30 015
Voortgang bodemsanering

29 383
Meerjarenprogramma herijking van de VROM-regelgeving

nr. 21
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 11 februari 2008

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft op 17 januari 2008 overleg gevoerd met minister Cramer van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over:

– de brief van de minister van VROM d.d. 1 mei 2007 over ontwikkeling toezicht bodemsaneringen en grondstromen (28 199, nr. 16);

– de brief van de minister van VROM d.d. 6 juli 2007 n.a.v. Jaarverslag bodemsanering (30 015, nr. 18);

– de brief van de minister van VROM d.d. 27 september 2007 inzake rectificatie jaarverslag bodemsanering 2006 (30 015, nr. 19);

– de brief van de minister van VROM d.d. 30 november 2007 inzake Besluit bodemkwaliteit (29 383, nr. 82);

– de brief van de minister van VROM d.d. 4 januari 2008 inzake bodemsaneringsbeleid (30 015, nr. 20);

– de brief van de minister van VROM d.d. 11 januari 2008 inzake beantwoording Kamervragen Besluit bodemkwaliteit (29 383, nr. 82).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Bilder (CDA) merkt op dat uit de brief van de minister van 4 januari blijkt dat het aantal mogelijk verontreinigde locaties in Nederland zo groot is dat de doelstellingen van het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP) om deze voor 2015 te saneren niet zullen worden gehaald. Was dit niet eerder te voorzien? Het is logisch dat prioriteit wordt gegeven aan locaties waar sprake is van risico’s voor de volksgezondheid, ecologie en verspreiding van ernstige bodemwaterverontreiniging. Indien het niet mogelijk is om alle locaties binnen afzienbare tijd afdoende te saneren, kan de heer Bilder instemmen met risicobeheersingsmaatregelen. Hij vraagt de minister de Kamer begin 2009 te informeren over de aanpak van de spoedlocaties. Voorts vraagt hij haar de Kamer in bredere samenhang te informeren over de benodigde aanpak om de achterstanden weg te werken en risicolocaties voortvarend aan te pakken, zodat de Kamer mogelijke keuzes in samenhang kan maken en inzicht krijgt in de vraag of er eventueel bijgeraamd moet worden. Wil de minister in de toekomstvisie innovatie-effecten en vernieuwingen betrekken? Eerder is geïnformeerd naar de mogelijkheden om bij het saneren van oude vuilstortplaatsen de barrière van stortleges weg te nemen door deze te verminderen. Hoe staat het daarmee?

De minister probeert de combinatie van herstructurering en bodemsanering binnen steden te stimuleren door het beheer van grondwaterverontreinigingen over te nemen via een afkoopsom. Is de minister voornemens om hierbij niet-kostendekkende tarieven te hanteren? Omdat voor grootschalige en complexe grondwaterverontreinigingen een situatiespecifieke aanpak niet toereikend is, wil de minister aansluiting zoeken bij andere wetgevingskaders. Wat betekent dit voor de voortgang en wanneer denkt zij daarmee resultaten te boeken?

Met betrekking tot het kostenverhaal vallen de resultaten tegen en daarom wil de minister bodemsanering laten aansluiten bij maatschappelijke ontwikkelingen en convenanten sluiten. Is dat niet wederom een oplossing met weinig perspectief? Het bedrijfsleven vraagt namelijk als tegenprestatie wel evidente voordelen waardoor de minister mogelijk terugbetaalt wat zij heeft binnengehaald.

In antwoord op de eerste Kamervraag inzake het Besluit bodemkwaliteit schrijft de minister dat alle bouwstoffen moeten voldoen aan de Kaderrichtlijn afvalstoffen, ook als het geen afvalstoffen betreft. Dit zal in de praktijk veel rompslomp geven. De heer Bilder is hier niet blij mee, want schone grond moet niet als afvalstof worden behandeld. Blijkbaar wordt er geen onderscheid gemaakt tussen afvalstoffen en niet-afvalstoffen. Bestaan bouwstoffen voor het merendeel uit afvalstoffen of uit niet-afvalstoffen? Is de minister bereid om te onderzoeken of de Kaderrichtlijn afvalstoffen het strikt noodzakelijk maakt om bouwstoffen geheel als afvalstof te behandelen? Momenteel wordt de Kaderrichtlijn afvalstoffen herzien. Is de inzet van Nederland erop gericht om de regels zodanig te herzien dat het milieu dezelfde bescherming geniet, terwijl de uitvoerende partijen zich met minder administratieve lasten geconfronteerd zien?

De periode tot 1 juli 2008 moet optimaal worden benut om de voorlichting ten aanzien van het Besluit bodemkwaliteit ter hand te nemen. In verband met het antwoord op Kamervraag 7 merkt de heer Bilder op dat het er niet zozeer om gaat hoe vaak er overtredingen worden geconstateerd, maar om hoe vaak er bij overtredingen milieuhygiënisch iets fout gaat. Met betrekking tot de beantwoording van vraag 18 merkt hij op dat het bij handhaving van belang is dat inspecteurs goed weten wat er speelt en kunnen meedenken over een praktische oplossing om herhaling te voorkomen.

De heer Bilder heeft enige moeite met het feit dat verschillende overheden worden geacht om elkaar te controleren ten aanzien van bodemsanering. Er zou meer nadruk moeten worden gelegd op het elkaar helpen om het gezamenlijke einddoel te bereiken. In hoeverre zijn gemeenten en provincies vooraf in kennis gesteld van het in te stellen onderzoek en zijn ze bij de onderzoeksopdracht betrokken geweest? Over de uitkomsten van het onderzoek is vooral ambtelijk met gemeenten en provincies gecommuniceerd. Waarom zijn de verantwoordelijke bestuurders hierbij niet betrokken? Konden de gemeenten en provincies zich vinden in de soms nogal negatieve conclusies? Sommige tekortkomingen lijken te wijten aan fouten en gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel van individuele functionarissen. Deelt de minister de stelling dat er in deze gevallen iets mis lijkt te zijn met de arbeidsethos van de betrokken functionarissen? De verantwoordelijke bestuurders moeten hierop worden aangesproken. Het toekennen van extra bevoegdheden aan de inspecties van VROM en Verkeer en Waterstaat zal de problemen niet oplossen en daarom moet hiervan worden afgezien.

Het is goed dat het rapport voorziet in de behoefte van toezichthouders aan goede handvatten voor de uitvoering van bodemkundig verificatieonderzoek. Bieden deze echter de nodige ruimte om tegemoet te komen aan de soms in de praktijk gevoelde behoefte aan maatwerk en creativiteit?

De kwaliteit van de bodemintermediairs blijkt sterk uiteen te lopen. Wat wil de minister doen om het werk van de slecht scorende intermediairs te verbeteren? Het kan niet zo zijn dat de keuze van de bodemintermediair bepalend is voor de overheidskosten. De problematiek moet integraal worden benaderd waarbij samenhangende keuzes moeten worden gemaakt.

Hoe ver is de minister met de uitvoering van de motie-Donner/Neppérus (30 522, nr. 11) over de tarraproblematiek? Het is de hoogste tijd dat dit probleem wordt opgelost.

De heer Boelhouwer (PvdA) merkt op dat het probleem van bodemvervuiling steeds groter en moeilijker op te lossen blijkt dan eerder werd gedacht. Hoe worden de kosten van tijdelijke maatregelen afgewogen tegen die van definitieve sanering van spoedlocaties? Als de kosten voor immobilisatie zo hoog zijn dat het misschien beter is om direct te saneren, moet worden gekozen voor sanering. Kan de minister duidelijkheid scheppen over het verschil tussen afvalstoffen en niet-afvalstoffen?

