30 011
Beveiliging kamerleden

nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 maart 2005

In Nederland worden op dit moment verschillende personen in het publieke leven beveiligd in verband met bedreiging of het risico van een aantasting van hun persoon. Dat daar toe een noodzaak bestaat is op zichzelf zorgelijk. De regering wendt – onder meer via het strafrecht – alle middelen aan teneinde op te treden tegen bedreigers om zo de dreiging weg te nemen. Zolang er echter een dreiging of risico bestaat zullen ook beveiligingsmaatregelen getroffen moeten worden, die kunnen variëren in intensiteit maar ook in duur. In enkele gevallen vergt dit ook huisvesting buiten de eigen woning. Tijdens het ordedebat over de beveiliging van Kamerleden op 22 februari jl. vroeg mevrouw Kalsbeek om een uiteenzetting over welk niveau van werken en leven mogelijk moet blijven als een Kamerlid ernstig wordt bedreigd. Ook vroeg zij zich af in welke mate bedreigde personen betrokken worden bij de afweging van risico's en beschermingsgraden. Gaarne voldoen wij door middel van deze brief aan dat verzoek.

Het kader voor de beveiliging van personen is vastgesteld in het stelsel bewaken en beveiligen, zoals dit na de aanslag op de heer Fortuyn op basis van de aanbevelingen van de Commissie feitenonderzoek inzake de veiligheid en beveiliging van de heer W.S.P. Fortuyn werd verricht. Dit stelsel is beschreven in de brief van 20 juni 2003 (Kamerstukken II, 2002–2003, 28 974, nrs. 1 en 2) aan uw Kamer. De nota is vervolgens op 3 september 2003 door de Kamer behandeld. Ook nadien is het nieuwe stelsel verschillende malen besproken. De laatste keer in het debat over de brief van 24 januari 2005 (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 754 nr. 5) waarin een uitbreiding van de voor beveiliging beschikbare middelen werd aangekondigd.

Een belangrijk element van het stelsel is dat behalve dreiging ook risico een aanleiding kan vormen voor beveiliging. Kenmerk van risico is evenwel dat aard, noch begin en einde duidelijk bepaald zijn. Het risico berust immers niet op concrete aanwijzingen voor een dreiging, maar op een afweging van onbepaalde factoren. Dit heeft gevolgen voor de aard van de beveiliging, de te treffen maatregelen en de duur daarvan.

Uitgangspunten

Beveiliging is maatwerk en de maatregelen die daarbij getroffen worden variëren. Over de wijze van beveiliging in een concreet geval dient zo min mogelijk gezegd te worden. Informatie daarover vergroot het risico, niet alleen voor betrokkene, maar ook voor diegenen die de beveiliging moeten verzekeren en voor personen die in hun omgeving leven. Daarover mededelingen doen is onverantwoord. Ook niet na afloop; het brengt de beveiliging van opvolgende personen in gevaar. Hier zal dan ook niet concreet op de wijze van beveiliging worden ingegaan. Wel kunnen de algemene uitgangspunten die aan beveiliging ten grondslag liggen uiteengezet worden.

Algemeen uitgangspunt van het stelsel van bewaken en beveiligen is dat de burger zelf in eerste instantie verantwoordelijk is voor de eigen veiligheid van zowel persoon als goed. Burgers mogen daarbij rekenen op hulp van de organisaties en netwerken waartoe zij behoren. Bedrijven, organisaties en instellingen dienen zelf beschermende maatregelen te treffen om te voorkomen dat als gevolg van hun werkzaamheden de veiligheid van werknemers en anderen in gevaar komt.

Burgers en organisaties mogen van de overheid verwachten dat die hen te hulp schiet op het moment dat de aantasting van hun veiligheid zodanige vormen dreigt aan te nemen, dat zij daar op eigen kracht geen weerstand meer tegen kunnen bieden. In het geval er sprake is van een dergelijke bedreiging dient men de plaatselijke politie daarvan in kennis te stellen. Het bevoegde gezag op lokaal niveau wordt daarmee in de gelegenheid gesteld om eventueel noodzakelijk geachte veiligheidsmaatregelen te treffen en/of om een opsporingsonderzoek te starten. In een beperkte en specifieke categorie gevallen berust de verantwoordelijkheid voor het treffen van veiligheidsmaatregelen bij de Rijksoverheid (zie daarvoor de brief van 20 juni 2003, Kamerstukken II, 2002–2003, 28 974, nrs. 1 en 2).

