nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 april 2009
In de brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en van Justitie van
22 april 2008 ter beantwoording van vragen van het Kamerlid Azough over
ondersteuning van Nederlanders in buitenlandse dodencellen (Aanhangsel der
Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 2115), is aangegeven dat mogelijkheden
zullen worden verkend voor nadere ondersteuning bij directe dreiging van de
doodstraf. Mede namens de staatssecretaris van Justitie ga ik in onderhavige
brief nader in op deze aspecten.
Het Nederlandse beleid gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van
gedetineerden om te voorzien in hun verdediging, in combinatie met de plicht
van het land van detentie een advocaat ter beschikking te stellen indien betrokkenen
daartoe zelf niet over de middelen beschikken. Dit principe sluit in het algemeen
goed aan op de rechtspraktijk in het buitenland.
In het geval van (dreigende) oplegging van de doodstraf ziet de Regering
reden dit beleid verder uit te breiden.
Nederland is uitgesproken tegenstander van de doodstraf, waar ook ter
wereld. Nederland zet zich samen met de EU-partners in voor afschaffing van
de doodstraf, of althans voor een moratorium op de tenuitvoerlegging ervan.
Als landen niettemin de doodstraf opleggen en toepassen, wordt onder andere
aangedrongen op maximale transparantie bij de totstandkoming van de vonnissen.
Vanuit deze principiële afwijzing van de doodstraf heeft de Regering
de beschikbare mogelijkheden voor ondersteuning van Nederlandse gedetineerden
in het buitenland verder uitgebreid. Dit betekent in concreto dat in geval
van een dreigende doodstraf voor een Nederlandse gedetineerde in het buitenland
zal worden bekeken of betrokkene in aanmerking dient te komen voor financiering
van (extra) rechtsbijstand door Nederland. Het ministerie van Buitenlandse
Zaken neemt daarbij in het verlengde van de consulaire bijstand het voortouw,
in nauwe samenwerking met het ministerie van Justitie.
Besluitvorming vindt van geval tot geval plaats, waarbij de specifieke
omstandigheden bepalend zijn voor de wijze waarop en de voorwaarden waaronder
mogelijke financiering wordt verleend, en voor de vraag in welk stadium van
de rechtsgang deze moet worden ingezet. De financiële draagkracht van
betrokkene en de eventuele terbeschikkingstelling van rechtsbijstand door
de lokale autoriteiten worden daarbij meegewogen. Betrokken gedetineerde bespreekt
en beslist samen met zijn advocaat hoe de verdediging wordt gevoerd. Gezien
de noodzaak de juridische en diplomatieke activiteiten ter voorkoming van
de doodstraf goed te coördineren, vindt intensief contact plaats tussen
advocaat en ambassade, en met het ministerie indien (ook) een in Nederland
gevestigde advocaat betrokken is.
Er zijn thans wereldwijd drie Nederlandse gedetineerden met een (dreigend)
doodvonnis. Voor twee van hen is al besloten over te gaan tot financiering
van rechtsbijstand, voor de derde persoon wordt dit momenteel overwogen.
Bij de bepaling van bovenstaande beleid is uitgegaan van en aansluiting
gezocht bij de ervaringen van een aantal landen met financiering van rechtsbijstand
aan mogelijke doodstrafkandidaten.
Het betreffen gevoelige zaken waarover betrokken partijen liever niet
teveel publieke mededelingen doen. De (toekomstige) effectiviteit van de assistentie
hangt mede af van de vertrouwelijkheid die betracht kan worden. Om die reden
is er in deze brief voor gekozen om de gehanteerde uitgangspunten en ervaringen
niet expliciet toe te schrijven aan specifiek genoemde landen. Dit beïnvloedt
de relevantie voor de te ontwikkelen Nederlandse beleidspraktijk niet.
Hoewel er verschillen zijn, betreft het in alle onderzochte landen een
financiering op uitzonderlijke gronden en in afwijking van, c.q. aanvulling
op een beleid dat uitgaat van eigen verantwoordelijkheid voor betrokkene voor
de financiering van zijn verdediging en de plicht van het land van detentie
tot het verstrekken van de rechtsbijstand door een advocaat. Er wordt dan
ook door al deze landen slechts op incidentele basis en op individueel zaakniveau
beslist over toekenning van financiering voor rechtsbijstand. In een vroeg
stadium van een zaak die wellicht tot een eis van doodstraf kan leiden, wordt
bekeken of betrokkene financiering van rechtsbijstand nodig heeft. Daarbij
wordt de eventuele terbeschikkingstelling door de lokale autoriteiten van
rechtsbijstand in bepaalde gevallen meegewogen. De financiële draagkracht
van de gedetineerde wordt ook in ogenschouw genomen zonder dat dit in een
van de onderzochte landen nader is gekwantificeerd. Advocaten die worden ingeschakeld
voor de verdediging, worden van tevoren op kwaliteit en reputatie beoordeeld
door de contracterende overheid. Afrekening vindt over het algemeen plaats
op basis van gedeclareerde uren tegen een vooraf overeengekomen tarief dat
in de meeste gevallen onder de marktconforme tarieven ligt.
De betrokken gedetineerde bespreekt en beslist in beginsel samen met zijn
advocaat hoe de verdediging wordt gevoerd. Eén van de onderzochte landen
heeft zelf ook een bepalende stem in de strategie van de verdediging van de
gedetineerde. Gezien de noodzaak de juridische en diplomatieke activiteiten
ter voorkoming van de doodstraf goed te coördineren, vindt in alle gevallen
intensief contact plaats tussen advocaat en ambassade. Financiering van juridische
bijstand wordt soms actief aan het parlement gemeld, in andere gevallen passief,
maar inhoudelijke details over individuele verstrekkingen worden door geen
der onderzochte landen verstrekt.
In de diplomatieke contacten met het land van detentie wordt de rechtsbijstand
over het algemeen toegelicht met verwijzing naar de principiële afwijzing
van de doodstraf. Er zijn tot op heden geen gevallen bekend waarin de verlening
van de rechtsbijstand tot diplomatieke spanningen of irritaties heeft geleid.
De minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. Verhagen