Het beeld dat uit het onderzoek Bodem in zicht III van de VROM-Inspectie over 2006 naar voren komt, is enigszins verontrustend omdat er veel mis gaat. Daarom moet er hard worden ingegrepen, want kennelijk is het bewustzijn ten aanzien van deze dossiers onvoldoende, met name bij lagere overheden. Hier ligt dan ook een taak voor de VROM-Inspectie. Wat vindt de minister ervan om de gemeenteraad ervan in kennis te stellen als een gemeente door de VROM-Inspectie op de vingers is getikt? Als herhaaldelijk ernstige overtredingen worden geconstateerd, is een strafrechtelijke aanpak gezien de ernst van de gevolgen op zijn plaats. Welke concrete stappen heeft de minister gezet om de in 2006 geconstateerde problemen op te lossen? Is er inmiddels verbetering opgetreden?

Uit het jaarverslag bodemsanering 2006 valt op te maken dat er voortvarend wordt gesaneerd. Dit moet echter niet leiden tot meer problemen zoals geconstateerd in het rapport Bodem in zicht III. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat lagere overheden zich meer bewust worden van deze problematiek. In het jaarverslag wordt geconstateerd dat er problemen zijn ten aanzien van de nazorg en de grondwaterkwaliteit. De grondwaterkwaliteit gaat een grote rol spelen bij de implementatie van de Kaderrichtlijn water. Wordt er op dit vlak voldoende afgestemd tussen Verkeer en Waterstaat en VROM?

In het Besluit bodemkwaliteit staan enkele sleutelartikelen ten aanzien van erkenning en verlening van licenties waarmee veel van de in het verleden geconstateerde problemen kunnen worden voorkomen. Is de minister bereid om over een jaar aan te geven of deze regels voldoende handvatten bieden om adequaat op te treden, zodat verplichtingen beter worden nageleefd en verboden zijn te handhaven?

De heer Poppe (SP) heeft ondanks alle berichten over fraude en gerommel met grond geen daadkrachtig optreden van de minister waargenomen. Waarom heeft zij dat niet gedaan? Het probleem is dat het niet meer gaat om milieu en gezondheid, maar om minimalisering van de saneringskosten. Het schijnt voor te komen dat met een schoongrondverklaring een veel grotere hoeveelheid grond wordt getransporteerd dan waarvoor de verklaring is afgegeven, omdat hierop niet wordt gecontroleerd. Ook zou er grond worden gedumpt op braakliggende terreinen. Wat gaat de minister hieraan doen?

Met het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer (Kwalibo) dat op 1 januari 2008 van kracht is geworden, is een verkeerde richting in geslagen. Gemeenten mogen namelijk zelf de normen gaan bepalen voor de mate van vervuiling. Dat is de kat op het spek binden. Op deze manier verliest de minister de greep op de bodemsanering. De bodemkwaliteit zal onderdeel worden van de concurrentiestrijd tussen gemeenten om bedrijventerreinen aan te leggen en bedrijven te trekken. In het belang van de concurrentiepositie van gemeenten moeten de saneringskosten vervolgens worden gedrukt. Hoe gaat de minister voorkomen dat op basis hiervan normen worden vastgesteld? Er moeten duidelijke landelijke richtlijnen worden opgesteld voor kwaliteitsnormen en handhaving.

De heer Poppe is niet tegen een gebiedsgerichte aanpak, maar dan moet de vervuiling wel worden aangepakt en niet alleen maar worden verplaatst. Soms is het echter mogelijk om vervuilde grond elders onder te brengen, zodat het op een bepaalde plek schoner wordt. Er moet dan wel streng worden gecontroleerd of er geen andere belangen dan saneringsbelangen achter zitten. De minister vindt het echter goed dat bijvoorbeeld 300 000 ton ernstig vervuilde grond elders wordt gestort. Is het echt de bedoeling van de minister om dergelijke transportbewegingen te creëren? Is de minister bereid om nieuwe technieken ten behoeve van bodemsanering te ondersteunen en te promoten?

Om uit de juridische impasse rond het kostenverhaal te komen, ligt er een voorstel om bedrijven een bedrag te laten storten in een saneringsfonds bedoeld om gebiedsgerichte sanering en beheer te laten uitvoeren. In ruil daarvoor willen bedrijven een vrijwaring van aansprakelijkheid. Gaat de minister dit doen? Wie draait er op voor eventuele meerkosten? Volgens het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) is er 18 mld. nodig voor de totale bodemsanering. Hoeveel van het benodigde geld komt er in het fonds terecht? Op zich heeft de heer Poppe niets tegen een fonds, maar dit mag geen belemmering zijn om op te treden en de kosten te verhalen op de vervuiler. Het moet niet zo zijn dat wangedrag kan worden afgekocht.

De rijksoverheid moet veel beter en strenger handhaven ten aanzien van grond, bagger en bouwstoffen. Het gespecialiseerde team van de VROM-Inspectie moet hiertoe worden uitgebreid en goed opgeleid, zodat het bijvoorbeeld ook kan oordelen over de door de gemeente vastgestelde normen en de handhaving door de gemeente. Is de minister hiertoe bereid en wil zij de Kamer halfjaarlijks te rapporteren over wat het team allemaal in de praktijk tegenkomt?

Mevrouw Neppérus (VVD) krijgt in tegenstelling tot de minister geen positief gevoel bij het rapport Bodem in zich III, want er blijkt in 2006 het nodige verkeerd te zijn gegaan. Zo komt het voor dat de toezichthouder dezelfde is als de beschikkingverlener. Verder worden afwijkingen van het saneringsplan niet altijd goed in beeld gebracht en wijken de gerapporteerde resultaten nogal eens af van de werkelijkheid. Dat baart mevrouw Neppérus zorgen en zij wil dan ook weten of er inmiddels verbeteringen zijn te melden, welke maatregelen zijn genomen en wat er nog meer aan gedaan gaat worden. Als de VROM-Inspectie constateert dat een gemeente steken laat vallen, zou het goed zijn als de gemeenteraad hierover geïnformeerd wordt.

In het jaarverslag bodemsanering staat dat de nazorg van de bodemsanering een niet te onderschatten claim legt op het toegekende meerjarenbudget. Wat is de reactie van de minister daarop?

De minister heeft gelijk dat ten aanzien van bodemsaneringsbeleid keuzes moeten worden gemaakt. De grootste risico’s moeten eerst aangepakt worden. Hoe wil de minister dit beleid vormgeven en wie gaat de keuzes maken?

Het Besluit bodemkwaliteit is niet alleen van toepassing op bouwstoffen, grond en bagger als dit afvalstoffen zijn. Daarmee wordt het doel voorbij geschoten en worden er onverantwoord hoge administratieve lasten opgelegd aan het bedrijfsleven. Dit tast het draagvlak aan. Is de minister bereid om het besluit op dit punt te wijzigen?

Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Donner/Neppérus?

Antwoord van de minister

De minister is van mening dat bodem, bodemsanering en bodemkwaliteit prioriteit moeten hebben in het kader van het thema duurzame stedelijke leefomgeving. Het onderwerp heeft dan ook haar grote aandacht. Bodemverontreiniging is een groot probleem. Jaren geleden is geconstateerd dat er 400 000 locaties zijn waar de bodem verontreinigd is. Daarom is het RIVM gevraagd om de ernstigste gevallen gerelateerd aan huidig gebruik van de bodem in kaart te brengen. Het RIVM heeft op basis van historische informatie geconstateerd dat er 25 000 spoedgevallen zijn. Tot 2015 loopt er een traject waarbij samen met decentrale overheden via verdiepende studies en inventarisatie wordt gekeken welke locaties op dit moment problematisch zijn. Het RIVM schat dat dit er 4500 tot 6500 zullen zijn. Of deze locaties beheersbaar worden gemaakt of compleet worden gesaneerd, hangt af van de kwaliteit die de bodem volgens de verantwoordelijken moet hebben. Dit hangt onder andere af van de plaats, het gebruik en het toekomstige gebruik. In dit kader is het van groot belang dat de decentrale overheden dit pad systematisch aflopen en dat de afspraken tussen minister en lagere overheden dusdanig worden uitgevoerd, dat er in 2015 sprake is van beheersing van alle 4500 tot 6500 spoedlocaties. Tot 2010 loopt er een eerste fase waarin afspraken worden gemaakt met gemeenten over de sanering van spoedlocaties. Van 2010 tot 2015 loopt er vervolgens een tweede traject waarin risicolocaties worden aangepakt. De minister zal de Kamer periodiek, doch voor 2010 minimaal twee maal, informeren over de voortgang van deze trajecten.

De aanpak van de minister borduurt voort op de brief van 7 april 2005 van staatssecretaris Van Geel over bodemsanering (28 199/30 015, nr. 11). Zij heeft er echter voor gezorgd dat er een tijdschema is gemaakt, dat het plan van aanpak praktisch haalbaar is en dat er afspraken gemaakt kunnen worden met decentrale overheden over de fase tot 2010 en de fase 2010–2015.

De aanpak gaat uit van het principe dat de verantwoordelijkheid neergelegd wordt op de plaats waar deze het beste tot zijn recht komt. De rijksoverheid kan beleid op regionaal niveau niet tot in detail controleren. Het biedt voordelen als de controle wordt gelegd op de plaats waar ook daadwerkelijk verantwoordelijkheid genomen kan worden en waar afwegingen gemaakt worden ten aanzien van andere opgaven met betrekking tot sanering die niet onder de spoedlocaties vallen, bijvoorbeeld inzake herstructurering binnen de steden. Gemeenten hebben namelijk de vrijheid gekregen om budgetten voor bodemsanering en binnenstedelijke herstructurering in bepaalde gevallen te combineren. Het kan daardoor voorkomen dat gemeenten voorrang geven aan de sanering van locaties die niet op de lijst met spoedlocaties staan. Daarbij moet echter in het oog worden gehouden dat alle spoedopgaven in 2015 gerealiseerd moeten zijn. De minister zal monitoren of de decentrale overheden dit daadwerkelijk doen.

Met betrekking tot het verhalen van de kosten van bodemsanering wordt er onderscheid gemaakt tussen bodemverontreiniging die voor 1975 en die na 1975 is veroorzaakt. Uit jurisprudentie blijkt dat bodemverontreiniging die voor 1975 is veroorzaakt in het algemeen niet kan worden verhaald op de veroorzakers, omdat er destijds geen wet- en regelgeving was op grond waarvan die kosten verhaald kunnen worden. Als de bodemverontreiniging na 1975 is veroorzaakt, is de kans groter dat de kosten op de veroorzaker verhaald kunnen worden. Deze procedures duren echter erg lang, bijvoorbeeld zoals in de zaak-Lekkerkerk waar onlangs een schikkingsovereenkomst is gesloten. Dit kan de voortgang van binnenstedelijke herstructurering en het beheersbaar maken van spoedlocaties belemmeren. Bedrijven die willen herstructureren, hebben er groot belang bij dat er snel zekerheid bestaat over de totale kosten. Daarom wil de minister proberen om afspraken te maken met belanghebbende partijen, zoals bedrijven, over bijdragen aan de saneringskosten. Zij hebben in dit kader tenslotte ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid. De impuls die de minister wil geven aan de medefinanciering door derden is vooral op dit principe geënt. Dit moet niet worden gezien als afkopen van verantwoordelijkheid, want het is een manier om gezamenlijk tot een meer gerichte en effectieve oplossing van het probleem te komen. Hoewel bedrijven een reëel bedrag moeten bijdragen, zullen op deze manier echter niet alle kosten worden gedekt.

