30 015 Voortgang bodemsanering

Nr. 51 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 maart 2016

Conform een toezegging tijdens het AO Leefomgeving van 1 oktober 2015 bied ik u hierbij het rapport aan van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) over arseen in de bodem1. In het rapport geeft het RIVM aan, op basis van literatuurstudie, dat het effect van arseen op bacteriën en schimmels in de bodem groter is dan tot nu toe wordt verondersteld. Dit door een grotere beschikbaarheid van kennis op het gebied van biologische processen in de bodem. Het RIVM beveelt als gevolg daarvan aan om de zogenaamde maximale waarde in het Besluit bodemkwaliteit en de interventiewaarde voor arseen in grond en baggerspecie aan te scherpen. Het aanscherpen van deze waarden kan leiden tot verminderd hergebruik van grond en baggerspecie en eerder tot de verplichting om grond of baggerspecie te saneren. Het hergebruik of de sanering van grond en baggerspecie vallen onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, veelal de gemeente.

Het aanscherpen van de maximale waarde en interventiewaarde is niet alleen afhankelijk van wetenschappelijke inzichten, maar bijvoorbeeld ook van de lokale situatie (arseen komt van nature in de bodem voor) en van de mogelijkheid om in de praktijk met beheersmaatregelen milieurisico’s te vermijden. Daarom is praktijkonderzoek (zaaien, oogsten en analyseren van gewassen) noodzakelijk. Dat wordt thans uitgevoerd door het RIVM in opdracht van de Omgevingsdienst Veluwe IJssel. Het RIVM verwacht dit onderzoek in het laatste kwartaal van 2016 op te leveren aan de opdrachtgever. Daarna zal ik in afstemming met de opdrachtgever aan de hand van dit praktijkonderzoek een standpunt formuleren hoe om te gaan met de genoemde waarden en de Kamer daarover informeren.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven