30 015
Voortgang bodemsanering

nr. 14
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 januari 2007

Op 12 januari 2007 heb ik uw Kamer de herziene versie van de Maatschappelijke Kosten-Baten Analyse van de Nederlandse bodemsaneringsoperatie gezonden (30 015, nr. 13). Bij mijn aanbiedingsbrief was ook de brief van 11 januari 2007 met de toelichting op de herziening van de directeur van het Milieu en Natuur Planbureau gevoegd. Ik heb inmiddels gelegenheid gehad om de herziene versie van de MKBA te bestuderen en na te gaan welke gevolgen de herziening heeft voor mijn eerder aan de Kamer gezonden reactie op de MKBA. Onderstaand doe ik u mijn bevindingen en de aanvullingen op mijn eerdere reactie toekomen.

De herziening

De gemaakte fout bij de monetarisering van de gezondheidsbaten heeft tot gevolg dat de baten fors zijn afgenomen. De gezondheidsbaten bedragen nu maximaal € 5,8 miljard in een scenario waarbij alle locaties, waar gezondheidsrisico’s zich voordoen, worden gesaneerd. De fout in het model, dat bij de monetarisering van de baten is gebruikt, is ook bij het uitvoeren van gevoeligheidsanalyses niet ontdekt. Terecht geeft de directeur van het MNP dan ook aan dat hij maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat dergelijke fouten in de toekomst gemaakt worden.

De conclusies

In mijn eerdere reactie schreef ik u dat de baten in de drie beleidsalternatieven, als gevolg van de hoge gezondheidsbaten, aanmerkelijk hoger zijn dan in het nulalternatief waar de overheid de sanering geheel aan de markt overlaat. De herziene MKBA geeft aan dat op basis van de gemonetariseerde kosten en baten geen robuuste voorkeursvolgorde voor één van de onderzochte alternatieven gegeven kan worden. Ik ben en blijf van mening dat een politieke afweging, ten aanzien van de te hanteren discontovoet en de niet gemonetariseerde baten gevoegd bij het feit dat veel mensen bezorgd zijn over bodemverontreiniging, ten gunste uitvalt van het thans door mij gevoerde beleid. Zoals ik in mijn eerdere reactie al aangaf is de ruimtebesparing en het tegengaan van verpaupering door herontwikkeling van binnenstedelijke locaties voor mij één van de belangrijkste redenen om te investeren in bodemsanering. In het door mij gevoerde beleid worden locaties waarbij risico’s bestaan bij het huidig gebruik vóór 2015 aangepakt en wordt de sanering van locaties waarbij stagnatie van ontwikkeling dreigt als gevolg van bodemverontreiniging binnen de budgettaire mogelijkheden tot 2030 gefaciliteerd. In de studie is dit als beleidsalternatief 1 gepresenteerd. Ik wijs erop dat in het geval er meer locaties zijn, waar sprake is van gezondheidsrisico’s bij huidig gebruik, ook deze locaties met voorrang aangepakt worden en het alternatief huidig beleid evolueert in de richting van beleidsalternatief 3. Met dien verstande dat in plaats van het aanpakken van alle locaties met een ernstige verontreiniging er nog steeds selectief te werk gegaan zal worden en alleen sanering plaats vindt indien in de specifieke situatie een niet aanvaardbaar risico is vastgesteld.

Discontovoet

De hoogte van de discontovoet is bepalend voor de vraag in hoeverre toekomstige baten nog meetellen. Bij infrastructuurprojecten hanteren we een discontovoet die varieert van 4% tot 7%, afhankelijk van de vraag of de investering riskant gevonden wordt. Als de baten onzeker zijn dan geldt de 7%. Momenteel vindt nog overleg plaats met de collega’s van Financiën en Landbouw over de vraag welke discontovoet voor milieubeleidsmaatregelen gehanteerd moet worden. In de studie van het MNP is de keuze voor de gehanteerde discontovoet van 4% mijns inziens goed toegelicht. Ik ben met het MNP van mening dat bij een verwachte stijging van de welvaart de waardering voor zaken als gezondheid en natuur relatief zal toenemen en dat de baten over een langere periode dan 50 jaar behoren mee te tellen. Dit wordt bereikt bij een discontovoet van 4% of lager.

Gezondheidseffecten

Het MNP schrijft dat de onzekerheden in met name de gezondheidseffecten van het totaal aan bodemverontreinigingen erg groot zijn gebleken. Dit heeft te maken met het feit dat slechts beperkt gegevens over geconstateerde gezondheidseffecten beschikbaar zijn. Het aantal per individuele locatie blootgestelde mensen is veelal dermate gering dat geen causaal verband gelegd kan worden tussen geconstateerde ziektebeelden en de aanwezige bodemverontreiniging. Mede gelet op de ervaringen in het asbestdossier ben ik voornemens de uitvoering van epidemiologisch onderzoek, waar mogelijk, te bevorderen en te ondersteunen.

Overige aanpassingen in het rapport

Het MNP geeft aan dat nu de baten (in geld uitgedrukt) minder groot zijn dan in de eerdere foutieve versie aangegeven, de onzekerheden rond de baten belangrijker zijn geworden en dat die om die reden duidelijker in beeld zijn gebracht. Ook is de structuur van het rapport in verband met de leesbaarheid en toegankelijkheid herzien.

Bij de herziening heeft ook een aanpassing plaatsgevonden van het aantal hectare ruimtebesparing dat de herontwikkeling van binnenstedelijke locaties oplevert. Ik schreef u eerder dat het hier zou gaan om 18 700 hectare. Het juiste getal is 16 900 hectare.

Nadere differentiatie van belang

Graag wil ik benadrukken dat de MKBA is uitgevoerd voor de bodemsaneringsoperatie als geheel. Op onderdelen van de bodemsaneringsoperatie of bij individuele locaties zal de afweging van kosten en baten anders uitvallen. Ik vind het om die reden van belang om het inzicht in de verontreinigingsniveaus in relatie tot het specifieke gebruik van locaties te vergroten teneinde een nadere differentiatie aan te brengen. Ik zal deze opdracht meegeven aan de andere overheden bij de uitvoering van hun verificatieonderzoek ter vaststelling van de locaties waar sprake is van gezondheidsrisico’s.

Efficiëntie behalen van gezondheidsbaten

Het MNP merkt op dat in de MKBA de efficiëntie van het behalen van gezondheidsbaten via bodemsanering niet is afgewogen tegen mogelijke baten van ander (milieu)beleid. Ik wil hier bij opmerken dat bij een dergelijke afweging bedacht moet worden dat voor het omgaan met aanwezige bodemverontreiniging geen alternatief, bijvoorbeeld in de vorm van bronmaatregelen, bestaat anders dan het nemen van beheers- of saneringsmaatregelen, die naar hun aard kostbaar zijn.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Naar boven