De overheid is verantwoordelijk voor de beveiligingsmaatregelen ten aanzien van een bedreigde persoon, niet voor zijn veiligheid. Betrokkene dient actief mee te werken aan diens beveiliging en de overheid in dit kader actief te informeren over zijn (voorgenomen) activiteiten. De overheid kan een aandeel hebben in de beveiliging, maar daarmee gaat niet de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van een persoon op haar over. Veiligheid is een uitkomst. Niemand kan die garanderen; ook de overheid niet. Een overheid die zich verantwoordelijk zou maken voor de veiligheid van een persoon, zou als voorwaarde vergaande bevoegdheden moeten claimen om diens leven en doen te bepalen, teneinde ieder veiligheidsrisico te vermijden. En zelfs dan kan de veiligheid niet gegarandeerd worden. De beslissing over het treffen van beveiligingsmaatregelen is geen politieke beslissing, maar een beslissing die namens het bevoegd gezag genomen wordt door deskundigen. Deze deskundigen besluiten tevens over de soort en aard van de maatregelen en over aspecten die hiermee samenhangen. Ook bepalen de deskundigen welke uitvoeringsorganisatie de maatregelen uitvoert. Die beslissingen worden politiek verantwoord, maar een politieke beslissing over het treffen van maatregelen is niet verantwoord.

Beveiliging begint vaak met standaardvoorzieningen ten aanzien van de woning. Bij een oplopende dreiging worden de voorzieningen aan de woning verzwaard en kan er sprake zijn van vormen van rijdend of statisch toezicht door het regionale politiekorps ten aanzien van de woning.

Bij de zwaardere categorieën dreigingen kan er eveneens sprake zijn van persoonsbeveiliging door het regionale politiekorps dan wel door de dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging van het KLPD, op de momenten dat de bedreigde persoon zich niet thuis bevindt, zowel onderweg als op locatie. Ook hierbij staat voorop dat de bedreigde persoon zo veel mogelijk in staat wordt gesteld te blijven functioneren.

In geval de beroepswerkzaamheden of de eigen woonsituatie beperkingen stellen aan de mogelijkheden van een adequate beveiliging, kan betrokkene van overheidswege geadviseerd worden zijn werkzaamheden voor korte tijd te onderbreken of voor korte tijd elders in een «safe house» te verblijven. In die situatie zullen de eisen van beveiliging en de beperkingen die de gedwongen verblijfplaats stelt, voorgaan op andere overwegingen. De maatregelen zijn er altijd zo veel mogelijk op gericht om het functioneren te blijven verzekeren.

Betrokkenheid bedreigde persoon en privacy-aspecten

Indien het maar enigszins mogelijk is wordt de keuze van het beveiligingspakket van te voren besproken met de bedreigde persoon. Daarbij moge het duidelijk zijn dat persoonlijke wensen en veiligheidswensen niet altijd (volledig) onderling verenigbaar zijn. Algemeen uitgangspunt hierbij is, zoals aangegeven, dat de beveiligde persoon zijn privé- en maatschappelijke activiteiten moet kunnen blijven vervullen en ook overigens – binnen de beperkingen van de beveiliging – een zo normaal mogelijk leven kan leiden. De beperking is hierin gelegen dat bij hoge dreigingsniveaus niet valt te voorkomen dat er sprake is van een inbreuk op de privacy van betrokkene. Zo zijn de persoonsbeveiligers in het geval van een hoge dreiging permanent aanwezig, de woonvoorziening en het vervoer zijn aangepast, de te beveiligen persoon ervaart de psychologische druk van de dreiging, enzovoort. Wij zijn ons ervan bewust dat dit veel vergt van de te beveiligen persoon.

Speciale beveiligde woonvoorziening

Het voorgaande betreft de aanpak in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen. Een andere invalshoek is die vanuit de bijzondere verantwoordelijkheid van het functioneren van de staat en de bescherming van de functies daarvan. Dit leidt tot bijzondere maatregelen ongeacht of personen tot het zogenaamde Rijksdomein of decentrale domein behoren.

Indien de werkzaamheden van een persoon onderdeel is van het functioneren van de democratische rechtsstaat, dan wel er een nationaal belang met hun veiligheid en hun ongestoord functioneren is gemoeid dan wel er een situatie dreigt waarin een ongewenste gebeurtenis disproportionele schade toe zou brengen aan het vertrouwen in de continuïteit en integriteit van de openbare sector, dan zullen de beveiligingsmaatregelen er zo veel mogelijk op gericht om het functioneren van betrokkene te blijven verzekeren. Gedacht moet worden aan bijvoorbeeld rechters, officieren van justitie of Kamerleden. In dergelijke gevallen hanteren wij nog een aanvullende voorziening, namelijk de extra «beveiligde woning». Deze maatregel wordt ingezet als de eigen woning niet voldoende kan worden beveiligd en verwacht moet worden dat de dreiging langer dan een aantal maanden (langer dan 6 maanden of voorzienbaar langer dan 6 maanden) zal voortduren. De bedreigde persoon wordt dan door de overheid ondergebracht worden in een goed beveiligbare woning welke een normale woonsituatie zo dicht mogelijk benadert. Gelijk aan de inzet van de reeds bestaande beveiligingsmaatregelen is de inzet van de extra «beveiligde woning» een beslissing van deskundigen. Het is niet mogelijk dat betrokkene zeggenschap heeft over de locatie van de extra «beveiligde woning». Het betreft hier een beveiligingsmaatregel. Hetgeen betekent dat zodra terugkeer naar een eigen (beveiligde) woning mogelijk is, of de bijzondere omstandigheden die aanleiding gaven tot het treffen van de maatregel zich niet langer voordoen, de betrokkene de woning zal moeten verlaten binnen een redelijke termijn. Gezien het uitgangspunt van het stelsel van bewaken en beveiligen dat de verantwoordelijkheid voor de eigen veiligheid primair ligt bij de burger zelf en de organisaties en netwerken waartoe hij behoort wordt aan de beveiligde persoon een vergoeding gevraagd. De hoogte van de vergoeding is afgeleid van een percentage van het inkomen van betrokkene en is gebaseerd op objectieve maatstaven. Indien de bedreigde persoon al eigen woonlasten heeft, zullen de kosten hiervoor verrekend worden met de vergoeding voor de extra «beveiligde woning».

Informatie over bedreiging

Wij begrijpen dat bedreigde personen het van belang achten dat zij op de hoogte worden gesteld van de hoogte en de aard van de dreiging en de in verband daarmee eventueel getroffen (extra) maatregelen. Indien er naar het oordeel van de NCTb sprake is van een dreiging, worden de betrokken personen dan ook geïnformeerd. Als criteria hiervoor wordt gebruik gemaakt van de volgende aandachtspunten:

1. de uitkomst van de waardering (ernst en waarschijnlijkheid) van de dreiging;

2. het antwoord op de vraag of er in verband daarmee (extra) veiligheidsmaatregelen moeten worden getroffen;

3. indien er door de bedreigde persoon aangifte is gedaan, is het gebruikelijk om betrokkenen op de hoogte te houden van de afhandeling van de aangifte.

Eveneens wordt betrokkene door de NCTb geïnformeerd over dreigingen die zijn aangekondigd dan wel verschenen via berichtgeving in de media, ongeacht de waardering van de dreiging.

In voornoemde gevallen wordt betrokkene daarnaast – wederom afhankelijk van de uitkomst van de waardering en of (extra) veiligheidsmaatregelen zijn getroffen – periodiek geïnformeerd over het verloop van de dreiging en de getroffen maatregelen. Hierbij moet de kanttekening geplaatst worden dat zich omstandigheden kunnen voordoen dat het opsporings-, inlichtingen- en/ of vervolgingsbelang beperkingen met zich meebrengen ten aanzien van het, tot in detail, informeren van de bedreigde persoon.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties,

J. W. Remkes

Naar boven