organisatie of instelling af te geven bewijs van toetsing respectievelijk af te geven verklaring van overeenstemming voor een veilig middel.
Voorts worden de voorgestelde gronden voor intrekking van een aanwijzing gewijzigd omdat het wenselijk is dat een aanwijzing ook kan worden ingetrokken indien de aangewezen organisatie of instelling – ook na toepassing van de administratieve handhavingsmiddelen van hoofdstuk 15 – de bij of krachtens de wet gestelde regels, dan wel de aan een aanwijzing verbonden voorschriften niet wenst na te komen.
In de Elektriciteitswet 1998 wordt op verschillende plaatsen verwezen naar de eenheid «MVA» en «MW». In het voorliggende wetsvoorstel was voorgesteld om op alle plaatsen te verwijzen naar de eenheid «MW». Bij nadere beschouwing bleek dit niet correct. Deze onderdelen strekken er toe om in die artikelen van de Elektriciteitswet 1998 waarin een vermogenswaarde van een aansluiting wordt genoemd, te verwijzen naar MVA en in andere gevallen te verwijzen naar MW. Dit betekent dat in artikel 1, tweede lid, onderdeel b, in plaats van naar MW wordt verwezen naar MVA (onderdeel H). Ook in artikel 16c, eerste lid, wordt nu verwezen naar MVA in plaats van naar MW (onderdeel I). In de artikelen 23, derde lid, en 27, tweede lid, was in voorliggend wetsvoorstel ten onrechte MVA gewijzigd in MW, dit wordt in de onderdelen K en L weer ongedaan gemaakt. Ook in artikel 86a, vierde lid, moet worden verwezen naar MVA. Onderdeel M strekt hiertoe.
In artikel 14, eerste lid, van de Gaswet staat de zinsnede «onderscheidelijk die activiteiten». Deze zinsnede is zonder betekenis. Om verwarring te voorkomen wordt voorgesteld deze zinsnede te schrappen.
Met dit artikel wordt een aanvullende wijziging doorgevoerd in artikel III, onderdeel NN, dat betrekking heeft op artikel 66 van de Gaswet. In dit artikel wordt bepaald dat elke vier jaar een evaluatie van de Gaswet plaats vindt. In lijn met de voorgestelde wijziging van de Elektriciteitswet 1998, wordt voorgesteld te bepalen dat elke zes jaar een evaluatie van de Gaswet geschiedt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30027-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.