30 008
Doeltreffendheid en effecten van de Wet dualisering gemeentebestuur

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BESTUURLIJKE VERNIEUWING EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 februari 2005

Inleiding

In de Wet dualisering gemeentebestuur is opgenomen dat de wet voor 1 januari 2005 geëvalueerd dient te worden. Hiertoe heb ik in het voorjaar van 2004 een externe stuurgroep onder voorzitterschap van mevrouw Leemhuis-Stout ingesteld. Op 15 december 2004 heeft de stuurgroep Evaluatie Dualisering Gemeentebestuur haar rapport «Aangelegd om in vrijheid samen te werken, dualisering: bijsturing geboden» uitgebracht. Door middel van deze brief informeert het kabinet u over zijn visie op dit rapport. Het kabinet zal aangeven welke acties ter uitvoering van de aanbevelingen van de stuurgroep in gang zullen worden gezet. Hierbij komen ook de opvattingen van en eventuele samenwerking met de bestuurlijke partners aan de orde. Er zijn reacties ontvangen van de volgende organisaties: het Nederlands Genootschap van Burgemeesters (NGB) en een gezamenlijke reactie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Verenging van Gemeentesecretarissen, de Vereniging van Griffiers, de Wethoudersvereniging, de Nederlandse Vereniging voor raadsleden i.o. en de Begeleidingscommissie Vernieuwingsimpuls Dualisme en lokale democratie (zie bijlage)1.

Algemeen

Allereerst wil het kabinet de leden van de stuurgroep bedanken voor hun grote inzet. Dualisering is een proces dat bepaald nog niet is afgerond. De stuurgroep heeft hiervan een scherp beeld neergezet. De analyse is helder: het is niet alleen een kwestie van wennen aan een nieuwe manier van werken binnen het gemeentebestuur. De stuurgroep stelt vast dat de doelstellingen van de wet nog niet zijn bereikt. Gezien het feit dat de wet op 7 maart 2002 in werking is getreden, verbaast dit het kabinet niet. De stuurgroep constateert dat er een doorstart nodig is om te bewerkstelligen dat de doelstellingen van de wet op termijn wel gehaald worden.

Bij de start van de evaluatie is opgemerkt dat deze te snel na de invoering van de wet zou worden uitgevoerd om al iets zinnigs te kunnen zeggen over de effecten en de doeltreffendheid van de wet in de praktijk. Na lezing van het rapport moet het kabinet deze critici ongelijk geven. Het is goed dat de evaluatie nu is uitgevoerd en niet pas over enkele jaren. Het verschaft de gelegenheid om met een aantal flinke inspanningen de dualisering verder in de goede richting te sturen.

Het kabinet wil de huidige stand van zaken in breder perspectief bekijken. In vergelijking met situatie waarin het lokaal openbaar bestuur zich ten tijde van de staatscommissie Elzinga bevond, heeft het gemeentebestuur al een grote ontwikkeling doorgemaakt. Gemeenteraadsleden geven meer invulling aan hun volksvertegenwoordigende rol en stellen zich nu onafhankelijker en zelfbewuster op tegenover het college van B&W.

Het besturen van een gemeente is uitdagender geworden en dat is een goede zaak volgens het kabinet. Een van de doelstellingen van de dualisering is namelijk het revitaliseren van het politieke debat in gemeenten. Het NGB onderschrijft dit in haar reactie. Zij geeft aan dat gemeenten door de dualisering bewuster hun eigen lokale bestuurspraktijk inrichten, maar dat het vinden van nieuwe bestuurspraktijken niet eenvoudig is. Het kabinet heeft waardering voor de manier waarop gemeenten dit met kracht hebben opgepakt.

Wethouders zijn anders gaan opereren, omdat steun vanuit de raad niet langer vanzelfsprekend is. Zij moeten veel sterker dan vroeger ook buiten het gemeentehuis op zoek naar draagvlak voor hun beleid.

Het rapport geeft naar het oordeel van het kabinet een adequate beschrijving van de huidige situatie. De stuurgroep constateert dat er enerzijds sprake is van onzekerheid, onwennigheid, irritatie en conflict en anderzijds ook van creativiteit, durf en enthousiasme. Het is van belang om de positieve energie, die de dualisering heeft losgemaakt, te benoemen en verder te stimuleren. De dualisering heeft bijgedragen aan diverse vormen van bestuurlijke vernieuwing in gemeenten. In sommige gemeenten is de vergaderstructuur bijvoorbeeld zo sterk gewijzigd dat er veel meer ruimte ontstaat voor contact met burgers en maatschappelijke organisaties.