De nazorg van bodemsanering legt een groot beslag op het budget. Daarom is niet gekozen voor de traditionele wijze waarop nazorg werd vormgegeven, maar wordt per geval gekeken wat een verantwoorde gebiedsgerichte beheersing van het probleem is.

In verband met de gebiedsgerichte aanpak is het van belang dat er een koppeling wordt gelegd met de richtlijn grondwater, een dochterrichtlijn van de bredere Kaderrichtlijn water, want dat is de basis om integraal te werken.

De minister hoopt de markt met haar activiteiten op het gebied van bodemsanering te prikkelen om met meer innovatieve technieken, ook ten aanzien van duurzaamheid, te komen. De Stichting Kennisontwikkeling en Kennisoverdracht Bodem (SKB) heeft jaarlijks enkele miljoenen om te besteden aan het ontwikkelen van innovatieve technieken. Ook marktpartijen kunnen in deze richting opdrachten genereren. VROM heeft hiervoor 2 mln. per jaar en andere partijen waaronder de gemeenten hebben hiervoor 1,5 mln. per jaar beschikbaar gesteld. De minister zal in samenspraak met de gemeenten bezien in hoeverre de markt hiermee uit de voeten kan. Op de website www.bodemrichtlijn.nl staat alle benodigde informatie over nieuwe technieken.

Samen met lokale overheden heeft de minister de Handreiking Besluit bodemkwaliteit laten opstellen ten behoeve van waterschappen, gemeenten en provincies. Zij zal deze ook aan de Kamer doen toekomen. De handreiking maakt onderdeel uit van de ondersteunende instrumenten die de minister heeft ontwikkeld. Het Besluit bodemkwaliteit is bedoeld om de regels slimmer en effectiever te maken, terwijl de milieukwaliteit wordt geborgd. Bovendien worden de administratieve lasten aanzienlijk teruggedrongen van 32 mln. naar 15 mln. per jaar.

De minister heeft zich ten aanzien van de classificatie van grond als afvalstof gebaseerd op het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bodembescherming, waarin grond en baggerspecie als afvalstoffen worden beschouwd in de zin van de Kaderrichtlijn afvalstoffen. Dit stuit in de praktijk echter op problemen. Bovendien kan de efficiency aanzienlijk worden verbeterd als er op dit vlak andere regels zouden gelden. Blijkbaar dient deze situatie te worden verduidelijkt. De minister zegt daarom toe het Besluit bodemkwaliteit voor wat betreft het classificeren van grond en baggerspecie als afvalstof te onderzoeken, en de Kamer hierover voor het zomerreces van 2008 nader te informeren. Zij zal daarbij ook ingaan op de definitie van het begrip «afvalstof».

Een schoongrondverklaring is de mededeling van een grondeigenaar dat niet is gebleken van verontreiniging. Zo’n verklaring is dus geen garantie dat de grond daadwerkelijk schoon is. Aangezien een schoongrondverklaring bij grondverzet betrekking heeft op een perceel is het procedureel onjuist dat dezelfde verklaring eindeloos gebruikt kan worden. Dat neemt niet weg dat de regels worden overtreden en dat hiertegen moet worden opgetreden.

In het kader van het Besluit bodemkwaliteit is de gemeente als bevoegd gezag verantwoordelijk voor toezicht op de locatie. De VROM-Inspectie kan toezicht houden op gemeenten via interbestuurlijk toezicht, maar gaat niet zelf de uitvoering op locatieniveau controleren. Verder kan de inspectie in het kader van Kwalibo toezicht houden op de bodemintermediairs, die ervoor moeten zorgen dat wat gebeurt, ook adequaat gebeurt. Met behulp van een centraal meldingssysteem is het mogelijk om te controleren of van een gecertificeerde partij grond niet eindeloos schone deelpartijen worden afgezet. Op deze wijze kan worden gekeken wat de relatie is tussen een gemelde partij en het bijbehorende certificaat. De bodemintermediairs moeten aan kwaliteitseisen voldoen. Als zij niet goed functioneren, kunnen zij worden gecorrigeerd. In 2007 is bijvoorbeeld een erkenning van een intermediair niet verleend.

