30 016
Wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het preventief inzetten van reïntegratie-instrumenten, het opdragen van de reïntegratietaak aan overheidswerkgevers, het ondersteunen van WAO-herbeoordeelden bij scholing, het subsidiëren van scholing in het kader van de WAJONG en enkele andere wijzigingen in wetten die de reïntegratie-instrumenten betreffen

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

Met dit wetsvoorstel wordt in de Werkloosheidswet (hierna: WW) een zestal wijzigingen aangebracht alsmede een wijziging in de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (hierna: Wet REA), de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (hierna: WAJONG), de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Wfsv) en de Wet Kinderopvang. Het betreft twee beleidsinhoudelijke voorstellen om te komen tot eenvoudige regelgeving en een effectieve en efficiënte inzet van reïntegratiemiddelen in de WW.

Een ander voorstel heeft betrekking op de personen die in het kader van de eenmalige herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid worden geconfronteerd met verlaging van hun arbeidsongeschiktheidsuitkering en tijdens een werkloosheidsuitkering scholing gaan volgen. Daarnaast wordt met een wijziging van de Wet REA de mogelijkheid aanvragen in te dienen voor plaatsings- en herplaatsingsbudgetten en pakketten op maat die betrekking hebben op de periode 1998–2002 ongedaan gemaakt. Tot slot wordt voorzien in de mogelijkheid om een subsidieregeling te treffen voor de scholing van jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen die in verband daarmee op bijzondere faciliteiten aangewezen zijn die in het reguliere beroepsonderwijs niet beschikbaar zijn.

De beleidsinhoudelijke voorstellen passen in het streven van de regering om de taakverdeling tussen de overheid en de burgers te herijken, met als doel minder regelzucht en meer eigen verantwoordelijkheid. Dit kan enerzijds worden bewerkstelligd door de flexibiliteit bij de uitvoering te vergroten, anderzijds door de verantwoordelijkheden met betrekking tot reïntegratie bij andere partijen dan de overheid neer te leggen. De regering is van mening dat zowel werkgevers als werknemers gebaat zijn bij een zo snel mogelijk ingrijpen op het moment dat een werknemer met werkloosheid wordt bedreigd. Hierbij geldt een grote eigen verantwoordelijkheid op het moment dat iemand werkloos dreigt te worden.

Om dit te bewerkstelligen behelst de wijziging van artikel 72 WW een vereenvoudiging en verbetering van het nu geldende WW-experiment «preventieve inzet wachtgeldfondsen». Daarnaast wordt artikel 72a WW zodanig gewijzigd dat de verantwoordelijkheid voor reïntegratie van ex-overheidswerknemers wordt neergelegd bij de overheidswerkgevers die zodoende invloed kunnen uitoefenen op de werkloosheidsduur van die werknemers.

De wijziging van artikel 76 WW beoogt het inkomen van personen die na herbeoordeling als gevolg van de eenmalige (WAO-) herbeoordelingsoperatie in het kader van hun reïntegratie in arbeid deelnemen aan scholing op basis van de WW te continueren en daarmee de scholing te faciliteren.

Met de beëindiging van de mogelijkheid tot aanvraag van herplaatsing- en plaatsingsbudgetten en pakketten op maat over de periode 1998–2002 wordt de mogelijkheid van het aanvragen van een subsidie beëindigd, omdat werkgevers voldoende in de gelegenheid zijn gesteld de subsidies voor genoemde dienstbetrekkingen aan te vragen. Op deze manier wordt efficiënt met reïntegratiemiddelen omgegaan.

De wijze van financiering van de scholing van jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen wordt gewijzigd op grond van besluitvorming naar aanleiding van de evaluatie van de financieringsmethodiek die in 1999 bij wijze van overgangsperiode naar marktwerking is ingevoerd voor de op grond van de Wet REA aangewezen scholingsinstituten.

Vervroegd inzetten van reïntegratie-activiteiten

Het Tijdelijk besluit preventieve inzet wachtgeldfondsen is op 11 augustus 2000 in werking getreden. Het in dit besluit geregelde experiment liep tot 11 augustus 2004 of tot het moment waarop het aantal deelnemers van 1000 was bereikt. Dit moment werd voor de doelgroep «met ontslag bedreigden» bereikt in januari 2003. Dit tijdstip was zeer ongunstig, juist door het stijgen van de werkloosheid in 2003. Op het moment dat het experiment zijn werking had kunnen bewijzen, moest het van rechtswege alweer stoppen. Dit was een onwenselijke situatie. Ook de Raad voor werk en inkomen (hierna: RWI) en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) waren een voorstander van verlenging van het experiment. Derhalve is het experiment in 2003 met 2 jaar verlengd tot 1 juli 2005. De Tweede Kamer is hiervan op de hoogte gesteld middels een brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 juli 2003 (SOZA-03–444). Op grond van artikel 130c WW kan het experiment met maximaal twee jaar worden verlengd indien vervolgens een structurele wettelijke regeling wordt getroffen. Onderhavig wetsvoorstel regelt, in aanvulling op de reïntegratietaak, bedoeld in artikel 72, eerste lid, WW, structureel dat het UWV ook de taak heeft de inschakeling in de arbeid te bevorderen van met werkloosheid bedreigde werknemers. Met andere woorden: voor werknemers van wie het aannemelijk is dat zij binnen vier maanden de WW zullen instromen, zet het UWV, indien zij hulp nodig hebben bij de inschakeling in de arbeid, reïntegratietrajecten in. Dit sluit aan bij de taak van het UWV om werkgevers en werknemers pro-actief, dus voordat werknemers recht op een uitkering hebben, te informeren over de producten van het UWV en deze ook aan te bieden. Daarnaast wordt de verantwoordelijkheid daar neergelegd waar hij moet liggen: de overheid neemt de verantwoordelijkheid voor de reïntegratie van personen met een afstand tot de arbeidsmarkt, de personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt vallen onder verantwoordelijkheid van de werkgever en komen niet in aanmerking voor een vervroegd reïntegratietraject.

Het doel van het vervroegd inzetten van reïntegratie-activiteiten door het UWV bij met werkloosheid bedreigden is het voorkomen van werkloosheid dan wel het verkorten van de werkloosheidsduur.

Bij de evaluatie van het experiment preventieve inzet is gebleken dat een aantal zaken niet optimaal geregeld was. Met dit wetsvoorstel wordt dit ondervangen. Dit wetsvoorstel is dan ook geen directe voortzetting van het experiment. De filosofie achter het experiment blijft wel voortbestaan in dit wetsvoorstel, namelijk dat het vervroegd inzetten van reïntegratie-instrumenten een gunstig effect kan hebben op de werkhervattingkans.