De stuurgroep doet een appèl op iedereen die verantwoordelijkheid draagt voor het lokale bestuur om zich in te zetten voor een geslaagde uitvoering van de dualisering. Het kabinet is het eens met die oproep en is verheugd te constateren dat de VNG et al. deze oproep in haar reactie onderschrijft. Het meeste werk moet op lokaal niveau worden verzet. Uiteraard is het kabinet bereid om dat te ondersteunen. Er zijn veel verschillen tussen gemeenten waar te nemen op het terrein van dualisering en de mate van bestuurlijke vernieuwing. Het is een genuanceerd beeld. De lokale context is een factor van beslissend gewicht.

Het is tijd om extra energie te steken in de cultuurverandering. Bij cultuurveranderingen op lokaal niveau gaat het kabinet uit van de kracht van de lokale overheid. De rijksoverheid kan en wil hierbij uitsluitend een voorwaardenscheppende rol spelen. Doel voor het kabinet is om in overleg met de bestuurlijke partners de «best practices» te stimuleren. Het grootste effect ontstaat als gemeenten in de regio van elkaar leren.

In de commentaren op het rapport komt naar voren dat het niet meenemen van de financiële functie en de programmabegroting een gemiste kans is geweest. Over deze onderwerpen zal echter in de tweede helft van maart een separate evaluatie, «Gaat het goed in Finveen?, jaarlijkse evaluatie financiële functie 2004, thema begroting» aan de gemeenten en de Tweede Kamer worden gezonden.

Aanbevelingen evaluatie dualisering

De stuurgroep doet in totaal 17 aanbevelingen die zijn verdeeld in drie categorieën: structuurwijzigingen, cultuurwijzigingen en het bewerkstelligen van een doorstart. Per categorie worden de aanbevelingen van de stuurgroep kort weergegeven om vervolgens daarna de opvattingen van het kabinet weer te geven.

Structuurwijzigingen

De stuurgroep geeft aan dat de wetgeving nog niet is voltooid en dat dualisering nog onvoldoende helder is. Zij doet hierover de volgende aanbevelingen.

1. Laat het college de beleidsvoorbereiding doen.

2. Normaliseer de aanwezigheid van de wethouder in de raadsvergadering.

3. Dualiseer het medebewind.

4. Maak een einde aan het dubbele voorzitterschap van de burgemeester.

5. Versterk de rol van het college bij initiatiefvoorstellen aan de raad.

6. Zorg voor een toegankelijke vertaling van de spelregels en meet de voortgang.

De aanbeveling om het college de beleidsvoorbereiding te laten doen is relevant. In een aantal gemeenten is de kaderstellende rol van de raad namelijk dusdanig vergaand geïnterpreteerd dat raadsleden met hulp van de griffier zelf beleidsstukken zijn gaan schrijven. Het kabinet ondersteunt daarom de oproep van de stuurgroep aan de raadsleden om de verleiding te weerstaan om de beleidsvoorbereidende taak van het college over te nemen.

De Aanbevelingen 2 en 5 behelzen beide een wijziging van de Gemeentewet. De stuurgroep stelt voor om artikel 21, tweede lid, Gemeentewet (een wethouder kan al dan niet op zijn verzoek door de raad worden uitgenodigd om in de vergadering aanwezig te zijn en aan de beraadslaging deel te nemen) te vervangen door een tekst, die tot uitdrukking brengt dat het college in de raad zijn beleidsvoorstellen verdedigt. De VNG et al. geeft in haar reactie aan dat zij het huidige artikel 21 geen probleem vindt zolang daar in de praktijk flexibel mee wordt omgegaan. Om misverstanden te voorkomen hecht het kabinet er toch aan om artikel 21 te veranderen.