Om de pakkans voor overtreders te vergroten, zijn er verschillende vormen van toezicht nodig. Selectief toezicht is gericht op notoire overtreders. Verder is er samenhangend toezicht nodig op regionaal niveau en moet er worden gewerkt in samenwerkingsverbanden. Strategisch toezicht is bedoeld om via interventiestrategieën van het Landelijk Overleg Milieuhandhaving (LOM) de aandacht te richten op cruciale momenten in de keten. In het kader van repressief toezicht worden signalen opgepakt over mogelijke overtredingen. Al deze typen maatregelen zitten in het systeem teneinde de pakkans te vergroten. Er wordt gericht gehandhaafd door de handhaving te focussen op de plaats waar de kans dat het mis gaat het grootste is. De minister zegt toe de Kamer over één jaar te informeren over de voortgang en het functioneren van de handhavingspraktijk. Daarin zal de vraag worden meegenomen of het lukt om met deze aanpak daadwerkelijk effectiever op te treden.

De minister heeft een beperkt aantal provincies voorgesteld om te bezien of met bestaande en nieuwe technieken de aanpak van de 4000 voormalige stortplaatsen kan worden gestimuleerd. Zij heeft vernomen dat er nieuwe technieken zijn die het mogelijk maken om die oude stortplaatsen te analyseren en te kijken of er materialen liggen die geld opleveren. Het is de bedoeling dat provincies op termijn de regie nemen om die 4000 locaties op een kosteneffectieve manier aan te pakken doordat er verevend wordt tussen lucratieve stortplaatsen en stortplaatsen waarvan de sanering geld kost. De minister vindt het daarom van belang dat hiertoe geld wordt gestoken in het faciliteren van de ontwikkeling van nieuwe technieken. Zij zal ondersteuning bieden aan een aantal pilots. In overleg met de staatssecretaris van Financiën zal zij bezien of er in het kader van de tweede tranche vergroening een lager tarief kan worden gehanteerd voor de stortheffing in het geval van herstort.

De motie-Donner/Neppérus over tarragrond is uitgevoerd. In 2007 is er onderzoek gedaan naar de kwaliteit van deze grond. De conclusie was dat naar verwachting vrijwel alle grond zodanig schoon is dat terugkeer naar de landbouwgrond geen probleem is. Voor noodgevallen is de Vrijstellingsregeling plantenresten en tarragrond verlengd. In het najaar van 2007 is er overeenstemming bereikt met de sector over de toepassing van tarragrond.

De positie van de VROM-Inspectie is enigszins versterkt, want de inspectie heeft een eerstelijns bevoegdheid gekregen. Ook de handhavingscapaciteit voor bodem is vergroot. De VROM-Inspectie is op dit dossier dan ook actiever dan in het verleden. Dit neemt niet weg dat de handhaving in eerste instantie een zaak van de gemeenten is. De VROM-Inspectie houdt zich dan ook vooral bezig met ketenhandhaving, het afdoen van gemelde overtredingen en het toezicht op de intermediairs. De rol van de VROM-Inspectie zal worden meegenomen in de evaluatie van het handhavingsbeleid.

De minister zegt toe te bezien of het mogelijk is om niet alleen de bestuurders maar ook de gemeenteraad en provinciale staten te informeren over handhavingsresultaten.

Nadere gedachtewisseling

De heer Bilder (CDA) dankt de minister voor haar inspanningen met betrekking tot tarragrond. Wil zij over een jaar nog eens bezien of de gekozen oplossing ook in de praktijk werkt?

De heer Boelhouwer (PvdA) maakt uit de beantwoording van de vragen en de toezeggingen op dat de minister bovenop het dossier zit. Hij wacht de voortgangsrapportages met belangstelling af.

De heer Poppe (SP) heeft geen krachtig optreden van de minister waargenomen ten aanzien van de aanpak van gesjoemel met grond. Is de minister bereid om op dit vlak samenwerkingsverbanden te stimuleren, zodat kennis kan worden gedeeld? De VROM-Inspectie moet haar kennis delen met gemeenten. Bovendien moet de VROM-Inspectie handhavend optreden om verkeerde bewegingen in een vroeg stadium te signaleren. In 1997 of 1998 heeft toenmalig minister van VROM De Boer de Kamer een brief gestuurd over de sanering van locaties met vervuilde grond. In deze brief was sprake van zo’n 60 000 spoedlocaties. Bovendien zou dit probleem, inclusief het probleem van de oude storten, rond 2008 zijn opgelost. Wil de minister eens bekijken wat er terecht is gekomen van de toezeggingen en het beleid van toen?

Mevrouw Neppérus (VVD) is blij met de toezegging van de minister dat zij het classificeren van bouwstoffen als afvalstoffen zal onderzoeken. In de praktijk blijkt er nog wat onduidelijkheid te zijn over de tarragrond. Zij zou dan ook graag zien dat hier nog eens naar wordt gekeken.

De minister zal de regeling ten aanzien van tarragrond over een jaar bekijken, omdat ook zij wil weten of de regeling in de praktijk werkt.

Zij zal de toezeggingen van minister De Boer op dit dossier bekijken. Terugkijkend meent de minister dat er consistent is gewerkt om ervoor te zorgen dat werkelijke spoedlocaties in 2015 beheersbaar zijn gemaakt.

De voorzitter heeft de volgende toezeggingen van de minister genoteerd:

– de minister heeft toegezegd om de Kamer te informeren over de aanpak van gebiedsgericht grondwaterbeheer in relatie tot binnenstedelijke herstructurering.

– de minister heeft toegezegd te bezien of het mogelijk is niet alleen de bestuurders maar ook de gemeenteraad en provinciale staten te informeren over handhavingsresultaten en de Kamer hierover te informeren;

– de minister heeft toegezegd de toezeggingen uit de brief van minister De Boer d.d. 7 april 1998 (22 727, nr. 18) over de nazorg van voormalige stortplaatsen aan een nadere beschouwing te onderwerpen;

– de minister heeft toegezegd de Kamer over één jaar te informeren over hoe de oplossing met betrekking tot de tarragronden in de praktijk werkt;

– de minister heeft toegezegd de Kamer over één jaar te informeren over de voortgang en uitkomsten van het handhavingstraject inzake de bodemsanering en grondstromen;

– de minister heeft toegezegd het Besluit bodemkwaliteit wat betreft het classificeren van grond als afvalstof nader te onderzoeken, en de Kamer hierover voor het zomerreces 2008 nader te informeren;

– de minister heeft toegezegd de Kamer de Handreiking Besluit bodemkwaliteit te doen toekomen;

– de minister heeft toegezegd de Kamer periodiek, doch voor 2010 minimaal twee maal, te informeren over de resultaten van de inventarisatie en nader onderzoek bij spoedlocaties ten aanzien van bodemsanering.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Koopmans

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Lemaijer


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Gent (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Haverkamp (CDA), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Vermeij (PvdA), Madlener (PVV), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie).

Plv. leden: Duyvendak (GroenLinks), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Hessels (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), Kamp (VVD), Timmer (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Waalkens (PvdA), Van Beek (VVD), Schermers (CDA), Besselink (PvdA), Agema (PVV), Thieme (PvdD), Vietsch (CDA) en Ortega-Martijn (ChristenUnie).

Naar boven