Samenstelling doelgroep

Bij werkloosheid dient men, op grond van artikel 26 WW, uiterlijk op de tweede dag van werkloosheid aangifte te doen van zijn werkloosheid bij de Centrale organisatie werk en inkomen. (De Centrale organisatie werk en inkomen voert de haar opgelegde taken uit in Centra voor werk en inkomen. Hierna wordt met «de CWI» bedoeld: de Centrale organisatie werk en inkomen.) Echter, deze melding kan ook al veel eerder plaatsvinden, er hoeft niet gewacht te worden totdat de werkloosheid daadwerkelijk is ingetreden. Wanneer iemand zich eerder meldt kan hij ook eerder gebruik maken van de dienstverlening door de CWI. Op grond van deze wet kan diegene die zich eerder meldt ook in aanmerking komen voor het het vervroegd inzetten van reïntegratiemiddelen. Van deze werknemers moet wel redelijkerwijs aannemelijk zijn dat hun dienstbetrekking binnen vier maanden zal eindigen als gevolg van ontslag. Daarnaast dient het voor de werknemers, naar het oordeel van de CWI, aannemelijk zijn dat zij na het einde van de dienstbetrekking recht zullen krijgen op een WW-uitkering. Personen voor wie direct aansluitend werk voor handen is behoren dus niet tot de doelgroep. De werknemers die in aanmerking komen voor een vervroegd reïntegratietraject moeten een door de CWI vastgestelde afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Voor diegene die een geringe afstand hebben zijn reïntegratietrajecten ingekocht door het UWV een te zwaar middel. Deze personen komen in eerste instantie in aanmerking voor dienstverlening door de CWI. Bij het vervroegd inzetten van reïntegratieactiviteiten zal er per definitie nog sprake zijn van een dienstbetrekking. Derhalve zal er rekening worden gehouden met het feit dat de met werkloosheid bedreigde cliënten nog arbeidsverplichtingen (kunnen) hebben. De CWI en het UWV zullen de potentiële WW-gerechtigden, de met ontslag bedreigden, op de hoogte moeten stellen van dit instrument.

Geen onderscheid tussen collectief/individueel ontslag

Door dit wetsvoorstel wordt de reikwijdte van artikel 72, eerste lid, WW vergroot. Op grond van het Tijdelijk besluit preventieve inzet wachtgeldfondsen kwamen alleen werknemers in aanmerking voor een preventief reïntegratietraject die collectief ontslagen werden (minimaal 20 personen). Deze eis wordt losgelaten. Iedereen die met werkloosheid bedreigd wordt kan in aanmerking komen voor vervroegde reïntegratie-activiteiten, al voordat de eerste werkloosheidsdag is ingetreden, mits uiteraard door de CWI is vastgesteld dat er een grote afstand tot de arbeidsmarkt is.

De werknemer zal wel aan de CWI moeten aantonen dat hij over maximaal vier maanden met werkloosheid bedreigd wordt.

Onderscheid direct/niet direct bemiddelbaren

In de situatie dat een werknemer zich met het oog op zijn aanstaande werkloosheid vroegtijdig meldt bij de CWI, voert de CWI direct een toets uit, waarbij de bemiddelbaarheid van de met ontslag bedreigde vastgesteld wordt. Daarnaast voert de CWI, tegelijk met het bepalen van de afstand tot de arbeidsmarkt, een toets uit op het recht op WW. Het UWV kan deelname aan reïntegratie op grond van artikel 72, eerste lid, onderdeel b, WW toestaan als de CWI de met ontslag bedreigde heeft gekwalificeerd als «niet direct bemiddelbaar» en deze direct doorstuurt naar het UWV zodat het UWV kan zorgdragen voor de reïntegratie. Met ontslag bedreigden die door de CWI gekwalificeerd zijn als «direct bemiddelbaar» worden niet direct naar het UWV doorgestuurd voor reïntegratie, maar zullen door het CWI naar werk worden geleid. De CWI kan ook op een later tijdstip een cliënt kwalificeren als «niet direct bemiddelbaar» en doorsturen naar het UWV, bijvoorbeeld nadat de CWI eerst een paar maanden de met ontslag bedreigde zonder succes zelf heeft begeleid naar werk. In het kader van de SUWI-experimenten, waarin geëxperimenteerd wordt met (innovatieve) vormen van samenwerking tussen de ketenpartners CWI/UWV en gemeenten die niet binnen de wettelijke kaders passen, kan het CWI met het UWV afspraken maken omtrent de inzet van reïntegratie-activiteiten gedurende de periode dat de CWI de cliënt naar werk begeleid. Dit houdt in dat in de periode waarin een WW-gerechtigde, die gekwalificeerd is als direct bemiddelbaar, al wel kleine (reïntegratie)-instrumenten kan krijgen, zoals bijvoorbeeld een korte computercursus.

Monitoring

Het UWV is verantwoordelijk voor de rapportage over het aantal malen dat de vervroegde reïntegratie-activiteiten zijn ingezet alsmede de resultaten van deze trajecten. Dit doet zij via de reguliere verantwoordingskanalen.

Overgangsrecht

Aan hoofdstuk XB van de Werkloosheidswet wordt een overgangsrechtelijke bepaling omtrent het vervallen van het Tijdelijk besluit preventieve inzet wachtgeldfondsen opgenomen (zie ook de artikelsgewijze toelichting op artikel I, onderdeel F, van dit wetsvoorstel).

De reïntegratieverplichting van overheidswerkgevers

Sinds 1 januari 2001 vallen de overheidswerknemers onder de WW. Deze wijziging is gerealiseerd via de Wet overheidswerknemers onder de werknemersverzekeringen (Wet OOW). In deze wet is met betrekking tot werkloosheid geregeld dat de polisvoorwaarden van de WW van toepassing zijn op overheidswerknemers, en dat overheidswerkgevers eigenrisicodragers zijn met betrekking tot het werkloosheidsrisico. De financiering van werkloosheidsuitkeringen aan overheidswerknemers sluit niet aan bij die van de marktpartijen. De overheidswerkgevers betalen premie aan het Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo). Hieraan ligt ten grondslag dat overheidswerkgevers die voordien zelf de wachtgelden betaalden, in principe niet failliet kunnen gaan en daardoor in het algemeen een lager werkloosheidsrisico hebben.

In de WW is geregeld dat het UWV verantwoordelijk is voor de reïntegratie van werkloze overheidswerknemers, tenzij de overheidswerkgever kiest om deze verantwoordelijkheid zelf te dragen («opting out»). De overheidswerkgevers die deze verantwoordelijkheid zelf dragen krijgen van het UWV een vergoeding voor de gemaakte reïntegratiekosten. Overheidswerkgevers die al voor de inwerkingtreding van de Wet OOW contracten met reïntegratiebedrijven hadden, konden deze contracten hierdoor voortzetten.

Met dit wetsvoorstel wordt geregeld dat de werkgever de reïntegratieverantwoordelijkheid van het UWV overneemt. Dit betekent dat de werkgever zelf reïntegratie-activiteiten kan ontplooien maar ook dat de werkgever reïntegratiediensten kan inkopen bij derden. De reïntegratie-activiteiten kunnen al voor de eerste WW-dag starten.

Met het overnemen van de reïntegratieverantwoordelijkheid van het UWV verandert er niets aan de dienstverlening die de CWI kan bieden om de terugkeer van werklozen met een kleine afstand tot de arbeidsmarkt te bespoedigen. Naast de uitkeringsintake verzorgt de CWI een werkintake. Tijdens de werkintake zal het CWI moeten vragen of zijn (ex-)werkgever een overheidswerkgever is en derhalve verantwoordelijk voor de reïntegratie is. De dienstverlening van de CWI kan dan zo vormgegeven worden dat het complementair is aan de inspanningen die de werkgever verricht.

De regering streeft naar het verbeteren van efficiënte en effectieve reïntegratie door eenvoudige regelgeving en een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling. Dit houdt in dat de reïntegratieverantwoordelijkheid daar wordt neergelegd waar de besparingen als gevolg van reïntegratie worden gerealiseerd.

Bij de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 is reeds bijgedragen aan dit streven. De reïntegratieverantwoordelijkheid bij ziekte is opgedragen aan de werkgever. De werkgever heeft immers baat bij een zo kort mogelijke ziekteperiode. Met onderhavige regelgeving wordt artikel 72a WW hiermee gelijkgetrokken. Daarnaast wordt met de keuze voor het verplichtstellen van de reïntegratietaak, in combinatie met het afschaffen van de vergoeding van de uitgaven aan de overheidswerkgever, dezelfde systematiek gehanteerd als bij de voornemens omtrent het nieuwe arbeidsongeschiktheidsstelsel. Immers ook daar heeft de regering gekozen voor de drietrapsraket: eigenrisicodrager betaalt de uitkering, verantwoordelijkheid voor de reïntegratie en geen overheidsvergoeding voor de reïntegratie.

Met voorgestelde wijziging van artikel 72a WW wordt de reïntegratietaak verplicht gesteld voor alle overheidswerkgevers. Dit betekent dat zij naast de verantwoordelijkheid voor de WW-uitkeringen ook verantwoordelijk worden voor de reïntegratie-inspanningen. De overheidswerkgevers zullen niet langer een vergoeding voor de reïntegratie-inspanningen van het UWV krijgen. De reden hiervoor is dat overheidswerkgevers op deze manier optimaal geprikkeld worden om snel en effectief werkloze ex-overheidswerknemers te reïntegreren.

In verband met het feit dat er geen reïntegratievergoeding vanuit de socialeverzekeringsfondsen wordt verstrekt, worden er geen nadere eisen gesteld met betrekking tot de te contracteren reïntegratiebedrijven.

Rechten en plichten

Op grond van artikel 26, eerste lid, sub e, van de WW is een werknemer verplicht mee te werken aan de activiteiten die bevorderlijk zijn voor zijn inschakeling in de arbeid. Als een werknemer de verplichting om mee te werken aan reïntegratie-activiteiten niet of niet behoorlijk nakomt, meldt de werkgever dit bij het UWV. Het UWV is immers belast met de handhaving. Het UWV kan een maatregel opleggen (tijdelijke of blijvende, gehele of gedeeltelijke weigering van de WW-uitkering), waarbij rekening gehouden wordt met de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid. Daar zowel de werkgever als de werknemer belanghebbende zijn bij dit besluit van het UWV, worden beiden in staat gesteld om eventueel bezwaar en/of beroep aan te tekenen.

Overgangsrecht

Overheidswerkgevers kunnen voor overheidswerknemers die voor de datum van inwerkingtreding van artikel 1, onderdeel B, van dit wetsvoorstel, werkloos zijn geworden tot een jaar na die datum een vergoeding voor de reïntegratiekosten bij het UWV aanvragen op basis van de thans geldende regelgeving.

De verlenging van de werkloosheidsuitkering bij noodzakelijke scholing

De WW kende een verlenging van de werkloosheidsuitkering indien een werkloze met een werkloosheidsuitkering een noodzakelijke scholing volgde en de scholing voortduurde na het einde van de werkloosheidsuitkering. In de Wet REA bestond een faciliteit voor toekenning van een reïntegratie-uitkering tijdens noodzakelijke scholing van een arbeidsgehandicapte werkloze met een werkloosheidsuitkering. Beide uitkeringsfaciliteiten zijn met de wet van 23 december 2004 tot wijziging van enkele socialeverzekeringswetten en enige andere wetten in verband met het aanbrengen van enige vereenvoudigingen (Stb. 728) (hierna: de Vereenvoudigingswet) vervallen.

Onder de werklozen vallen ook personen die gedurende enige tijd en mogelijk zelfs jaren een arbeidsongeschiktheidsuitkering hebben genoten, en die op grond van het gewijzigde Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en de eenmalige herbeoordeling geconfronteerd worden met verlaging of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Zonder wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en de wijziging van de WAO tot eenmalige herbeoordeling zouden ze niet herbeoordeeld zijn of zou de herbeoordeling niet tot vermindering of tot intrekking van uitkering hebben geleid. Voor deze personen zijn in het algemeen niet recent reïntegratie-activiteiten verricht of, als ze wel zijn ingezet, dan hebben ze niet tot resultaat, te weten duurzame plaatsing, geleid.

Voor degenen onder hen die geen werk hebben kan het UWV werkzaamheden tot arbeidsinschakeling laten verrichten door reïntegratiebedrijven. Indien dit traject tevens scholing omvat, kan de scholing voortduren na het verstrijken van de duur van de werkloosheidsuitkering. Voor deze personen zal de werkloosheidsuitkering daarom worden verlengd tot het einde van de scholing. Verlenging van uitkering is alleen aan de orde als de scholing is aangevangen voordat de gewone uitkeringsduur van de werkloosheidsuitkering is verstreken. Het gaat hier om een beperkte afwijking van de hoofdregel dat reïntegratie, en ook scholing als onderdeel van reïntegratie, niet mag leiden tot verlenging van de werkloosheidsuitkering. De afwijking heeft namelijk alleen betrekking op personen die na de herbeoordeling in aanmerking komen voor een werkloosheidsuitkering. De doelgroep is in aantal personen beperkt. Bovendien is de afwijking in de tijd beperkt. Zodra immers de herbeoordelingsoperatie is afgerond en alle personen waarvoor die herbeoordelingsoperatie is bedoeld, herbeoordeeld zijn en scholing hebben afgerond, eindigt de toepassing van de afwijking.

Een vergelijkbare wijziging zal worden doorgevoerd voor herbeoordeelde arbeidsongeschikten die een uitkering krijgen op grond van de Tijdelijke regeling inkomensvoorziening herbeoordeelde arbeidsongeschikten.

Om te bevorderen dat scholing al vanaf de aanvang van het reïntegratietraject in beeld komt, is er voor gekozen om als voorwaarde voor verlenging op te nemen dat de scholing in het reïntegratieplan (ook: plaatsingsplan) is opgenomen en niet een afzonderlijke verplichting is. Het UWV stelt in zijn bestek van aanbesteding van de reïntegratietrajecten als voorwaarde dat het reïntegratiebedrijf na ontvangst van de aanmelding van een cliënt, met de cliënt een «plaatsingsplan» opstelt. Dat plan moet op grond van het bestek van aanbesteding, afhankelijk van de doelgroep waartoe de cliënt behoort, binnen uiterlijk 56 kalenderdagen bij het UWV zijn ingediend. Als dat plan een concrete scholing inhoudt en binnen drie maanden is ingediend bij het UWV, kan de cliënt tijdens de scholing verlenging van werkloosheidsuitkering krijgen, voorzover de scholing langer duurt dan de werkloosheidsuitkering. Omdat het UWV moet kunnen beoordelen of de scholing noodzakelijk is, dient het plaatsingsplan over de scholing precieze gegevens daaromtrent te omvatten. Gedacht moet worden aan de naam van de scholing, welke kwalificaties ze biedt, bij welk opleidingsinstituut ze wordt gevolgd, wanneer ze aanvangt, en wanneer ze, bij normale voortgang, eindigt. De cliënt kan dus vanaf het moment dat het plaatsingsplan door het UWV is goedgekeurd, al weten dat, en hoe lang de uitkeringsduur van de werkloosheidsuitkering wordt verlengd. Het plaatsingsplan wordt opgesteld door het reïntegratiebedrijf in overleg met de cliënt en dus niet eenzijdig door het reïntegratiebedrijf. Voor zijn aanspraak op verlenging van zijn werkloosheidsuitkering is de uitkeringsgerechtigde dus niet geheel afhankelijk van derden. Het reïntegratiebedrijf en de uitkeringsgerechtigde hebben er belang bij dat de scholingswensen tijdig en volledig in het plaatsingsplan worden opgenomen.

Aanvraagtermijnen plaatsings- en herplaatsingsbudgetten en pakketten op maat

Met de inwerkingtreding van de Wet REA kreeg de werkgever de mogelijkheid om subsidies of een pakket op maat aan te vragen wanneer hij een arbeidsgehandicapte werknemer in dienst nam of wanneer hij zijn arbeidsgehandicapt geworden werknemer een andere functie aanbood binnen zijn eigen bedrijf.

Met de inwerkingtreding van het Belastingplan 2002 V – Sociale zekerheidswetgeving (hierna: Belastingplan 2002) zijn deze subsidies en het pakket op maat vervallen en vervangen door de premiekortingsregeling. Bij de inwerkingtreding van het Belastingplan 2002 heeft de wetgever er voor gekozen de mogelijkheid van aanvragen voor de plaatsingsen herplaatsingsbudgetten en pakketten op maat open te houden. Via het Belastingplan 2002 is daarom voor het plaatsings- en herplaatsingsbudget en het pakket op maat de zogenaamde eerbiedigende werking opgenomen voor de dienstbetrekkingen die zijn aangegaan vóór 1 januari 2002. Dit betekent dat er ook nog na inwerkingtreding van het Belastingplan 2002 aanvragen en toekenningen konden worden gedaan. De verwachting was dat aanvragen met of kort na het aangaan van de dienstbetrekking door de werkgever zouden worden gedaan. De mogelijkheid van de subsidie of het pakket op maat is immers één van de mogelijke overwegingen een dienstbetrekking aan te gaan. Daarnaast maakt de werkgever direct kosten die vanuit de subsidie worden gefinancierd.

In de Wet REA was in tegenstelling tot de premiekorting op grond van het Belastingplan 2002 en voor de subsidies voor gemeentelijke uitkeringsgerechtigden niet bepaald binnen welke termijn een aanvraag voor een plaatsings- of herplaatsingsbudget of een pakket op maat moet zijn ingediend. Dit betekent dat er op dit moment nog aanvragen kunnen worden ingediend voor plaatsings- en herplaatsingsbudgetten en pakketten op maat over dienstbetrekkingen die tussen 1998 en 2002 zijn aangegaan.

De regering is van mening dat het in stand laten van de mogelijkheid van aanvragen voor deze subsidies voor het plaatsings- en herplaatsingsbudget en het pakket op maat niet langer wenselijk is. De eerbiedigende werking is thans in voldoende mate gerespecteerd. De gebruikelijke termijn voor indiening is immers binnen een jaar na indiensttreding of herplaatsing. Omdat deze termijn reeds lange tijd is verstreken is in dit wetsvoorstel een wijziging van de Wet REA opgenomen waardoor het vanaf 1 juli 2005 niet meer mogelijk zal zijn aanvragen in te dienen. Deze is ook reeds genoemd in het persbericht waarmee de inhoud van dit wetsvoorstel openbaar is gemaakt.

Op de aanvragen die voor die datum zijn ingediend dient het UWV nog wel een beslissing te nemen.

Scholing jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen

In 1999 is op grond van de Wet REA een subsidieregeling ingevoerd voor de financiering van scholingsinstituten die scholing verzorgen voor arbeidsongeschikte personen. Doel van de regeling was om toegang tot scholing te bieden om daarmee toegang te krijgen tot de arbeidsmarkt voor personen die als gevolg van hun handicap behoefte hebben aan faciliteiten die op andere instellingen niet beschikbaar zijn. Zonder deze faciliteiten zouden deze personen niet kunnen deelnemen aan de voor hun reïntegratie noodzakelijke scholing. Deze regeling was bedoeld als overgang voor de aldus aangewezen scholingsinstituten naar volledige marktwerking. In 2003 is deze financiering geëvalueerd. Geconstateerd is dat ook andere instellingen dan de aangewezen scholingsinstituten in staat zijn of op termijn in staat zullen zijn om de scholing voor deze personen te verzorgen. Voor de personen die niet behoren tot de doelgroep van jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen zijn er mogelijkheden om via de aanbesteding van reïntegratietrajecten en de inkoop van individuele reïntegratieovereenkomsten noodzakelijke scholing te realiseren. Voor scholing van personen die behoren tot de genoemde doelgroep kan een subsidieregeling op grond van het in te voegen artikel 50a van deWAJONG worden getroffen. Het gaat hier in hoofdzaak om personen die nog deelnemen aan het initieel onderwijs ter voorbereiding op de arbeidsmarkt en die nog geen of nauwelijks toegang hebben gehad tot de arbeidsmarkt. Voor deze doelgroep acht de regering een publiek gewaarborgde scholingsregeling gewenst.

In verband met het behoud van de expertise van de op grond van de Wet REA aangewezen scholingsinstituten zal in een overgangsfase worden voorzien naar de nieuwe financieringsstructuur van scholingen.

Financiële gevolgen van dit wetsvoorstel

Artikel 72 WW

Onderhavig wetsvoorstel strekt ertoe dat het UWV flexibeler kan omgaan met het beschikbare reïntegratiebudget. Immers, in voorkomende situaties kan het UWV besluiten om eerder met een reïntegratietraject te starten, terwijl er nu sprake is van een wettelijke belemmering wat onnodig wachten tot gevolg kan hebben. Het wetsvoorstel beoogt om (potentiële) uitkeringsgerechtigden in een eerder stadium de hulp te verstrekken die zij anders in een later stadium hadden gekregen en daarmee de effectiviteit van reïntegratie te verhogen.

Het wetsvoorstel beoogt geen structurele toename van het aantal trajecten en dus geen intensivering van het reïntegratiebudget. Dit houdt in dat de structurele middelen die het UWV tot zijn beschikking heeft voor de reïntegratie van uitkeringsgerechtigden met een WW-uitkering niet worden aangepast. Wel leidt de mogelijkheid van het vervroegd inzetten van reïntegratietrajecten in het jaar van invoering tot eenmalig extra trajecten en daarmee extra kosten. Daar staat tegenover dat er structureel de gemiddelde WW-duur verkort kan worden, wat leidt tot een besparing op de uitkeringslasten.

In de begroting van het Algemeen Werkloosheidsfonds is een bedrag van € 80 mln beschikbaar voor reïntegratietrajecten voor WW-ers. Bij een gemiddelde trajectprijs van 2 500 euro is er zodoende ruimte voor jaarlijks 32 000 trajecten, waarbij rekening is gehouden met de no-cure-less-pay financieringssystemathiek. De mogelijkheid van preventieve inzet van trajecten leidt in het jaar van invoering eenmalig tot extra trajecten, omdat een aantal trajecten die bij ongewijzigd beleid pas in 2006 zouden starten, nu reeds in 2005 zullen starten. Niet iedereen zal echter in aanmerking komen voor een vervroegd traject en niet bij iedereen zal het traject daadwerkelijk eerder kunnen beginnen. Verondersteld wordt daarom dat circa 2/3 van het totaal aantal trajecten gemiddeld twee maanden eerder kunnen beginnen. Zodoende zullen in 2005 3 500 extra trajecten ingezet worden. Dit betekent eenmalige extra kosten van een kleine € 9 mln. Deze kosten vallen voornamelijk in de jaren 2005 en 2006 en zullen net als de reguliere trajectkosten ten laste komen van het Algemeen Werkloosheidfonds.

Verondersteld wordt dat het twee maanden eerder starten van een reïntegratietraject zal leiden tot een vervroegde uitstroom naar werk met eenzelfde periode. Het feit dat UWV zich ook wil inzetten om de duur van trajecten te verkorten draagt hier eveneens aan bij. Dit zal leiden tot een structurele besparing in de WW-lasten. Bij een jaarlijks aantal trajecten van 32 000, een plaatsingspercentage van 40% en een gemiddelde WW uitkering van 15 000 euro per jaar zal de jaarlijkse besparing kunnen oplopen tot circa € 21 mln.

De hiermee samenhangende uitvoeringskosten hangen af van het aantal extra trajecten. Bij 3 500 extra trajecten bedragen de uitvoeringskosten € 0,6 mln. in 2005. Bij meer trajecten stijgen de uitvoeringskosten naar rato. Om misbruik van de vervroegde reïntegratie tegen te gaan zal het instrument van risico-analyse worden aangepast. De kosten van de hiermee samenhangende systeemaanpassing zijn circa € 30 000,-. De kosten van de communicatie over de voorgestelde regeling worden door UWV op circa € 0,55 mln. geschat. In het totaal worden de uitvoeringskosten in 2005 op € 1,16 mln. geraamd.

Het UWV rapporteert in zijn kwartaalrapportages over de uitputting van het reïntegratiebudget en over de effectiviteit (in termen van plaatsingspercentages) van reïntegratietrajecten.

Artikel 72a WW

De voorgestelde wijziging heeft tot gevolg dat de uitgaven uit het Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo) met circa 4,5 miljoen euro worden verlaagd. De verlaging van de Ufo-uitgaven wordt doorberekend in de Ufo-premie. Dit betekent dat de Ufo-premie verlaagd kan worden met een gelijk bedrag, zodat sprake is van een budgettair neutraal effect.

Bij de vaststelling van de Ufo-premie wordt ook rekening gehouden met andere overwegingen en mutaties in de uitgaven. De artikelen met betrekking tot de lasten van het Ufo, artikel 93 en 97f WW, zijn overeenkomstig aangepast.

De structurele besparing op de uitvoeringskosten wordt op € 214 000,– per jaar geschat. De besparing in 2005 wordt op € 112 000,– begroot.

Artikel 76 WW

Het is de bedoeling dat reïntegratie-activiteiten binnen twee maanden na de herbeoordeling in het kader van de herbeoordelingsoperatie starten. In de berekening van de kosten van het voorstel is ervan uitgegaan dat de scholing start binnen vijf maanden na de herbeoordeling. In het wetsvoorstel is opgenomen dat binnen die termijn een concreet scholingsplan bij het UWV moet zijn ingediend; in een aantal gevallen zal de scholing eerder en in een aantal gevallen zal de scholing later aanvangen. Daarnaast is uitgegaan van circa 80 000 personen die na de eenmalige herbeoordeling op basis van het gewijzigde Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten met een verlaging of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering worden geconfronteerd. Hierbij is rekening gehouden met het recent bereikte akkoord over verlaging van het leeftijdscriterium van 55 naar 50 jaar bij de herbeoordelingsoperatie. Naast de verlenging van de werkloosheidsuitkering bij noodzakelijke scholing zal ook de uitkering van degenen die een beroep doen op de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten (TRI) en tijdens die uitkering starten met noodzakelijke scholing, worden verlengd. Dit zal worden geregeld door middel van een wijziging van de TRI. Verondersteld wordt dat circa 7850 personen wegens het volgen van noodzakelijke scholing voor een verlenging van de uitkering met enkele maanden in aanmerking komen. Bij benadering bedragen in dit geval de netto extra uitkeringslasten WW/TRI € 15 mln, waarbij een vermindering van de weglek naar de bijstand is verondersteld.

Het UWV heeft in zijn uitvoeringstoets aangegeven een netto extra uitkeringslast van circa € 17 mln. te verwachten als gevolg van de verlenging WW/TRI uitkering tijdens scholing. Dit bedrag is, zeker gezien de onzekerheden en logisch gebrek aan uitvoeringsgegevens rondom de Tri, in lijn met de raming van SZW en geeft daarom geen aanleiding deze bij te stellen.

De verdeling van de € 15 mln. extra WW lasten over de jaren bedraagt, rekening houdend met het tempo van de herbeoordelingsoperatie, bij benadering € 1, 4, 7, 2, 1 mln. in de jaren 2005 t/m 2009. Deze budgettaire consequenties worden bij Voorjaarsnota met inachtneming van de begrotingsregels binnen het SZA-kader ingepast. Bij de inboeking zal rekening worden gehouden met de werkloosheidsregelingen voor het overheidspersoneel.

Artikel 87b Wet REA

Met de wijziging van artikel 87b van de Wet REA wordt de mogelijkheid plaatsingsbudgetten en herplaatsingsbudgetten en pakketten op maat aan te vragen beëindigd. Dit is reeds in de ramingen verwerkt en heeft dus geen budgettaire consequenties.

Het UWV gaat uit van een besparing op de structurele besparing op de uitvoeringskosten van € 65 000,– per jaar. Voor 2005 is de besparing € 32 500,–.

Artikel 50a WAJONG

Voor de nieuwe regeling voor de scholing van jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen zullen naar verwachting niet minder middelen noodzakelijk zijn dan in de thans geldende financieringssystematiek. De kosten voor de scholing van personen die niet behoren tot de genoemde doelgroep zullen worden gefinancierd via de inkoop van reïntegratietrajecten. De kosten van de scholing van jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen en de uitvoering van de regeling zullen worden gefinancierd uit het Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten.

Administratieve lasten

De zes voorgestelde wijzigingen in de WW,en de daarmee samenhangende wijziging in de WFSV, alsmede de wijziging in de Wet REA hebben vrijwel geen gevolgen voor de informatieverplichtingen door bedrijven. Waar werkgevers voor herplaatsers niet alleen een beroep konden doen op de premiekortingsregeling maar in sommige gevallen ook op plaatsingsherplaatsingsbudgetten of pakket op maat, blijft nu alleen de premiekortingsregeling over. Dit is per saldo een vereenvoudiging. Vanwege dit marginale (gunstige) effect op de administratieve lasten is dit wetsvoorstel niet voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal). De wijzigingen in de Wet kinderopvang en de WAJONG hebben geen gevolgen voor de administratieve lasten van bedrijven.

Uitvoerings- en toezichtbaarheidstoets

UWV

Het UWV is op 10 november 2004 gevraagd het wetsvoorstel te beoordelen op de uitvoerbaarheid. Op 6 januari 2005 heeft UWV zijn advies gegeven.

Wijziging artikel 72 WW

Het voorstel om reïntegratietrajecten te starten voor de eerste werkloosheidsdag is volgens het UWV zeer wel uitvoerbaar en zal volgens het UWV bijdragen aan een verhoging van de effectiviteit van reïntegratie. De opmerking die het UWV maakt over de baten en lasten van het voorstel zijn verwerkt in de financiële paragraaf.

Het voorstel om de overheidswerknemers expliciet buiten de doelgroepbepaling te laten is verwerkt in het wetsvoorstel. Het UWV geeft aan in afstemming met de CWI de doelgroep te informeren over de mogelijkheden die de CWI en het UWV kunnen bieden voor de eerste werkloosheidsdag bij het vinden van een nieuwe baan.

Zowel de CWI als het UWV geven aan dat het aantal potentiële deelnemers dat vóór de eerste werkloosheidsdag daadwerkelijk start met een reïntegratietraject niet groot zal zijn, omdat de meeste WW-gerechtigden die zich melden voor de eerste werkloosheidsdag door de CWI, als direct bemiddelbaar gekwalificeerd worden. Het UWV benadrukt wel het belang van de overdracht door de CWI van de potentiële WW-gerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt voor de eerste werkloosheidsdag, aan het UWV en constateert het belang van het maken van goede afspraken met de CWI. Het UWV vraagt zich voorts af wat onder direct bemiddelbaar moet worden verstaan. Zolang de CWI de kansmeter hanteert om een WW-gerechtigde in een bepaalde fase in te delen, worden onder direct bemiddelbaar de fase 1-WW'ers verstaan.

Wijziging artikel 72a WW

Dit voorstel heeft voor het UWV marginale uitvoeringsconsequenties. De wijziging heeft geen aanpassingen in systemen tot gevolg en zal een jaarlijkse besparing op de uitvoeringskosten opleveren van € 214 000,–.

Wijziging artikel 76 WW

Het UWV heeft erop gewezen dat vermoedelijk maar in beperkte mate gebruik gemaakt zal behoeven te worden gemaakt van de mogelijkheid tot verlenging van de werkloosheidsuitkering, omdat de maximale reguliere uitkeringstermijnen WW naar zijn verwachting voldoende ruim zijn om tijdens de normale uitkeringsduur de eventuele scholing te kunnen voltooien. Voorwaarde voor de uitvoering is volgens het UWV dat dit voorstel wordt ingevoerd in samenhang met het afschaffen van de verlenging in de Vereenvoudigingswet.

Wijziging artikel 6 Wet Kinderopvang

De voorgestelde wijziging heeft voor UWV nauwelijks uitvoeringsconsequenties.

Wijziging artikel 87b Wet REA

Met betrekking tot de wijziging van artikel 87b van de Wet REA merkt het UWV op dat het voorstel zonder voorbehoud uitvoerbaar is. Het UWV heeft een voorkeur voor een snellere inwerkingtreding. Met inachtneming van de wetgevingsprocedure is dit echter niet mogelijk.

Het UWV stelt wel de vraag of in het kader van deze wijziging niet ook met betrekking tot het pakket op maat, bedoeld in artikel 18 Wet REA (oud), een maximumaanvraagtermijn moet worden opgenomen. Deze suggestie is overgenomen en verwerkt in het wetsvoorstel.

Invoeging artikel 50a WAJONG

Over de precieze invulling van de subsidieregeling en de gevolgen voor de uitvoeringslasten van het UWV van een subsidieregeling op grond van artikel 50a WAJONG wordt met het UWV overlegd. Enerzijds vervalt na afloop van de overgangsperiode de bestaande subsidieregeling waarin scholingen gefinancierd werden op basis van de begrotingen en de verantwoordingen van de scholingsinstituten van de kosten van scholing. Anderzijds zal de noodzaak van de inzet van specifieke scholingsfaciliteiten beoordeeld moeten worden en zal ook, voor de jonggehandicapten met een ernstige scholingsbelemmering de noodzakelijke scholing ingezet moeten worden. Bij de uitwerking van de subsidieregeling zullen de precieze effecten in beeld gebracht worden.

CWI

De CWI is op 10 november 2004 gevraagd de onderdelen met betrekking tot de aanpassing van artikel 72 WW en 72a WW gevraagd de voorstellen te beoordelen op de uitvoerbaarheid.

Wijziging artikel 72 WW

Met betrekking tot de aanpassing van artikel 72 WW onderschrijft de CWI het belang dat de werknemers, die met werkloosheid worden bedreigd, zich al voordat de dienstbetrekking daadwerkelijk is beëindigd richten op het vinden van een nieuwe dienstbetrekking. De voorgestelde wijziging is naar de mening van de CWI zonder aanvullende voorwaarden door de CWI uitvoerbaar en de opmerkingen van de CWI hebben derhalve niet geleid tot aanpassing van het wetsvoorstel.

Wijziging artikel 72a WW

Met betrekking tot de wijziging van artikel 72a WW merkt de CWI op dat zij er vanuit gaat dat de CWI een reïntegratieadvies blijft opstellen voor de werkloze overheidswerknemers. De CWI merkt daarbij op dat zij op basis van de artikelen 21, sub e, en 26, vierde lid, Wet SUWI niet kunnen adviseren. De overheidswerkgever is niet alleen verantwoordelijk is voor de financiering van de reïntegratie van zijn (ex-)werknemers maar ook voor de inhoud daarvan (en kan daarbij de expertise van een reïntegratiebedrijf inhuren). Het is derhalve niet nodig dat de CWI een reïntegratievisie opstelt. Daarom zullen de genoemde artikelen uit de Wet SUWI niet worden aangepast.

Toezichtbaarheid volgens IWI

Op 11 november 2004 is de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) gevraagd om toezichtbaarheidstechnisch commentaar op het wetsvoorstel. De IWI heeft haar reactie op 30 november 2004 gegeven. Het was de IWI niet duidelijk tot welke datum het Tijdelijk besluit preventieve inzet wachtgeldfondsen zou gelden en vanaf welke datum reïntegratie-activiteiten, op grond van het voorgestelde artikel 72 WW, preventief kunnen worden ingezet. Naar aanleiding van de opmerking van de IWI is het wetsvoorstel aangepast.

Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid

De Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid heeft te kennen gegeven niet inhoudelijk op het wetsvoorstel te willen reageren.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Onderdeel A

In onderdeel A wordt artikel 72, eerste lid, WW opgesplitst in twee onderdelen. De huidige tekst van artikel 72, eerste lid, is opgenomen in onderdeel a. In onderdeel b is de taak voor het UWV ten aanzien van met werkloosheid bedreigden opgenomen.

Uit het voorgestelde artikel 72, tweede lid, onderdeel b, blijkt dat de werknemer moet aantonen dat zijn dienstbetrekking binnen vier maanden zal eindigen. Vervolgens dient de CWI te beoordelen of redelijkerwijs valt aan te nemen dat de betrokkene na afloop van die dienstbetrekking recht zal hebben op een WW-uitkering.

Onderdeel B

In onderdeel B wordt artikel 72a WW gewijzigd waardoor de overheidswerkgever verplicht wordt de verantwoordelijkheid te dragen voor de reïntegratie van werkloze overheidswerknemers.

Onderdeel C, eerste lid

Het is gewenst ook met betrekking tot de opleiding of scholing als bedoeld in het voorgestelde nieuwe derde lid van artikel 76, een delegatiebevoegdheid te creëren. Daartoe wordt artikel 76, tweede lid, gewijzigd. Omdat de Scholingsregeling WW (Stcrt. 2004, 163) niet zodanig is geredigeerd dat die zich uitsluitend richt op artikel 76, eerste lid, zoals dat thans luidt, is deze regeling van toepassing op opleiding of scholing als bedoeld in artikel 76, derde lid, zonder dat bedoelde regeling behoeft te worden aangepast.

Onderdeel C, tweede lid

Op grond van het voorgestelde nieuwe derde lid van artikel 76 kan de WW-uitkering van de herbeoordeelde worden verlengd indien de opleiding of scholing deel uit maakt van het reïntegratieplan dat het UWV door een reïntegratiebedrijf binnen drie maanden na de datum van verlaging of intrekking van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering laat opstellen. Dit is een plan dat in de praktijk ten behoeve van ieder reïntegratietraject wordt opgesteld door het reïntegratiebedrijf, maar waar de wet niet toe verplicht. Dit plan wordt in het kader van het ondertekenen daarvan door de uitkeringsgerechtigde wel genoemd in artikel 29, derde lid. Derhalve wordt in artikel 76, derde lid, naar het plan in artikel 29, derde lid, verwezen. Het UWV stelt in de praktijk geen uitgewerkt reïntegratieplan op. Wel stelt het UWV een reïntegratievisie op na een herbeoordeling. Dat is een document dat globaal aangeeft welke belemmeringen en mogelijkheden de cliënt heeft, wat de wensen en inzichten van de cliënt zijn, en welke activiteiten in het reïntegratietraject passen.

Een tweede voorwaarde voor toepassing van artikel 76, derde lid, is dat de opleiding of scholing is aangevangen vóór de duur van de uitkering verstrijkt. In de tekst van artikel 76, eerste lid, zoals die luidde voor de inwerkingtreding van de Vereenvoudigingswet, lag deze voorwaarde reeds besloten. In het voorgestelde artikel 76, derde lid, is het nodig dit expliciet te bepalen, om te voorkomen dat verlenging van de uitkering ook aan de orde zou zijn als het plan waarin scholing of opleiding is opgenomen weliswaar tijdig is opgesteld, maar de betrokkene pas nadat het recht op uitkering is geëindigd, aanvangt met de scholing of opleiding.

Omdat op grond van artikel 76, eerste lid, de WW-uitkering na afloop van de duur daarvan eindigt, ook wanneer op dat moment de opleiding of scholing nog niet is beëindigd, vangt het derde lid aan met de zinsnede «in afwijking van».

Omdat het begrip «herbeoordeelde» niet elders in de WW voorkomt wordt dit begrip niet in artikel 1, maar in artikel 76, vierde lid, gedefinieerd. Deze begripsomschrijving is dezelfde als in artikel 1 van de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsgehandicapten.

Onderdeel D

In onderdeel D wordt artikel 93 WW technisch aangepast aan de wijziging van artikel 97f WW.

Onderdeel E

Doordat de overheidswerkgever verantwoordelijk wordt voor de reïntegratie van de WW-gerechtigde overheidswerknemer, en die overheidswerkgever ook de kosten daarvan dient te dragen, is financiering van die kosten uit het Ufo niet langer aan de orde. Artikel 97f, eerste lid, onderdelen m en p, WW kunnen derhalve vervallen.

Onderdeel F

Het Tijdelijk besluit preventieve inzet wachtgeldfondsen is in 2003 verlengd met twee jaar tot 1 juli 2005. Op deze datum zal het besluit van rechtswege vervallen. Dit besluit kan, gelet op artikel 130c WW, niet nogmaals worden verlengd. De aanvraag die voor 1 juli 2005 op grond van het Tijdelijke besluit preventieve inzet wachtgeldfondsen voor een reïntegratietraject is ingediend, wordt vanaf die datum aangemerkt als aanvraag om werkzaamheden ter uitvoering van de taak van het UWV, bedoeld in artikel 72, eerste lid, onderdeel b, van de WW. Het reïntegratietraject dat is aangevangen voor 1 juli 2005 wordt vanaf die datum aangemerkt als een reïntegratietraject, bedoeld in artikel 72, eerste lid, onderdeel b, van de WW. De eerder overeengekomen duur van het traject wordt hierdoor echter niet verlengd. Mocht het nodig zijn dat de betrokkene toch een langer reïntegratietraject volgt dan aanvankelijk was toegekend, dan is dat mogelijk nadat het UWV een nieuwe beslissing hieromtrent heeft genomen.

Opgemerkt wordt dat in het geval dit wetsvoorstel in werking treedt op een datum gelegen na 1 juli 2005, aan het artikel dat artikel 72 WW wijzigt terugwerkende kracht zal worden verleend (zie ook de artikelsgewijze toelichting op artikel V van dit wetsvoorstel).

Artikel II

De Wet kinderopvang wordt aangepast aan de wijziging in artikel 72 WW. De met werkloosheid bedreigde werknemer die een reïntegratietraject volgt heeft aanspraak op een tegemoetkoming van het UWV in de kosten voor kinderopvang. Dit volgt uit het nieuwe onderdeel m van artikel 6, eerste lid, van de Wet kinderopvang. Ten overvloede wordt opgemerkt dat het nieuwe onderdeel m aansluit op de lettering van artikel 6, eerste lid, waarvan de onderdelen k en l niet in werking zijn getreden.

Artikel III

Het overgangsrecht in de Wet REA wordt gewijzigd, waardoor het vanaf 1 juli 2005 niet meer mogelijk zal zijn aanvragen in te dienen voor plaatsings- en herplaatsingssubsidies, die met de invoering van de premiekorting voor arbeidsgehandicapten via het Belastingplan 2002 zijn komen te vervallen. Vanaf dat moment is het ook niet langer mogelijk een pakket op maat aan te vragen. Op de aanvragen die vóór die datum zijn ingediend dient het UWV nog wel een beslissing te nemen.

Artikel IV

In deWfsv wordt in artikel 108 bepaald welke uitgaven ten laste komen van het Ufo. De onderdelen m en p van het eerste lid, betreffen de vergoedingen voor overheidswerkgevers en de kosten in verband met de uitvoering van de reïntegratie van de overheidswerknemers. Als gezegd wordt met dit wetsvoorstel de overheidswerkgever verantwoordelijk voor de reïntegratie en dient hij zelf de kosten daarvan te dragen. Wanneer de Invoeringswet Wfsv in werking treedt komen de financieringsbepalingen uit de WW te vervallen. De aanpassing als opgenomen in artikel I, onderdeel D dient dan te worden aangebracht in artikel 108, eerste lid, van de Wfsv zodat de reïntegratiekosten ten laste van het Ufo komen.

Artikel V

Het voorgestelde artikel 50a, eerste lid, van de WAJONG kan de basis vormen voor een ministeriële regeling op grond waarvan het UWV subsidie kan verstrekken aan rechtspersonen die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf door scholing de inschakeling van jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen in de arbeid bevorderen.

Het is gewenst dat het UWV bij de subsidieverlening op grond van de genoemde ministeriële regeling verplichtingen kan opleggen met betrekking tot het hanteren van een registratiesysteem waaruit blijkt of het doel van de subsidie is bereikt.

Het is nodig dit te bepalen in artikel 50a, tweede lid, omdat deze verplichting niet in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht (AWB) wordt genoemd. Op grond van artikel 4:38 AWB kunnen, wanneer het een subsidie betreft die op een wettelijk voorschrift berust, doelgebonden verplichtingen die niet in artikel 4:37 AWB worden genoemd, slechts bij of krachtens wettelijk voorschrift bij de subsidieverlening worden opgelegd. Op grond van 4:39 AWB kunnen niet-doelgebonden verlichtingen worden opgelegd voorzover dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.

Opgemerkt wordt dat bij «registratiesysteem waaruit blijkt of het doel van de subsidie is bereikt» kan worden gedacht aan het gebruik door de subsidie-ontvangers van een systeem waaruit kan worden afgeleid welke opleiding door welke cursisten is gevolgd en het behaalde resultaat van de opleiding. De vorm waarin deze gegevens geleverd worden moeten nader vastgesteld kunnen worden opdat ze vergelijkbaar zijn met gegevens die het UWV hanteert in zijn verzekerdenadministratie opdat na afronding van de opleiding nagegaan kan worden of cursisten door de opleiding toegang hebben gekregen tot de arbeidsmarkt.

Door de wijziging van artikel 65 van de WAJONG via onderdeel B van dit voorstel van wet worden de subsidies, bedoeld in artikel 50a, en de kosten van de uitvoering van de subsidieregeling door het UWV, bekostigd uit het Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten.

Artikel VI

Bij de Vereenvoudigingswet is de mogelijkheid van toekenning van reïntegratie-uitkering en verlenging van de werkloosheidsuitkering tijdens scholing met ingang van 1 januari 2005 komen te vervallen. Voor personen die in het kader van de eenmalige (WAO-) herbeoordeling meer arbeidsgeschikt worden geacht en die aanspraak hebben op werkloosheidsuitkering, wordt verlenging van de werkloosheidsuitkering tijdens noodzakelijke scholing met dit wetsvoorstel mogelijk gemaakt. Het is wenselijk dat die mogelijkheid ontstaat met ingang van de datum van de inwerkingtreding van de Vereenvoudigingswet. In verband met de wenselijkheid artikel I, onderdeel C, met terugwerkende kracht in werking te laten treden, is hiertoe de bevoegdheid op genomen in de inwerkingtredingsbepaling.

Overigens kan het noodzakelijk zijn aan artikel I, onderdeel A, van dit wetsvoorstel terugwerkende kracht te geven. Dat is het geval wanneer dat onderdeel in werking treedt na 1 juli 2005. Op die datum vervalt het Tijdelijke besluit preventieve inzet wachtgeldfondsen van rechtswege en kan het nodig zijn dan lopende reïntegratiewerkzaamheden aansluitend voort te zetten zonder een hiaat in die werkzaamheden te laten ontstaan.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Naar boven