Verder stelt de stuurgroep voor om een bepaling aan de Gemeentewet toe te voegen waarin wordt geregeld dat de gemeenteraad geen initiatiefvoorstellen kan vaststellen dan nadat hij de burgemeester en wethouders in de gelegenheid heeft gesteld om hun wensen en bedenkingen ter kennis van de raad te brengen. De VNG et al. interpreteert de toevoeging van een dergelijk artikel als een versterking van de rol van het college en inperking van de ruimte voor de raad. Het kabinet ziet dit anders. Uitgangspunt is dat de raad geen initiatiefvoorstel kan vaststellen dan nadat hij het college in de gelegenheid heeft gesteld om haar mening en bedenkingen ter kennis van de raad te brengen. Het kabinet neemt de aanbeveling van de stuurgroep dus over en stelt dat de toevoeging van een dergelijk artikel aan de Gemeentewet het belang benadrukt van een goed samenspel tussen raad en college.

De VNG et al. stelt voor om een traject te starten om onvolkomenheden in de Gemeentewet te inventariseren die niet naar voren zijn gekomen in de evaluatie. Het kabinet neemt dit voorstel over en zal eventuele wijzigingen meenemen in het wetsvoorstel over de hierboven genoemde wijzigingen. Het kabinet zal de gemeenten per brief informeren over deze voornemens.

De stuurgroep roept in aanbeveling 3 op tot snelle afhandeling van de medebewindswetgeving. Naar verwachting zal de Eerste Kamer dit wetsvoorstel binnen afzienbare tijd afhandelen. Het kabinet constateert met vreugde dat de stuurgroep in aanbeveling 4het voornemen om het raadsvoorzitterschap van de burgemeester uit de Grondwet te halen ondersteunt. Het kabinet heeft het eerste lezingvoorstel onlangs bij de Tweede Kamer ingediend. Pas nadat de grondwetsherziening is afgerond, kan de wetgever bezien of een andere invulling van het raadsvoorzitterschap wenselijk is. De discussie daarover zal dus nog enige tijd op zich laten wachten. De oproep van de stuurgroep om een einde te maken aan het dubbele voorzitterschap van de burgemeester is in dat licht prematuur. Op aanbeveling 6 over de toegankelijke vertaling van de spelregels en het meten van de voortgang wordt ingegaan bij de reactie op aanbeveling 15 over de Vernieuwingsimpuls verderop in deze brief.

Cultuurwijzigingen

Hierbij gaat het de stuurgroep vooral om het functioneren van het raadslid. Er worden drie aanbevelingen gedaan:

7. Het deeltijdkarakter van het raadslidmaatschap dient te worden gekoesterd.

8. De raad en het college moeten expliciete afspraken maken over de informatieverstrekking van de raad.

9. Er moeten faciliteiten worden geschapen voor scholing en training van raadsleden.

Het kabinet omarmt de aanbeveling over het deeltijdkarakter van het raadslidmaatschap. Een actieve rol in de maatschappij draagt bij aan de goede uitoefening van de volksvertegenwoordigende rol van het raadslid. Het kabinet is het wel eens met de VNG et al. die stelt dat de verantwoordelijkheid voor de tijdsbesteding van raadsleden bij de gemeente en elk raadslid afzonderlijk moet liggen.

De stuurgroep geeft aan dat het belangrijk is dat de raad en het college de verwachtingen over de informatievoorziening over en weer verhelderen. Het kabinet steunt deze oproep.

Wat betreft de scholing van raadsleden heeft het kabinet met genoegen kennisgenomen van de bereidheid van de VNG et al. om hierbij in overleg met de Vereniging voor Raadsleden i.o en de bestuurdersverenigingen van de politieke partijen een rol te spelen.

Voor wat betreft training van algemene vaardigheden van raadsleden zal in overleg met de raadsledenvereniging worden bekeken of binnen de Vernieuwingsimpuls aandacht besteed kan worden aan de informatievoorziening over beschikbare opleidingsmogelijkheden.

Doorstart dualiseringsproces

Het is van belang dat allerlei bewuste en onbewuste beelden en verwachtingen van de dualisering expliciet gemaakt worden en dat er meer processturing plaatsvindt aldus de stuurgroep.

10. Geef de burgemeester de rol van procesbegeleider

11. Versterk het profiel van de waarnemend voorzitter van de raad.

12. Bevorder een goed samenspel tussen de burgemeester en de waarnemend raadsvoorzitter.

13. Geef het raadspresidium de regie over het proces van de raadsvergadering.

14. Maak de griffier de onafhankelijke vraagbaak van de raadsleden.

15. Vernieuw en verstevig de Vernieuwingsimpuls Dualisme en Lokale Democratie.

16. Geef de Commissaris van de Koningin een rol bij het herstel van vastgelopen verhoudingen.

17. Ga zorgvuldig om met de invoering van de gekozen burgemeester

In aanbeveling 10 wordt door de stuurgroep voorgesteld dat de burgemeester als aanjager c.q. procesbegeleider een centrale rol krijgt in de verdere implementatie van de dualiseringsoperatie. Het kabinet wijst erop dat de burgemeester op basis van artikel 170 Gemeentewet de burgemeester die rol nu reeds heeft. Dit vloeit met name voort uit het eerste lid, onder a, en het derde lid van dat artikel. Het eerste lid, onder a, legt bij de burgemeester de taak neer om toe te zien op een tijdige voorbereiding, vaststelling en uitvoering van het gemeentelijk beleid en de daaruit voortvloeiende besluiten, alsmede op een goede afstemming daarvan tussen degenen die hierbij zijn betrokken. Het derde lid van artikel 170 geeft de burgemeester de opdracht overigens een goede behartiging van de gemeentelijke aangelegenheden te bevorderen. De burgemeester heeft thans dus reeds een wettelijke verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de gemeentelijke besluitvorming en de verhouding tussen de gemeentelijke bestuursorganen in het algemeen. Deze wettelijke taken van de burgemeester zouden, ook specifiek gerelateerd aan de implementatie van de dualisering, meer invulling kunnen en moeten krijgen.

Een vraag die kan rijzen is wat de reden is dat de burgemeesters deze rol thans kennelijk onvoldoende hebben ingevuld. Het kabinet is van oordeel dat hier geen sprake is van nalatigheid of onwil bij de zittende burgemeesters. Het probleem is veeleer dat de burgemeester vaak niet in de positie verkeert om deze taken effectief ter hand te nemen. De zogenaamde statusincongruentie speelt de burgemeester ook hier parten. Het kabinet meent dat de constateringen van de stuurgroep op dit vlak eens te meer de noodzaak aantonen de positie van de burgemeester te versterken. Een direct mandaat van de kiezers zal de burgemeester in staat stellen veel sterker dan thans het geval is de kwaliteit van de besluitvorming binnen de gemeente te bewaken. Het kabinet meent dat een direct gekozen burgemeester bij uitstek geschikt is om als aanjager van de dualisering de bestuurlijke processen binnen de gemeente te bewaken en waar nodig vlot te trekken.

In de aanloop naar de invoering van de gekozen burgemeester ligt hier ook een taak voor de huidige benoemde burgemeesters. In overleg met het Nederlands Genootschap van Burgemeesters zal worden bezien op welke wijze zo snel mogelijk meer invulling kan worden gegeven aan de rol van de burgemeester als aanjager van de dualisering. In de reactie van het NGB geeft zij aan dat de huidige burgemeester in haar ogen al een belangrijke procesrol vervult bij de dualisering. Uit het bovenstaande moge blijken dat het kabinet het niet nodig oordeelt vooraf wijziging in de wettelijke taakomschrijving van de burgemeester aan te brengen.

De stuurgroep vraagt in aanbeveling 17 om een zorgvuldige introductie van de gekozen burgemeester. De stuurgroep stelt in dit verband dat het noodzakelijk is dat «Den Haag» de intensiteit en de zwaarte van deze veranderingsoperatie erkent door bij een besluit over de gekozen burgemeester expliciet af te wegen of het lokale bestuur klaar is voor een volgende verandering. Het kabinet heeft in de reactie op de adviezen over de wetsvoorstellen gekozen burgemeester – zowel in het nader rapport als in de memorie van toelichting bij de voorstellen – uitgebreid gemotiveerd waarom naar zijn oordeel de stand van de dualisering geen belemmering is om tot invoering van de gekozen burgemeester over te gaan. Uitstel van de invoering van de gekozen burgemeester zou de gemeenten nog veel langer in onzekerheid doen verkeren. De periode waarin gemeenten bezig zouden zijn met veranderingsprocessen zouden dan immers nog veel langer duren, met alle onzekerheid en gevaar van instabiliteit als gevolg.

Het voorliggende rapport van de stuurgroep brengt het kabinet – na ampele weging van de stand van de dualisering zoals die in het rapport van de stuurgroep is beschreven – niet tot andere conclusies. Sterker nog: de onduidelijkheid over de vraag wie nu als «procesmanager» van de dualisering moet optreden, kan in beslissende zin worden opgeheven door de burgemeester te voorzien van een eigen mandaat en door zijn positie in het gemeentebestuur te versterken, zoals reeds is betoogd bij de reactie op aanbeveling 10. Het kabinet meent dan ook dat het rapport een extra argument vormt om de gekozen burgemeester zo snel mogelijk in te voeren. Het debat hierover zal zonder twijfel worden vervolgd bij de behandeling van de wetsvoorstellen inzake de gekozen burgemeester.

Tenslotte vraagt het kabinet aandacht voor de aanbeveling van de stuurgroep om ervoor te zorgen dat een nieuwe aanstellingswijze van de burgemeester de dualistische verhoudingen verheldert en niet bemoeilijkt. Zoals bekend stelt het kabinet zich op het standpunt dat dan niet gekozen zou moeten worden voor een door de raad gekozen burgemeester. Die aanstellingswijze zou de burgemeester immers in alle facetten van zijn functioneren afhankelijk maken van de raad, waarmee de scheiding van posities en verantwoordelijkheden, die aan de dualisering van het gemeentebestuur ten grondslag ligt, voor een belangrijk deel teniet zou worden gedaan. Het kabinet meent dat invoering van de direct gekozen burgemeester wel zal zorgen voor de noodzakelijke verheldering van de dualistische verhoudingen. Voor een verdere onderbouwing hiervan zij verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel invoering gekozen burgemeester.

Er is een gedifferentieerde praktijk ontstaan voor wat betreft de invulling van het waarnemend voorzitterschap van de raad. Het kabinet zal niet, zoals de stuurgroep in aanbeveling 11 voorstelt, een profiel voor de waarnemend voorzitter opstellen. Een gemeenteraad weet zelf het beste aan welke eisen zijn (waarnemend) voorzitter moet voldoen. Het kabinet neemt zich wel voor om artikel 77, eerste lid, van de Gemeentewet dusdanig te vereenvoudigen dat eenduidig tot uitdrukking komt dat de raad volstrekt vrij is in de keuze van een waarnemend voorzitter uit zijn midden. Het automatisme om het langstzittende lid van de raad als waarnemend raadsvoorzitter aan te wijzen, dat nu nog op een wat halfslachtige wijze is verankerd in dit artikel, wordt hiermee verleden tijd. Het toegenomen belang van het waarnemend raadsvoorzitterschap in veel gemeenten wordt door een meer bewuste keuze extra gemarkeerd. De voorgestelde wijziging van artikel 77 Gemeentewet zal deel uitmaken van het eerder aangekondigde wetsvoorstel.

Het kabinet onderschrijft de constatering van de stuurgroep in aanbeveling 12 dat een goed samenspel tussen de waarnemend raadsvoorzitter en de burgemeester voor goede dualistische verhoudingen van belang is. Deze samenwerking kan op lokaal niveau in de praktijk vanzelf tot stand komen als beide partijen hiervoor open staan.

De vraag of overgegaan wordt tot instelling van een presidium, is aan de gemeente. Het instellen van een presidium is uitdrukkelijk geen wettelijk vereiste. In veel kleine gemeenten is begrijpelijkerwijs besloten dat het instellen van een presidium gezien de omvang van het gemeentebestuur geen toegevoegde waarde heeft. De stuurgroep stelt in aanbeveling 13 voor om, in gemeenten die een presidium hebben, het presidium te laten bestaan uit de waarnemend raadsvoorzitter, de commissievoorzitters, de burgemeester en de griffier. Het kabinet is het eens met de stuurgroep dat een presidium met dergelijke samenstelling de beste garantie is voor een presidium dat bevordert dat de raad als politiek forum functioneert. Met de VNG et al. en het NGB is het kabinet van mening dat het aan elke individuele gemeenteraad met een presidium is om te beslissen of een presidium met deze samenstelling in de dagelijkse praktijk tot het beste resultaat leidt.

Het kabinet onderschrijft aanbeveling 14 over de griffier. Een ambtelijke nevenfunctie in dezelfde gemeente is niet goed voor de onafhankelijke positie van de griffier. Ook moet de griffie niet te groot worden omdat ze anders eerder een wig dan een scharnier tussen college en raad zal vormen. Het kabinet ziet echter geen reden om de twee bovenstaande punten wettelijk vast te leggen, omdat het de opvatting van de VNG et al. onderschrijft dat de gemeenteraad zelf zijn keuzes maakt over de kwaliteit en kwantiteit van zijn ondersteuning. Het belang van een eenduidige aansturing van de griffier wil het kabinet hier nog eens benadrukken.

De stuurgroep stelt vast dat de vernieuwingsimpuls een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan een vliegende start van de dualisering. Om nu invulling te geven aan de doorstart dient de vernieuwingsimpuls geïntensiveerd te worden, geeft de stuurgroep aan in aanbeveling 15. Het zwaartepunt van de werkzaamheden van de vernieuwingsimpuls zal wat het kabinet betreft moeten verschuiven van voorlichting over dualisme naar het ondersteunen van doelgroepen en individuele gemeenten in hun ontwikkeling naar een goed functionerende dualistische bestuurspraktijk. De nadruk zal dus liggen op vragen uit de praktijk. Deze aanpak zal vorm krijgen door middel van het opstellen van een actieprogramma.

In overleg met de verenigingen van raadsleden, burgemeesters, wethouders, gemeentesecretarissen, en griffiers zullen de activiteiten van de Vernieuwingsimpuls worden afgestemd op de doelgroepen die zij vertegenwoordigen.

De Vernieuwingsimpuls zal ook aandacht gaan besteden aan de gevolgen van het dualisme voor de werkwijze van het ambtelijk apparaat in de gemeenten. Een van de aspecten die hierbij aan bod zal komen, heeft een relatie met de aanbeveling 8 over informatievoorziening aan de raad. Schrijven voor het college is iets wezenlijks anders dan schrijven voor de raad. Daarnaast zal ook de ondersteuning van de raad door het ambtelijk apparaat aan bod komen. Hierover bestaan nog veel vragen in de praktijk.

Gemeenten kunnen gebruik maken van het instrument van de Quick Scan Dualisme waarmee zij kritisch naar hun eigen functioneren kunnen kijken en vervolgens kunnen aangeven in welke mate zij ondersteuning wensen bij de interpretatie en implementatie van de resultaten. Tot nu toe hebben al meer dan 100 gemeenten zich hiervoor aangemeld. Een jaarlijkse rapportage op hoofdlijnen over de uitkomsten van de Quick Scan kan wat het kabinet betreft dienen als de monitor voor het dualisme die de stuurgroep aanbeveelt.

Het voorstel in aanbeveling 6 voor een handleiding dualisme met daarin de spelregels neemt het kabinet graag over. Hierbij is uitsluitend sprake van verheldering van regelgeving. De vernieuwingsimpuls zal worden verzocht om in samenwerking met betrokkenen voor 1 augustus 2005 kort en goed op te schrijven wat dualisering is en wat het vraagt van raad, college, griffier en ambtelijk apparaat. Dit stuk wordt de basis voor al het werk van de Vernieuwingsimpuls en leidraad voor iedereen die bij dualisering is betrokken.

In aanbeveling 16 geeft de stuurgroep aan dat het past bij de rol van de commissaris van de Koningin om in gemeenten waar de verhoudingen zijn vastgelopen nieuwe openingen te forceren. Het kabinet onderschrijft deze aanbeveling. Een alerte opstelling met betrekking tot de goede gang van zaken binnen gemeenten hoort bij de functie van commissaris van de Koningin.

Conclusie

Het kabinet voelt de urgentie om een extra inspanning te plegen voor de dualisering. De doorstart van de dualisering krijgt landelijk gezien een gezicht door een gerichte inzet in het kader van de vernieuwingsimpuls, vooral met betrekking tot de benadering van doelgroepen en individuele gemeenten en de handleiding dualisme. Op lokaal niveau krijgt de doorstart inhoud als alle betrokkenen hetzelfde doel nastreven: een vitale bestuurspraktijk waarbij het belang van de gemeente voorop staat.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Th. C. de Graaf


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven